uit de cursus ‘Kosmische stromingen en de innerlijke aanpassing’ 1961
Aanpassing aan de nieuwe tijd.
Wanneer wij ons met deze nieuwe tijd bezighouden, zal ons duidelijk zijn dat op aarde ook andere geestelijke invloeden de bovenhand gaan krijgen. De aanpassing in de stof alleen kan nimmer voldoende zijn. Wij hebben reeds in voldoende mate op deze aspecten gewezen en hedenavond zou ik dan ook graag dit deel van onze leringen willen afsluiten met een bespreking van de geestelijke tendensen die wij kunnen verwachten en van de reacties die voor de mens daarbij de meest redelijke en logische zijn.
Dan gaan mijn gedachten onwillekeurig uit naar de vele mensen, die op het ogenblik in verband met de astrologisch belangrijke datum van 4 februari in oproer en opstand zijn. Zij hebben zich allen verdiept in een gebeuren dat door sommigen zuiver materieel, door anderen zuiver geestelijk werd geïnterpreteerd. Daarbij hebben zij zich laten beïnvloeden door de huidige grote controversen. In deze dagen vindt nl. een directe kruising van invloeden plaats, waarbij een sterke stijging van de invloed van Aquarius gelijktijdig een zeer sterke daling van alle andere, tot nu toe heersende invloeden ontmoet.
De geest zal hierbij geneigd zijn om meer de richting van het mystiek beleven en het mystiek denken uit te gaan. Dit is logisch, want de geest zelf weet dat innerlijke verdieping en daardoor het bereiken van geestelijke begaafdheid en inzicht in het bestaan van andere werelden, bovenal echter het beleven van het nieuwe licht, dat sommigen ook het Oerlicht noemen, noodzakelijk is.
Toch blijkt dat voor de mens op aarde de aanpassing aan een zuiver mystiek inzicht vele problemen met zich brengt. Het is nu eenmaal niet mogelijk opeens een geheel bestaan te veranderen en ‑ eventueel geleid door geestelijke impulsen ‑ te komen tot een buiten de stof om beleven van hogere krachten.
U zult inzien dat dit een groot probleem kan vormen juist voor hen die meer gevoelig zijn of voor hen die gewend zijn zich buitengewoon sterk op geest en geestelijke leiding te oriënteren.
Ook in de geest zijn er bepaalde groepen die beseffen dat deze verandering op aarde niet onmiddellijk mogelijk is en dat wij ook niet het mystieke element in de komende tijd te sterk op de voorgrond mogen schuiven. Er is behoefte aan praktijk, praktische aanwijzingen, praktische richtlijnen die niet tegen datgene ingaan wat op het ogenblik op aarde bestaat, maar het bestaande aan een nieuwere en op den duur ongetwijfeld meer esoterisch‑mystieke richting van leven aanpassen.
Allereerst dan de punten die volgens de geest buitengewoon belangrijk zijn voor een praktische aanpassing.
De mens die zich in deze dagen voortdurend heeft laten leiden door de meningen en het gezag van anderen, wordt geconfronteerd met de ondoelmatigheid daarvan. Hij zal zich in vele gevallen misleid gevoelen en een toenemende onrust beleven, die hem dwingt niet alleen uiterlijk maar ook innerlijk revolutionair op te treden.
Een omwenteling die ook innerlijk gewelddadig is, veroorzaakt echter een spiegelbeeld van het oude. Als wij de dictatuur van het materiële denken willen vervangen door die van het vergeestelijkt denken of van het mystiek beleven, komen wij niet verder. Wij hebben dan ten slotte precies hetzelfde behouden. Daarom kunnen wij hier misschien wijzen op de Franse revolutie, die ‑ gezien de vele ontwikkelingen in deze tijd ‑ daarvoor wel een bijzonder geslaagd en goed voorbeeld kan zijn.
Toen het volk eenmaal zijn dictatuur had gevestigd, werden dezelfde onregelmatigheden en wreedheden die onder het gezag van de koning en zijn hovelingen tegenover enkelen plaatsvonden, uitgebreid tot de massa.
Dit werd omgezet in een massaal onrecht, dat echter niet alleen tot de tegenpartij beperkt bleef, maar ook vele van de meest gunstige, sterkst denkende en meest realistische elementen van het volk deed ondergaan.
In de geest zijn wij ervan overtuigd, dat een dergelijke revolutie ten koste van alles moet worden voorkomen. Liever tien stoffelijke revoluties dan één revolutie, waarbij de geest tracht zich hetzelfde gezag aan te matigen dat op het ogenblik de materiële wetenschap, het materiële denken en de materiële belangen bezitten.
Een tweede punt dat voor de geest van buitengewoon belang kan worden geacht, is de wijze waarop de inwijding van het individu moet geschieden.
Het is logisch dat, zodra een mens enige geestelijke rijpheid heeft, hij in een wereld moet worden binnengeleid van nieuwere en ruimere begrippen, zuiverder persoonlijksheidsuiting, waarin geestelijke en stoffelijke aspecten van het leven bovenal doelmatiger worden verenigd. Maar een dergelijke inwijding te voltrekken als een verheffing boven de menigte doet een soort klasse van geestelijke miljonairs ontstaan, die dan van hun kant ‑ ongetwijfeld met de beste bedoelingen ‑ de onbewuste massa zullen trachten te regeren. Een inwijding, die een verheffing boven de massa inhoudt ‑ hetzij in krachten, capaciteiten of weten ‑ is daarom, althans voor een groot gedeelte van ons, die in de geest dit alles bestuderen, niet aanvaardbaar. Wij gaan uit van het standpunt dat de mens een uitbreiding van zijn eigen leven en bewustzijn moet ondergaan, waardoor hij niet de meerdere van zijn naasten wordt, maar een aanvulling voor hun onvolkomenheden kan zijn. (De onvolkomenheden van deze naasten dus) Dit kan o.i. het best geschieden door:
- De mens op te voeden tot een inzicht in het juist gebruiken van stof en stoffelijke mogelijkheden volgens een innerlijk denken en geloof.
- Door die mens steeds sterker bewust te maken van de innerlijke krachten die in hem bestaan en hem te leren deze in zijn eigen omgeving te uiten; daarbij echter het persoonlijke machtswoord terughoudende, waardoor een directe persoonlijke machtsuitoefening niet mogelijk is, maar wel een door het “ik” op het goede gerichte beïnvloeding.
Wij menen voorts dat een dergelijke inwijding noodzakelijk moet inhouden een contact met de groot‑lichtende Kracht, die in deze tijd als regeerder gaat optreden en door deze Kracht met het direct goddelijke Licht of Oerlicht. Het totaal van de inwijding zou dan in westerse termen kunnen worden omschreven als een innerlijk vereenzelviging van de ingewijde met de Christusgeest, een bewuste en absolute dienstbaarheid daar waar dit noodzakelijk is en gelijktijdig een vermogen tot het scheppen van grotere harmonie rond zich, waar dit wenselijk lijkt.
Naast deze beide problemen is er dan nog een derde punt: kunnen wij in de komende tijd uitgaan van een onmiddellijke vernieuwing in religieus opzicht?
Ongeacht kleinere groepen die menen dat dit absoluut en direct noodzakelijk is, zijn wij voor het merendeel ervan overtuigd dat de mens een directe en grote religieuze hervorming niet ineens zal kunnen verwerken. Er zijn te veel eenvoudige gelovigen; er zijn te veel mensen, die niet denken over hun geloof, maar het accepteren zonder meer. Die vernieuwing zou voor hen een absolute verwarring betekenen. Een langzame hervorming moet tot stand worden gebracht. Dit kan geschieden door enerzijds binnen de kerken de beïnvloeding door de geest aanmerkelijk te vergroten; anderzijds deze kerkelijke organisaties er toe te brengen hun stelregels en handelwijzen enigszins te herzien. Dat wij daarbij met de nodige moeilijkheden moeten rekenen, zal u duidelijk zijn.
Hier hebt u 3 punten die door ons alle van het allergrootste belang werden geacht. Kwesties, die voor een groot gedeelte reeds op het ogenblik tot uitvoering komen en zich dus in een beginfase van ontwikkeling bevinden.
Maar nu staat u in deze tijd en ondergaat deze invloeden. U zult dus heel vaak dingen zien die u verbluffend of onredelijk lijken. U zult ontdekken dat in een bepaalde kerkelijke organisatie plotseling gedachten tot uiting komen waarvan ge zegt: “Ja, maar dit is de nieuwe tijd.”
Dat is juist. En ge zult u geroepen voelen om u tot een dergelijke organisatie te wenden. Maar doet ge dit, dan zult ge anderzijds een groot aantal beperkende bepalingen moeten accepteren die voor u en uw geestelijke ontwikkeling zeker niet aanvaardbaar zijn.
Hier is dan punt 1. a.h.w. al direct voor ons als zeer belangrijk naar voren gekomen.
Wij moeten zelfstandig zijn. Wij moeten zelfstandig denken. En wij moeten een zelfstandige samenwerking vinden met de geest, die geen enkele tegenstrijdigheid met onze vorige opvattingen inhoudt, maar daarvan een gezonde uitbreiding is. Alles wat de geest ons op het ogenblik kan geven en zeggen, moet een onderwerp zijn van onderzoek. Wij moeten van ons standpunt uit zeggen: Wij weten dat in de geest een aanpassing aan Aquarius gemakkelijk mogelijk is, maar wij kunnen deze als mens niet onmiddellijk en volledig volbrengen. Wij moeten uitgaan ‑ van datgene wat voor ons aanvaardbaar en begrijpelijk is; datgene wat wij zowel met ons gevoel als met ons denken kunnen verwerken en aanvaarden.
Veel werkelijke en schijnbare tegenstrijdigheden zult u in deze tijd ontmoeten, ook in stoffelijke ontwikkelingen. U zult ze ontmoeten in leringen die worden verstrekt. U zult u steeds afvragen: “Maar hoe is dit nu eigenlijk met de geest? Zij zegt dingen, die ik niet met elkaar in overeenstemming kan brengen. Het is mij niet mogelijk een vast standpunt in te nemen. Ik vind nergens een vaste en onveranderlijke richtlijn.” Deze moeilijkheid wordt door ons wel degelijk beseft. Maar dingen, die nu onverenigbaar lijken, zullen dat over enkele jaren niet meer zijn. Dingen, die nu met elkaar in strijd schijnen te zijn, blijken later een aanvulling van elkaar te zijn. U als mens kunt de leiding van de geest slechts aanvaarden in overeenstemming met uw eigen wezen. U moogt u niet met dergelijke strijdigheden gaan bezighouden, als zij door hogere waarden uit de geest tot u komen. U moet zelf een keuze doen, zelf een voor u logisch en passend schema vinden.
Luisteren kan geen kwaad, zegt men altijd. Maar luisteren betekent ook: niet slechts een antwoord voor jezelf vinden, maar de ander ook begrijpen. Want alleen dan is er werkelijk van een communicatie sprake. Tracht te begrijpen wat de geest, die u in deze dagen benadert, eigenlijk wil. Begrijp, hoe zij ‑ gedreven door haar eigen snelle ontwikkeling in de richting van het meer mystieke beleven ‑ vaak sprongen neemt, die u niet kunt volgen. En wees nuchter. Wat ge in uzelf beleven kunt, is waardig om te worden uitgedragen en beleefd. Maar wat ge niet kunt verwerken, wat voor u onlogisch en tegenstrijdig is, dat kunt ge beter nog een wijle terzijde stellen.
Wanneer ge in deze dagen inwijding zoekt, zult ge al evenzeer moeilijkheden ontmoeten. De nadruk zal in vele gevallen sterk magisch zijn, want de wisselwerking tussen de werelden van de geest en de stof neemt nu eenmaal toe. Het is niet te voorkomen dat het huidig occulte gebeuren in steeds sterkere mate deel van het normale leven gaat worden. Maar het is een ontwikkeling die jaren vergt, vele jaren misschien. Uw inwijding is een voorbereiding op wat gaat komen.
Begrijp wel dat de dienstbaarheid, die ge daarin vindt, de mogelijkheid nu een ander te helpen, belangrijker is dan alles innerlijk volledig te verwerkelijken wat u wordt geleerd. De lering komt later tot haar recht.
Maar zoals ge ook vele malen de tafels van vermenigvuldiging zonder begrip zult hebben opgezegd, voordat het u duidelijk werd hoe groot hun hulp bij het rekenen kan zijn, zo zult ge ook vele malen bepaalde magische aspecten en principes moeten ervaren en vele malen moeten worden geconfronteerd met bepaalde esoterische stellingen, eer het u duidelijk zal worden dat dit slechts de elementen zijn, waarmee ge in uzelf kunt gaan rekenen.
Stel u uw inwijding nimmer voor als een vervreemding van de wereld of van de mensheid. Het gevaar is groot. Want juist in deze dagen zullen velen geneigd zijn zich los te maken van de mensheid. En wie zich van de mensheid losmaakt, staat alleen en blijft achter. Neen, gezamenlijk met de mensheid en verbonden met de mensheid, maar zeer bewust van de werkelijke waarden in die mensheid zult ge moeten leven. Dan krijgt uw inwijding haar ware betekenis.
Een aspect dat wij in deze dagen in de geest nogal eens over het hoofd zien, is de menselijke neiging in paniek en angst te geraken en tot onbegrip te komen.
Wanneer wij zeggen: “Dit is een belangrijke tijd,” dan menen wij dit werkelijk; maar wij menen niet dat het een tijd is, waarin deze wereld zonder meer ondergaat.
Wanneer wij zeggen: “4 februari is een zeer belangrijke datum, waarop veel zal gebeuren,” dan betekent dit, dat die datum het kruispunt van machten is, waardoor een totaal nieuwe ontwikkeling op aarde zich veel sterker zal doen kennen en dat de conflicten, die door het elkaar kruisen van twee tendensen ontstaan, de toekomst vooral in materieel opzicht voor een gedeelte vormgeven. Maar dat betekent niet dat er iets is om werkelijk te vrezen. Wij vergeten vaak hoe snel de mens geneigd is om het slechtste te denken. Daarom kan de leidinggevende geest zich soms vergissen. Niet in de betekenis van hetgeen zij zegt, maar wel in de interpretatie, die daarvan op aarde wordt gegeven. Zolang dergelijke verwarde toestanden blijven bestaan, zal deze fout blijven voorkomen.
Indien wij ons aan de tijd, waarin wij op aarde leven, willen aanpassen, dan zullen wij daarmee als mens in de stof rekening moeten houden. Het zijn de achtergronden die belangrijk zijn, niet onze interpretaties welke deze dingen onmiddellijk tot feiten willen maken.
De kwestie van verkeerde interpretatie speelt een zeer grote rol, zodra het gaat om het geheel. Voor jezelf kun je een verkeerde conclusie trekken en leren dat deze uitleg verkeerd is. En daarmee heb je dan geleerd en je bent wijzer geworden; het proces van bewustwording gaat voort. Maar als u een verkeerde interpretatie geeft, die de gehele wereld betreft, dan zal daardoor uw gehele wereldbeeld veranderen en vervalst worden. Wees zeer voorzichtig, want menig droombeeld zal in deze dagen in u opkomen, dat onwerkelijk is, omdat ge iets wat voor u persoonlijk volledig waar en geldend is, hebt gezien als iets wat de gehele wereld omvat. Mag ik u daarom de volgende raad geven?
Alles wat door de geest wordt gezegd ‑ of het nu een waarschuwing is of een lering ‑ moet ge alleen op uzelf van toepassing beschouwen en nimmer op het geheel. Wordt er iets nadrukkelijk gezegd, dat betrekking heeft op de gehele wereld, beschouw het dan alleen als een invloed, die in uw eigen leven kenbaar zal zijn, maar nimmer als een definitieve vastlegging van een gebeuren. Daardoor zult u misschien bepaalde prognoses missen en pas later beseffen wat ze betekenen, dat is waar. Maar is het belangrijk om de toekomst te kennen? Of is het belangrijk om nu praktisch en juist te werken?
De geest zal natuurlijk in deze dagen ‑ en dat geschiedt overal – spreken over veranderingen. Er is praktisch op het ogenblik geen groep, die op redelijk niveau contact heeft met de sferen, welke niet steeds krijgt te horen: Er zijn veranderingen op til. Er zal een verandering komen in bestuur, in denkrichting, in werkwijze, in veranderde mogelijkheden, in belangrijkheid. Het is ‑ gezien de heersende tendensen ‑ duidelijk dat die veranderingen inderdaad zullen gebeuren. Maar kunnen wij uitgaan van wat misschien morgen zal gebeuren? Wij moeten werken met dat, wat heden bestaat. En juist omdat je eigen gevoelswereld als mens zo sterk met het streven wordt verward, zou je door op een toekomstige ontwikkeling te gaan rekenen, die je niet geheel beseft of overziet, zeer snel fouten kunnen maken, jezelf onnodig lijden kunnen berokkenen en zelfs je eigen geestelijke ontwikkeling tijdelijk tot stilstand kunnen brengen.
De consequentie van dit alles, is dan ook, wat het geestelijke betreft, dat ik mijzelf in deze dagen moet afvragen: hoe kan ik persoonlijk het gevoel krijgen dat ik in juiste harmonie ben met de geest?
Alles wat de harmonie bevordert, alles wat de gedachte aan eenheid en de beleving van eenheid bevordert ‑ vooral zover dit een geestelijk niveau betreft ‑ is van het hoogste belang. Wij behoeven ons niet af te vragen, hoe en waarom; wij moeten ons afvragen, of wij harmonie kunnen bereiken. Het scheppen van een steeds grotere harmonie, een steeds grotere eenheid met alle dingen is het belangrijkste dat er bestaat.
Harmonie kan zelden bereikt worden, wanneer daarbij niet het element van genegenheid een rol speelt. Wanneer u in deze dagen de natuur wilt begrijpen, de planten, of de zee, wanneer zij onstuimig of verslindend is, of kalm en kabbelend, dan zult ge moeten trachten die zee lief te hebben, ongeacht wat zij is! Wanneer ge de plant wilt zien groeien, zult ge haar liefde moeten geven, ge zult haar moeten begrijpen, van haar schoonheid genieten; dan zal zij levenskracht putten uit uw belangstelling en gezamenlijk zult ge schoonheid kunnen scheppen. Wanneer ge met mensen in aanraking komt, ook met hen, wiens denken en inzichten u in het geheel niet liggen, zozeer zelfs dat ge daartegen zou willen opkomen, dan zult ge toch moeten trachten datzelfde element van harmonie en eenheid op te brengen. Ge zult een zekere genegenheid voor hen moeten hebben, zelfs als ze tegen u ingaan.
Het is moeilijk, maar het is mogelijk. Want harmonie, zoals zij in deze dagen dus mogelijk begint te worden, brengt een verhoging van trilling. Het eigen wezen kan a.h.w. zijn bewustzijnsvermogen en vorm gaan uitbreiden en naarmate dit meer het geval is, zal daarop door de geest en de geestelijke krachten steeds sterker kunnen worden ingewerkt.
Het is niet belangrijk dat ge contact krijgt met zoveel mogelijk geestelijke krachten. Het is belangrijk dat ge harmonisch zijt, al is het maar met enkele dingen in de stof en in de geest. De harmonie, de eenheid van trilling, die boven het zuiver materiële ligt, is des te belangrijker, omdat de inwerkingen van de geest in deze dagen, met hun vele wat verwarrende verschillen, door een juiste harmonie begrijpelijk worden.
Wanneer uw eigen wezen volledig kan reageren op de invloed van de geest, deze aanvoelt en niet slechts menselijk denkend interpreteert, dan zult ge u niet zo snel vergissen in wat die geest werkelijk bedoelt; dan zult ge ook begrijpen wat haar mogelijkheden zijn en de uwe.
Daarom is harmonie zo’n belangrijke factor.
Deze factoren kunnen natuurlijk worden uitgebreid. Wij kunnen gaan spreken over de mogelijkheden, die bevat zijn in de harmonieën met de Oerkracht. Maar dit voert te ver, veel te ver. Laat ons eenvoudig blijven en bovenal zeggen: De aanpassing in deze tijd moet voor elke mens zijn gebaseerd op een zo juist mogelijke aanvaarding, ervaring en uitbreiding van innerlijke harmonie met andere wezens in en buiten de stof. Dit is het belangrijkste punt voor uw aanpassing.
Een tweede punt, dat misschien in belangrijkheid niet veel voor het eerste onderdoet, is de kwestie: Wees in harmonie met uw taak.
Ge hebt in deze wereld een bepaalde taak als mens. Een taak, die geestelijke achtergronden heeft, die ge misschien niet kunt beseffen.
Deze taak wordt voor zover zij geestelijk is, door de geest in deze dagen sterk gestimuleerd. Zij wordt gericht en gemaakt tot iets dat u als een molensteen om de hals kan hangen, wanneer ge met uw taak niet harmonisch kunt zijn. Wat ge doet in deze dagen, doe dit enthousiast, met vreugde, met inzet van geheel uw wezen, stof en geest. Volbreng elke taak zoveel mogelijk om er geluk mee te geven, om er vrede mee te scheppen. En denk bij al deze dingen (onaangename of aangename werkzaamheden) voor uzelf steeds weer even aan het Grote Lichtende dat ons verenigt.
Een mens, die in deze dagen met zijn taak in harmonie is, vindt automatisch de aanpassing van zichzelf en van de volbrenging van die taak aan de tendensen van de tijd. Wanneer u harmonisch bent met uw taak, kunt ge haar sneller en juister verrichten. Door haar kunt ge anderen beter dienen. Ge zult anderen beter kunnen bereiken en begrijpen. Wanneer ge echter een weerzin hebt tegen een taak, begin er dan niet aan, maar overwin eerst uw weerzin. Dat is belangrijk.
Overwin ook uw weerzin, uw terughoudendheid, uw twijfelingen en aarzelingen, als het gaat om het aanvaarden van bepaalde geestelijke denkbeelden. Dwing uzelf niet een bepaalde geestelijke lering of les te aanvaarden; dat is in deze tijd gevaarlijk. Maar als ge innerlijk het gevoel hebt “dit is juist”, als ge innerlijk daarmee harmonisch h zijt, dan zal ze u tot zegen strekken. En zij zal bovendien veel kunnen bijdragen ter vergroting van het geheel der harmonische krachten van Aquarius.
Hiermee heb ik het grootste gedeelte van mijn lezing over aanpassing ten einde gebracht.
Het is misschien niet erg redelijk, dat ik nu reeds even vooruitloop op het onderwerp dat wij een volgende maal zullen aansnijden. Geestelijke leiding kan nl. persoonlijk zijn, maar zij kan ook meer algemeen zijn; zoals bv. de Orde algemene leiding tracht te geven op geestelijk terrein en toch ook velen hun persoonlijke geleider of Meester hebben, van wie zij hun meer persoonlijke lering ontvangen.
Laten wij nu verstandig zijn. Wij kunnen in deze dagen de leiding immers ‑ zoals uit het voorgaande blijkt ‑ niet zonder voorbehoud aanvaarden. Wij moeten begrijpen, dat in deze dagen algemene tendensen belangrijker zijn dan persoonlijke leiding, voor zover deze onze geestelijke ontwikkeling betreft. Want dat wat algemeen is, zal een betere uitdrukking zijn van de kosmische waarden en de invloeden van een nieuwe tijd. Wij moeten dus persoonlijk deze dingen interpreteren, nadat wij ons hebben gericht op datgene, wat voor ons allen geldt. Eerst, wanneer wij daarin een voldoende harmonie hebben bereikt, zullen wij ons richten op de zuiver persoonlijke aspecten, de zuiver persoonlijke lering en leiding.
Er is een tijd geweest dat de geestelijke Meester en inwijder een mens a.h.w. van dag tot dag zijn taak kon geven, zijn opdrachten kon verstrekken, zijn juiste inspiraties geven. In deze dagen zal dat nog heel vaak gebeuren, maar het is een aflopende tendens, het is oud. De nieuwe tendens is het verstrekken van inzicht. Een inzicht, waarin men zelf moet beslissen en besluiten, waaruit men zelf gevolgtrekkingen moet maken.
Omdat u dit moet doen, zijn er enkele punten van belang, die ik niet direct onder het hoofdstuk “aanpassing” zou durven indelen en die toch intens belangrijk kunnen zijn.
Leer in deze dagen ‑ zo ge het niet kunt – mediteren. Gebruik elke dag een ogenblik voor meditatie en overwegingen. Laat eens even die wereld op u inwerken; dat totaal van die wereld met al zijn oproer en zijn veranderingen, zijn grote bevolking en zijn grote problemen.
Laat ook op u inwerken de krachten van de geest en vooral de lichtende krachten, die het grote geheel leiden. Richt uw aandacht ‑ zo ge wilt ‑ op de grote geestelijke Meesters, want zij zijn in deze dagen actief geworden. Zij zijn op het ogenblik eigenlijk volledig actief. Wanneer ge daarover mediteert, wanneer ge de gedachte van harmonie en eenheid hierin meditatief zoekt te verwerkelijken, zult ge daaruit veel wijsheid en kracht kunnen putten.
Voorts lijkt het mij ook raadzaam en belangrijk voor u, dat ge tracht om het lichaam te wennen aan een nieuwe methode van denken. De doorsneemens van heden denkt hoofdzakelijk thalamisch; d.w.z. hij denkt eigenlijk grotendeels met zijn automatische reacties. Wij kunnen echter veel beter denken, wanneer de rede, dus het menselijk bewustzijn, ook volledig wordt ingeschakeld. Ik zou dit het cortexdenken willen noemen. Nu kunt ge dit zelf niet onmiddellijk leren of bevorderen. Maar er bestaat een eenvoudige methode om hiervoor toch persoonlijke mogelijkheden te scheppen in overeenstemming met de heersende tendensen.
Stel u voor ‑ al is het maar gedurende enkele minuten, voordat ge met uw dagelijkse werkzaamheden begint ‑ dat uw zenuwstromingen opstijgen langs de ruggengraat, de kleine hersenen passeren, de grote hersenen passeren en ze volledig onder spanning zetten, terugkeren door de kleine hersenen en vandaar terugkeren in het lichaam. Probeer u dit voor te stellen, tot ge het kunt voelen. Ge zult op deze wijze een aanpassing krijgen van uw wezen aan de werkelijke mogelijkheid van deze tijd, nl. het redelijke, het instinctieve, en bovenzinnelijke in één bewuste ervaring onderbrengen. Wanneer ge dit enige tijd volhoudt, zult ge ontdekken, hoe uw denkprocessen zich wijzigen. Het is niet een directe aanpassing door uzelf dus; het is eerder het mogelijk maken van een natuurlijke aanpassing, die in deze dagen is gelegen.
En dan nog een laatste raad, voordat ik mijn onderwerp besluit.
Wanneer ge in deze dagen met anderen spreekt, houdt u dan voor ogen dat dit de tijd is van de Toren van Babel en van de vele tongen. Woorden hebben niet altijd dezelfde betekenis. Gedachten en de achtergronden van de woorden, waarmee ge ze formuleert, zijn vaak zelfs geheel met elkaar in strijd, ofschoon de woorden gelijk zijn. Probeer uw medemens in woorden niet alleen iets mee te delen, maar probeer uw wezen en uw gedachten op die mens af te zenden. Ge zult ontdekken dat ge dan vaak met minder en eenvoudiger woorden een beter begrip kunt wekken bij die ander; en dat hij omgekeerd aan u meer kan mededelen dan anders ooit het geval zou zijn. Het gericht uitzenden van de gedachten tegelijk met de woorden zal u helpen een betere harmonie met uw medemens te bereiken.
Ditzelfde proces kan zeker ook worden gebruikt, wanneer ge met bepaalde krachten of entiteiten in de geest contact wilt opnemen. Ook hier: Spreek uw woorden en zend gelijktijdig uw gedachten en woorden, uw gevoelens achter die woorden zo sterk mogelijk uit. Daardoor zult u (zoals u zult bemerken, als u dit doet) een sterkere invloed ook uit de geest kunnen ondergaan.
Want, vrienden, de aanpassing bij de invloed van deze dagen is nu eenmaal afhankelijk van de mate van harmonie, die wij kunnen verkrijgen met alle krachten, die werkzaam zijn in geest en stof. De wijze waarop wij ons eigen trillingsgetal, ons eigen persoonlijk belevingsgetal a.h.w. kunnen verhogen en intensifiëren, kan veel bijdragen tot de positieve reacties die wij u in deze dagen kunnen geven, zonder daarbij ‑ zolang wij mens zijn ‑ ons stoffelijk wezen, onze stoffelijke mogelijkheden en omstandigheden uit het oog te verliezen of te verloochenen.
Vrienden, een volgende maal zullen wij spreken over het aanvaarden van geestelijke leringen en het redelijk aanvaarden van geestelijke lering en leiding. Want in deze dagen is ook dit punt van groot belang geworden.
Maar ik hoop dat wij door deze lezingen dit voor u hebben bereikt, dat u nuchter menselijk durft en kunt leven, met inzet van uw eigen geestelijke vermogens, gebruikmakend van de krachten en stromingen van deze tijd. Wanneer ons dit ‑ al is het voor een klein gedeelte ‑ zou zijn gelukt, als u iets, al is het maar zeer weinig, op deze wijze bereikt, dan zijn wij meer dan beloond door de grote harmonie, die ge dan ook ongetwijfeld met ons, die in de geest het werk van de Orde trachten te volbrengen, verwezenlijkt.
Noot
Het op gerichte wijze gebruiken van de zenuwkracht door het zgn. cortexdenken, moet als volgt worden voorgesteld:
Wij beseffen ons lichaam. Wij weten, dat het grootste gedeelte van de impulsen, die ons direct of indirect van buiten bereiken, via de ruggengraat de kleine hersenen bereiken. Wij stellen ons voor, dat de zenuwstroom opstijgt en dus bij de aanzet van de bovenste nekwervel a.h.w. als een prikkelende stroom de hersenen binnendringt. Wij trachten ons te realiseren, dat hij eerst in het achterhoofd een trilling en een spanning opwekt; maar wij willen nu deze spanning en trilling verder gevoelen.
Wij denken aan de hersenen bv. zoals wij ze op een anatomische plaat hebben gezien ‑ en proberen ons voor te stellen, dat het totaal van de zenuwstromingen wordt ontladen binnen de kronkelingen van deze hersenen.
Wij trachten ons dit zo intens voor te stellen, dat het een ogenblik lijkt, of onze hersenen zelfs wat kraken, wat prikkelen. Wanneer wij het idee hebben “nu is ons gehele denken erop gericht”, dan zeggen wij: “En nu moet de bewust gerealiseerde gedachte teruggaan naar het achterhoofd (dus de kleine hersenen) en zij moet daar haar impulsen omzetten, opdat deze tot daad kunnen worden.
“Al wat ik denk,” zeggen wij vervolgens tot onszelf “en al wat ik ervaar, moet gaan langs al mijn redelijke centra. Ik wens, dat gedurende geheel deze dag elke impuls, elke impressie, elke zenuwstroom, die de kleine hersenen bereikt, tevens wordt doorgezonden langs de grote hersenen en dat elke reactie van uit die kleine hersenen (buiten de automatismen van het lichaam) eerst door de grote hersenen naar de kleine hersenen worden teruggezonden, nadat zij zijn gerealiseerd. Ik wil mij bewust zijn van mijn leven.”
Daarop herhalen wij dezelfde voorstelling nog eenmaal.
Ten hoogste driemaal dit proces doordenken is over het algemeen voldoende om voor vele uren het aantal bewust ervaren impulsen en impressies te vergroten. Dit betekent niet, dat de eigen reactiesnelheid hierdoor feitelijk wordt vertraagd. Wel, dat men zich in de eerste tijd zeer vele dingen gaat herinneren, nadat men heeft gereageerd, omdat het bewust denken aanvankelijk niet in staat is het totaal van de inkomende impulsen ook direct in voor het “ik” bevatbare beelden en woorden om te zetten.
Maar ze zijn gerealiseerd en getoetst en dus voor het bewustzijn in veel sterkere mate toegankelijk.
Het bereiken en bevestigen van harmonie door gedachte-uitstraling.
Wanneer wij onze gedachten richten op verstoorde evenwichten en verstoorde harmonieën in het Al of in de wereld, zijn wij geneigd om vooral de verschillen van toestand te visualiseren. Op het ogenblik dat wij dit doen, dwingen wij onszelf tevens partij te kiezen. Op het ogenblik, dat ik dit doe ten aanzien van een verstoorde evenwichtstoestand, zal ik deze aan één der zijden plaatsen en ‑ aangezien ik de waarden der partijen in kosmisch opzicht t.o.v. elkaar niet kan beoordelen ‑ zal ik zeer waarschijnlijk tot een verdere verstoring van de harmonie of het evenwicht bijdragen. Ik moet dus bij mijn gedachtebeelden niet uitgaan van datgene, wat voor mij persoonlijk onaanvaardbaar zou zijn, maar van datgene, wat wel aanvaardbaar is
Het is moeilijk hiervoor directe en concrete voorbeelden te noemen. Ik kan er u echter misschien wel enkele geven die bij benadering omschrijven, wat ik hier bedoel.
Wanneer wij ons richten op rassendiscriminatie, zoals die bv. in bepaalde delen van de V.S. bestaat en de rassenstrijd, welke daarmee gepaard gaat, zullen wij veelal geneigd zijn het standpunt in te nemen dat “de arme negers worden onderdrukt door de domme en wrede blanken.” Wanneer wij dit doen, zullen wij desnoods partij kiezen voor de neger, maar daarmede zullen onze gedachtenstromingen in feite een overeenkomst niet tot stand brengen, maar eerder een fellere reactie bv. van de negerbevolking t.o.v. de blanken veroorzaken. Een dergelijke instelling is dus volledig onjuist.
Er is echter iets, waar de meeste mensen niet aan denken. In de V.S. bestaat een steeds groter wordende bovenlaag van Afro‑Amerikaanse burgers (negers), die elk voor zich een goede beschaving en ontwikkeling bezitten en er in vele gevallen ook financieel werkelijk goed voor staan; veelal zullen dezen ondanks hun trots op eigen afstamming en ras geneigd zijn met de blanken samen te werken.
Wanneer wij ons instellen op de gedachte dat dezen door hun belangrijkheid, zeker tot een samenwerking kunnen, zullen en moeten komen met de meer bewusten en hoger staanden in de blanke maatschappij en dat daarvan een invloed zal uitgaan, die de heersende tegenstellingen verzwakt, dan hebben wij iets positiefs gedaan. Wij zijn uitgegaan van het positieve dat in deze toestand is gelegen en brengen daarmee een positieve gedachtenwerking, die voor beide met elkaar in strijd zijnde groepen (de negers, die vechten voor hun rechten contra de blanken, die vechten voor wat zij zien als hun recht) een gunstige invloed heeft. Het begrip voor de noodzaak tot samenwerking en onderlinge onmisbaarheid is nl. van groter belang dan het medelijden met de ene of de afwijzing van de andere partij.
Ik heb hiermee dus aangegeven, hoe men zich iets dergelijks kan voorstellen. Nu is dit in woorden gezegd. Maar men kan zich de zaak evengoed in beelden voorstellen.
Bijvoorbeeld een klas, waarin negerkinderen en blanke kinderen tezamen hetzelfde onderwijs volgen en in goede onderlinge samenwerking en harmonie leren spelen en sport beoefenen. Wij gaan hierbij uit van iets, wat feitelijk bestaat en in vele staten mogelijk is gebleken. Gelijktijdig bevorderen wij hierdoor een gedachte van harmonie, die voor allen, welke daarmede niet volledig harmonisch zijn, toch een gunstige inwerking kan hebben.
Onverschillig welk beeld wij bij uitstraling van gedachten voor onszelf wekken, onverschillig welke vorm van woorden of gedachte-omschrijving wij gebruiken, wij zullen in de eerste plaats ervoor moeten zorgen, dat deze positief zijn. Daar, waar een negatief, een strijdig element of vooroordeel in onze gedachten en voorstellingen sluipt, zullen wij dit immers ook uitstralen en daarmede de bestaande onevenwichtigheden verscherpen.
Wij moeten verder rekening houden met het feit, dat wijzelf altijd zijn betrokken bij de dingen, waarop wij onze gedachten willen richten. Wij komen er niet toe te gaan mediteren of gedachten uit te stralen naar toestanden, mensen en volkeren, die ons in feite niet interesseren. Er is dus een zekere emotionele binding. Deze emotionele binding moet echter bestaan in het erkennen van positieve waarden. Wij moeten lijden, omdat het positieve niet tot uiting komt; niet omdat het negatieve in verschijning treedt.
Wanneer wij van dit standpunt uitgaande onze gedachten voortdurend en regelmatig uitzenden, kunnen wij daarmee een kleine, maar belangrijke impuls toevoegen aan de krachten ten goede, die in deze dagen versterkt werkzaam worden.
Laat ons vooral vermijden om bij het uitstralen van gedachten of zelfs bij de voorbereiding daartoe, iemand te veroordelen. Elke veroordeling op zichzelf is uit den boze. En wanneer wij ‑ uitgaande van een veroordeling van een toestand of van een persoon ‑ gedachten uitstralen, zullen wij voor die persoon of voor die toestand een stimulans betekenen. Want juist daar, waar vijandschap ontstaat, zal de strijd feller en groter kunnen worden.
Het geheel van het werken door middel van gedachtenuitstralingen is gebaseerd op harmonie. Deze harmonie moet en kan in de gedachte zelf worden gelegd binnen alle reeds bestaande harmonische waarden. In de huidige tijd is het niet mogelijk een harmonie te bereiken met waarden, waarmee wij niet zijn verwant. Maar al hetgeen, waarmee wij een verwantschap voelen, maakt het ons mogelijk harmonie te bereiken. Hoe sterker deze harmonie in de gedachten tot uitdrukking komt, hoe sterker wij haar innerlijk beleven en hoe meer wij de nadruk leggen op het harmonisch aspect, des te groter is de mogelijkheid dat wij een hernieuwd evenwicht helpen bevorderen en des te zekerder zullen wij de harmonische verhoudingen in de wereld versterken.
Weten.
Wat is eigenlijk weten?
Een mens denkt vaak iets te weten, maar is hij er werkelijk zeker van? Zeker kun je alleen zijn omtrent jezelf.
En weet je zelfs omtrent jezelf precies wat waar is? Wat je werkelijk wenst, wat je werkelijk zoekt? Wij zouden willen weten omtrent de goddelijke waarden, de kosmische krachten.
Wij zouden willen weten omtrent de Oneindigheid, omtrent het licht in ons. Maar ook hier is het zo moeilijk om te zeggen: ik weet. Wanneer het in onszelf ligt, kunnen wij het ervaren. Dan kunnen wij zeggen: hiervan ben ik op dit moment zeker. Dan is dat een vorm van weten.
Maar kunnen wij dat aan de buitenwereld bewijzen? Dat is wel heel moeilijk. Wij kunnen aan die buitenwereld niet duidelijk maken wat in ons leeft. En wanneer wij grijpen naar de bewijsvoering, waardoor een stoffelijk aanvaardbaar weten ontstaat, dan zullen wij in vele gevallen wat in ons leeft onduidelijk maken. Dan zullen wij eigenlijk aan dat, wat wij innerlijk weten, tekortdoen.
Het is dus begrijpelijk, dat degenen, die zich hiervan bewust zijn, vaak aarzelen. Dat zij zich duizendmaal afvragen: Is dit nu wel een weten, wat ik bezit? Is dit nu wel een zekerheid? Is dit iets, wat werkelijk bestaat? Of is het alleen een droom die in mij leeft, iets wat voor mij waar is in een band met de kosmos zonder meer?
Laten wij dan trachten om het weten voor onszelf duidelijk te maken. Ik weet iets alleen zeker, als ik het voor mijzelf bewijs. Ik kan het nimmer met woorden duidelijk maken. Slechts daden, ervaringen, de reacties van de buitenwereld kunnen in mij een weten scheppen dat in die wereld kan bestaan, kunnen voor mij iets bewijzen en duidelijk maken, wat in die wereld leeft. Want met al je trots op je weten en je wetenschap ben je ten slotte te veel beperkt door je eigen denken, je eigen illusies misschien ook, je eigen onvermogen om anderen te beseffen, om de krachten, die de kosmos regeren, te erkennen.
Toch willen wij weten. Of is “weten” eigenlijk wel het juiste woord? Is het niet eerder: wij willen beseffen?
Wij willen beseffen, dat er een God is. Wij willen Zijn wezen en Zijn kracht gemanifesteerd zien in ons eigen “ik”. Maar dan moeten wij ook die God zoeken. Wij moeten uitgaan, want alleen uit ons zoeken en onze ervaring kan die God leven…voor ons. Ook al is Hij duizendmaal.
Wanneer wij willen weten omtrent kosmische wetten, dan zullen wij eerst moeten beseffen, hoe ze in ons eigen leven een rol spelen. Wij zullen moeten nagaan, hoe ze werken in de wereld rond ons. Wij zullen er a.h.w. mee moeten experimenteren, want dan alleen wordt het voor ons een werkelijk weten in plaats van een illusie omtrent een mogelijk besef.
Kan ik weten dat God leeft? Eigenlijk niet. Want ik kan Zijn wezen niet omschrijven. Ik kan niet zeggen: “Dit is God en dat is God niet.” Of: “Zo is God en zo is God niet.” Ik kan alleen zeggen: “Voor mij is God, want ik besef Zijn wezen in mijzelf.” Ik kan zeggen: “Ik besef de waarheid van de wereld.” Maar kan ik weten, werkelijk weten met feiten en overtuiging dat mijn waarheid de enige, de werkelijke en eeuwige waarheid is? Ik vrees van niet.
Wanneer wij willen weten in de grote dingen, zijn wij machteloos. Want wij moeten groeien naar het begrip en naar de middelen om het weten te verwerven. En in de kleine dingen kunnen wij het weten alleen verwerven door de ervaring, door de praktijk; en anders niet.
Wanneer je wilt weten, dan moet je groeien. Hoe kan een kind weten, hoe een oud mens zich voelt? Hoe kan een jongeling beseffen, wat het is om kinderen te hebben en ze groot te zien worden? Dat is een weten dat onmogelijk is. Je kunt het theoretisch in jezelf verwerken, maar werkelijk weten, werkelijk beseffen in het volst van je wezen, is onmogelijk.
En zo is het voor ons onmogelijk om vele dingen omtrent de kosmos te weten. Wij zijn nog niet groot genoeg. Wij moeten groeien, steeds doorgroeien. De kleine dingen, die wij nu kunnen weten, die wij nu voor onszelf kunnen bewijzen, die wij kunnen openbaren door ons eigen streven, daaruit kunnen wij weten putten, hoe beperkt dan ook.
In onszelf kunnen wij het Grote beseffen en zien als een doel. Een doel, waarin wij ééns, wetend en bewust, de waarheid van schepping en Schepper zullen ervaren, zullen beleven. Maar tot die tijd is aan ons de taak om het kleine weten te vinden. Het weten van de mens omtrent zijn wereld, omtrent zichzelf, omtrent zijn medemens. Het weten omtrent de krachten van de menselijke natuur of de natuur die de aarde regeert. Kortom, het weten dat je als mens hebt, beseffend dat het beperkt is, maar ook dat het de methode is om bewuster te worden.
Als geest ga je in je eigen sfeer; en je spreekt en je hebt contact met hogere en met lagere werelden. Je zoekt daaruit ook te beseffen wat belangrijk is. En dit belangrijke ga je beleven. Dat ga je werkelijk maken. Dat wordt langzaam maar zeker de uitbreiding van het bewustzijn, de bewustwording waar de mens zoveel over spreekt. Dat wordt langzaam de bevestiging van je geloof misschien en de erkenning van je eigen ware wezen.
Dus, vrienden, weten is het zoeken naar feiten. Het bewust zoeken. Niet alleen in woorden, in vaagheid; maar in het erkennen, het ondergaan, desnoods het experimenteren met de wetten, die we menen te erkennen. Totdat we kunnen zeggen: “Dit is waar.” Want de waarheid te kennen is het doel van het leven. En weten en wetenschap zijn slechts de middelen die daartoe voeren.
In ons is een bestemming. Een bestemming, waarvan we weinig kunnen weten, maar die we toch aanvoelen en die wij soms beseffen. Deze bestemming te vervullen, zo goed en zo juist als wij kunnen volgens ons huidig weten en ons huidig vermogen, is onze plicht en onze taak. Hieruit moeten wij verdergaan. Stellend: Uit het innerlijk besef en het kleine weten dat wij opbouwen, zal de bewustwording groeien, waarin wij eens waarlijk kunnen weten, bewust en volledig lichtend: Dit is de schepping, dit is mijn wezen, dit is de kern der dingen, die ligt buiten de tijd en toch omvat alle tijden.
Ik hoop dat ik dit onderwerp hiermee redelijk voor u heb overwogen en u toch heb gewezen op het grote belang, dat is gelegen in het niet in de eerste plaats vragen naar een weten, maar het eerst in jezelf te beseffen. En van uit dit besef door ervaring en experiment desnoods, door zoeken, werken en leven ‑ al is het tienduizendmaal ‑ te komen tot een weten, dat kosmisch waar is, onveranderlijk en eeuwig als Hij, van Wiens wezen wij deel uitmaken.
Ik hoop dat dit, wat voor ons zo langzaam tot een weten begint te worden, in u een besef mag wekken, waaruit weten en bewustzijn, ja, volle bewustwording moge groeien.