Aanpassing – Algemene zelfvorming

image_pdf

uit de cursus ‘Algemene zelfvorming’ (hoofdstuk 9) – juni 1960

Wanneer een mens op de wereld leeft, zal hij steeds bestaan tussen verschillende voor hem volkomen tegenstrijdige factoren. Hij zoekt dan ook voortdurend zijn weg tussen tegenstellingen, die althans voor hem volkomen reëel zijn en zal veelal het kiezen van deze weg tevens ervaren als een bewijs van eigen onbekwaamheid. Daarom zou ik gaarne, juist in verband met de actieve bewustwording, op een paar punten willen wijzen, die van meer stoffelijke geaardheid zijnde, toch reiken tot het hoogst geestelijk kunnen en het hoogst geestelijk beleven. Allereerst wil hierbij wijzen op de kwestie goed en kwaad.

Ongeacht hetgeen hierover door andere sprekers is gezegd, zou ik de opmerking willen maken dat goed en kwaad op zichzelf wel tegengestelden zijn, maar dat deze tegengestelden slechts het positief en het negatief betekenen van een waarde. Waar het ons niet gaat om het teken positief of negatief, maar om de waarde in de bewustwording, dienen wij voor alles op een voor ons aanvaardbare wijze de waarde zelf te verwerven. Wij zullen ontdekken dat de in stoffelijk en geestelijk leven voorkomende positieve en negatieve handelingen, waarbij die waarde wordt uitgedrukt, elkaar zullen opheffen. Opvallend is hierbij dat  – kosmisch gezien – kwaad en kwaad veelal goed baart en dat slechts de menging van goed en kwaad, kwaad kan baren uit menselijk standpunt. Ik zou hier willen herinneren aan Ibsens Peer Gynt, die op zijn thuisweg na vele avonturen de Knopengieter ontmoet. Deze Knopengieter wil hem gaarne nemen; want zo zegt hij: je bent niet goed en je bent niet kwaad, daarom moet je worden omgesmolten tot iets nieuws. De mens is hier negatief. Hij doet eventueel het kwade, maar wil wel het goede. Hij wil wel het goede, maar doet ten slotte ook volgens eigen erkennen het kwade. Het resultaat is, dat hij daardoor niet in staat is voor zich te leven. Leven betekent: ons niet druk maken over al hetgeen rond ons of achter ons is. Wij moeten ons natuurlijk voortdurend aanpassen aan de situaties en omstandigheden, waarin wij leven. Deze aanpassing echter dient te geschieden aan de hand van op dit ogenblik bestaande condities en mag nooit worden geleid uit het verleden of uit de toekomst.

Dit brengt problemen met zich mee voor de mens; bv. bij huwelijk, opvoeding en godsdienstige beleving. In het huwelijk ontdekken wij, dat de aanpassing over het algemeen onder voorbehoud geschiedt. Wij zien dat de samengaande persoonlijkheden weliswaar veel van eigen persoonlijkheid veranderen, maar dat zij krampachtig vasthouden aan iets, wat zij toch hun persoonlijke waarde of hun zelfrespect plegen te noemen. Menselijk gezien is dat natuurlijk wel verantwoord. Kosmisch gezien is dit voor de bewustwording echter schadelijk. Wij kunnen niet gelijktijdig een eenheid met een ander vormen en toch bepaalde delen van onszelf tegen die ander blijven verdedigen. Ofwel moeten wij elkander een gelijke vrijheid toestaan, dan wel moeten wij de gebondenheid wederkerig aanvaarden. Het feit dat menigeen dit niet beseft en dus eenzijdige eisen stelt, is het niet alleen aansprakelijk voor het schipbreuk lijden van menig huwelijk, het is ook wel degelijk aansprakelijk voor een verkeerd wereldbeeld. Ik hoop dat ik in uw tijd niet choqueer, als ik spreek over het proces van scheiding en verlating. Als dit gebeurt, zien wij over het algemeen dat beide partijen menen dat zij volkomen recht hebben. Elk vindt van zijn kant dat de ander verkeerd heeft gedaan. Zij hebben nl. elk voor zich een eigen “ik” willen vormen en behouden, in een samenleving die dit niet duldt. Het gevolg is geweest dat zij – door de eisen, aan de ander gesteld en de restricties, gemaakt voor het eigen “ik” – het huwelijk eenvoudig kapot maken. En dat zij dan – naar gelang in zo een periode de maatschappelijke condities zijn – al dan niet openlijk tot scheiding of verlating overgaan, dan wel een komediespel beginnen, waarbij alleen uiterlijk de huwelijksband blijft gehandhaafd en achter vriendelijke gezichten over het algemeen wederkerig veel strijd en verachting schuilgaat.

Het is niet logisch je op een dergelijke wijze aan te passen. Voor alles dient – wil men werkelijk bewust worden – de aanpassing overlegd en weloverwogen te geschieden. Wij hebben niet het recht aan anderen grote eisen te stellen. Maar elke eis, die wij aan anderen stellen, moet in de eerste plaats een eis zijn, waaraan wij zelf reeds beantwoorden. Voor het huwelijk betekent dit dat elke eis, gesteld aan een partner, eerst door het “ik” reeds vervuld moet zijn. En wel zo wederkerig mogelijk. Tegengestelde karakters zullen niet in staat zijn een dergelijke aanpassing te vinden. De erkenning hiervan moet reden zijn om zonder wederkerig verwijt ofwel een middenweg te kiezen, die voor beiden nog aanvaardbaar is, dan wel eenvoudig van elkaar te gaan. Waar dit meestal te laat gebeurt, krijgen wij in de plaats daarvan haat en zelfverwijt. Twee factoren, die in de actieve bewustwording tot de meest schadelijke behoren.

Bij het onderwijs en de opvoeding zien wij een soortgelijk verschijnsel. De mens die opvoedt, is over het algemeen geneigd van een ander een beantwoording aan bepaalde regels te vergen, die hij voor zichzelf niet of slechts ten dele aanvaardt. Men kan slechts datgene werkelijk onderwijzen en leren, wat men zelf volledig volbrengt. Dit geldt niet slechts voor een uiterlijke, maar ook voor een innerlijke houding. Als wij tegenover een kind bv. komedie spelen, zal dat kind dit aanvoelen. Het zal antwoorden, hetzij met een komedie (een poging tot aanpassing), dan wel door een eenvoudig verwerpen van hetgeen wij dat kind hebben voorgehouden. Onjuiste verhoudingen zijn in vele gevallen de aanleiding tot mislukte opvoeding en daardoor het ontstaan van kinderen en mensen, die in de maatschappij bijzonder gevaarlijk zijn.

Men spreekt vaak van amoraal. Dat is niet juist. Een zekere moraliteit bezit elk levend wezen, zelfs het dier. Een kind echter, dat heeft geleerd niet op de moraal van zijn ouders te mogen vertrouwen, zal geneigd zijn zich een eigen moraal te scheppen, die het volkomen tegengestelde is van al hetgeen hem werd geleerd. Het resultaat is natuurlijk voor de maatschappij zeer onplezierig en schadelijk. En vreemd genoeg is de schade hier wel het grootst voor de bewustwording der opvoeders. De opvoeder, die faalt door onjuiste eisen te stellen aan zijn pupillen, zal hierdoor zichzelf voortdurend teruggetrokken voelen tot de fouten van de pupil. Hij zal niet sterk genoeg en fel genoeg vooruit kunnen denken. Hij zal geneigd zijn, aan die pupil te weinig vrijheid te verlenen, maar daardoor zijn eigen vrijheid beperken en zo zijn eigen ervaringen hetzij vervalsen, hetzij terzijde stellen.

Ik hoor ook heel vaak zeggen, dat opoffering voor kinderen een noodzaak is. Ik meen, dat ook dit uit den boze is. Zowel voor de aanpassing van het kind en van de ouder als voor de bewustwording van beiden is dit schadelijk. Een opoffering, een werkelijke opoffering, kan men zich voor het kind slechts dan getroosten, als men het kind iets geeft, waarop dit kind geen recht heeft. Het is dus belangrijk in elk proces van opvoeding voortdurend vast te stellen, waarop het kind recht heeft en het dit recht ten volle te geven. Daarnaast is het even belangrijk vast te stellen wat de plicht van dit kind is en te zorgen dat het kind dit weet en het aan deze verplichtingen te houden. Zou men op deze wijze opvoeden, dan zou eveneens veel leed op deze wereld kunnen worden gewroken af verdreven.

Wanneer wij nu verder gaan vinden wij in de gehele maatschappij, de noodzaak tot aanpassing, omdat slechts binnen de gemeenschap ge­leefd kan worden. Gelijktijdig ontdekken wij, dat geestelijk zeer grote verschillen bestaan, waar personen van de laagste en van de hoogste menselijke graad gelijkelijk deel uitmaken van die maatschappij. Nu kan men natuurlijk een norm stellen, die berekend is op het gemid­delde. Dit betekent, dat aan de laagsten een te hoge eis wordt ge­steld, vooral geestelijk. Zij zullen falen. Dit betekent voor de maat­schappij zowel als voor henzelf over het algemeen een terugval, waarbij de bewustwording wordt geremd. Zij kunnen zich niet aanpassen. Degenen, die hoog ontwikkeld zijn en toch aan de eenvoudige norm wen­sen te beantwoorden, zullen dus hun geestelijke impuls en bewustwor­ding aanmerkelijk moeten beperken. Voor een ogenblik is dit aanvaard­baar. Geschiedt dit echter een geheel leven, dan blijkt dat juist daardoor die mens is gekomen tot een vergeten van zijn feitelijke func­tie en taak als geest op deze wereld. Het resultaat: onvoldoende aan­passing (we krijgen te maken met excentriciteiten); een al te luchtig nemen van verantwoordelijkheden en gelijktijdig een falen in het berei­ken van datgene wat voor de geest noodzakelijk was.

Uit dit alles zijn voor de praktische bewustwording conclusies te over te trekken. Ik zou deze dan als volgt voor u willen samenvatten:

  1. Elke mens is in staat het geestelijk hoogste, dat in hem leeft, te verwerkelijken. Hij kan echter tijdens zijn stoffelijk bestaan nooit meer zijn dan dit. Er is dus voor een ieder een grens gesteld.
  2. Pogingen die grens in de stof te overschrijden, hebben ten gevolge: schade voor lichaam zowel als voor geest. Eerst na een beleven in de geest (dus na de overgang) van de werkelijke betekenis en inhoud in kosmische zin van het laatste leven, is men in staat een voldoende revalidatie uit te voeren van hetgeen dit leven betekende om het juist te kunnen interpreteren.
  3. De mens die geestelijk te hoog grijpt, valt. Deze val betekent: waan, vertekening van wereld-werkelijkheid en ik-werkelijkheid; daarnaast vaak energieverspilling, waar zij niet noodzakelijk was.

Een mens, die geestelijke krachten bezit, zal over het algemeen redelijk hoog staan. Krachten van genezing, bewuste uittreding en al wat daartoe behoort geven blijk van een behoorlijke ontwikkeling van de geest. Niet zo is dit het geval bij telepathie, helderziendheid en helderhorendheid. Deze kunnen nl. het gemakkelijkst en het best optreden in onbeheerste vorm, daar waar wij met een zekere hersenzwakte te maken hebben (dus verzwakt denkvermogen), ofwel met een betrekkelijk laag geestelijk peil, zodat hantering door anderen zonder moeilijkheden steeds kan optreden. Het is goed hiermede rekening te houden.

Voor een actieve bewustwording zal men zich moeten aanpassen aan de mogelijkheden die men bezit. Heeft men nu eenmaal de mogelijkheden van telepathie, helderhorendheid en helderziendheid zonder deze te beheersen, zo zal de logische aanpassing zijn: trachten een overheersen van deze factoren in eigen leven te voorkomen, een niet te zeer op deze krachten vertrouwen en een streven om zelf althans een deel van deze faculteiten te beheersen. Dit zal waarschijnlijk een remming betekenen van eigen werking in dit opzicht, daarnaast zal het echter een volledige geestelijke uiting mogelijk maken; verder een stoffelijk redelijke uiting en beleving, die voor de geest belangrijk is; en het zal het gebruik van de geestelijke krachten doen vallen in een sfeer en op een peil die voor de geest niet nadelig zijn.

De hogere faculteiten (genezing, uittreding enz.) moeten worden geacht een aanvulling van het stoffelijk leven te zijn. Zij mogen dit stoffelijk leven niet beheersen. Zij zijn dienende factoren, waar juist in een stoffelijk leven deze dingen alleen gebruikt kunnen worden om volgens stoffelijk inzicht en kennen – ofwel voor het stoffelijk “ik” aanvaardbaar aanvoelen – de stoffelijk mogelijke prestaties uit te breiden. Geestelijke bewustwording wordt aanmerkelijk versneld bij het gebruik van geestelijke gaven, mits in overeenstemming met eigen wereld en denken.

De godsdienst speelt ook voor menigeen een zeer belangrijke rol. Godsdienst op zichzelf is echter geen factor die tot de bewustwording kan bijdragen. Zij kan slechts een steun zijn voor ons geestelijk strijden en zoeken, plus de stoffelijke verwerkelijking daarbij passend, die ons inderdaad een langzame bewustwording gemakkelijker maakt. Geen enkele godsdienst mag worden gezien als een volledige weg of een volledig pad, waarbij men buiten eigen verantwoordelijkheid verder kan gaan. Indien wij echter zelf aansprakelijkheid aanvaarden, zal ons vaak blijken dat het behoren tot een bepaalde godsdienstige groep, hetzij om stoffelijke of geestelijke redenen, voor ons aanvaardbaar of begeerlijk is. Hier treedt dan terug de aanpassing op, zodat wij ons innerlijk weten en kennen zullen omzetten in daden, in handelingen, gebruiken en gewoonten, die zoveel mogelijk overeenstemmen met hetgeen uiterlijk van ons door deze kerkelijke gemeenschap kan worden geëist. Het is m.i. niet fataal, indien men – een innerlijke geestelijke vrijheid behoudende – bepaalde dogma’s accepteert. Slechts als men zich hieraan geheel en al bindt en dus weigert over deze problemen verder na te denken, belemmert men terug zichzelf in verdere bewustwording.

Elke mens heeft in zich, naast de stoffelijke en geestelijke voertuigen, een eigenaardige spanning, die kan worden gezien als een overbrugging van zuiver psychische, zuiver geestelijke en zuiver stoffelijke capaciteiten. De psyche met haar voorstellingsleven speelt hierin een zeer grote rol. Wij zullen, in vele gevallen geestelijke impulsen en contacten proberen uit te drukken op een voor ons aanvaardbare wijze. Hierbij wordt ons geestelijk werk dus a.h.w. verstoffelijkt. Bij deze verstoffelijking treden dan o.m. beelden dan wel daden op, die schijnbaar niet passen bij onze persoonlijkheid, schijnbaar geen zin hebben in de maatschappij. Wij dienen hierbij rekening te houden met het feit, dat aanpassing noodzakelijk is en geen enkele daad dus regelrecht tegen de maatschappij mag worden gesteld, tenzij wij niet op een andere wijze kunnen voortbestaan.

Eigenaardig genoeg komen daarbij verschillende factoren sterk op de voorgrond. Wij zien bv. als een psychische factor, voor een uitdrukking van geestelijke eenheid, heel vaak voorstellingen van copulatie. Deze kunnen in het droomleven een belangrijke plaats innemen, daarnaast echter ook de gedachten beheersen. Op zichzelf is dit niet verwerpelijk of zondig. Men dient dit wel te begrijpen, het is een normaal verschijnsel. In sommige gevallen kan dit worden verwerkelijkt in meer stoffelijke zin. Ook daartegen is geen enkel be­zwaar. Men dient zich echter goed te realiseren, dat een dergelijke uitdrukking nooit een volledige permanentie kent. Er is bij een copulatie droom over het algemeen uitdrukking van een eenheid, die – hetzij op hoger vlak bestaande, hetzij psychisch begeerd – voor een ogenblik stoffelijk kan worden uitgedrukt, maar waarbij een voortdurend stoffelijk vervolgen van het contact praktisch onmogelijk is. Het is redelijk ons hier aan te passen en ofwel afstand te doen van stoffelijke verwerkelijkingen, dan wel de stoffelijke verwerkelijking op een zodanig vlak te houden, dat zij niet in strijd is met onze maatschappelijke gewoonten en gebruiken en niet voor onszelf de behoefte naar of de illusie van een permanentie schept.

Andere beelden die vaak voorkomen tonen strijd. Als een strijd droom of strijd beeld uit de geest komt, worden hier psychische beelden bij gemengd. Dat wil zeggen: het gezicht van de vijand is over het algemeen een samenvatting van uw stoffelijke vijandschappen of ergernissen en de geestelijk erkende factor. Voor een actieve bewustwording is het vaak noodzakelijk die strijd stoffelijk inderdaad voor te zetten. Zij mag dan echter nooit worden voortgezet in een bestrijding zonder meer van hetgeen men dus in de droom, als tegenstander meende te zien. De strijd dient te allen tijde in de eerste plaats in overeenstemming te blijven met de stoffelijke gebruiken en mag zo weinig mogelijk stoffelijke harmonieën verstoren. In de tweede plaats zal zij bovenal moeten worden gericht tegen de factoren in onszelf, die gelijk zijn aan die van de vijand. Vijandschap kan alleen optreden tussen twee factoren, die voldoende gemeen hebben; anders is er geen erkenning en dus ook geen vijandschap mogelijk.

Begrip voor deze waarden zal de doorsneemens in staat stellen zijn leven juister en beter te doen verlopen. Hij moet echter nooit vergeten, dat hij als mens – levende in de stof – in de eerste plaats de mogelijkheden van die stof en de eisen van die stof dient te ge­bruiken. Het is onmogelijk om vanuit de stof op een zuiver geestelijk vlak te werken, waar de omzetting van beelden, die in de psyche en in het denken plaatsvindt, niet in staat is een zuiver geestelijke im­puls ofwel weer te geven in het redelijk bewustzijn, dan wel vanuit het redelijk bewustzijn zonder meer te projecteren. Hier is altijd spra­ke van een zekere vervorming en vertekening, zodat wij – pogende al­leen in de geest te leven of te streven – in vele gevallen een soort lachspiegeleffect verwekken en demonen scheppen, waar wij dachten engelen te creëren. Het is zeer belangrijk, dat wij ook dit beseffen. Slechts daar, waar het werk van geest en stof volledig één is gewor­den en met elkaar verweven, kan van een werkelijk resultaat worden gesproken, een werkelijke vooruitgang. Degenen, die niet in staat zijn voor zichzelf hun geestelijk en stoffelijk werk voldoende met elkaar in overeenstemming te brengen, dienen dus allereerst te trachten hier een aanpassing tot stand te brengen. Wanneer wij onze geestelijke ideeën en onze stoffelijke mogelijkheden aan elkaar hebben aangepast, zullen wij op den duur zowel het geestelijke kunnen beleven en verwerkelijken als ook voldoende stoffelijke uitdrukking daaraan geven om het voor onszelf intens, reëel en bruikbaar te maken.

Ten laatste wil ik er op wijzen, dat de doorsneemens leeft in een wereld, die wij waan noemen. Deze waan komt o.m. voort uit het onvolledige beeld dat men krijgt. Vertekening van beeld, alleen door de zenuwimpulsen en de kleine driehoekscellen (trigeminus-cellen), die wij achter het oog vinden, is al voldoende om ons een totaal verkeerd beeld te geven. Alles wat wij psychisch opbouwen en dus mede uit het denken voortbrengen, zal aan eenzelfde vertekening onderhevig zijn, zolang wij in de stof verkeren. Dientengevolge moet worden gesteld, dat een mens met zijn waan zich ook nog dient aan te passen aan een bestaande werkelijkheid. Een werkelijkheid, die voor hem stoffelijk en redelijk niet te benaderen is.

Dit laatste is mogelijk, indien wij rekening houden met onze gevoelswereld. De mens heeft naast zijn zuiver stoffelijke emotionaliteit een zeker aanvoelen, een zekere gevoeligheid, die deze mens vaak tegen de rede in een bepaalde richting doet kiezen. Indien wij ons laten drijven door deze gevoelens, moeten wij er zorg voor dragen niet in strijd te komen met de wereld. Dit leidt o.m. tot schuldgevoelens, ervaringen die wij niet kunnen verwerken en daardoor achteruitgang. Maar wij mogen wel degelijk – waar wij de waan erkennen – trachten door de gevoelswereld een compensatie te verkrijgen voor de vertekening, dan wel uit het volledige aanvoelen plus de gelijksoortige neiging, voor onszelf een harmonische en redelijk aan de stoffelijke mogelijkheden aangepaste richting van denken en handel en verwerven.

Belangrijk voor alles is: Niets wat in deze wereld bestaat, wat u doormaakt of beleeft, is schuld. Het kan oorzaak en gevolg zijn, het kan karma zijn. Maar u kunt nooit weten wat in uw leven voortkomt uit schuld, oorzaak en gevolg, vroeger karma, dan wel wat een direct resultaat is van een geestelijk verder gaan dan het huidig vlak, waardoor conflicten in de wereld ontstaan bij gebrek aan inzicht in de werkelijkheid. Laat u nooit verleiden tot een gebonden zijn aan schuld of schuldbewustzijn. Aanvaard de huidige toestand echter voortdurend voor zover het u mogelijk is op een zo harmonisch mogelijke wijze. Pas u niet aan bij hetgeen u zou wensen, maar bij hetgeen op dit ogenblik u mogelijk is. Houd dit voortdurend vol. Streef niet naar datgene, wat misschien over 5 jaren mogelijk zal zijn; streef allereerst naar datgene, wat volgens het huidige verloop morgen mogelijk is of zelfs vandaag. Voor de directe bewustwording brengt dit zeer vele voordelen met zich, maakt een vrijer geestelijk beleven mogelijk en daarnaast ook een harmonischer stoffelijk bestaan, waardoor hogere geestelijke krachten zich in de stof zouden kunnen uitdrukken.

Met deze laatste aanwijzing sluit ik mijn bijdrage aan uw cursus en geef het woord terug aan uw eigen spreker.

Geestelijke oefeningen.

Wanneer een mens probeert zijn eigen geest te ontwikkelen en zijn geestelijk leven te activeren, zal hij gebruik maken van vele geestelijke oefeningen. Onder deze oefeningen behoren o.m. meditatie, contemplatie, concentratie en ook in zekere zin transmutatie. Deze geestelijke oefeningen zijn alle gebaseerd op een deel van een stoffelijke werkelijkheid. Wij kunnen niet mediteren over iets wat volledig abstract is, want het volledige abstracte onttrekt zich aan ons kennen. Wij kunnen dit niet voldoende overwegen en zouden dan ten hoogste komen tot een zeer abstracte filosofie, die voor ons niet voldoende reële betekenis heeft. Onze meditatie moet dus altijd op de een of andere manier verbonden blijven met de wereld die wij kennen.

Elke meditatie op zichzelf dient te bestaan uit het vaststellen van het meditatie onderwerp, een poging om dit meditatie onderwerp even aan te voelen en van daaruit dus verdergaande het onderwerp van meditatie voortdurend te overwegen, maar vanuit alle standpunten. De standpunten, die wij daarbij innemen, dienen dus zoveel mogelijk met de stof, met ons voorstellingsvermogen en onze stoffelijke ervaring geliëerd te zijn, waar slechts op deze manier de beste resultaten worden bereikt.

Gaan wij wat verder, dan gaan wij contempleren. Nu is contempleren een kwestie van beschouwen. Het beschouwen dient wederom te geschieden op basis van iets stoffelijks. Iets wat er niet is, iets waarvan wij geen concrete voorstelling hebben, kunnen wij nooit in een contemplatie bezien. Want wij gaan dan eenvoudig iets bezien, wat er niet is en komen dus tot het “niet”; ons denken wordt chaotisch, on­ze reacties worden chaotisch en dat is niet in overeenstemming met hetgeen wij met contemplatie willen bereiken. Door steeds één onder­werp te beschouwen maken wij in de eerste plaats in onszelf alle ge­dachten, dus ook onderbewuste reacties en geestelijke reacties, los op dat punt dat wij beschouwen. Gezien het feit dat wij niet doorgaan op die gedachte, verzamelen wij een enorme hoeveelheid fragmenten rond ons, die wel alle met het punt van contemplatie in overeenstem­ming zijn, maar in feite ook tevens een soort sjabloon zijn van ons eigen wezen. Uit deze stukjes en beetjes, uit deze reacties, kunnen  wij later voor onszelf eventueel een redelijk beeld opbouwen. In de meeste gevallen gebeurt dit echter haast automatisch.
Eerst menen wij voortdurend af te dwalen, nu hierheen, dan daarheen. Op den duur ontdekken wij, dat wij bepaalde richtingen steeds weer terugvinden bij deze bepaalde contemplatie. Het gevolg is, dat wij automatisch daarop een beetje de nadruk gaan leggen. Al concentre­ren wij ons nog zo goed op het punt dat wij beschouwen, altijd weer zal ons denken daar terugkeren. En nu – door die voortdurende terugkeer – hebben we een aanknoping gekregen met eigen wezen en eigen kwaliteiten. Het gevolg is, dat wij langs dit deel van ons we­zen, stoffelijk of geestelijk, verder kunnen gaan in de richting van het wel-abstracte. Want wij gaan nu langs dit speciale deel van ons wezen steeds meer reacties halen, die niet meer binnen de begren­zing van het “ik” behoren, maar er buiten liggen.
Zo kan de contemplatie dus op den duur een kennis (in het “ik”) doen ontstaan, die niet direct uitgedrukt kan worden in woorden of filo­sofisch worden vastgelegd, maar die een soort rijpingsproces van het “ik” inhouden. Gaat dit heel ver, dan kunnen wij de toestanden van verheerlijking en van verrukking vinden, waarbij men dus volledig de wereld loslaat en in sommige gevallen tot levitatie komt; kortom tot toestanden, die stoffelijk niet normaal zijn. Dit zijn echter uitzonderingsverschijnselen; en dit kan alleen, als wij uit ons eigen wezen eerst alle reacties hebben samengevoegd, om zo met een bepaald deel van de kosmos buiten ons harmonisch te worden, en niet te overdenken wat deze harmonie is, maar haar te ondergaan.

Nu zult u zeggen: Dit alles is heel mooi, maar je concentreren is zo moeilijk. Vergeet een ding niet: Concentratie bestaat niet uit het vasthouden aan een onderwerp, maar uit het uitsluiten van andere impulsen, onderwerpen, stromingen, prikkels en wat dies meer zij. Dus concentratie is een kwestie van uitsluiting. Eenvoudig het verhogen van de bewustzijnsdrempel, het terzijde stellen van veel, wat ons eigenlijk zou storen. Concentratie moet geoefend worden. Indien wij haar bereiken, mogen we haar nooit zien als doel in zichzelf. Zij is slechts een middel. Want een voldoende scholing in concentratie wordt dan weer gebruikt of wel voor het oproepen en wekken van geestelijke krachten, het veroorzaken van een transmutatie, dan wel voor het bereiken van optimale resultaten bij meditatie en contemplatie.

Transmuteren is iets wat de mens over het algemeen niet zo gemakkelijk kan en niet zo gemakkelijk leert. Zoals het woord reeds zegt, betekent het: het veranderen van de ene waarde in de andere. Het is een soort geestelijke tovenarij. Een transmutatie in zuiver stoffelijke zin betekent bv. lood zodanig bestralen en bewerken, dat het goud wordt. Iets wat inderdaad mogelijk is, zij het dat het zeer kostbaar wordt. Wij hebben in onszelf echter ook vele punten en waarden, die naar ons eigen inzicht eigenlijk maar lood zijn. Wij hebben een honger naar iets lichtenders en stralenders. Wij kunnen dan heel veel van wat in ons is gebruiken als grondstof om daar iets beters uit te bouwen. Nu is een transmutatie een proces, dat dankzij concentratie in betrekkelijk korte tijd verloopt. In de praktijk gebeurt het ook wel. Want een mens, die voortdurend rusteloos is, kan die rusteloosheid gaan gebruiken om actief te zijn en deze activiteit weer besteden om een werk voor anderen bv. te volbrengen of om een ander het leven gemakkelijker te maken. Hij heeft dan zijn eigen onrust getransmuteerd tot zelfvoldoening, die het gevolg is van zijn activiteit. En dit gebeurt betrekkelijk vaak.

Het is voor de mens echter moeilijk te beseffen, dat het ook kan geschieden door concentreren. Wanneer je met een moeilijkheid zit, met een probleem, wanneer je een ziekte hebt, een stoffelijke toestand die je bijzonder irriteert, een geestelijke vraag waarmee je niet verder komt, dan kun je proberen om die te transmuteren. Daarvoor moet je echter beseffen wat de grondwaarde is. Voordat wij tot een transmutatie kunnen overgaan, zullen wij ons dus moeten concentreren op de basis vanwaar wij zullen uitgaan. Wij zullen dan ontdekken, dat er een grondelement in zit.
Bijvoorbeeld: Wij willen graag bemind zijn, wij willen in het middelpunt staan. Wij willen graag vrij zijn, wij voelen ons gebonden. Wij voelen ons geestelijk minderwaardig, wij willen graag meer waardig zijn. Wanneer wij dat nu eruit weten te halen, zijn wij al een aardig eind op dreef. Want wij beseffen nu dat wij hier een basis hebben die inderdaad te veranderen is.

Onze concentratie wordt nu ingezet op het positieve. Bijvoorbeeld: Ik voel mij geestelijk minderwaardig; maar als ik mijn tekortkomingen ken, bezit ik wijsheid. Ik zal die kennis van tekortkomingen kunnen omzetten in het verwerven van lering. In het verwerven van lering verwerf ik wederom wijsheid. Het gevolg is dus, dat ik nu tracht in zeer korte tijd en zeer intens voor mijzelf te beleven (transmutatie is niet een denken maar een beleven) wat in mij a.h.w. het hiaat is en wat ik kan bereiken. En wanneer ik die twee dingen tezamen heb gevoegd, krijg ik ineens voor mijzelf een beeld. Dat komt uit mijn gevoel voort en ik kan zeker niet zeggen, dat het nu opeens bv. alles in orde maakt. Maar ik kan door mijn transmutatie daadimpuls A., die voor mij onaanvaardbaar is, onredelijk enz., omzetten in daadimpuls B., daadimpuls B is voor mij aanvaardbaar, beantwoordt aan het totaal van eisen dat achter A. lag, maar geeft mij daarnaast een groter geestelijke beheersing en bewustwording.

Nu wordt transmutatie op vele manieren beoefend. Er bestaat bv. een systeem, waarbij men seksuele potentie omzet in welsprekendheid. Er bestaat een ander systeem, waarbij men juist seksueel contact gebruikt om een tijdelijke ontspanning en daarbij een intensivering van harmonie te ondergaan en zo bepaalde hogere krachten in zich werkzaam te doen worden. Wij kennen de transmutatievormen, waarbij de mens zich bepaalde dingen ontzegt om daarvoor andere in de plaats te krijgen.
Hij heeft bv. een geestelijke honger. Hij kan deze geestelijke honger niet stillen. Hij zet het om in een stoffelijke honger. Deze stoffelijke honger is te stillen, maar wordt nog even niet gestild. Er volgt een soort opzwepingsproces. Het gevolg is nu, dat ik geestelijk mijn honger kan stillen, omdat ik haar heb overgebracht naar het stoffelijke; de belemmering die geestelijk bestond is stoffelijk geworden. Nu kan ik mij dus geestelijk verzadigen en dien mij dan – en dat vergeet men vaak – daarna stoffelijk te verzadigen. Eerst dan is de cyclus compleet. Op deze wijze kun je dus voortdurend eigenlijk datgene, wat in je leven niet in orde is, gebruiken om iets te krijgen wat wel in orde is. Wij kunnen uit de fouten in ons leven verdienste maken. Niet door ze te handhaven zoals ze zijn, maar door ze te gebruiken om er iets beters uit te distilleren. Het gehele proces van transmutatie berust hierop. Ik kan het u echter helaas niet geheel gaan omschrijven.

Dan kennen wij verder geestelijke oefeningen om kracht uit te stralen. Wanneer ik een geestelijke kracht wil uitstralen, kan ik natuurlijk volstaan met mijn eigen kracht. Voor het uitstralen van mijn eigen kracht is een wilsacte plus een vertrouwen voldoende. Wil ik dus leren steeds meer mijn eigen geestelijke kracht te gebruiken en uit te stralen, dan moet ik leren steeds meer in die kracht te vertrouwen en steeds sterker mij te concentreren op het uitstralen van die kracht. In de meeste gevallen echter zal voor de mens een dergelijk iets te weinig zijn. Hij heeft meer kracht nodig. Dan moet ik beginnen mijzelf in harmonie te brengen met een andere kracht. Ik moet voor mijzelf het gevoel krijgen dat ik in contact sta met iets, wat veel grotere potentie heeft dan ik ooit zelf zal kunnen bezitten. Die kracht laat ik a.h.w. in mij doordringen en dan pas begin ik het proces van door mijn wil uit te stralen. Mijn eigen krachten behoef ik hierbij niet in het geding te brengen. Ik behoef er zelfs niet aan te geloven. Maar ik moet wel weer een volledig vertrouwen hebben in de kracht die door mij werkt. Op deze wijze zijn dus ook weer heel grote resultaten te bereiken.

Ik weet, dat dit in de praktijk wordt gebruikt bv. voor genezing; daarnaast ook bij het uitstralen van gedachten voor wereldvrede enz.. Onthoudt u daarbij echter, dat nooit en te nimmer een kracht kan worden gebruikt voor iets, waar zijzelf niet mee harmonisch. is. Al bent u nog zo in harmonie met een bepaalde kracht op zichzelf, zo zal deze kracht in de wereld nooit zo actief kunnen worden als uw wil haar omschrijft, tenzij diezelfde wil in de bron van die kracht gelijk bestaat. Zou er een afwijking zijn, dan zal in zulk een geval van geleende krachten uitstralen, steeds de mentaliteit van de bron superieur blijven aan uw wil.

Ik wil er dan nog graag weer een paar kleine raadgevingen bijvoegen. Raadgevingen die nu eens in verband staan met zuiver geestelijke oefeningen en ook daarbij de mogelijkheid om iets te bereiken.

U moet goed begrijpen, dat veel van hetgeen de mens fantasie noemt, in feite kan behoren tot mogelijkheden; een rijk van mogelijkheden, ook al kennen wij die niet precies. Wij kunnen onze fantasie gebruiken als een soort startplank, een springplank vanwaar wij ons in de ruimte van de kosmos begeven. Als wij ons sterk voorstellen dat iets gebeurt, kunnen wij een verder verloop meemaken dat niet meer van onze eigen gedachten afhankelijk is. Het is voor de mens, die uittreding wil nastreven, wel eens aardig om daar met deze fantasie oefeningen te beginnen. En dan zijn er een paar verschillende, die elk voor zich waardevol kunnen zijn, maar die niet ieder gelijkelijk kan gebruiken. De eenvoudigste is:

Stel u voor dat u bij een kennis binnengaat. Maak u eerst een voorstelling van de straat, ga het huis binnen, neem in het huis waar. Zodra u ontwaakt of terugkeert uit deze fantasie of droomtoestand, noteert u een paar punten die u hebt vastgesteld; bv. wat voor bloemen er in die kamer stonden of wat er als afwijking van het normale uws inziens was, wie er op die tijd aanwezig waren etc.. Controleer dit. Wees niet teleurgesteld als het de eerste paar keren niet klopt. Door het bij herhaling te blijven doen verkrijgt u op den duur de bekwaamheid waar te nemen buiten uw eigen lichamelijk bereik om. Blijkt het dat dit voor u te moeilijk is, dan kunt u beginnen met de volgende oefening:

Stel u voor een vogel te zijn (bv. een zeemeeuw of een leeuwerik) en ga boven een omgeving, die u goed kent, zweven. Probeer te voelen hoe u a.h.w. zich driedimensionaal kunt bewegen, kunt rondzeilen en ga van daaruit (dus als een vogel) trachten die wereld waar te nemen. U zult zien dat u in het begin heel eigenaardige, verwarde dromen en fantasieën krijgt, waaruit echter op den duur beelden komen die reëel zijn. (Het is trouwens gemakkelijk als je deze oefening kent. Als je dan weer eens een hele hoop lawaai hoort van de brandweer, dan behoef je je huis niet uit; je zweeft even met de geest naar buiten en je weet precies wat er gaande is. U lacht erom, maar het is inderdaad een feitelijke mogelijkheid.)

Deze oefeningen moeten voorzichtig worden begonnen. U mag er nooit aan beginnen als u bang bent niet in uw lichaam te kunnen terugkomen. Is men uitgetreden en ontstaan er op de een of andere manier moeilijkheden, denk dan “dit is niet waar ik slaap;”of “ik zit te suffen.” Als u dit uitspreekt, hebt u daarmede automatisch de toestand van scheiding verbroken en de stoffelijke realiteit hersteld. U bent dan onaantastbaar voor geestelijk geweld en geestelijke kracht.

Een andere oefening, die voor sommigen ook zeer veel vrucht kan dragen, is het je voorstellen van licht in verschillende kleuren. Elk van die kleuren behoort overigens tot een bepaald gebied. Wij hebben Heren van Licht, Heren van Kracht, Heren van Wijsheid, Heren van Leven; en dit zijn allen grote engelen a.h.w. die elk voor zich een bepaald gebied van Gods kracht uitstralen en beheersen. Een soort ministers in een kosmische huishouding. Wanneer wij ons nu instellen op bepaalde kleuren en ons deze zeer intens voorstellen, zodat ze voor ons werkelijk beginnen te worden, zullen wij ontdekken dat wij een soort prikkeling gevoelen. Deze prikkeling kan ons helpen, als wij tenminste voldoende weten wat een kleur tot stand brengt. Ik geef u slechts twee kleuren op en ik zou u willen verzoeken niet met andere te experimenteren.

Helderrood: zijnde kracht, gezondheid, potentie, leven. Wanneer wij zwak zijn, wanneer wij ons vervelend voelen, migraine hebben e.d. en wij kunnen ons dit intens genoeg voorstellen, dan blijkt dat we plotseling onze vitaliteit terug hebben. En wat meer is, wij zullen op den duur leren ook een ander in dit licht te denken, waardoor de ander via projectie aan een soortgelijke – zij het iets minder intense – behandeling kan worden onderworpen.

De tweede kleur is blauw; een stralend blauw, dat desnoods iets naar violet mag toelopen. Dit behoort zowel aan de Heren van Wijsheid, als aan de Heren van Leven. Beide kleuren kunnen hierin voorkomen. Wanneer wij werkelijk vol problemen zitten en wij kunnen geen oplossing vinden, wij zijn radeloos en wij intensifiëren voor onszelf de kleur blauw en denken daarbij dan aan een stralende diepblauwe hemel, dan zult u ontdekken dat het net is alsof de problemen uit de knoop gaan. Uw denken wordt losser, wordt vrijer; u ontspant zich. En wanneer u opnieuw met de problemen begint, is de verwarring afgelopen, kunt u redelijker werken en nagaan. Hetzelfde is bruikbaar, wanneer wij een examen moeten doen; wanneer wij om de een of andere reden snel moeten studeren; wanneer wij om enigerlei reden kennis nodig hebben of impulsieve wijsheid (bv. in een debat met anderen). Hebben wij geleerd ons deze intense voorstelling te maken, dan helpt het altijd. Gaan wij meer naar violet toe, dan zal blijken dat wij door de Heren van Leven, die hiermee zijn gemoeid, een grote rust en een grote bezinning krijgen. Lichamelijke en geestelijke ontspanning zijn hiervan het gevolg. Gelijktijdig verhoging van eigen ontvankelijkheid in een daaropvolgende periode – afhankelijk van de intensiteit, waarmee men de voorstelling heeft gehad – voor werking van geest (de invloed van buitenaf) op goed-geestelijk vlak. Ook deze beide oefeningen zijn de moeite waard. Wanneer u zich daarmee eens bezig houdt, zult u zien dat hier inderdaad voor het “ik” resultaten mee te behalen zijn.

En nu nog een laatste oefening of moet ik zeggen experiment. U zult ongetwijfeld wel eens de behoefte hebben om geheel uw wezen a.h.w. naar buiten te gooien ergens heen. Daarvoor zijn verschillende methoden bruikbaar. De eerste die ik u geef is z.g. uiterlijk; de tweede is z.g. innerlijk. Dit staat in verband met de wijze waarop het lichaam en de lichaams vitaliteit erbij worden gebruikt.

In de eerste plaats gebruiken wij lichamelijke vitaliteit. Wij trachten onszelf zo vlak en ontspannen mogelijk neer te leggen. Wij leggen daarbij de handen aansluitend aan de zijden, zo dat ze met de palmen naar beneden of naar boven kunnen rusten, dus dat ze ook ontspannen blijven. Wij liggen zo recht mogelijk en trachten ons nu voor te stellen, dat wij a.h.w. losraken van de wereld. Het zal u blijken, dat u in deze vorm van concentratie o.m. in staat bent om van uit uw lichaam ineens een heel andere flits van de wereld te zien. Verder, dat u ineens contact kunt krijgen met geesten. En dit alles zonder enig risico of gevaar. U zult echter ontdekken, dat wanneer een dergelijke proef te lang wordt voortgezet ze een vermoeidheid met zich meebrengt. Een proef waarbij een contact optreedt van 15 min, vergt daarna een ontspanning- en rustperiode van ongeveer een uur. Dit laatste kan tot de helft worden verkort door een koud of lauw bad. (Niet te koud natuurlijk). Een stortbad heeft hier nog de voorkeur boven een kuipbad.

Bij de tweede methode worden de enkels gekruist, zodat de lichaamsstromen van onderen gesloten zijn. De handen worden eveneens gekruist, zodat de ellebogen steunen op de dijbenen en de handen wederom gekruist en met de polsen ongeveer elkaar rakend op de knieën liggen. Het hoofd wordt iets naar beneden gehouden. In een dergelijke houding kunnen wij ons ook concentreren. Hierbij is het ons of van binnenuit – soms zelfs gepaard gaande met een gevoel van innerlijke warmte – wij plotseling een soort antenne uitsteken, waardoor wij ook ontvankelijk worden. Deze ontvankelijkheid (bij de laatste wijze van werken dus) gaat heel vaak over in wat je zou kunnen noemen: een gesprek met jezelf. Wees niet bang voor deze gesprekken met uzelf. Ze geven u vaak de mogelijkheid om voor uzelf veel problemen op te helderen. Mengt zich er wat voorkomt een derde stem in, probeer dan te zwijgen. U zult zien dat de derde stem de vertegenwoordiger wordt van uw eigen geest of van geestelijke krachten, die aan uw eigen geest leiding geven en ermee verbonden zijn, zodat u voor uzelf op deze wijze ook tot een juistere houding komt en op den duur door dit soort oefeningen ook zeker kunt komen tot een grotere geestelijke verlichting.

Alle door mij genoemde oefeningen zijn voor leken praktisch zonder gevaar uit te voeren, mits men ze niet varieert. In alle gevallen dient men kritisch te blijven t.o.v. de resultaten. Dus ga niet te gauw zeggen, dat u iets bijzonders hebt meegemaakt, maar herhaal steeds weer. Toets zoveel mogelijk, ook wanneer het gaat over problemen en hun oplossingen, de mogelijkheden aan de werkelijkheid. Doet u dit, dan bereikt u een uitbreiding van uw eigen persoonlijkheid, die uw bewustwording zeer zeker ten goede komt en daarnaast uw eigen leven en levensbereik aanmerkelijk kan intensifiëren.

Het spel van de geest.

Wanneer een mens de geest beziet, vraagt hij zich wel eens af wat er eigenlijk precies gaande is. Hij ziet die geest werken, maar aan de andere kant blijkt ook, dat die geest er eigenlijk wel plezier in heeft om een bepaald werk te doen. Het zal de mens opvallen dat de geest in sommige gevallen over een zekere humor en zelfs wel over een zekere plaagzucht beschikt en hij zal zich gaan afvragen: Hoe zit dit nu eigenlijk?

Kijk eens, als de geest van buitenaf werkt, is dat voor haar in zekere zin ook spelen. Wij doen datgene wat wij graag willen en als je iets graag wilt doen, dan wordt dat vanzelf een soort spel. Wanneer wij hier zijn, dan is dat een spel met een hoge inzet: de bewustwording van de mens en ook onze eigen bewustwording. Maar het blijft een soort spel. Want het leven is zo prettig en plezierig; wij doen dit werk graag en vrijwillig. En dan zal het wel eens een keer moeite kosten en zorg; maar als je speelt, dan kijk je niet zo of je nu werkelijk moe wordt.

Zo speelt de geest a.h.w. met alle kostbaarheden die de eeuwigheid haar geeft. Ze amuseert zich vaak ontstellend. Ze houdt zich voortdurend bezig met de mensheid, met hogere sferen, met alles wat voor haar belangrijk kan zijn en voor haar zijn werk en spel één.

Nu geef ik graag toe, dat we natuurlijk dat spel wel eens een keer op een andere manier bedrijven dan u gewend bent. We hebben er bv. wel eens de aardigheid in een mens te observeren. En dat doe je dan de ene keer om de mens te leren kennen; een andere keer juist eens om het verschil te zien tussen gedrag en denken. En dat laatste is heel aardig. Wanneer je bv. iemand ziet op een grote bijeenkomst (er wordt een lezing gehouden) en hij zegt tegen zijn buurman: “Wat is deze spreker goed en interessant,” en denkt bij zichzelf “Is hij nog niet klaar?” dat zijn van die dingen die amusant zijn, maar die ons gelijktijdig ook weer een inzicht kunnen geven in de mensheid.

Zo spelen wij ook wel eens met de mens door de mens te beheersen. Niet in de kwade zin (ik denk hier niet aan in bezitnemingen, bezetenheid en wat erbij hoort), maar doodgewoon door een invloed uit te oefenen.

Soms is het voor ons een spel a.h.w. om onze eigen persoonlijkheid of een bepaalde sfeer op te roepen.

Het kan voor ons zelfs een zeer interessant spel zijn om te zien hoe ver en hoe diep wij een bepaalde sfeer kunnen doen doorwerken in een mensenhart. Voor die mens is dat niet slecht; die mens wordt er beter van. Maar voor ons is het interessant. Het is leuk te zien hoe een lichtende sfeer, langzaam maar zeker zich legt rond de mensen, hoe zij langzaam maar zeker in die mensen gaat doorwerken, tot zij eigenlijk niet eens meer horen wat er wordt gezegd, tot zij eigenlijk niet eens meer reageren op het werkelijk gebeuren, maar als het ware van binnenuit de taak ondergaan.

En dan zie je daar die aura’s met hun voortdurende veranderingen. Ik denk wel eens: het lijkt op een soort spelen met vetpotjes, een soort illuminatie, waarbij je bepaalde facetten van de mens zozeer belicht, dat zij alleen maar in het oog springen.

En interessant is het ook altijd en zeker ook een soort spel om in een pauze of na afloop van een avond zo de commentaren en gedachten eens na te gaan. Het is bv. uitermate amusant om te zien hoe er voortdurend wordt geworsteld voor een onderwerp. Het kan zeer amusant zijn om te horen, hoe verschillende meningen worden uitgedrukt. En ik geloof zelfs, dat het een heel aardig spel is om – wat wij wel eens doen onderling – te wedden met welke opmerkingen men in meerderheid te voorschijn zal komen in een pauze of na afloop van een bijeenkomst. Dat is dus een soort spel, maar een spel waar wel degelijk de ernst bij hoort.

Er is echter ook nog een ander soort geest – tenminste een andere geestelijke verhouding, want ook in elke mens woont een geest –  en zo vreemd als het u moge klinken: ook de geest, die in de mens leeft, speelt. Niet altijd, maar ook zij kent haar momenten van spel. In de eerste plaats kent ze dat in de ogenblikken dat ze die stof a.h.w. even door elkaar schudt, die stof even opzweept in een richting waarin die stof volgens haar eigen opvattingen nooit zou mogen gaan. Dat zij haar brengt tot een reeks van daden en handelingen, waarvan je je later afvraagt: Waarom heb ik het eigenlijk gedaan? Dat is voor de geest een soort spel. Een spel overigens, dat over het algemeen heel goed bedoeld is. Want die geest zal die dingen nooit doen, als het er niet tevens om gaat dat lichaam eens een keer los te maken, in een andere verhouding te plaatsen, een gewoonte te breken. En geloof mij, menige geest in de stof lacht bij zichzelf dan wel eens om de rare capriolen die ze, inclusief lichaam, zelf heeft uitgehaald. Soms lijkt het voor de geest wel of ze stoffelijk bezig is charades te spelen. En terwijl ze zelf probeert te raden wat ze voorstelt, kan ze zich kostelijk amuseren.

Daarnaast heeft ze natuurlijk ook haar vrije tijd. Dat wil zeggen: de tijd waarin dat stoflichaam in rust is en ze zelf een straatje verder mag gaan. Dan zie je ook die geest uitgaan, bv. naar een Zomerland. En daar gaat die geest heel rustig wandelen in een bloementuin of zij gaat luisteren naar een zangkoor of een concert. Zij gaat hier of daar eens een kijkje nemen. En geloof mij, er zijn heel wat geesten die zich dan bezighouden met heel gewone vertoningen, want dat is een tijd van spelen.

Er zijn geesten, die zo verlangen naar het scheppen, dat het scheppen hun spel wordt. En wanneer ze dan vrij zijn van het lichaam, dan vluchten ze zo gauw ze kunnen naar een sfeer, waarin hun creatieve mogelijkheden werkzaam kunnen zijn. Is die geest hoog, ach, dan schept ze misschien een symfonie van licht. Dat is haar spel, maar tevens soms een onmetelijke schoonheid. Is ze wat dichter bij de stof, wie weet houdt ze zich bezig met het bouwen van een huisje, het aanleggen van een tuin of probeert ze met gedachtekrachten eens een nieuwe variant van de een of andere vogel, vlinder of bloem te scheppen. Ook dit is haar spel. Zo weet u dus dat de geest wel degelijk speelt.

Wij mogen niet stellen dat de geest a priori speels is, want dat is wat anders. Elke geest is in zichzelf voldoende met het licht verbonden, voldoende met de kosmos verbonden om te begrijpen dat het leven eigenlijk ook ernst is. Maar waarom moet die ernst zo plecht­statig en zo droevig gedragen worden? De kern van het spel van de geest ligt eigenlijk in de schepping zelf. Om een vriend van mij te citeren: “Wanneer er iemand humor heeft in de schepping, moet het God wel zijn, en als er iemand geen humor heeft, dan moet het de duivel zijn, als die tenminste bestaat:”

En dat is werkelijk waar. Een God, Die een schepping heeft voortge­bracht als deze, Die moet ongetwijfeld ook Zijn speelse momenten ken­nen, Die moet ook Zijn vreugde hebben aan die schepping. Als je zo ziet wat er al gebeurt, niet alleen op deze ene planeet maar op al die planeten en bij al die sterren, dan zeg je als eenvoudige geest wel eens: “Nu ja, ik geloof dat God soms voor Zichzelf er ook een spel van maakt.” En dan denk je soms, dat Hij met Zichzelf zit te schaken. Misschien is het wel waar; ik weet het niet. Maar wat ik ze­ker weet is, dat God met Gods licht altijd vrolijkheid is, licht en kracht; en als je er maar een straaltje van te pakken hebt, dan word je blij.

Een geest die is overgegaan, komt in Zomerland. En Zomerland is een land van vormen, precies als uw eigen wereld. Het is er wat mooier, je ziet er misschien bloemen die je op aarde niet zo ziet, je ziet er vogels en vlinders, er zijn streken van buitengewone schoonheid en een vreemde wisseling ook van landschappen en al wat erbij hoort. Maar als je die geest daar dan ziet, kun je je eigenlijk niet voorstellen dat ze werkt. Ze werkt wel. Ze leert en ploetert voor een ander misschien, ze tracht anderen bij te brengen wat er eigenlijk gaande is, ze leidt pas overgegane zielen binnen, maar er is iets zonnigs in iets vreugdigs. Soms – het klinkt misschien vreemd als vergelijking – denk ik aan die geesten wel eens als aan kinderen die een boodschap gaan doen. Dat is dan werk; maar ze vinden dat zo prettig en zo leuk, dat ze lopen te huppelen en te zingen, zodat het voor hen nog veel interessanter en leuker is dan een spelletje met andere kinderen. Dat komt wel eens voor. Iets van die vreugdige spanning, iets ook van die vreugdige verwachting, van dit blij zijn met de taak, omdat je het gevoel hebt dat er een grote beloning op volgt, dat zit er in elke geest. Dat zit in de geest bij ons, dat zit in de geest in lagere sferen, dat zit bij u. Alleen bij de geest, die in zichzelf is verzonken en God niet meer kent, daar is geen spel. Daar is alleen bitterheid.

De mensen spreken van plaaggeesten, van spotgeesten; en ze denken misschien, dat die entiteiten, die het zo heerlijk vinden om een seance in de war te sturen of de meest eigenaardige verschijnselen te veroorzaken, dat die nu werkelijk spelen. Maar dat is niet waar.
Daar is eerder sprake van een zekere bitterheid, van een soort haat, die op de meest dwaze manier tot uiting komt. En denk nu niet dat haat en bitterheid altijd somber moeten zijn. Kijk nu maar eens naar een paar mensen, die werkelijk even fel beginnen te worden tegen elkaar, wat gooien ze er dan eigenlijk niet voor heerlijk komische woorden uit. Als je dan een dame een heer hoort uitmaken voor een vetgevreten pannenkoek (iets, wat ik mij overigens niet kan voorstellen!), dan moet je onwillekeurig lachen. Maar er zit toch bitterheid achter, er zit iets hards achter. Ik zou zeggen: driftig en gemeen en duister. Zo is dat bij die geesten, die Gods licht niet aanvaarden. Maar als je dat licht hebt, dan heb je de vreugde van het leven zelf in je. Dan is eigenlijk werken en dansen en zingen allemaal hetzelfde. De geest, die het licht kan vinden en aanvaarden, speelt. Ze speelt en werkt tegelijk.

Zo zou het eigenlijk in een mensenleven ook moeten zijn. Want mensen spelen ook wel, maar hoe vaak is hun spel eigenlijk niet een soort vermomming van bitterheid. Ze gaan naar een concert, omdat het zo hoort en niet omdat ze de muziek ondergaan. Ze tennissen, omdat het zo sportief staat en omdat je “zulke prettige lui op de baan ontmoet,” maar niet omdat de beweging zelf en het flitsen van de bal voor hen op zichzelf een beleving zijn:

Eigenlijk zou de mens ook moeten spelen, moeten kunnen spelen met het leven. Want weet je, als Gods licht je ook maar even kan beroeren, hoe kan dat leven dan nog somber zijn? Hoe kan er dan nog iets bitters zijn? Als je eigen geest dat licht kent, dan kent zij haar spel. Haar spel, dat tevens haar werken is. Haar vreugde, die haar in staat stelt allerhande bitterheid, tegenslag en ervaring te verwerken. Waarom kan het bij mensen niet zo? Zeker, ik geef toe, spel kent niet zoveel reglementen. Spel houdt zich aan algemene regels en kijk maar naar kinderen die op straat spelen, de regels van het spel variëren met de omstandigheden. Dat geef ik allemaal graag toe. Maar als wij Gods licht in ons hebben en door dat licht worden gedreven, is dan niet ons handelen zelf datgene wat wij willen, kunnen en mogen doen, voor ons het belangrijke? En komt de rest er dan eigenlijk zoveel op aan?

Het leven is vreugde, wanneer je het op de juiste manier kunt aanvaarden. Niet als je met een lang gezicht gaat nadenken over alles wat verkeerd is gegaan. En niet wanneer je je voortdurend bezighoudt met dat wat anders zou kunnen zijn. Want dan – neem mij niet kwalijk – kun je beter dood zijn. Dan heb je tenminste nog de kans om dat geestelijke licht te vinden en daarin de nieuwe vrijheid, die werken en spelen samen doet gaan, omdat het je wil en je wezen is, dat je kunt uiten in wat je doet. En is er niet veel bij de mensen wat precies hetzelfde zou kunnen zijn? Als je moet werken en als je in dat werk iets kunt vinden waar je ambitie in hebt – of dat nu de beloning is of het volbrengen van een bepaalde taak, de sport misschien om iets binnen een bepaalde periode klaar te krijgen – zouden dan ook werken en spelen eigenlijk niet één worden?

Ik weet dat de mensen tegenwoordig spel en werk heel sterk aan het scheiden zijn. Maar als ik aan de ervaring van de geest denk, de wijze waarop de geest speelt en werkt tegelijk, dan denk ik tevens aan de middeleeuwen. De middeleeuwen met die meesters en gezellen, die de hele dag hard aan het werk waren, misschien wel om een dekenkist te snijden of om een nieuwe kast te maken en die ‘s avonds, wanneer het eigenlijk tijd zou zijn voor ontspanning en spel, zozeer geboeid waren – dat ze terwijl het niet eens werd besteld en misschien niet eens zou worden betaald – verder gingen met dat ene mooie stuk snijwerk, met die rozet of die kop. Ik denk aan de bouwers van kerken, die soms zo bevangen werden door de vreugde van hun schepping, dat ze niet keken naar een klok en zelfs hun maaltijden bekortten. “Want nu kunnen we dat nog klaar krijgen.” En dan zie je het groeien. Dat is een vreugde. Dat is werk en spel tegelijk, nietwaar? Kan dat voor de moderne mens niet meer? Voor de geest kan het wel degelijk.

Spel kan het ook zijn, wanneer je als kind eens een keer mag luisteren naar wat ouderen zeggen, ook al begrijp je het niet helemaal. Spel kan het voor de geest ook wel degelijk zijn, wanneer ze mag opgaan naar een leraar. En dan langzaam maar zeker verzinkt ze in een ernst, die toch ook vreugdig blijft en waaruit ze kan terugkeren, niet met de uitgelatenheid van: “Nu is het voorbij, nu is het speelkwartier;” maar met zo iets van: “Wat hebben we fijn gewerkt, wat was dat heerlijk! Nu ga ik nog eens wat meer doen:” En dan loop je al te kijken of er nog iets te doen is. Dat is het spel van de geest.

Het spel van de geest is de vreugde van het leven, de vreugde van te mogen bestaan. De vreugde deel te hebben aan die hele kosmos. Het spel van de geest is aan de ene kant, het praatje dat ik met u maak misschien. Dat is de ziel, die ik zo dadelijk zal trachten te helpen. Dat is de mens die ik inspireer, de dichter die ik een gedachte geef. Spel is het ook, wanneer ik een Meester ontmoet en een ogenblik mag opgaan in wat hij mij mededeelt en mij laat meedenken. Ook dat is een spel. Een ernstig spel misschien, maar het blijft spelen. Want mijn hele wezen gaat er in op, het is mijn vreugde, het is mijn leven zelf. Spel is, wanneer ik de lichtende zuilen zie neerdalen uit de hoogste sferen. De wezens, die geen vorm meer kennen en die als kaarsen, die ten hemel rijzen in steeds trillende en bewegende kleuren, op zichzelf een melodie van schoonheid zijn. Dan zou je er omheen willen dansen als kinderen rond een meipaal. Spel is het, wanneer je met anderen samen tracht de harmonie van de kosmos op te vangen en toon na toon a.h.w. samen te voegen tot er een beeld van trillingen ontstaat, dat schoonheid is. Een spel is het, wanneer je tracht een flard van die schoonheid in het denken van een mens te leggen, opdat hij misschien een sonate mag schrijven of een concert. Het is allemaal spel. Spel omdat er vreugde is. Omdat werk eigenlijk geen werken meer is, wanneer je wezen er in opgaat, wanneer je er in kunt leven.

Veel heb ik over het spel van de geest verder niet te zeggen. Maar ik heb nog wel een vraag: Hoe komt het toch dat mensen spelen, maar zodra het “werk” heet datzelfde met somberheid ondergaan? Verandert er dan iets aan? Als je patiënten moet helpen, omdat het je spreekuur is, dan valt het je zwaar. En als je iemand een raad kunt geven uit de volheid van je kennis, dan is het een vreugde, dan is het een spel. Waarom? Heb je in het eerste geval misschien door de dwang de vreugde en de vrijheid vergeten? Maar dat gebeurt je toch niet altijd? Soms grijp je met plezier naar een typemachine om eens even vlug wat neer te tikken. Het volgende ogenblik moet je iets tikken en dan wordt het ineens een taak. Wat is het verschil? En in het leven zelf? Vandaag voelen wij ons vrij en gooien we even de banden los en dan dansen en jubelen we, want het is Pinksteren of Pasen of Kerstmis of vakantie. En als dan dat begrip vakantie weg is en wij doen precies hetzelfde, dan doen we het met plechtstatige gezichten. Waarom, mens? Is dat noodzakelijk? Is er dan niet zoveel in de wereld, waarin je kunt opgaan? Is er dan niet zoveel, wat je een band kan doen voelen met iets groters en iets hogers? Is er dan niet zoveel, dat je fut kan geven, zodat je van je werk een soort spelen kunt maken? Of dat je spel tot een werk wordt? Er is toch maar een doel in die hele schepping: gelukkig te zijn, nietwaar? En gelukkig kun je alleen zijn, als je vrede in jezelf hebt. Gelukkig kun je alleen maar zijn, al je een doel hebt in je leven. Gelukkig kun je alleen maar zijn, als je steeds verder komt, als je voelt: ik bereik. Noem het dan geen “werk” en doe niet zo plechtstatig. Mens, lach een keer, jubel een keer en speel, terwijl je werkt. Dan zul je leren hoe mooi de wereld is. Dan zul je misschien kunnen aanvoelen, hoe je eigen geest soms uitgaat om zware arbeid voor andere zielen of voor zichzelf te verzetten, om lessen te leren waar je als mens van zou duizelen en het toch nog spel kan noemen om de vreugde die erin is, om het licht dat erin leeft.

Als een mens zou kunnen beseffen wat dit onderwerp betekent: “Het spel van de geest,” dan zou hij misschien zijn eigen leven een klein beetje veranderen. Dan zou hij beseffen, hoe eigenlijk de hele kosmos een vreugdelied is voor het leven, voor de Schepper en voor de schepping. Dat is de werkelijkheid. En – sta me toe het op te merken – al die geesten uit de duistere sferen met hun bitterheid, leven in een waan die ze zelf geschapen hebben. Een waan, die God hun niet oplegt, die niemand hen opdringt, buiten hun eigen onvolledig begrip en hun dwaasheid. En zo gaat het ook bij mensen.

Mens, als je leven zo zwaar lijkt en zo bitter, wanneer je van de ene klacht naar de andere sukkelt, wanneer het voortdurend haast niet te dragen lijkt, wanneer je overspoeld wordt het ene ogenblik door de eenzaamheid, het volgende ogenblik door de drukte, dan is dat zeker niet de kosmos. Dan ben je het zelf. En toch, als je geest naar licht hongert, dan speelt die geest. Leer spelen en werken tot één te maken. Leer het spel van de geest over te dragen in de stof, tot je hele leven een vreugdig werkzaam zijn is. Een werkzaam zijn echter, dat een element van sport in zich houdt, een element van vreugde, van spanning, van spel.

En voor degenen die geloven dat het onmogelijk is, zou ik willen zeggen: Kijk in de vakantie eens even rond je, dan zul je zien hoe vele mensen, die moe en gebogen door het leven plegen te gaan, plotseling tot buitengewone daadkracht en energie ontwaken en in hun spel veel meer doen, veel meer verzetten – al is het dan vaak doelloos – dan anders in een heel jaar. En als je dat nu ziet, vraag je dan eens af, of het niet verstandiger is om te spelen. Maar speel dan ook het spel van de geest, het spel van het werkzaam zijn in Gods kosmos, het gelukkig zijn in Gods licht en het zien van je taak als iets dat bij je hoort, dat deel van je is; en dat haar interesse niet ontleent aan de bittere noodzaak of aan de gevolgen alleen, maar vooral aan het feit, dat jij het kunt, dat jij het mag doen. Als je dat hebt geleerd, ach mens, dan is tot de laatste fase van eenheid met God je hele leven eigenlijk spel. Want God heeft vreugde geschapen. Slechts de mens die haar afwijst kent leed.

Dat was een beetje vreugdig betoog en misschien een beetje lang voor het onderwerp. Maar ik heb mijn hart eens even uitgestort. En neem mij nu niet kwalijk, dat ik u mensen erbij betrokken heb. Maar ik vind het altijd zo zielig, weet u, dat de mensen dat, wat tot een vreugde zou kunnen zijn in het leven, wat een spel zou kunnen zijn, tot iets tragisch maken, tot iets bitters en iets ellendigs. Per slot van rekening, als ik ooit nog eens op de wereld terug zou moeten komen (ik hoop van niet), dan zou ik geloof ik zelfs van het sterven een spel maken. Gewoon een soort spel met mezelf en het licht. Wetende: werkelijk kan mij toch niets overkomen. Ik zou het voor mijzelf gaan ontleden en optellen en zeggen: Kijk, nu heb ik hier al een geestelijke indruk en daar. En met mezelf een weddenschap afsluiten: wanneer zal ik contact kunnen opnemen, wanneer zal ik kunnen begrijpen en verstaan? En in dezelfde geest van spel zou ik dan mijn lichaam nog een ogenblik vaarwel wuiven, als een kind dat zijn pop op de grond gooit, omdat het te moe is om daarmee verder te spelen en naar de grote speelgoedkast van de schepping gaat voor het volgende stuk speelgoed. Zo denk ik erover.

Een leugentje om bestwil.

Een leugentje is een onwaarheid. Als ik een onwaarheid heb, kan ik haar misschien nog achterhalen. Maar zodra er een tweede is, is het een paartje. En ik moet zeggen: de leugens zijn wat dat betreft nog sneller dan de konijnen.

Een leugentje om bestwil, och, daar hoeven wij geen bezwaar tegen te hebben. Het doet geen mens pijn. En per slot van rekening, als het daarbij blijft, wat hindert het dan, zolang wij er niemand schade mee doen? Maar het ellendige van een leugentje om bestwil is, dat als wij met het eerste beginnen, het tweede er onmiddellijk bij is; en dan het derde, het vierde. En als wij eenmaal zoveel leugens hebben, dan zitten wij midden in een hoop van onontwarbare, voor ons uitermate pijnlijke en gevaarlijke situaties. Want vergeet niet: de waarheid vergeet je zo vlug niet, maar het is altijd moeilijk je precies te herinneren wat je tegenover wie om bestwil natuurlijk hebt gelogen. Daarom is het verstandig altijd bij de waarheid te blijven.

We kunnen misschien erg “rechterlijk” gaan spreken Een leugen is een onwaarheid; een bewuste onwaarheid is kwaad. Maar wij kunnen veel beter, geloof ik, kosmisch redelijk praten. En dan moeten wij dit zeggen: Een leugen is pas gevaarlijk, wanneer ze iemand direct in het leven treft, dan wel wanneer iemand er werkelijk in gaat geloven en daardoor tot andere daden komt, die slecht zijn voor hemzelf.

Op zichzelf lijkt me de leugen niet zo gevaarlijk als men denkt. Een groot gedeelte van de menselijke maatschappij is opgebouwd op de leugen. En wanneer wij dat leugentje om bestwil gebruiken, dan is dat – gezien de maatschappelijke verhoudingen – over het algemeen best te aanvaarden, zolang het leugentje om bestwil niet wordt: mijzelf door leugens bevoordelen ten koste van anderen. Want wij hebben niet alleen te maken met de schijn van bv. een stoffelijke wereld. Het leugentje om bestwil is op een ander vlak geen misleiding meer. Het maakt kenbaar dat wij vrezen iets te openbaren; of dat wij vrezen iets te doen. Zolang die vrees alleen maar is gelegen in het kwetsen van een ander, wanneer wij iemand sparen door dat leugentje – inderdaad en niet alleen schijnbaar – dan zal de kosmos erover glimlachen en zeggen: Ach, dat kan geen kwaad. Want hier is alleen een mens gespaard voor een ervaring, die hem tot bitterheid had kunnen brengen. Daardoor kan hij blijer in het leven zijn, dan zonder dat mogelijk is. Maar wanneer dat leugentje duidelijk maakt: hier hebben wij onszelf ten koste van anderen uit een netelige situatie gered, hier hebben wij onze eigen onwil en onlust vermomd en anderen een foutief beeld van de wereld gegeven, dan wordt het anders. Zodra een dergelijke misleiding, een dergelijk leugentje wordt tot iets wat een ander schaadt, is het een grotere schuld dan een direct ingrijpen tegen anderen. Want de leugen op zichzelf kan soms gevaarlijk zijn. Gevaarlijk vooral, indien hij iemand versterkt in een waan die zijn wezen schaadt. En dat gebeurt maar al te vaak.

Je zou er op verschillende manieren over kunnen improviseren; en je zou het dan zo kunnen zeggen:

Ik kan een mens niet luchten.
Toch ben ik zeer beleefd, omdat hij wat betekent en ook wat invloed heeft.
En mijn afkeer, och, die houd ik stil om bestwil.
Ik wil een mens niet schaden.
Natuurlijk, er is wat mis gegaan en hij heeft wat verkeerd gedaan.
Maar waarom zou ik wat zeggen?
Na overleggen vind ik beter ik houd het stil om zijnentwil.
Er is een wereld vol van waan.
En de verwarring zou maar groter worden,
wanneer ik als op borden zou adverteren
al wat anderen nog niet konden leren
en dat voor hen op het ogenblik verwarrend en slechts pijnlijk is.
Dit gemis zal hen niet schaden.
Integendeel, het zijn vaak genaden,
die men schenkt als men eens zwijgt om anderentwil.
Een leugentje om bestwil mag geen gewoonte zijn.
Maar vaak is het een middel om anderen lichte pijn te sparen,
om anderen de rijpheid van jaren te doen vergaren,
die nodig is, voor men de werkelijkheid begrijpt
en de werkelijke verhouding kan aanvaarden.
Het leugentje om bestwil kan gevaarlijk zijn,
maar het heeft ook wel zijn waarde.

En dan ga ik nog een stap verder. Want ik heb het nu alleen maar zo een beetje bekeken van wat het voor de mens betekent. Maar als we de hele kosmos bekijken, komen we tot de conclusie dat juist voor ons, wanneer wij minder bewust zijn, de hele kosmos liegt. En dat is ook een leugentje om bestwil. Dat vergeten wij wel eens. Wie niet gegroeid is tot het goddelijk Licht, kan dat Licht nog niet aanschouwen. Het zou hem doden. Daarom wil hij met vertrouwen eens tot die Schepper komen en Hem zijn noden zeggen, zo dienen wij wel te overleggen, hoe voorlopig hem dat Licht te ontnemen en eerst met glimpen en zwemen langzaam hem te wennen aan de waarheid, die be­langrijk is. Gods stem, die in de stilte spreekt, is als een donderslag die heel je wezen breekt en elke bot vergruist. Wanneer een geest in een mensenlichaam huist en dit geluid, die stem, niet kan ver­dragen, terwijl zij toch wil vragen om eeuwigheid en werkelijkheid, och, geef haar dan van waarheid slechts een deel. Zo zij zichzelf wat misleidt, het geeft niet veel. Want in haar waan zal zij verder streven en leren die krachtige stem van haar God te verstaan. Er is een sluier, maya geheten, die ligt tussen leven en wer­kelijkheid. En laten we eerlijk zijn, het is een leugen; iets wat ons misleidt en de werkelijkheid onthoudt, iets wat ons een waanwereld bouwt. Maar laten wij ons toch verheugen, want door maya en waan wordt het wezen gerijpt. Door de waan leert het je juist de schep­ping te kennen. En in het zoeken en streven, dat maya zo geeft, kun je je gewennen te zien de werkelijkheid, waarin het Licht leeft. Eens komt het einde van de tijd. Dan zal geen leugen meer be­staan. Dan veegt het Licht de leugen uit en breekt de laatste waan. Dan zul je aanvaarden in pijn en in nood misschien of menen in een doop van licht ten laatste male voorgoed ten onder te gaan. Maar zolang nog het leven rondom ons heeft geweven de beschutting die – zij het verborgen en stil – uiteindelijk is een leugen, gegeven om het bestwil van mensen en zielen die streven, zo moeten wij dank heten aan Hem, Die ons dit als bescherming heeft gegeven, tegen een waarheid die wij niet kunnen verdragen.

Laten wij het niet wagen God te verwijten, dat Hij – om ons te helpen bewust tot Hem te komen – iets als een leugen deed ontstaan. Hij heeft de weg geschapen. Wij dienen die te gaan en – uit de waan gewrocht een wapen – in onszelf eindelijk nog misleiding te verslaan. Eerst dan kunnen de poorten van Gods werkelijkheid ons opengaan.

Dat zijn eigenlijk ook leugens om bestwil, al vergeet men dat wel eens.

Een onvolledige waarheid, die u hier wordt geopenbaard, is ook vaak een leugen om bestwil. Want er zijn dingen, die nu nog te gevaarlijk voor u zijn om ze te weten, te kennen en te hanteren. Een halve waarheid is ook een leugen bestwil. Het is dus niet zo erg als je om bestwil liegt. Maar zorg dan ook dat het is om het beste te bereiken voor een ander, om een ander voor leed te sparen, om een ander een beter leven te geven.

En wees voorzichtig. Voorzichtig, opdat de leugen geen ge­woonte wordt waarmee je jezelf rechtvaardigt voor de wereld, in plaats van iets waarmee je een ander door waan soms tracht te be­schutten tot hij rijp is.

image_pdf