18 oktober 1955
Ons onderwerp van vandaag houdt zich bezig met twee dingen tegelijk. Aan de ene kant de aardgebonden geesten en aan de andere kant de bewustwording.
Bewustwording is een term, die maar al te vaak wordt gebruikt, zonder dat men zich realiseert wat zij eigenlijk betekent. Sta mij dus toe aan het begin van mijn betoog dit nog eens nauwkeuriger te omschrijven. Onder bewustwording verstaan wij elke uitbreiding van bewustzijn die het mogelijk maakt te leven in een wereld, die ruimer is dan de voorgaand beleefde. Wanneer u dus een beetje meer thuis geraakt in onze wereld bijvoorbeeld, dan heeft u reeds een bewustwording meegemaakt. Verder kennen wij in dit verband de term ’hoogste bewustzijn of hoogste bewustwording’. Dit wordt over het algemeen omschreven als het kennen, en het begrijpen van God. Wij kunnen dit echter beter omschrijven door te zeggen dat het hoogste bewustzijn een toestand is, waarin al het zijnde gelijktijdig in het bewustzijn verwerkt, begrepen en eventueel weer in daden uitgedrukt kan worden.
Dan de aardgebonden geesten. Ook iets, dat eerst een zekere formulering vraagt. Onder ‘aardgebonden’ geesten zullen wij in het verloop van dit betoog uitdrukkelijk verstaan: alle geesten, die door leven en bewustzijnstoestand niet in staat zijn de vrijere, lichtende, geestelijke wereld te accepteren en blijven ronddolen op en rond de aarde. Daar raken zij vaak weer verknoopt met het levende geslacht. Kortom, geesten, blijvende op of rond de aarde, zich van hun overgang vaak niet bewust, ofschoon zij niet meer in staat zijn om zuiver stoffelijk te handelen of ergens in te grijpen. Na deze formuleringen kunnen wij dan beginnen.
Rond de gehele wereld bevindt zich een zeer groot aantal aardgebonden geesten. Wanneer een mens sterft en niet voldoende bewustzijn heeft van al hetgeen er bij en tijdens de overgang plaats kan vinden, voor kan komen en onmiddellijk de geleide-geesten te accepteren, misschien te veel dogmatisch aan gedachtebeelden gebonden is om zich te realiseren dat er anderen kunnen zijn (ongeacht of dit nu ‘goede of slechte’ geesten zijn) zal geen realisatie van de dood kennen. Voor zo iemand is het geestelijke bestaan niets anders dan een continueren van zijn stoffelijk bestaan, althans van de laatste ogenblikken daarvan. In andere gevallen kan het een voortzetten zijn van het normale leven, waarbij de overledene alleen een contact met de buitenwereld ervaart. Er zijn zoveel van die geesten op aarde, dat zij, zonder dat zelf te willen, op het verloop van gebeurtenissen op aarde een beslissende invloed kunnen hebben.
Geest is en blijft geest, ook al is zij op het ogenblik, doelbewust strevende, in de stof gebonden. Buiten deze stof zal zij (mits bewust) zichzelf als geest kunnen handhaven op geheel juiste en geestelijk kenbare wijze. Het kan echter gebeuren, dat een geest, die nog erg aardgebonden is, in uw aura terecht komt, daar voor een ogenblik aan uw gedachtebeelden deelneemt en dan niet meer in staat blijkt zichzelf van u vrij te maken. Degenen, die zich voor deze aspecten bijzonder interesseren, zou ik willen verwijzen naar de verslagen van de Wickland-séances, waarin meerdere voorbeelden hieromtrent naar voren komen. Elke geest, die op een dergelijke wijze met u in contact komt, zal trachten zijn eigen persoonlijkheid uit te drukken door middel van uw leven en lichaam. Hierdoor kan een tweestrijdigheid ontstaan in uw wezen. Als resultaat ‘hoort’ u de stem van iemand, heeft u vlagen waarbij u plotseling van karakter schijnt te veranderen etcetera. Indien u zich van deze feiten en mogelijkheden bewust bent, kan vaak door eenvoudig te spreken tegen deze persoonlijkheden de strijd worden opgelost, terwijl een vrij en bewustworden van deze personen daarmee sterk wordt bevorderd.
Indien u zich van de oorzaken niet bewust bent, zult u waarschijnlijk, wanneer de invloeden sterk worden, terecht komen in een inrichting voor zenuwzieken, of erger. Deze aardgebonden geesten zijn zich allen bewust van de aarde en wat daarop gebeurt. Zij ‘zien’ deze wereld wel heel vreemd, maar herkennen daarin nog zoveel wat hen herinnert aan hun vroegere bestaan, dat zij het beeld met het voorstellingsvermogen aan kunnen vullen tot schijnbaar normaal aards.
Zij scheppen dus in hun voorstellingsvermogen een replica van uw wereld, waarin zij, gebonden aan uw wezen het totaal van uw handelingen, het totaal van uw beleven zelfs mee maken, dit voor zich interpreterende. Wanneer zij bevrijd worden is dat een proces van bewustwording.
Dit wordt vaak sentimenteel uitgedrukt als een plotselinge opgang naar het licht, vergezeld door lichtende geesten, die komen om hen te geleiden. Ik twijfel er niet aan, dat het in het voorstellingsleven van een dergelijke geest zo lijken kan. In werkelijkheid vindt er dit plaats: De geest wordt zich bewust van de geleidende entiteiten, die reeds lang naast haar zijn, maar die zij tot op dat ogenblik niet heeft gezien of waar zij tot dan toe geen aandacht aan heeft gewijd.
Door te denken aan bepaalde personen, die tot dan toe vergeten werden (zij waren immers dood?) kan opnieuw ook een band met deze personen tot stand worden gebracht.
Dit is een proces van bewustwording, waarbij dan de eigen wereld aanmerkelijk verruimd wordt. Het houdt echter niet in dat nu ook alle begrip en alle bevattingsvermogen ten opzichte van de wereld, die nu beneden hen ligt, ook wegvalt. Integendeel! Het merendeel van hen blijft zich voortdurend bewust van alles, wat er op die wereld beneden hen gebeurt. Hun aandacht zal echter vaak zo sterk geboeid worden door het geestelijk beleven van een voor hen nieuwe, lichtende sfeer, het zich realiseren van hun nieuwe toestand ook, dat zij voorlopig niet, of bijna niet reageren op wat die wereld verder doet. Zij zullen echter te gelegener tijd in staat zijn terug te gaan tot deze wereld, zo zij dit verlangen. Zij zullen daar dan op kunnen treden als helpende geesten, als lerarende geesten, zowel als, in minder gunstige gevallen, spotgeesten, misleidende geesten enzovoort.
Wanneer nu ons eigen bewustwordingsproces, zolang wij in de stof verkeren, gebaseerd zal zijn op stoffelijke waarden, zullen wij bemerken dat zeer veel punten van onze stoffelijke belangstelling ook de dwalende geesten aan zullen kunnen trekken. Zolang ons bewustzijn beperkt blijft door begeren, verlangen naar goederen, genietingen, positie en macht, zullen wij alle geesten aantrekken, die nog in diezelfde richting streven. In sommige gevallen zullen zij, ook zonder dat u dit weet, met u samenwerken en u orders willen geven. Zij zullen dan trachten met u samen, de begeerde daden te volvoeren. In andere gevallen blijken zij zich juist hevig te verzetten tegen uw handelingen en daden. Maar altijd zullen zij worden aangetrokken door datgene, wat ook voor u van groot belang is in stoffelijk leven, denken en begeren. Men kan zich nooit geheel bewust noemen, zolang men het slachtoffer kan worden van dergelijke situaties. Zolang een aard-gebonden geest invloed op ons kan krijgen door een beroep te doen op in ons levende emoties en begeerten, zijn wij zeker nog niet bewust.
Hoe speelt zich dan voor ons het ware proces van de bewustwording af? Men heeft dit vaak gezocht in een verwerpen van de wereld. Er zijn mensen die de wereld verlaten, in eenzaamheid en lijden het lichaam lasten opleggen, om zo te trachten een moment van hogere bewustwording te beleven. Zij hopen zo los te breken uit, wat zij zelf voelen als een gebondenheid aan het beperkt begrip, dat deze aarde nu eenmaal biedt. Deze weg is niet aanvaardbaar: zij betekent een verminking van het stoffelijk bestaan. En een verminking van het stoffelijk bestaan mogen wij nu eenmaal niet accepteren. Toch zijn er mensen geweest, die langs deze weg nieuwe mogelijkheden hebben ontdekt. 0nder andere de Boeddha Gautama, of (zoals dat tegenwoordig heet) de Gautama Boeddha. Zij leren ons dan het volgende; ik verzoek u dit goed te overwegen en te bestuderen wanneer u daar gelegenheid toe hebt. Alle begeren is uit den boze, omdat het begeren voortspruit uit een vals begrip omtrent de werkelijke waarde van de dingen. Het is verkeerd het één boven het andere lief te hebben, want in alles staat gelijkelijk een deelgenootschap aan het Goddelijke. Het is verkeerd daden te stellen terwille van de daad. Het is echter goed daden te stellen, omdat zij het ‘IK’ uiten en openbaren. Men overwint zichzelf eerst dan, wanneer men ook zichzelf durft te zijn. Deze punten zijn voor de bewustwording van iemand die in de stof leeft, wel zeer belangrijk. Ook voor de geest verliezen zij hun waarde niet. Zeer zeker niet voor de lagere sferen.
Alle begeren is gebaseerd op een valse voorstelling van waarden. In feite bezitten wij alles en gelijktijdig niets, want: Uit uzelf kunt u niets scheppen. U kunt slechts herscheppen wat in de Schepper reeds bestaat. U kunt niets bezitten, dat reeds niet het bezit is van een grotere, hogere macht, van het Al-scheppend vermogen. Al wat u bezit, verwerft of verliest, is uiteindelijk iets, wat u in bruikleen heeft gekregen van deze hogere macht. Het is dus begrijpelijk dat alle begeren naar macht, goederen of de dingen, die het leven aangenaam maken, een onjuist inzicht betekent in de werkelijke waarden, een onjuiste waardering van het leven betekent. Let wel: er wordt niet gezegd: U zult niet. Niemand zegt u: U zult niet lekker eten, macht of rijkdommen bezitten. Er wordt alleen gezegd: Deze dingen moogt u niet begeren. Zij mogen niet het doel van uw leven zijn. Wanneer het levende dit begrijpt, zal het leven zelf zich geheel kunnen openbaren in elk deel van het leven. De openbaring van het leven is de volmaking van alles, zowel in het levende als in het leven zelf.
Wij mogen natuurlijk ook niet liefhebben op een zelfzuchtige wijze: Wij mogen niet een deel van het geschapene boven het andere liefhebben. Wanneer men iets liefheeft boven al het andere, spreekt men daarmee tevens een oordeel uit over de rest van de Schepping. Dit slaat niet op de persoonlijke liefde. Men kan zich persoonlijk meer tot de één dan tot de andere aangetrokken voelen. Men kan in een bepaalde kring gaarne, in andere kringen liever niet verkeren. Dit is echter dan alleen goed, wanneer wij ons blijven realiseren dat dit een uiting van onze eigen onvolmaaktheid, van ons persoonlijk oordeel en standpunt is. Wij moeten trachten ons in het leven niet te laten leiden door onze eigen genegenheden, door onze eigen verlangens, door ons eigen oordeel. Alle dingen zijn uit God geschapen en wanneer wij het ene deel liefhebben boven het andere, veroordelen wij daarmee een deeltje van de Goddelijke Schepping.
Doen wij dat, dan hebben wij voor onszelf de harmonie van het eeuwig scheppend vermogen verstoord. Wij kunnen dan in onszelf niet tot rust komen, of, zoals de Boeddhist het uitdrukt: “Wij kunnen de klimmende kringloop van de reïncarnaties niet doorbreken”. Wij zouden het zo uit kunnen drukken: “Slechts zij, die de scheppende kracht zien in al het zijnde en slechts de scheppende kracht liefhebben, zullen rechtvaardigheid en rust van gemoed kennen”. Zij begrijpen, dat elke relatie, stoffelijk en geestelijk een bijkomstigheid is. Iets, wat voortvloeit uit het nog afgezonderd zijn van het Goddelijke persoonlijk bestaan. Men begrijpt ook, dat deze banden later niet meer zullen bestaan, althans niet meer op deze wijze. Want zij zullen eens worden geuit in een gelijkheid met het zijnde. Dit is dan de toestand, die de Boeddhist het ‘Nirwana’ noemt.
Een ander punt dat met onze aardgebonden geesten in direct verband staat, is dit: Wanneer u toegeeft aan bepaalde entiteiten, zodat uw eigen oordeel vertroebeld is ten opzichte van de wereld, dan zult u handelen tegen uzelf, evenals de geest die u hiertoe aanspoort, handelt tegen zichzelf. Elke keer, wanneer aan een aardgebonden geest een mogelijkheid tot uiting wordt geboden, die niet gelijktijdig een geestelijke bewustzijnsverhoging betekent, zal zijzelf het slachtoffer worden van deze werking, doordat zij sterker gescheiden wordt van de lichtende kracht, waarnaar zij streeft.
U zult nu zeggen: Maar wij zijn ons daar niet van bewust. Zeker! Het is voor de mens wel heel moeilijk te bepalen, wanneer hij te doen heeft met een dolende entiteit, of, wanneer hij nu te doen heeft met een dolende geest. Het is voor een mens nog veel moeilijker te realiseren, dat hetgeen schijnbaar plotseling uit zijn eigen innerlijk opzwelt, in werkelijkheid wel eens een invloed zou kunnen zijn, die van een aardgebonden geest komt.
Wat is dan de weg om waarheid en bewustwording te vinden en voor onszelf en voor degenen, die trachten deel te nemen aan ons leven, in de hoop op deze wijze een kleine aalmoes van stoffelijk leven te kunnen verkrijgen. Wij zullen alle gehechtheid zoveel mogelijk van ons af moeten zetten. Wij zullen alle begeren ook zoveel mogelijk van ons af moeten zetten. Wij zullen de rechtvaardigheid moeten vinden in ons eigen wezen en deze te allen tijde beslissend maken voor onze handelingen en gedachten, want wij kunnen niet tot een hoger bewustzijn komen, wanneer wij niet onszelf kunnen of durven zijn.
Dat laatste is zeer belangrijk. Er bestaat geen mens op de wereld en geen geest in de sferen, die tot God kan komen door een ander. Er is niemand, maar dan ook niemand, die in staat is, u tot God te brengen, u te brengen tot bewustzijn, ofwel tot de grote gelukstoestand van eeuwig evenwicht en vrede, die men Nirwana noemt. Het persoonlijk niet-actief zijn, het worden opgenomen in de scheppende activiteit van het scheppend vermogen, kunnen wij alleen bereiken via onszelf. Daarom moeten wij ons voor alles realiseren: wie en wat wij zelf zijn. Wij moeten ons eigen leven leven. Wij moeten niet oordelen, noch over onszelf, noch over anderen op basis van de wereld buiten ons en wat die wereld buiten ons daarover vertelt. Wij kennen slechts één maatstaf: ons eigen wezen. Wij moeten die maatstaf wel aanvaarden, mijne vrienden. Want in de ziel leeft dat, wat in alles geuit is. Vanuit de ziel spreekt het tot elke uiting. De ziel kent dat, wat in alles geuit is en de ziel spreekt tot elke uiting. U zelf bent een uiting en de stem die in u leeft en zal door u (uiting daarvan zoals u bent) het beste worden verstaan. U bent de enige die die stem zuiver zult kunnen interpreteren.
Dit alles klinkt u misschien als een pleidooi voor de stem van het geweten. Toch is dat niet waar: het geweten is alleen een waarde, die gebaseerd is op de huidige stoffelijke norm. Zeker, de geest zal ook meespelen met haar ervaring. Maar de stem van het geweten drukt toch wel veel te veel uit wat u ingehamerd is, dat wat men u geleerd heeft. Daarachter staat iets hogers. Wij zouden het de stem van God kunnen noemen. De stem van God in de mens. Deze stem kan meestal niet zo luid spreken als het geweten. Maar haar klank is zuiverder, eerlijker, meer afgestemd op uw wezen en de taak die u te verrichten hebt in dit Al.
Want reeds lang voor Gautama Boeddha de wereld betrad, hebben de wijzen neergeschreven in de dode taal, het Sanskriet: “In de wereld zijn, betekent deelhebben aan het leven. Maar deel hebben aan de werkelijkheid wordt pas een werkelijkheid, wanneer men weet wat het leven is. Doch het leven ligt in onszelf begraven. Wij zijn het leven. “U kunt niet sterven. U kunt misschien voortleven als een aardgebonden geest, wanneer uw bewustzijn u niet in staat stelt u te onttrekken aan de sombere stoffelijke gebondenheid, die als reproductie van stoffelijke omstandigheden in uw bewustzijn doordraaft. Maar u kunt niet sterven: u bent het leven. Niet meer en niets minder. Voor u bestaat immers de wereld alleen, zolang u zelf bestaat.
Alleen zolang u die wereld kunt zien en waarnemen, daarin handelen en denken, is zij voor u. De gehele wereld is dood, wanneer u sterft. U kunt zich zelfs niet voorstellen, dat die wereld zonder u voortbestaat: U kunt zich haar niet voorstellen zonder uw eigen wezen. U moet dus uzelf zien als de kern van het leven. Slechts van u uit wordt door u de wereld benaderd. Slechts van u uit worden voor u de sferen geschapen. Van u uit komt het bewustzijn. Bewustzijn, dat uiteindelijk een eenwording met het grote leven betekent, maar zelfs dan nog niet kan betekenen een uitblussing van uw eigen zijn. Het is de opname van uw wezen in een grotere eenheid, zeker. Een druppel water, die in de oceaan valt. Zij blijft water, evenals eerst. Ondanks het feit, dat golfslag en stroming van de oceaan haar wezen en werken nu mede bepaalt, zodat zij wordt gestuwd en niet meer drijft of neerdaalt naar eigen keuze. Altijd u, altijd in u is het leven.
Nu, dit realiserende, zult u ongetwijfeld trachten om alle gebondenheid uzelf te ontzeggen. U zult trachten vrij te zijn in de ware zin van het woord, vrij ook van de drijfveren in uw wezen. U zult gaan spreken over zelfoverwinning? Zelfoverwinning is soms een pijnlijke zaak. Zij is het wapen, dat de onbewuste voert tegen hetgeen er in hem leeft, maar wat hij niet begrijpt.
Anderen spreken over zelfvoldoening en zelfbevrediging. Ook zij zijn dwazen, want het ‘IK’ kan niet tevreden of voldaan zijn met wat het zichzelf heeft te bieden. Het is de kern wel van het leven voor zichzelf, maar het vraagt buiten zich een leven, dat de tekortkomingen in het ‘IK’ aanvult. Een juist begrip van deze dingen stelt ons in staat om vele dingen te dragen en uiteindelijk zelfs om vele dingen te volbrengen, die schijnbaar niet te volbrengen zijn door een mens of een geest. Het is echter uw wereld, waarin u leeft. Die wereld gaat van u uit en zoals u die wereld ziet, zo is zij (voor u). Dat geldt ook reeds hier in deze wereld waarin u nu bestaat, al reeds zeer sterk. Ook hier kan ziekte voor u een kracht tot bewustwording zijn, of een gesel die u neerslaat, uw leven bitterder maakt dan gal. Een lichamelijk gebrek kan voor u een middel zijn tot geestelijke ontplooiing. Het kan ook een band zijn die u knevelt en belet ook maar een stap geestelijk of stoffelijk verder te komen.
Het is echter niet het gebrek of de ziekte, die van werkelijk belang zijn. Maar de wijze, waarop u deze dingen benadert. Hoeveel te meer zal dit alles niet gelden, wanneer men eenmaal in de geest bestaat. Juist nadat de stoffelijke vorm is achtergelaten, begint voor het wezen, dat wij ook dan nog ‘Mens’ mogen noemen, voor deze bevrijde geest een mogelijkheid tot ongekende ontplooiing en bewustwording. Het strakke en stramme van een wereld, die slechts langzaam de vorm aanneemt (haar door de gedachte opgelegd), weg valt.
Daarvoor in de plaats komt een vliedende wereld. Een wereld, die, steeds groter wordende, u de mogelijkheid geeft al wat er imaginair in u leeft, als werkelijkheid daarbuiten te creëren. Zij maakt daarvan voor u een werkelijkheid: uw eigen wereld. Zodat u zich eerst in een rijkdom van vormen zult spiegelen, om dan vorm na vorm te elimineren en daarvoor de levende krachten meer en meer in de plaats te stellen. Dit kunt u echter alleen, wanneer u zich ervan bewust bent dat dit leven en al wat erin gebeurt, schijn, onbelangrijk en bijkomstig is. Het kan alleen wanneer u zich realiseert, dat vormen een tijdlang uw wereld uit zullen moeten maken, maar toch uiteindelijk slechts een spel kan zijn. Een spel dat van uw verbeelding uitgaat. Dat u het zelf bent, die de vormenwereld uiteindelijk schept.
Wanneer u dan overgaat en rond u de aardgebonden geest is, dan kunt u misschien zelfs voor een ogenblik door hun pantser van gedachten heendringen en ook hen bevrijden. Maar zeker zult u hen niet tot slachtoffer worden, zoals vele geesten. Dan zult u niet, wanhopig worstelend om uw eigen wezen te behouden, in het web van een magnetische aura gevangen zijn. Dan zult u niet, gedreven door begeerten, waaraan u niet meer voldoen kunt, onder duizenden kwellingen ronddolen in een duisternis, uzelf beklagende en zoekende naar enigerlei stoffelijke waarde. De sleutel tot het ware leven ligt opgesloten in deze woorden: Het leven is, en niets is behalve het leven.
Wanneer u dat wilt, kunt u leven met ‘God’ vertalen, met al-scheppend vermogen, want er is niets buiten God. God is ook in alles. Er is geen ogenblik, dat er een gedachte of vorm kan bestaan, waarvan Hij niet deel is. Er kan niets bestaan, dat niet uit Hem geboren is. Zelfs niet indien u het zelf projecteert in de wereld. Wanneer u dit weet, zult u in alles, tot zelfs in het duister, dat u misschien een ogenblik angstwekkend omhult, God kunnen vinden. Vindt u God, dan hebt u het Licht. Wat meer is, dan vindt u de vrede. Hoe minder u van het licht vraagt, hoe minder u van het licht omschreven dingen verlangt, hoe minder u het leven wilt zien als geperst in het keurslijf van uw eigen voorstellingsvermogen, hoe verder u zult kunnen komen in een aanvaarden van de waarheid, hoe groter uw bewustwording zal zijn.
Nu ik u dit heb voorgelegd, rijst mij de vraag of dit genoeg is. Ik geloof echter niet, dat ik heden veel verder moet gaan. Laten wij dan nog een ogenblik gewoontjes verder praten met wat minder verborgen betekenissen en sleutels. Wanneer u, mijne vrienden, leeft en zoekt naar een esoterische waarheid, zo zoekt u naar de kern van het leven, nietwaar? De kern van het leven, de wetten en de wijsheid van het leven danken hun ontstaan aan het feit dat er een kracht is die zich in vele vormen en persoonlijkheden ons openbaart.
Dit nu is de eigenlijke kern van de esoterie: Er kunnen geen tegenstrijdige wetten zijn. Er kunnen geen bovennatuurlijke krachten zijn. Alles is natuurlijk, alles is één en niet strijdig in tweeheid.
Waar de strijd of het bovennatuurlijke toch naar voren komt, worden zij uit de mens geboren of uit de geest. Maar niet uit de werkelijkheid, uit de waarheid die God zelf is. De werelden zijn geschapen en hebben een ziel. De atomen zijn geschapen en hebben een ziel. De mens heeft bewustzijn en ziel, maar ook de plant. De spore die ingekapseld wordt, gedreven door de stuwing van het licht, een ruimtevaarder die eeuwenlang zwervende slaapt tot hij weer een ster bereikt heeft, heeft een ziel en een vorm van bewustzijn. Al deze dingen zijn gelijk. Er bestaat tussen hen geen onderscheid, behalve het onderscheid dat wij maken. Dat wij een onderscheid maken ligt aan ons bewustzijn. Wij kunnen dit alles gelijkelijk aanvaarden, gelijkelijk zien. Maar wanneer wij weten (en dat kunnen wij weten) dat alles bezield is en deel van dezelfde kracht, dan kunnen wij, wanneer het ons niet mogelijk is alles gelijk en gelijkwaardig te zien, er in ieder geval toe komen ons te realiseren dat wij ons ongelijkmatig, vanuit onszelf, richten tot bepaalde delen van die God, van dat leven.
Esoterie is heus niet het overschrijden van grenzen. Men denkt soms, dat een esoterische les de mens verheft en in staat stelt een hogere wereld te bereiken. Eigenlijk is dat niet zo. Esoterie neemt eigenlijk alleen maar grenzen weg, die het voorstellingsvermogen van de mens voor het leven en de ziel van die mens heeft geschapen. Er zijn geen grenzen, behalve de grenzen, die wijzelf ons trekken. Er zijn geen tegenstrijdigheden in leven en wereld, behalve de tegenstrijdigheden, die wij zelf tot stand brengen. Er bestaat in de wereld zelfs geen leed en geen vreugde, behalve het leed en de vreugde, die in ons bewustzijn bestaan. Wat voor ons de grote waarde is van het leven, gaat van ons uit. Juist omdat dit alles van ons uit gaat, is het zo eenvoudig eigenlijk om esoterische scholingen te ontvangen en door te maken.
Wij hebben in ons wezen reeds alle waarden die daarvoor nodig zijn, wij allen, stof en geest, zoals wij hier tezamen zijn. Alle geest en bewustzijn, zoals zij geschapen zijn in den beginne, wij bezitten het allen. De vraag is alleen maar: Willen wij de grenzen die wij zelf hebben opgebouwd, ook weer afbreken? Willen wij zelf het onnatuurlijke, dat uit ons is voortgevloeid door ons verkeerd begrip van de eenheid van het leven, veranderen? Wanneer u zegt: “Ik ben ziek”, dan ben u niet in de eerste plaats ziek (bedenk dit wel, mijne vrienden) omdat uw lichaam niet in orde is, omdat er een ongeluk gebeurd is, of bacteriën zich in uw wezen vermeerderd hebben tot hun afscheidingen uw vergif werden. Neen! U bent ziek, omdat uw geest niet in staat was om harmonie met de wereld en de omringende factoren van die wereld tot stand te brengen. U valt als het ware over de grenzen die u zelf gesteld hebt. Wanneer u die grenzen opheft, dan vindt alles een volmaaktheid van uiting. Dan zal uw ziekte weg, uw lijden voorbij zijn, ook uw vreugden, want in het zijn-zelf is geen vreugde, zoals de mens die kent.
Vreugde is u een ogenblikstoestand, het ervaren van een verrassing, die het ‘IK’ bevredigt en vervult. Het is geen vrede. Integendeel! Ook vreugde verstoort de vrede, zo goed als het leed.
Het leven zelf is niet beschrijfbaar in termen van emotie of gevoel. Wij kunnen er alleen maar van zeggen dat het ‘bestaan’ is. Maar ‘bestaan’ zo volledig wensloos, dat het beter is dan de grootste vreugde. Dat het meer activiteit en werking betekent dan het grootste leed. Dat het meer uiting is van scheppend vermogen en scheppende kracht, dan alle door u gekende levensuitingen en vormen tezamen. Eén zijn met het leven of Nirwana, is niet ondergang of doodsheid of daadloos zijn. Het is alleen een zodanige harmonie, dat zij niet meer uitgedrukt kan worden in menselijke woorden en termen. Wij moeten dus naar de kern van het leven blijven streven, opdat wij de grenzen, die wij onszelf gesteld hebben, kunnen afbreken.
Ik heb eens iemand in onze wereld horen zeggen: “Wanneer een geest alles weigert en gevaarlijk is voor anderen, dan zetten wij die geest in een gevangenis”. Aangezien ik juist ten opzichte van die termen altijd heel erg nieuwsgierig ben geweest en weten wil, wat erachter schuilt, ben ik net zo lang blijven vragen, tot ik het kon begrijpen. Uiteindelijk zei hij mij: “Wij laten die mens met zichzelf alleen. Wij zorgen ervoor, dat er niets van buiten bij komt. Zo is hij dan gevangen”.
Toen pas heb ik mij gerealiseerd, dat het onmogelijk is om iemand werkelijk gevangen te nemen. Voor die tijd had ik dat nog als mogelijk aangenomen. Ik weet dat het een procedure is, die de geleiders onder andere bij zeer rebelse aardgebonden geesten nog wel eens toepassen. Maar eigenlijk kun je niemand gevangenzetten, want zolang er in iemand de levende kracht is, kun je daar immers geen grens omheen trekken.
Je kunt God toch niet beperken? Nu, dan kun je ook de kracht van God, die in iemand leeft, niet beperken. Wij mogen dus wel vaststellen dat het ‘gevangenzetten’ van iemand eigenlijk betekent dat je die mens dwingt om zichzelf te beschouwen. Meer niet! Wel zul je hem de projectie van hetgeen in hem leeft, kunnen verhinderen. Maar dat is toch geen gevangenschap.
Ziet u, daar ligt het grote raadsel waarover wij ongetwijfeld nog heel vaak en heel veel zullen spreken. Wij zullen erover spreken in de vorm van wetten en wij zullen erover spreken in de vorm van magische mogelijkheden. Wij kunnen erover gaan spreken in de vorm van gebruiken.
Maar de kern zal altijd hetzelfde blijven: Al deze dingen zijn slechts de delen van een geheel en er is geen mogelijkheid om ze daadwerkelijk van het geheel te scheiden. Er zal altijd een onverbrekelijke band blijven tussen het grote Zijnde en al wat daarin bestaat.
God is het leven. Al wat leeft, leeft in en uit God. Zodra alles wordt teruggebracht tot de termen van het werkelijke leven is er een band met het geheel van de werkelijke schepping met heel het Al. Er bestaat geen werkelijke gevangenis. Ook de stof is voor u geen werkelijke gevangenis.
Niets. Mits u, en dat is hetgeen waarover wij in het vervolg nog veel zullen moeten praten, zich realiseert: Al wat ik rond mij zie en beleef, is uiteindelijk een uiting van mijzelf. Al wat ik doe, ten goede of ten kwade is een uiting van mijzelf. Wanneer ik in plaats van deze uitingen als belangrijk te zien, de levende kracht in mijzelf als belangrijke leer zie, zullen de grenzen weg vallen en zal ik het bewustzijn bereiken waarnaar ik streef.
VERSCHILLENDE MAGISCHE PROCEDURES EN VERSCHIJNSELEN.
Ik zou met u gaarne een ogenblik met u willen spreken over verschillende magische procedures en verschijnselen. Ook de magie is gebaseerd op wetten, die uiteindelijk voortvloeien uit de werkelijke, de reële factoren van het bestaan. Er kan geen magie bestaan, die gebaseerd is op ongoddelijke waarden, onverschillig of zij in werking donker, zwart of wit is.
De procedure, die bij de magische bezwering wordt gevolgd, is zeer vaak verschillend, waar zij wordt aangepast aan geloof, voorstellingsvermogen en symboliek van de volkeren, die de magie, de tovenarij, beoefenen. Er zijn echter bepaalde punten, die onze aandacht waard zijn, waar zij het symbool zo juist verknopen met de reële waarde van de dingen, dat ik mij verstout u te wijzen op gebruiken, als bijvoorbeeld het maken van kleine voedselpiramiden.
De doorsnee-magiër werkt, – zoals u reeds gehoord zult hebben – met krachten uit de geest en daarnaast een aantal niet bekende wetten omtrent de natuur. Werkende met de geest zal de magiër moeten trachten die geest zo sterk op het stoffelijk bestaan af te stemmen, zo zeer een beroep te doen op stoffelijke denkneigingen en stromingen in de geest, dat deze daardoor alleen geleid reeds, bereid wordt gevonden om aan meer stoffelijke verlangens gevolg of gehoor te geven. Eén van deze methoden daarvoor gevolgd, vinden wij in vele van de rijst-etende landen.
Rijst wordt in de eerste plaats gekleurd. Vaak met saffraan. Andere kleuringen worden ook soms aangewend, omdat volgens het gebruik de kleur bij de bezweringen evenzeer meetelt. Zij wordt in tegenstelling tot de meest gebruikelijke wijze klef, of klevend gekookt, vaak met een bijvoeging. Zogenaamde kleefrijst.
De magiër, onder het uitspreken van bezweringen en toevoeging aan de rijst van bepaalde elementen (soms zout, maar dan alleen wit-magisch. Hout-as. Ook wit of grijs magisch. Aarde, vaak gedroogde klei bij voorkeur. Meestal zwart-magisch) vormt dan hieruit onder intense gedachteconcentratie een aantal kleinere piramiden. Deze hebben een bodemoppervlak van 7 tot 10 centimeter. Zij bereiken een hoogte van ten hoogste 5 tot 7 centimeter. In enkele gevallen heeft de rijst dan een kegelvorm, in andere gevallen worden drie of vier scherp gescheiden vlakken gevormd. Gedurende het bereiden van het voedsel probeert de magiër een beroep te doen op de tendensen: voedsel en voeding, die ook in de geest nog vaak leven. Vele geesten dragen in zich een honger, die weliswaar in de eerste plaats geestelijk is, maar die toch door de symboolgedachte (voedsel) ook getrokken kunnen worden (juist dankzij deze honger dus) tot stoffelijk voedsel, als een soort vervangingsvoedsel. Bij de eigenlijke bezwering plaatst de magiër een aantal van deze rijst-piramiden, of kegels, rond zich. Hij begint nu aan de vervaardiging van de hoofd-piramide, waarin meerdere bijstoffen, reukstoffen worden verwerkt.
Vaak worden ook oliën en vochten van magische kwaliteiten gebruikt. Soms wordt bovendien een druppel kwik op de top van de piramide geworpen. Wanneer zij gelijkmatig afrolt is dit dan, naar men meent, een teken, dat men met bepaalde elementalen, of aard-gebonden geesten een buitengewoon gunstige overeenkomst aan kan gaan. Verder wordt in deze grote piramide als laatste bijmenging honing verwerkt. Hiermee tracht men dan de zoetheden, die het aards bestaan ook hen nog kan bieden onder de aandacht van de geesten te brengen.
Het zal u verbazen dat een dergelijke primitieve omkoperij ook tegen de verlichte geest geprobeerd wordt. Laten wij niet vergeten dat de aardse mentaliteit bepalend is voor de wijze, waarop dit alles wordt volbracht. Het is ook de aardse mentaliteit, die in het merendeel van deze gevallen richting geeft aan de activiteiten van de geest. Zoals het het aardse gedachteleven is, dat de magiër in staat moet stellen de uitstraling van zijn aura zo te richten, dat zij voor bepaalde geesten verschrikkelijk of aantrekkelijk wordt. Het is de mens, die door het uitzenden van een fluïde een band moet vormen tussen de opgeroepen krachten en zichzelf.
U ziet het: de menselijke geest is van evenveel belang als de geestelijke kracht, die met de mens meewerkt. De magiër zal dit trachten te bewerkstelligen door het volvoeren van symbolische handelingen. Hieronder onder andere het schieten van een ‘geestepijl’. Het uitstorten van wat water als symbool voor regenval, het doven of aansteken van een vuur om zo ondergaan of ontstaan van branden aan te geven. De gehele procedure zal op zijn minst genomen eigenaardig lijken in de ogen van een nuchtere westerling. Wat is er echter in werkelijkheid? De omgeving en de voorbereiding scheppen voor de mens een totale verandering van eigen geestelijke instelling. Zijn incantaties, zowel als de handelingen, zijn niets anders dan een methode tot concentratie van het eigen ‘IK’. Wij kunnen dit alles als volgt voorstellen: De magiër, niet in staat zijnde vanuit zijn eigen geest onmiddellijk de velen te wekken, die in het stoffelijke sluimeren, gaat door stoffelijke handelingen zoveel impulsen aan zijn geest toevoegen, dat deze buiten zich reproduceert, wat door de stoffelijke handelingen wordt gewekt.
Het is dan ook vaak noodzakelijk in de magie om, juist voor het werken met geesten, zowel als in de geest, stoffelijke werkzaamheden te verrichten, opdat de gehele aandacht van het lichaam in de goede richting geboeid wordt en opdat de gehele aandacht, het gehele denkvermogen geconcentreerd wordt op het ene punt, dat het doel is van de magische handeling. Ook u, zo goed als iedere mens, kunt leren gebruik te maken van de magie. Maar de magie, zwart of wit, draagt in zich, zolang zij het stoffelijk symbool nog nodig heeft voor het bereiken van een geestelijk, of door de geest voortgebracht resultaat het gebrek van de onbewuste: het is niet geheel beheerst. De magiër kan het slachtoffer van zijn magische praktijken worden, omdat hij niet de kracht en het bewustzijn heeft om de geestelijke krachten, die hij roept en richt, te beheersen en te regeren. Een op dergelijke wijze van de magie is dus in zekere zin gevaarlijk, dwaas en onverantwoord.
Maar stellen wij nu, dat men ook zonder symboolhandelingen in zichzelf geestelijk de toestand kan wekken die noodzakelijk is om tot een bepaald resultaat te komen. Dan zal het niet meer de stof zijn, die haar beperkt stoffelijke voorstellingen en slechts zelden geheel zuivere gedachten opdringt aan de geest en deze door de geest doet uitwerken en mede beleven. Dan is het de geest, die, door de stoffelijke concentratie bevrijd van haar banden, in staat wordt gesteld, ook zelf werkzaam te zijn. In staat wordt gesteld om vanuit haar geestelijk bewustzijn te werken voor het doel, dat zij ook stoffelijk als zeer gewenst erkent. Dit noemt men vaak geen magie meer. Het is geen tovenarij, maar: het berust op de kernwaarde ervan.
Velen trachten bovennatuurlijke werkingen door symboolhandelingen tot werkelijkheid te maken voor hun eigen, stoffelijk en geestelijk bestaan. In vele kerken staan gebruiken, die, berustend op stoffelijk ritueel, trachten een geestelijke toestand te wekken. Een bekende magische procedure uit het meer nabije Oosten is gelegen in het beschouwen van stenen, die gepolijst zijn. De gepolijste steen wordt voortdurend beschouwend bezien. Zij wordt als concentratiepunt gebruikt, totdat alle gedachten en begeerten onmiddellijk opgaan in dit ene punt, in deze ene steen. Voor men begint heeft men dan in gedachten eigenlijk reeds vastgesteld, wat aan de gedachten zal worden getoond als een beeld op het glimmende oppervlak. Ook hierbij vaak incantaties. Geluid is namelijk een zeer belangrijke factor voor de stoffelijke mens zelf. Ik kan alleen reeds door de cadens, waarop ik spreek en de toon, die ik gebruik uw aandacht en innerlijk tot bepaalde punten bepalen.
De magiër doet dit voor zichzelf. Hij dwingt zijn lichaam een bepaalde cadens op, een bepaalde trilling. Hierdoor ontstaat een toestand, die capaciteiten in het ‘IK’ wekt, die anders verborgen blijven. Soms geschiedt dit door het uitspreken van mantrams. Soms door het spelen of zingen van een melodie, soms door het spreken van woorden zonder zin. Ik wil trachten u een klein voorbeeld van dit deel van de magie te laten horen. Sommigen verkiezen hiervoor het vuur.
“Vuur! Vuur! VUUR! Lachend vuur, verterend vuur. Omhul en omgeef. Ik bezweer vuur en verscheur de sluier”. (Een verspreking). Pardon, ik verspreek mij. Waarmee dan tevens de incantatie gebroken is. Niet zo heel erg. Maar indien ik in deze stijl nog een tijdje verder had kunnen gaan, zou ik u zelf vuur hebben kunnen wekken. Alleen, het heeft hier nu weinig waarde.
De magiër echter doet dat dan in zichzelf ook. Voor hem is dat noodzakelijk. Door zijn incantaties gaat zijn wezen uit naar het geestelijk gebeuren, dat in de magie plaats vindt. Alleen de geest die bewust is, regeert haar lichaam. De geest die bewust is, legt aan het lichaam zelf de tendensen op, die zij daarin verlangt. Wanneer uw geest eenmaal het bewustzijn en de kracht heeft verworven waardoor zij haar lichaam af kan stemmen volgens elke wet die zij kent in het Al, volgens elke geestelijke sfeer die zij heeft bereikt of tracht te bereiken, kan zonder meer, zal zij alleen reeds door een wilsacte in het menselijke fluïde al hetgeen bereikt hebben wat anders door een incantatie mogelijk naar voren kan komen.
Incantaties kunnen gevaarlijk zijn. Er bestaat bijvoorbeeld een oud lied aan Isis, een oude incantatie, die nog heden degene, die haar in de juiste cadans en op de juiste toon uit zou spreken, (zij het dan per ongeluk), onmiddellijk in een diepe trance brengt. Nog heden heeft (om bij de oude Egyptenaren te blijven), het lied aan Anubis het vermogen dodelijke krachten te wekken, krachten zo groot, dat (mits goed gericht) men zijn vijanden op verre afstand kan neerslaan. In Griekenland leeft nog de oude bezweringsformules van ‘het Heiligdom’, waarbij een cirkel wordt getrokken, die door vijanden en het kwaad niet te overschrijden is. Ook zij werken nog met incantaties en symbolen.
Onthoudt echter: De procedure van de magie berust niet in de eerste plaats op het symbool. Zij berust in de allereerste plaats op de geestelijke toestand van de magiër. De magiër moet in staat zijn, zijn eigen geest zozeer af te stemmen en te brengen op een bepaald niveau, dat hij de daar levende geesten kan aanspreken en overreden of bevelen. Dat is de werkelijke magie.
Geestelijk gezien is dan ook de magische procedure als volgt: Neem aan, dat ik een magiër ben. Dan zal ik eerst een geestelijk niveau uitzoeken, waarvan ik zeker ben dat de in mij aanwezige verlangens een bevestiging zullen ontmoeten bij de daar aanwezige geest: Ik zoek een geest. Zo ik er één ken, roep ik haar. Ik voed haar met mijn kracht. Dat wil zeggen, ik geef iets van deze kracht, Odd, Prana, of hoe u het noemen wilt, aan de geest. Ik betaal haar als het ware iets.
Daardoor wordt zij van mij voor mij enige tijd afhankelijk. Heb ik deze toestand bij een geest eenmaal bereikt, dan leg ik haar mijn wensen en wil op. Dit zoveel mogelijk in overeenstemming met haar eigen streven en begeren. Daarna maak ik haar van mijn voedende kracht los, maar verbind aan de vervulling van de opdracht een zeker vrijkomen van levenskrachten, of Prana.
Hierdoor zal deze geest na volvoering hernieuwd voedsel krijgen en zichzelf in kracht verhogen. Kom ik in een hogere sfeer, dan kan ik geen levenskrachten aanbieden. Ik heb dan geheel niets meer als prijs aan te bieden. Daar kan ik alleen maar trachten te overreden. Dan zal ik dus met bidden en smeken het doel voor moeten leggen van hetgeen ik wil volbrengen. Ik zal moeten aantonen hoeveel licht en goedheid ik de mensen daardoor brengen kan. Hoeveel onnodig leed ik misschien daardoor kan voorkomen.
De geest, die mij dan helpt en deze taak voor mij, of met mij, vervult, geeft mij dan als dank iets van zijn kracht. Want dan heb ik voor die hogere geest gefungeerd als middelaar en contactpunt, waardoor die hogere geest werkzaam kon zijn, mede door mijn bewustzijn en weten. Als dank hiervoor schenkt de geest mij dan van de levende kracht, die de geest in de lagere sferen juist van mij zal eisen als loon voor het vervullen van de gestelde taak. Werken wij met de lagere geesten, dan zit er echter nog een bezwaar aan vast, daar de opdracht die wij geven een daadopdracht is, zal de daad moeten worden begaan, of de geest zal niet verkrijgen, wat zij van mij begeert. Zij zal die daad dus ten koste van alles op aarde uit trachten te voeren, zelfs indien de uitvoering niet letterlijk overeenkomt met wat ik haar heb voorgeschreven. Zo kan dan vooral de zwart-magiër vaak het slachtoffer van zijn eigen praktijken worden. Ik hoop dat deze kleine uiteenzetting voor u interessant is geweest.
LICHT.
Wat zou u ervan zeggen, wanneer wij dan eens gaan spreken over licht? Want men gebruikt licht nogal eens in verschillende betekenissen. Zo is het bijvoorbeeld gebruikelijk om te spreken over het geestelijke licht. Als wij er al zo over spreken, dan moet er wel een overeenkomst zijn met het stoffelijke licht, nietwaar? Een beter begrip daarvan al kan helpen om bepaalde stellingen en verklaringen wat beter te begrijpen. Het is dus wel aardig daar even over te spreken. Licht valt in de eerste plaats op, omdat het in alles een weerkaatsing wekt. Wij kunnen dus zeggen, dat het licht iets is, dat, wanneer het iets anders beroert, het andere dwingt zich kenbaar te maken.
In de tweede plaats is het licht iets, dat in zichzelf alle kleuren draagt, maar bij het beroeren van een voorwerp daarin een reactie wekt, die voornamelijk één kleur naar voren brengt. Waarom spreken wij dan van geestelijk licht? Wel, het is eigenlijk heel eenvoudig. Er is een geestelijke kracht en die kracht is zó groot, dat zij al wat zij treft, dwingt zich kenbaar te maken. Waar het geestelijk licht is, kun je de dingen als het ware zien en ben je ook zelf zichtbaar. Je komt dus tot uiting. Wanneer wij dan spreken van geestelijk, bedoelen wij daar eigenlijk mee de kracht, die het ons mogelijk maakt ons in onze wereld te uiten en de uitingen van anderen te erkennen, zodat wij dus in een werkelijkheid, in een waarheid en niet alleen maar in een voorstellingswereld moeten leven. Daar zitten echter wel een paar knopen in.
Het licht wekt immers in alles kleurreacties naar de geaardheid van de dingen? Kleuren! Laten wij het nu eens zó zeggen: Wij zijn voor kleuren gevoelig, maar tot een bepaalde hoogte. Er is een hele hoop lichtstraling, die u niet kunt zien. X-stralen bijvoorbeeld kunt u zo niet zien. Dat lijkt mij overigens maar goed ook, want het lijkt mij onaangenaam als je jezelf altijd maar weer omringd ziet door wandelende geraamten. Aan de andere kant zou het ons een beter beeld kunnen geven van de waarheid dan de manier, waarop wij op het ogenblik waarnemen. Men moet echter eerst leren begrijpen wat de werkelijke waarde van de dingen is, voor u het waarnemen daarvan zult kunnen verdragen. Zo zijn wij dan ook onder andere blind voor een groot deel van hetgeen de geest ons brengt.
Eigenlijk is het heel eenvoudig. Wij kunnen dat licht nog niet begrijpen en dus ‘zien’ wij het nog niet. Het licht omvat veel meer dan er voor ons zichtbaar is. Maar onze eigen belangstelling en ons eigen streven maken ons bijzonder scherp van gezicht, wanneer wij zien in een bepaalde richting. Je zou kunnen zeggen: Wij zien bepaalde kleuren bij voorkeur, bepaalde aspecten van het leven vallen ons bijzonder op. Nu krijg je het eigenaardige, dat die instelling ten opzichte van het geestelijk licht ook weer een bepaalde kleurweerkaatsing betekent in uw leven. Want, terwijl wij waarden uit het leven aannemen en in onszelf behouden, uiten wij ook tevens weer een deel daarvan.
Stel u eens voor dat u iemand ziet, die in een heel mooi blauw licht staat. Wat zegt u dan? Die mens of die geest studeert geestelijk. Maar hij zoekt het meer langs de weg van de rede. Het lijkt wat koel. Die mens of geest zoekt langs een bepaalde weg, bijvoorbeeld de esoterische, naar een verklaring voor het leven. Hij ziet dus alleen de redelijke aspecten van de Schepping.
Maar nu zie je een ander en diens licht is geel. Het gouden licht. Deze mens of geest ziet in hoofdzaak de gevoelens van de dingen. Daardoor deze tint. Het innerlijk leven is warmer. Men ziet niet de volle waarheid. Dat is een zó verblindend wit licht, dat ik niet geloof dat er ooit een mens of helderziende op aarde is geweest, die dat heeft kunnen waarnemen. Wel ziet men misschien het zilveren licht. Maar dat is nog niets vergeleken bij het echt witte licht. Het echt witte licht zou aangeven dat je alle aspecten van het leven gelijktijdig en geheel kunt verwerken en aannemen.
Maar is er gouden licht, dan kun je met het gevoel nog meer begrijpen dan met de rede. Dan leef je wel in alle dingen, maar je beleeft ze nog niet ten volle en kunt ze nog niet vanuit het Goddelijke benaderen.
Zo kun je dan alle kleuren van licht nagaan en verklaren. Groen, rood, purper, kortom alles. Hoe minder licht er is, hoe beroerder de zaken staan. Hoe droeviger mijn wezen is in denken, leven en streven, hoe droeviger ook het licht dat er weer uit voort zal komen. Ik zou zeggen, dat dit alles logisch en zo klaar als een klontje is. De hele wereld leeft in het geestelijke licht en de hele wereld reageert op het geestelijk licht door zijn eigen wezen (dat wil zeggen streven, leven en denken) kenbaar te maken door al hetgeen er in het ‘IK’ leeft ook weer naar alles wat er buiten het ‘IK’ bestaat, verder te kaatsen. Zo deelt in onze ogen het geestelijk licht zich in een voor de aarde onvoorstelbare grote kleurenrijkdom. Wanneer u alleen maar eens de schakeringen in de aura’s van allen, die hier aanwezig zijn, zou kunnen zien, zou u al zeggen: wat een veelheid!
Fantastisch! Ik wist niet, dat er zoveel kleuren waren. Er is geen verffabriek met een staalkaart, die zo rijk voorzien is als de kleuren van ons alleen hier zo bij elkaar. Nu bent u maar een kleine groep. Maar denkt u eens in: Honderd mensen met een uitstraling in blauw licht kennen alweer honderd verschillende tinten van blauw alleen. Zelfs als er duizenden mensen bij elkaar zijn kunnen het (alleen al in blauw) allemaal verschillende tinten zijn.
De gradueringen, zelfs met deze kleine verschillen zijn nog zo zeer kentekenend voor het ‘IK’, dat het aantal kleuren, die er in het Goddelijke licht voor moeten komen, zelfs voor ons onvoorstelbaar is. Wanneer wij nu maar fijn genoeg zouden kunnen onderscheiden, dan zouden wij hiervan reeds in de stof een groot gedeelte terugvinden. Maar het stoffelijk onderscheidings-vermogen maakt het heel moeilijk om kleuren goed te zien. Er zijn immers vele mensen zelfs min of meer kleurenblind. Die reageren niet eens op bepaalde kleuren of zij verwisselen ze. Zij hebben daardoor dan ook soms zelfs een geheel valse voorstelling van zaken. Dat komt natuurlijk in het geestelijke leven ook voor. De schuld ligt echter niet bij het licht, maar is een resultaat van je eigen instelling. Daarom durf ik als grondregel voor het geestelijke licht dit te stellen: Het licht is altijd waar. Maar het ‘IK’ zal er slechts de waarheid in vinden zoverre deze in het ‘IK’ reeds leeft. Elk aspect van het leven kan slechts bestaan, omdat het Goddelijke licht dat mogelijk maakt. Zonder dat licht is er niets te zien. In elk deel van het door het licht geschapene krijgt het Goddelijke licht echter een kleur of tint naargelang het wordt weerkaatst of geabsorbeerd.
Er geldt echter een vreemde wet voor het geestelijke licht, die niet voor het stoffelijke licht kan bestaan. Dat is deze: Naarmate men meer geestelijk licht naar de wereld terug kan kaatsen, verwerft men ook meer geestelijk licht in zichzelf. Want wij kunnen dat licht namelijk niet zomaar zonder meer in ons opnemen. Wij moeten dat licht eerst buiten ons in de wereld werpen, zodat wij vanuit die wereld een bewustzijn omtrent dat licht kunnen verwerven. Dan eerst kunnen wij het licht ook in ons wezen opnemen. Hoe meer wij het dus uiten, hoe beter het ons gaat. Hoe meer wij dat licht uiten, hoe meer wij het ook in onszelf terug zullen vinden. Hoe meer wij het licht absorberen (dat wil zeggen: hoe meer delen van het Goddelijke licht wij in onszelf laten ondergaan, zonder ze weer buiten ons te openbaren of te uiten) hoe slechter het ons ook weer gaat, hoe beperkter en simpeler onze wereld is en blijft.
Zo zit er dan in het Goddelijke of geestelijke licht heel veel verborgen, dat logisch en redelijk, dat nuchter is en helemaal niet vast zit aan bijzondere filosofische of esoterische problemen.
Toch begrijpen de mensen het niet. Want de mensen denken meestal dat, wat je hebt ook je eigendom is. Maar dat is niet waar. Dat wat je hebt, kun je niet meer krijgen. Wat is geestelijk belangrijk? De emotie. Komt die bij het bezitten? Neen, bij het verwerven. Dus je hebt iets eigenlijk alleen op het moment dat je het verwerft. Later telt het nooit meer zo mee: dan is het gebruiksvoorwerp een deel van je leven geworden. Nu geeft het Goddelijk licht je steeds weer wijsheid. Houd je ze voor jezelf, dan gebruik je ze misschien wel, maar het is dan geen geestelijke ervaring meer in je leven. Het is voor je bewustwording niets bijzonders meer.
Gelooft u het niet? Dat moet u maar eens aan de dames vragen. Als zij een nieuwe jurk hebben, zijn zij er de eerste paar dagen dol mee. Maar na zes maanden gebruiken zij die jurk niet meer als het maar even kan en kijken zij er niet meer naar om. Zo gaat het met de waarheden van het geestelijke licht ook. Wanneer zij in ons komen en wij uiten ze niet, dan is het oude koek en raakt het versleten.
Wij moeten het dus juist uit onszelf de wereld in gooien. Alles wat wij aan Goddelijk licht en kracht in ons krijgen, dat gooien wij naar buiten toe en omdat het dan ook buiten ons bestaat, zien wij het geregeld. Wij worden er voortdurend weer aan herinnerd. Zo is het voor ons een levend bezit geworden, doordat het buiten ons is. Want het leeft steeds in ons voorstellingsvermogen en heeft zo voortdurende invloed op onze bewustwording. Wanneer wij het aan de wereld geven, gebeurt er nog meer: Wat wij naar de wereld kaatsen, zal de wereld ook weer naar ons terug kaatsen en zo krijgen wij het elke keer weer. Wij zijn dan eigenlijk veel rijker. Wij hebben het nutgebruik ervan en kunnen ermee werken, terwijl het toch steeds weer nieuw en fris voor ons is, steeds weer nieuw en zuiver. Wij hebben dus de kans niet dat onze geestelijke kennis en waarheid langzaamaan stoffig en roestig wordt, tot wij ze uiteindelijk nog het beste aan de asman mee kunnen geven, omdat wij er toch niets meer mee kunnen doen.
Hoe meer van Gods licht je uit je werpt, hoe lichter het ook rond je wordt. Hoe beter je dus leeft en hoe vrijer je kunt werken, hoe meer het licht voor je gaat betekenen. Om het voorbeeld wat stoffelijker te geven: Wanneer u een lampje hebt en u stelt daar een kolk overheen, dan heeft u licht. Maar door die donkere kolk kun je het niet zien. Houdt u het licht zo bij u, dan heeft niemand er iets aan, ook u niet. Op het ogenblik dat u die lamp echter onthult, brandt zij niet alléén meer voor u. Zij brandt dan mede voor iedereen die in de omgeving is en daar is dan ook voor iedereen licht. Het is dan niet meer uw licht. Het is: licht, dat toevallig door uw lamp wordt gebracht.
Het Goddelijke licht komt niet van een lamp, maar uit het Goddelijke door de Schepping. Wanneer u dat licht in u draagt en u verbergt het, dan hebt u het eigenlijk ook niet. Nu weet u dat een donkere kamer op aarde meestal niet gezellig is. Een enkele gelegenheid misschien uitgezonderd. U kunt daarin in ieder geval niet werken of studeren. U heeft licht nodig. Wanneer je geestelijk licht ontvangt en je wilt werkelijk leven, dan moet je het zo stellen, dat eenieder er deel aan kan hebben. Dan kun je door en dankzij dat licht met die anderen samen gaan werken.
Dan geven die anderen je dus als het ware dat licht in hun arbeid ruimschoots terug. Dat geldt nu voor elke kracht die wij kennen in het Al.
Ik zei u reeds: Eenieder trekt uit het Goddelijke licht voor zich weer een ander soort van licht. Iedereen laat een gedeelte aan zich voorbijgaan. Hij begrijpt dat niet en kan het niet gebruiken. Een ander deel vangt hij op, werkt ermee en straalt het uit. Wanneer wij nu bijvoorbeeld twee mensen zien, waarvan de ene een gele uitstraling heeft en die van de ander is blauw, dan zou het resultaat wel eens kunnen worden, dat in hen beiden nu ook groen kan worden ontvangen.
Wij zien dan, dat het aan de ene kant in het gevoel en aan de andere kant het in het denken en wetenschap beleven van God samen kan komen en werken in de middenkracht, die het geloof is. Er is altijd wel een weg, waardoor je samen kunt werken of begrijpen wat er leeft in je medemensen, wanneer je in het Goddelijke licht leeft.
Het is dus noodzakelijk aan dit licht niet vast te houden als een deel van de eigen waarde, maar als een deel van het beleven, het streven, van de mogelijkheid. Je zult dan vaak de ander halverwege kunnen ontmoeten en zo nieuwe ervaringen en bewustwordingen, doormaken in jezelf. Hierdoor wordt naast je eigen beleven de mogelijkheid in je gewekt nog een ander deel van het licht in jezelf op te vangen. Zo wordt dan je wereld rijker, je leven rijker en kom je dichter bij het Goddelijke te staan. Nu, dat was dan nog een heel kort en heel licht betoogje. Ik zal maar niet vragen of er nog iets over te vragen is, want er is eigenlijk niets over te vragen. U moet er alleen maar eens over nadenken, want het is werkelijk in heel het leven zo: Wanneer je alleen vanuit je eigen standpunt door de wereld gaat, word je niet wijzer. Wanneer je alles voor jezelf houdt, blijf je dom en word je steeds bekrompener en dommer. Uit je alleen je eigen wezen in de wereld, dan blijf je eenzijdig. Maar wanneer je leert anderen halverwege te ontmoeten, als het ware je eigen leven met dat van anderen tijdelijk te vermengen (geestelijk gezien) dan ontstaat er iets tussen de twee. Dan zien zij tussen hen beiden een nieuw deel van het licht, van het geestelijk spectrum, dat zij tot dan toe niet hebben gezien (u niet en die ander niet) en dat nu voor beiden voortaan bereikbaar wordt. Zo wordt door het begrip dat de mensen voor elkaar leren tonen hun mogelijkheid om het Goddelijke licht in zich op te nemen en te verwerken of te beleven, dus groter. Als je daar maar lang genoeg mee door gaat, komt er een ogenblik, dat je alle kleuren van het Goddelijke spectrum zelf kent. Dan is het niet meer nodig die eerst weer van elkaar te gaan scheiden, want dan heb je het Goddelijke licht zelf en ken je dus God. Uit de delen van het Goddelijke leren wij uiteindelijk God kennen.
Van de kleuren van het Goddelijke licht, die wij vanuit onszelf leren uiten en zo deel van ons leven kunnen maken, leren wij het totaal van het Goddelijke licht kennen. Zo zijn de laagste sferen van het licht de kleurrijkste. Dit buiten de sferen, die zich voor het licht geheel afsluiten.
Hoe hoger de sfeer, waarin wij komen, hoe minder kleuren wij eigenlijk zien, omdat men door samen te werken en te denken elk meerdere kleuren tegelijk in zich draagt en de uiting dus meer één wordt. Komen wij in de hoogste sfeer, dan is er geen kleur meer: alleen nog maar God. Dat is precies het punt, dat wij hebben moeten. Er zijn dan geen tegenstellingen meer en wij kunnen in het volledig ervaren van het eigen licht eindelijk precies eens zien, wat het leven eigenlijk is en waar het voor bestaat. Ik geloof dat wij, wanneer wij dat eenmaal zeker weten, nog meer reden zullen hebben om dankbaar te zijn dat wij leven dan op het ogenblik.
Ik kan mij niet voorstellen dat, wanneer dat allemaal zo is, er nog geesten zijn, die nog willen reïncarneren.
Weet u wanneer geesten reïncarneren? Om in beeldspraak te blijven en in beeld: Wanneer de munt in de lichtmeter op is. Wanneer zij niet meer in staat zijn om meer licht in zich op te nemen. Wanneer er een munt in de meter op is, is er nog wel elektriciteit, maar voor u is er dan toch geen licht meer. Wanneer wij op een gegeven moment de grens van ons bewustzijn hebben bereikt, dan is het Goddelijke licht er nog wel, maar het zegt ons niets meer.
Liever dan verder betrekkelijk in het donker te blijven zitten, zal een geest dan reïncarneren om het bewustzijn uit te breiden, in de hoop met dat nieuwe licht wat verder te komen.
Het is eigenlijk heel simpel. Je moet alleen maar onthouden, dat de onvolmaaktheid van de mensen ze elke keer weer voor een grens plaatst. Wanneer ik u in deze kamer zet en er brandt alleen maar infrarood licht, dan ziet u haast niets. Het lijkt u hier dan heel erg duister. Maar gesteld dat uw ogen daarop ingesteld zijn, dan is dit voor u juist weer het helderste licht. Met het Goddelijke licht is het zo, dat je eraan moet gewennen. Want dat is niet lager in frequentie dan het normale licht, maar juist veel hoger. Je voelt je dan blind. Je kunt het schrift in het Goddelijke leven niet eens meer lezen. Al het andere dat wel leesbaar was, heeft u al gelezen.
Maar u wilt weten hoe het verhaal verder gaat. U wilt weten, wat het einddoel is van het leven. Maar het leven zegt je: Vóór je in staat bent om ook dat hogere licht op te vangen, moet je zelf eerst de geestelijke wapens maken om het op te vangen. Dat kun je hier niet doen. Je moet eerst maar eens terug naar de werkplaats (de stof of een lagere sfeer). Je kunt ook in een lagere sfeer incarneren zonder direct weer helemaal op de aarde terug te komen, nietwaar? Je gaat dus een stukje naar beneden, waar je weer meerdere kanten op kunt en gaat daar dan als het ware een andere kant op. Je gaat je wezen vervolmaken door het veelzijdiger te maken. Door de verworven veelzijdigheid bent u dan eindelijk weer in staat om meer licht en hogere uitstralingen van licht te verdragen en daarin waarnemen en begrijpen.
Niemand zal reïncarneren voor zijn plezier. Laten wij dat even vaststellen. Bedenk, er zijn heel veel mensen, die niet direct in reïncarnatie durven te geloven. Zo bang zijn zij, dat zij nog eens op deze aarde terug zouden moeten komen. Juist daarom zal men deze gedachte vaak verwerpen. Aan de andere kant moeten wij toch kunnen begrijpen, dat je niet met een sprong over kunt springen van de begrensdheid naar de oneindigheid. Je moet steeds, stap voor stap, omhoog gaan. Het is eigenlijk een soort Jacobsladder, geen lift. Wanneer wij niet meer verder kunnen en de volgende niet meer kunnen beklimmen, moeten wij gaan rusten. Wanneer het dan nog niet gaat, moeten wij wat naar beneden gaan en kijken of de hindernis nog niet op een andere manier te nemen is. Gezien het aantal mensen dat geregeld reïncarneert, is het nog niet zo eenvoudig om die trap bewustzijn in één keer te nemen, tot boven aan toe. Daar moet u maar niet op letten. U moet maar denken: Al leeft u ook twintig keer, eenmaal komt u er. Die zekerheid hebben wij, waar wij weten dat God Liefde is. God zal ons zelf wel laten ploeteren, opdat wij later het geluk kunnen hebben en de rust kunnen hebben om te zeggen: “Kijk, wij hebben deze taak volbracht”, opdat wij later niet behoeven te zeggen: “Nu ja, eigenlijk hebben wij er zelf niets aan gedaan, want dan zouden wij onszelf verliezen”.
En God in zijn liefde wil dat wij tot Hem komen als bewuste wezens. Hij zou ook kunnen zeggen: “Laat hen maar gaan”. Maar Hij laat ons juist in zijn Liefde zo lang worstelen als wij zelf maar willen, opdat de trots van het persoonlijk zijn gespaard blijft en wij later zullen kunnen zeggen: “Wij hebben volbracht”. Maar Hij zorgt ervoor dat wij er komen. Hij geeft ons de kracht om net zo lang door te gaan tot wij het uiteindelijk bereikt hebben. Wanneer dat zo voor elkaar komt, weten wij tenminste dat wij eens het werkelijke licht zullen kennen. Evenals de God, die daarin schuilt.
HERFSTSTORMEN.
Als de zomer voorbij is, lijkt het net of de natuur gaat treuren. De wereld verbergt de reeds in haar levende huivering achter het goud van de bladeren. Maar de storm breekt los! De valse tooi, die stervende nog even de bossen mooi maakte, de bloemen, die nog laat wat glans wilden geven aan het leven, worden weggeslagen. De storm raast voort! Zij werpt de rijpe vruchten ter aarde. Zij ontbladert de bomen tot de aarde kaal en naakt achterblijft. Er is niets meer over van de prille dromen van de lente of de verzadigde zoelheid van de zomer. Het is nog geen winter.
Het is nog altijd niet bar en koud. Er zijn nog dagen dat de zon lacht. Er is nog vruchtbaarheid, die de ter aarde liggende vruchten biedt als voedsel, als troost voor het brekend dorrend hout, voor het vallend blad en de soms demonisch huilende en gierende windvlagen.
Dat gebeurt in het leven ook zo vaak. Eerst komt er de lente met al zijn dromen, dan de zomer met zijn volle leven en zijn strijd. Dan krijg je een tijd, dat je de zomer vast wilt houden. Je zou zo graag deze periode nog wat langer voort laten bestaan. Het is zo schoon om te leven. Je tooit je, evenals de natuur, met kleurend, reeds stervend blad, met nieuwe pracht. Geestelijk en lichamelijk tracht je nog één zomerse schoonheid te bereiken. Maar dat gaat niet meer. Iedere keer, wanneer je in die herfstpracht meent de zomer terug gewonnen te hebben, komen de slagen van het leven. Zij geselen je. Je kunt niet meer zo snel en veerkrachtig handelen en denken als vroeger. Je kunt niet meer zo intens de dagen beleven als vroeger. Je merkt elke keer weer, dat je vermomming faalt.
De tijd gaat verder voorbij. De herfststormen van het leven zijn de laatste vlagen van zomer-verlangen. Tot door het vallen van al wat je in het leven gewaardeerd hebt, je leven kaal achterblijft, somber als een zwart baken, dat reeds zegt: “Kijk, daar komt de dood”. Maar de herfst geeft vruchten, en, zo wij reeds zeiden: de herfststormen werpen de vruchten ter aarde.
De herfst is de tijd, waarin de toekomst wordt bepaald. De herfst is de tijd van oogsten in bezonkenheid en niet alleen van rood en gouden pronk. Pronk van bruine ritselende bladeren van herinneringen. Van té late pogingen om nog te doen alsof het zomer was. Herfst is de tijd niet van laat na-rijpende bramen en bloeiende asters. Herfst is de tijd, die belofte betekent.
Zo dadelijk komt de dood. Natuurlijk. De winter komt en met de winter is alles dan toch wel zeker afgelopen. Dan ligt alles onder een lijkwade. Zoals ook het deel van de mens, dat de stoffelijke uiting is, eens bleek achterblijft, overwonnen door de Vorst van het Leven. De dood.
Daarna komt er nieuw leven. Dat nieuwe leven zal niet gebaseerd zijn op de zomer van het vorige jaar, noch op de winter, maar op de herfst. Wat die herfst bracht, wat die herfst betekend heeft, komt in de nieuwe lente tot uiting. De bladeren hebben, gevallen, een warm dek gevormd, waaronder het leven zich kon verschuilen, opdat het in de lente opnieuw groeiend en bloeiend naar voren kan komen, zodat de lente opnieuw een tijd van prille dromen kan betekenen.
De herinneringen die zo vaak wreed worden verstoord door de stormen van het leven, vallen zo vaak, denkt u en blijven achter. Zij zijn het, waaruit zo dadelijk het tere leven van groeiend geestelijk bewustzijn zal opgroeien, wanneer de koude van de dood is overwonnen. U meent, dat de stormen van het leven alleen de kille stroom zijn, die u al wat in het leven waarde voor u had, u ontneemt. Maar vergeet niet, dat de vruchten die vallen in de herfst het nieuwe leven betekenen in de komende lente. Dat wat u nú verliest, de rijkdom van een komend leven is.
Herfststormen zijn stormen, die in werkelijkheid een voorbereiding zijn. Wanneer u de herfststorm hoort gieren over het land, dan bemerkt men vaak hoe zij takken breekt en bomen ontwortelt. Zij zwiept de golven op, tot zij brullend het zand van de duinen vreten en wegslepen.
Alles wat mors en vermolmd is, wordt neergeslagen.
Het lijkt u misschien of er een wilde jacht over u weg bruist. Een gillende horde van demonen op weg naar een duivels doel. Zo denkt u soms ook, wanneer de herfst van het leven gaat komen en stuk na stuk alles verliest wat u waardeert. U vraagt: Waarom moet dit nu mij breken en dan teloorgaan? Waarom heb ik dit niet langer kunnen behouden of dát nog niet kunnen verwerven?
De herfststorm breekt wat is. Dat is nodig. Want dan kan al datgeen wat waarde en levenskracht in u heeft, wat schoonheid en bewustwording betekent na de dood in u zoveel te schoner opbloeien. Wat u nu meent verloren te hebben, is vaak een gave voor een komend bestaan. De herfststorm is niet wreed, maar zij wordt niet begrepen.
De mens zoekt niet naar de herfst als een reinigen van land en beemd voor een komend jaar.
Hij ziet de herfst van het leven niet als een tijd, dat zijn wezen gereinigd moet worden, opdat het zo dadelijk op zal kunnen bloeien in een ander land, nieuwer, schoner. Hij verlangt alleen maar terug naar de zomer. Hij klaagt alleen maar dat het zo koud wordt, dat het leven zo hard is en zo kil. Dat het leven zo leeg wordt en zo kaal. U moet het echter begrijpen. De herfststorm is een voorbereiding. Een voorbereiding voor de geest vooral, wanneer zij in uw leven optreedt.
Ontneemt u stoffelijk misschien veel dingen, maar daarvoor in de plaats geeft zij u ook iets. Zij geeft u het vermogen (mits u de storm weet te weerstaan en niet zelf mors en vermolmd erbij neervalt, wanneer het dadelijk lente wordt) op te staan in een wereld die zonniger is, vol van groeien en bloeien. Vrucht te dragen. Te zijn een lichtende geest in een lichtende wereld, die licht brengt, ook daar, waar duisternis is. Daarom is het goed dat er herfststormen zijn. Zowel op het land, in deze wereld, als in het leven van de mens en in de geest. Stormen die reinigen, stormen die afbreken, omdat het oud is. Stormen, die voorbereiden een nieuw leven, een nieuwe bloei en een nieuwe lente……