15 februari 1955
Wat sluipt op tere vleugelen naderbij?
Wat verbergt zich voor de blindheid van mijn ogen?
Wat schouwt mij zo verwachtend aan?
Zo stil en toch vol mededogen?
Wat schemert door der wereld waan?
Ik zie een licht, een glimp, een glans,
Of is het een vuurvlieg, die daar haar dans uitvoert?
Neen, meer is het, ik weet het zeker,
Een glans, die diep in mij iets roert,
En spreekt van vreemde dingen.
Slaap ik, waak ik?
Ik hoor geluid,
Ik hoor er mensen zingen,
Ik weet niet meer, wat mij gebeurt,
Wat mij is overkomen.
Waak ik? Is dit werkelijkheid?
Of een dier zoete dromen,
Wier zoetheid al te snel verglijdt?
Nu weet ik het wel,
En deze droom is waar,
Het is de werkelijkheid van het leven,
Het is een richtsnoer van mijn zijn,
Een leidsman voor mijn streven
Het is een waarheid, die mij hult,
En als ik zing in stil gepeins, Dan weet ik:
Bewustwording, die de mens geleidt, Gij toont een pad tot eeuwigheid.
Aanvaarding
Zwaar is de last en moeilijk de weg
En drukkend ook de last der jaren.
Het verleen is heen
En de vreugden zijn heen,
Die eenmaal de mijne nog waren.
Verder gaat het pad en zwaar blijft de weg,
Het leven lijkt ledig van waarden,
En bewust van het zijn, haar altijd
Toch voort kan aanvaarden
De aardse waarden,
Omdat ik daarmede ook geheel
God’s wezen wil aanvaarden.
Vrede
Zoete rust, na lange tocht
Hoe heerlijk is het te verpozen,
Terwijl het licht mij zachtkens streelt,
De wind mij wat komt kozen.
Ik zie de wereld in dingen verdeeld,
Ik zie toch de eenheid der dingen,
Tevree ben ik nu, met mijn eigen bestaan,
Ik laat anderen een zegelied zingen
Of klagen een sombere waan.
Lang heb ik mijn lasten gedragen,
Maar nu is het voorbij,
Er is vrede voor mij.
Een vrede als stille zegen,
Die is mij een loon, zo rijkelijk groot,
Dat alle wegen van leven en dood,
Ik duizendmaal zou willen begaan.
Alleen terwille van vrede
Die meer is dan denken, dan weten, verstand,
Die overweldigt de rede,
En maakt mijn wezen tot lichte kracht,
Die, onttrokken aan ‘s levens oneindige jacht,
Thuis keert in een rijk, waarin ik mijn God kan aanvaarden.
Bewust van mijn zijn,
Aanvaardend mijn lot
Zo mag ik de vrede verwerven,
Omdat ik het leven, juist het leven,
Aanvaardt.
Ook al wordt mij op aarde, of in de sferen
Niets gespaard
Vind ik vrede en zal nooit meer sterven.