29 april 1966
Bij het begin van de bijeenkomst wil ik u er allereerst op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wat ons onderwerp van heden betreft, heb ik lange tijd naar een titel gezocht.
Ik meen echter te kunnen volstaan met het oude: Akrobat, schön aber schwer.
Deze uitroep van één van Europa’s beste clowns (Grock) is waarschijnlijk nog niet geheel vergeten. Het is het kenmerk van een mannetje, dat eigenlijk altijd mislukkingen kent en toch daaruit de lach en de schoonheid geboren laat worden. De problemen van het werkelijke leven gelijken veel op de problemen, waarmede de clown vergeefs worstelt in de piste. Misschien ziet u het zo niet, maar voor mij zijn mensen uitermate komisch. Het leven en beleven van de mens is vaak uitermate komisch. Het enige wat eraan mankeert is voor de mens zelf een begrip voor het komische van zijn handelen. Daardoor ontbreekt hem ook de wat verlegen trots, die bij Grock resulteerde in de wat kinderlijk aandoende uitroep: “Schön, aber schweeeer …..!”
Maar misschien begrijpt u niet, wat ik eigenlijk wil betogen. Wanneer je het leven beziet, kun je daarover natuurlijk allerhande theorieën opbouwen. Men beziet het leven theologisch, filosofisch, sociaal, sociaaleconomisch en politiek verantwoord, maar wanneer je de onnutte uiterlijkheden van dergelijke beschouwingen wegneemt, blijft er vaak niet veel over. Ik zou zeggen, dat veel van de modernere sociale wetenschap en bijkomstigheden (zelfs het geloof van heden) de mens eerst een reeks omschrijvingen geeft van alles wat maar denkbaar is om dan met een oogje op de ‘anderen’ natuurlijk, de mens tot het beseffen der eenvoudige waarheid uit te nodigen. Geeft hij daaraan gehoor en voert hij op alle stellingen een soort striptease uit, dan blijkt dat hij aan het einde niets overhoudt, zelfs geen naakte waarheid.
Klinkt u dit alles nog steeds vreemd in de oren? Dan zal ik trachten, mijn standpunt nog duidelijker te omschrijven. Ik zal voorbeelden moeten geven. Laat ons dan eens beginnen met de sociale opvattingen. In het kader van een sociaal verantwoord streven dienen wij er zorg voor te dragen, dat de zekerheid van een aanvaardbaar leven voor elk lid en deel van de gemeenschap steeds meer bestaat. Wij hebben daarbij echter niet het recht de persoonlijke rechten van de leden der gemeenschap aan te tasten en mogen zeker ook niet de persoonlijke mogelijkheid tot verwerven en bereiken van de eenling tenietdoen.
Het begin van de stelling is begrijpelijk, ofschoon voor mij niet zo en zonder meer aanvaardbaar.
Maar dan komt het tweede deel van de ‘stelling’ en krijg ik hetzelfde gevoel, dat mij bevangt, wanneer de clown op een stoel klautert om zo, hogerstaande, een solo te gaan spelen, maar opeens door de zitting van de stoel zakt. Wanneer u een ogenblik nadenkt, zult u beseffen, dat je niet gelijktijdig de gemeenschap een algehele verantwoordelijkheid kunt laten dragen voor elk lid van de gemeenschap, indien men niet alle rechten en alle gezag eveneens tot de gemeenschap trekt, inclusief rechten als bezit, eigendom, vrijheid van denken en handelen. U luistert naar en u houdt zich bezig met de schone theorieën, zonder deze strijdigheden te beseffen of te willen beseffen. Wij zien in de praktijk echter, waar een dergelijke wijze van denken op terecht komt.
Ik geef het volgende voorbeeld. Er zijn bedrijven, die door omstandigheden buiten hun schuld in moeilijkheden komen. Men meent, dat de maatschappij de tekorten op zal moeten vangen, daar hierdoor de zekerheid van de arbeider en de rendabiliteit van de bedrijven in het geding komen. En dit acht men niet toelaatbaar. Wanneer echter door andere omstandigheden, eveneens buiten verantwoordelijkheid of mogelijkheid tot beheersing van deze zelfde bedrijven een aantal jaren grote winsten worden gemaakt, zo zal men hiervan niet in verhouding tot de geëiste steun ook aan de gemeenschap afdragen. Een eis daartoe zou met een verwijs naar de rechten van de bezitter, onmiddellijk worden afgewezen. Het gevolg is, dat de bezitter aan de ene kant alle rendement van zijn kapitaal kan genieten, maar aan de andere kant de risico’s van het bezit afschuift op de gemeenschap. Misschien meent u, dat dit nu eenmaal niet te vermijden is. Voor mij bevat dit echter zovele tegenstrijdigheden, dat ik het een komische toestand vind.
Nog komischer wordt het, wanneer blijkt dat in dit en dergelijke gevallen ten koste van de gemeenschap in naam van het socialisme de zekerheid en winstmogelijkheid van het kapitaal vergroot worden. Ik ontleen dit beeld aan een gesprek, waarvan ik kortgeleden getuige was.
Ook bij mensen in hun eigen bestaantje zien wij dergelijke vreemde redeneringen. Men stelt bv. dat men als individu de vrijheid moet hebben om te leven zoals men wil en er recht op heeft volgens eigen persoonlijke wensen en bestrevingen te leren, te arbeiden en te verdienen. Tot zo ver kan ik het met die eenling wel eens zijn. Komisch wordt het echter, wanneer hij daarop laat volgen: Dus is de gemeenschap er om ervoor te zorgen, dat ik kan doen en verdienen wat ik wil, dat niemand mijn verdiensten aan kan tasten….. Wat neerkomt op het toch wel belachelijk, maar door velen in deze dagen in praktijk en woord gehuldigde standpunt: ik heb geen aansprakelijkheden tegenover de gemeenschap, maar de gemeenschap heeft wel aansprakelijkheden tegenover mij. Degenen, die (en vaak met fraaie woorden) dit verkondigen, blijken in de praktijk veel te gelijken op de clown, die in de piste struikelt over een stofje en tot zijn grote verontwaardiging dan zijn neus bezeert.
Tegenover God zien wij al precies hetzelfde. Men stelt: Er is een almachtige God, die ons alle dingen zal geven, die wij behoeven, die recht doet en zelfs de mus behoedt voor een val van het dak. Op deze God moeten wij vertrouwen …enzovoort, enzovoort. Wat, beschouwd als geloofspunt, aanvaardbaar is. Maar men gaat dan verder en stelt: Daar wij menen te weten, dat deze God dit en dat niet leuk vindt, zullen wij ervoor zorgen, dat het niet gebeurt. Wat erop neer komt dat men wel een almachtige God postuleert, zomaar uit angst. En dat deze zijn almacht wel eens niet zou laten blijken volgens het gestelde en zelf maar begint voor en in naam van die God te handelen. Met resultaten, die doen denken aan de bekende eier-entree: vijf, zes keren wordt met een ei gejongleerd op de meest onmogelijke wijze, en juist wanneer men meent, dat het alles goed gaat, valt het ei kapot op het hoofd van de clown die dan verontwaardigd is, met eieren niets meer te maken wil hebben en iedereen, behalve zichzelf, gaat beschuldigen van deze grove fout….
Wanneer wij de werkelijkheid in het leven willen zien, moeten wij daarom vooral niet beginnen met theorieën en zullen wij bovenal ons moeten behoeden voor de menselijke neiging, de zaken ingewikkelder te maken dan noodzakelijk is. Wij moeten beginnen met de allergrootste eenvoud.
Een grote eenvoud van denken heeft echter alleen zin, wanneer zij voert tot een even grote eenvoud van handelen en leven. Juist hier ligt bij de meeste meer bewuste mensen het knelpunt.
Je gelooft bijvoorbeeld in een leven in het hiernamaals (wat goed is) en verwaarloost nu alle werkelijke waarden en plichten, om te handelen, alsof men het vermogen in het hiernamaals alleen door een verloochenen van de nu bestaande wereld en haar waarden zou kunnen opbouwen. En toch is er geen sprake van, dat bankrekeningen aan mensen in de hemel, het vagevuur of zelfs nog warmere oorden kunnen worden overgedragen. Of dat iets, wat iemand hier op aarde leert, zonder meer kan worden overgegeven aan iemand in de geest. Niets gaat naar deze andere werelden over buiten het eigen ego, en dit bestaat niet uit illusies of een verlaten van de stoffelijke waarden, maar betekent eenvoudigweg, dat je naar een andere wereld overgaat precies, zoals je jezelf in de stoffelijke wereld kent.
Zodra de mens omentwille van het hiernamaals dingen gaat doen, die aan zijn werkelijke wezen vreemd zijn, is hij even dwaas als iemand, die hier aan het strandschelpen gaat verzamelen om daarmede zo dadelijk de rekening van de kruidenier te betalen. De eenvoud van denken en handelen is in deze gemeenschap over het algemeen zoek. Men tracht in alles een perfectie te bereiken, vaak ook in het persoonlijk leven, die in wezen geheel buiten eigen voorstelling en bevattingsvermogen ligt. Dergelijke dingen projecteert men in de toekomst, daar de irreële waarden daarvan in het heden wel kenbaar zijn. Daarom leert men nu, om later te laten zien, wat men waard is. Later, dus heeft men vandaag niet zoveel haast. Zou het niet beter zijn alles op het heden te betrekken, zodat men aan het einde van de dag kan zeggen: Ik heb vandaag zoveel mogelijk geleerd, gedaan? Zoals het mij lijkt, dat het beter zal zijn, alle problemen van vandaag op te lossen, dan zich problemen te maken over het jaar 2000, waar men de eigen waarden niet van kan zien, maar slechts kan stellen in beelden, die zeker van de werkelijkheid aanmerkelijk zullen verschillen. Kortom, wij moeten niet zoveel in de toekomst of in een andere wereld leven, maar vandaag leven en de taken van vandaag vervullen, voor wij aan morgen gaan denken.
Wanneer wij de clown in de piste zien, zo weten wij allen, dat hij in feite in een soort droomwereldje leeft. Dit wordt gesymboliseerd door zijn groteske opmaak, zijn eigenaardige kleding. Om aanvaard te worden, mag de clown niet echt zijn. Hij moet een karikatuur blijven van de mensheid, omdat men hem anders niet meer belachelijk zou durven noemen in zijn gedragingen. Maar dezelfde mensen, die toekijken, worden in wezen door de clown geïmiteerd.
Niet in de trucjes, maar juist in het uitbeelden van de dingen van alledag ligt de komische kracht van de clown. Daarom ook is zijn werk zo zwaar, het “Akrobat, schön, aber schweeer” wil niet zeggen, dat de clown los staat van de gemeenschap, maar geeft juist aan, dat hij op zijn wijze de gemeenschap aanduidt, zich evenzeer inspant als die gemeenschap pleegt te doen, maar door zijn overdrijvingen er tevens zorg voor draagt, dat de gemeenschap met haar hebbelijkheden en angsten zich net niet aan hem kan ergeren. Daarom is zijn vak zo moeilijk.
Hij moet berekenen, wat een ander per ongeluk doet. Hij drukt daarbij ook de verwondering over het ‘toeval’ uit. Wanneer hij een collega een klap geeft, staat hij te wachten alsof er niets aan de hand is en reageert verwonderd, wanneer hij een klap terugkrijgt. Een mens, die oorzaak en gevolg maar niet als een geheel kan zien. Natuurlijk, de clown overdrijft. Mensen zullen het niet precies zo doen.
Toch doen de mensen van heden mij al te vaak denken aan clowns, wanneer zij eenvoudig oorzaak en gevolg niet beseffen. Oh, ik zie hen niet als clowns in de nadelige zin van het woord, niet als onbetekende mensen. Maar zij doen mij vaak denken aan de clown, die midden in de piste staat en zijn ongelukken wijt aan een ieder, omdat hij uiteindelijk alleen maar zichzelf uitleeft en tracht te leven in vreugde, zonder iemand aanstoot te geven. Waarbij geen rekening wordt gehouden met de gevoelens en mogelijke reacties van anderen. Wanneer je de leefregels van heden beziet, blijken zij vol moeilijkheden en tegenstrijdigheden te zijn. Zo dient men zich bijvoorbeeld te houden aan de verkeersregels, maar zal men dit niet geheel mogen doen, omdat dan het verkeer te veel in de war zou komen. Of, om nog eens anders te spreken: Men dient alle orders van de politie op te volgen, maar zal aan de andere kant moeten leven als een vrij en waardig burger in een rechtsstaat. Wat ook niet zonder tegenstrijdigheden pleegt te zijn. Men eist van u, dat u tot in het overdrevene rekening zult houden met de belangen en wensen van uw medemensen en de maatschappij en eist anderzijds van u, dat u zult tonen een zelfstandige geest te bezitten.
Men kan alleen aan de officieel geldende regels en algemeen gestelde eisen beantwoorden, wanneer men over zeer veel zelfbeheersing, moed en zekere, overdreven onverschilligheid voor eigen wel en wee beschikt. In een maatschappij als de huidige is zelfbeheersing een van de belangrijkste factoren geworden voor een redelijk bestaan. Een burger met voldoende zelfbeheersing is in deze dagen een goed burger, daar hij in staat is zo berekenbaar te blijven, dat de gemeenschap weet wat zij aan hem heeft, terwijl hij daarnaast nog zo redelijk kan blijven reageren, dat niemand daaraan aanstoot zal nemen. Nu kan men een dergelijke zelfbeheersing wel enige tijdlang opbrengen. Maar daar zij in de praktijk bij voortduring wordt geëist, gaat het vermogen tot zich beheersen langzaamaan slijten. De ervaring leert, dat de werkelijke zelfbeheersing van de mensen minder wordt, naarmate meer en meer bij voortduring een dergelijke beheersing van hen wordt gevergd.
Toen ik begon dit onderwerp na te gaan, meende ik, dat het eenvoudig zou zijn het ridicule van de verhoudingen en het menselijke gedrag duidelijk te maken. Bij nader beschouwen bleek mij echter, dat het enig werkelijke ridicule aan de mens van heden is gelegen in de vreemde waardigheid, waarmede hij de vreemdste toeren pleegt uit te halen, die een evenwicht tot stand moeten brengen tussen de eisen van eigen ik en de wereld buiten hem, met haar eigen wensen.
Want de mens van heden verschilt in zoverre van de clown, dat hij niet meer in een sprookje durft te geloven. De clown doet dit wel. Zijn act is zelfs op dit geloof opgebouwd. Deze immers schijnt altijd weer te geloven, dat hij met een eenvoudig trukje geld voor niets zal kunnen verkrijgen en is er schijnbaar heilig van overtuigd, dat een ieder in kreten van bewondering uit zal breken, wanneer hij hartverscheurende klanken aan zijn klarinet begint te ontlokken. Zelfs wanneer het steeds misgaat, blijft hij schijnbaar geloven, dat het een volgende maal anders zal zijn. De mensen van heden durven echter niet meer aan een sprookje geloven. Dat is misschien wel het meest tragische van de hedendaagse mensen. Men leeft in een zogenaamde realiteit, die zover gaat, dat men in het geloof bijvoorbeeld twee kanten wil zien. De ene kant is gebaseerd op het denken van heden en stelt bijvoorbeeld dat de gelijkenis van Adam en Eva in het paradijs gegeven werd voor een bepaald volk in een bepaalde tijd. Maar dezelfde mens aan de andere kant zegt: Toch moeten wij dit geloven, want het is het Woord Gods. Zo zien wij, dat de mensen aan de ene zijde constructieve plannen ontwerpen, die gebaseerd zijn op de nu kenbare feiten, maar dan weigert die plannen uit te voeren, omdat zij niet stroken met een door hem of anderen willekeurig geschapen beeld van menselijke rechten, menselijke waarden, menselijke idealen.
Uit deze strijdigheid tussen feiten en stellingen vindt hij geen uitweg.
In het sprookje is een dergelijke uitweg wel aanwezig, omdat de waarden van het sprookje steeds worden aangepast aan de behoeften van het ogenblik. In een dergelijk verhaal kan kleinduimpje als dank voor genoten gastvrijheid van de reuzenvrouw de reus in staat stellen zijn eigen kinderen te vermoorden, kan hij de reus vellen en van de dode de zevenmijlslaarzen stelen. Wat hij doet, is misschien niet netjes en strookt niet met opvattingen omtrent menselijkheid en menselijke waardigheid, zoals zij nu worden gesteld en geleerd. Maar uiteindelijk wordt hij voor deze daden, die in de ogen van de hedendaagse wereld misdaden zouden moeten heten, beloond. Want in de wereld van het sprookje en in de wereld van de clowns is er geen sprake van rechtvaardigheid of zelfs maar vaste maatstaven. Elk ogenblik kunnen de verhoudingen veranderen.
Oppervlakkig schijnen sprookjes- en clownswereld eigen regels en een aan de hedendaagse mens ergens vreemde, eigen logica te bezitten. Maar dat is maar schijn. Men zou kunnen stellen, dat de hedendaagse wereld volgens de hedendaagse opvattingen wel erg onrechtvaardig is. Net als in het sprookje zien wij dat de mens, die ondeugende dingen doet, daarvoor uiteindelijk beloond wordt, terwijl goede daden bestraft worden. Moord en doodslag, slagvaardige vernietiging van tegenstanders, hoe dan ook, brengt grote voordelen met zich mee. Denk maar eens aan Ali Baba en de 40 rovers, waarin de slavin 40 mensen op een onmenselijke wijze vermoordt door ze met kokende olie te overgieten. Met als resultaat, dat de held en zijn slavin in rijkdom en gelukkig verder leven. In een ander sprookje steelt iemand een toverlamp en bereikt hierdoor, niet zonder wreedheden overigens, alles, wat zijn hart begeert.
De mens van heden zou ook wel zo willen handelen, maar ziet de zaken toch wel wat anders. Hij meent dat het dwaas is in een sprookjeswereld te leven, omdat daarin moord en diefstal overheersen. Maar kan aan de andere kant niet verhinderen, dat hij op soortgelijke wijze, nu echter en masse en niet als enkeling, dergelijke dingen eveneens blijft doen. Want in de wereld en in het sprookje blijken de uiteindelijke regels gemaakt te worden door de behoefte en zal degene, die ‘het kwaad’ wordt genoemd (of hij dit nu is of niet) het onderspit moeten delven, zelfs indien dit ingaat tegen alle aanvaarde goddelijke wetten of sociale rechten. Want in beide werelden wordt alleen iets bereikt, krachtens het onrecht, dat de held bedrijft. Zoals zelfs het goede verloop van het verkeer in uw dagen te danken is aan het feit, dat alle verkeersdeelnemers steeds weer alle regels van het verkeer overtreden.
In een clownerie is er eveneens geen sprake van enige werkelijke rechtvaardigheid. Er is alleen sprake van een haast kinderlijk onbeheerst reageren. Waarbij een eventuele overwinning niet voort pleegt te komen uit recht, maar uit handigheid, slimheid, het vermogen om anderen te bedriegen. Neem mij dan niet kwalijk, dat ik hier stel, dat deze vreemde relatie tussen handigheid en bereiking, die wij zowel in het sprookje als in de piste tegenkomen, in wezen meer past bij de hedendaagse wereld dan alle theorieën over menselijke waardigheid, rechten van de mens en zelfs ‘het goede’. Nu zullen er wel enkelen onder u op hun stoelen zitten te draaien.
Vreemd is het, wanneer je over ware dingen spreekt en je doet dit te ernstig, te droog, te hoog, dan draait men op zijn stoel. Maar maak je de dingen op een eenvoudige wijze duidelijk, zodat men de conclusie niet meer via vele vreemde en verkeerd begrepen woorden kan ontvluchten, dan draait men ook al op zijn stoel. Heeft u dit wel eens opgemerkt? Men wil kennelijk de waarheid wel ergens aanvoelen, maar alstublieft niet direct horen.
Wij zijn hier te samen, naar ik meen, in de hoop, dat wij aan het einde van de bijeenkomst gezamenlijk kunnen zeggen: “er is iets geleerd”, maar de vraag wordt nu: “hoe kunnen wij iets leren, wanneer wij niet eerst en eerlijk de feiten bezien?” En deze feiten zijn, eerlijk gezegd, beschamend. De mens vertelt sprookjes over het goede, de gerechtigheid, en blijkt er krachtens zijn daden zelf niet in te geloven. De mens doet, alsof de humor van de clown de belachelijkheid van een enkele mens is. Een vaardigheid, die niet op feiten berust, terwijl in werkelijkheid de clown de tragiek van de menselijke samenleving uitbeeldt. En degene die dit beseft, durft het eigenlijk niet eerlijk en met noemen van zijn redenen, tegen anderen te zeggen.
Wat kun je eigenlijk dan doen in en met het leven? Wel… Laat ons dan eens uitgaan van iets, wat men toch in de christelijke wereld zegt te geloven: “Indien gij waarlijk gelooft, zo is u niets onmogelijk….” Iedereen zal stellen dat dit wel waar is, maar een ieder weigert aan te nemen, dat hij of zij zo goed zal kunnen geloven, dat hem of haar ook inderdaad alles mogelijk zijn zal.
Men stelt dat het eerste waar is, maar zegt ook dat men zelf dit niet waar kan maken. Waarom dan wel geloven en niet doen? Waarom durft de mens van heden zijn geloof niet op de proef te stellen? Als men bijvoorbeeld zegt eerlijk te geloven aan een God die alle onrecht zal wreken, zo vraag ik mij af, waarom men het wreken van het onrecht dan niet aan deze Almachtige God over durft te laten. Als je gelooft, zoals men toch stelt te doen, aan een Liefdevolle God, die alle dingen volgens Zijn wil ten goede zal voeren, waarvoor heeft men dan atoombommen nodig?
Maar men heeft deze wapens, verschrikkelijk als zij mogen zijn, nodig, omdat men niet waarlijk gelooft in de waarden en stellingen, waarop men toch zijn leven tracht op te bouwen.
U gelooft in sociale rechtvaardigheid, maar bent het nooit eens met wat er als gevolg van dit geloof zou moeten gebeuren. Wanneer het mogelijk is, zult u belastingen ontduiken en smokkelen zien zelfs de enghartigste christenen maar zelden als zonde. De gemeenschap zien en verkondigen als het belangrijkste wat er bestaat, of men nu spreekt van de commune of van de naaste, is normaal. Maar het is eveneens normaal, wanneer men profiteert van deze gemeenschap, waar men maar kan. Is hier nog wel sprake van werkelijke eerlijkheid? Waar blijft hier de waarde van de zo vaak gehanteerde begrippen goed en kwaad? Zijn zij relatief? Waarom stelt men deze waarden dan steeds weer, in staat en kerk gelijkelijk, als absolute waarden? Zou het niet beter zijn zich de mens en het menselijke bestaan voor te stellen, zoals zij in feite zijn?
Te zeggen, dat de mens een wezen is, dat malgré soi leeft in een maatschappij die hij niet meer aan kan, stellende, dat de gemeenschap slechts een compromis van verschillende vormen van onrecht is?
Zelfs de ‘goede’ mens van deze dagen is slechts een wezen, dat hachelijk balanceert over de smalle draad der moraliteit, steeds weer bijna vallende en zich brekende bij zijn val in de harde piste. Een vallen, dat onvermijdelijk schijnt te zijn en waarvoor alleen een redding mogelijk is door een val in het te smalle net van de geheimhouding en de doekjes voor het bloeden. De mens van heden doet mij denken aan iemand, die vele grote bekwaamheden heeft en veel tot stand kan brengen. Maar weigert zijn werkelijke gaven te ontwikkelen en te gebruiken, omdat hij nu eenmaal iets anders wil zijn, een clown, die Shakespeare wil spelen en juist hiertoe geen capaciteiten heeft.
De mens wil bijvoorbeeld geen dier zijn. Hij probeert daarom het dierlijke te ontkennen. Zou het niet veel gezonder zijn wanneer de mens begon met toe te geven: Ik ben een dier, al ben ik een dier dat zich vele werktuigen schept en denkt. Wat ik meer ben of kan zijn dan een dier, ontleen ik niet aan het ontkennen van mijn dierlijkheid, maar aan het vermogen alles wat in mij dierlijk is bewust te richten op en te gebruiken voor de waarden van een hogere erkenning? Ik laat daarbij dan nog buiten beschouwing, wat dit hogere dan wel zou moeten zijn. Ik stel alleen, dat het onmogelijk is een ideaal waar te maken door iets te ontkennen. Je kunt alleen iets bereiken in dit opzicht door het ideaal te erkennen in jezelf, maar alle benadering daartoe te baseren op de feiten, op de werkelijkheid, zelfs indien deze in strijd lijkt te zijn met het gestelde ideaal.
Ik ben geneigd om te zeggen: Mens, indien de helft van hetgeen je zegt te geloven waar is, zelfs maar als een geloof in jezelf, dan beschik je reeds over zovele machten, die ook op dierlijk en stoffelijk terrein bestaan, dat het de hoogste tijd is, dat je die mogelijkheden eindelijk eens gaat gebruiken zonder ze te smoren in mooie woorden. Waarom doe je dat dan niet?
Waarschijnlijk gebruikt men die gaven niet, omdat men bang is door anderen uitgelachen te worden, omdat men het belangrijker vindt om terug te slaan, dan iets te bereiken. U spreekt van samenwerking? Waarom gedraagt u zich dan als die twee clowns in een bekende entree, die beiden een instrument goed blijken te beheersen, zodat hun samenspel werkelijk een mooi muzikale prestatie zou kunnen worden, indien niet beiden juist in het midden van de piste hadden willen staan? De een stoot de ander opzij. Dan spuwt de eerste de ander in het gelaat. Deze staat even versteld. Hij wist zich af en, wanneer de ander zijn instrument aanzet, om het concert te vervolgen, spuwt hij terug. Zo staan ze dan: twee grote kerels, die over en weer met de meest ernstige gezichten van de wereld elkander bespuwen zonder elkander verder werkelijk iets te willen of te kunnen doen. Dan brult het publiek van het lachen. Zo iets is goed, wanneer je clown wilt zijn. Maar als je musicus wilt zijn (of politicus, of priester enzovoort) en je doet precies het zelfde, wat dan?
Eigenlijk is het een belachelijk iets, wanneer mensen, die stellen dat zij voor de gemeenschap alleen het goede willen, niet de geestelijke kracht hebben, om alleen aan dit goede te denken en zich aangetast voelen door aanvallen van buitenaf. Indien zij anders zouden reageren, zouden wij zien, dat zij wonderen kunnen doen. Maar dan moeten zij niet trachten de achting en medewerking van anderen te kopen ten koste van hun ideaal en niet moeten proberen vooral stevig terug te slaan wanneer iemand naar ze trapt zonder ze te raken. Zonder de reactie op de buitenwereld zouden zij met de verwerkelijking van hetgeen zij nastreven veel verder komen.
En zo gaat het u ook. Ook u sluit steeds weer een compromis. Ook u verspeelt al te vaak uw krachten in aanvallen op anderen, die toch werkelijk niet noodzakelijk zijn. Mens, je zou veel meer kunnen zijn dan je nu bent, maar je ontkent wat je waarlijk bent. Hierdoor bereik je niet, wat je zou kunnen bereiken. Wanneer je eens redelijk denkt, dan rijst al snel te vraag of er nu wonderen kunnen bestaan of niet. Haast iedereen in deze wereld gelooft in wonderen. In Rusland bijvoorbeeld gelooft men in de magische werking van een 5 jaren plan en in Nederland gelooft men dat met de huidige plannen, de woningnood in 1970 overwonnen kan zijn. Maar voor mij zijn dit alles sprookjes, daar dit geloof niet op feiten is gebaseerd, maar slechts op theorieën.
De mens gelooft in een rechtvaardige God, hij gelooft in de geest, in de verborgen krachten van het ik. Maar wat doet men met deze geloofswaarden? Wanneer het erop aan komt? Niets.
Daarom stel ik, wanneer wij als mens iets aanvoelen dat de moeite waard is voor ons, iets dat belangrijk is en in ons leven thuishoort, dan zijn wij zo bang, dat wij ons zouden kunnen vergissen, dat wij de zaak eerst gaan rationaliseren en de bereiking dan uitstellen tot het jaar 1970 of het jaar 2000. Wat dwaas is, daar op deze wijze geen onmiddellijke en werkelijke resultaten bereikt kunnen worden.
De mens van heden wenst het wonder wel, maar hij durft het niet onmiddellijk te verwezenlijken, uit angst voor de mogelijkheden en verantwoordelijkheid, uit angst, dat men ervan zou schrikken. Misschien is dit laatste nog zo vreemd niet. U kent misschien het verhaal van een goede pastoor, die bij een sterfbed komende, zo zeer begaan was met de familie, dat hij sprak: “Lieve mensen, God heeft ons gezegd, dat voor wie gelooft, alles mogelijk is. Daarom zeg ik nu in de naam van Jezus Christus: “Weest genezen”.” De doodzieke op het bed ging onverwijld overeind zitten en sprak: “Hé, wat heb ik lekker geslapen”. Want hij was waarlijk genezen. De arme pastoor schrok echter zo van het wonder dat hij had gedaan, dat hij een beroerte kreeg en kort nadien met alle eer moest worden begraven.
Komisch? Ja. Maar zo is de mensheid nu eenmaal. Ook u kunt vandaag aan de dag wonderen doen, wanneer u wilt. Maar dan moet u ook niet bang zijn voor het wonder, dan moogt u ook geen voorwaarden stellen. Dan moogt u niet eerst redeneren of het nu wel kan. Dan moet u, zoals het in u opwelt en onmiddellijk zeggen: “Dit is nu een feit, dit is nu waar”. Indien de mens slechts deze aanvaarding in zich zou dragen, zou hij nog steeds van zijn wereld het begeerde paradijs kunnen maken en zelfs meer. Maar wanneer men stelt: “zo zou het moeten zijn, maar men moet voorzichtig zijn….” is het wonder al voorbij. Voor zo iemand bestaat het niet meer als een werkelijkheid.
Vele clowns dragen grote flapschoenen. Ik heb wel eens gedacht, dat zij dezen niet alleen dragen omdat zij met twee voeten op de grond willen blijven staan. Zij trekken schoenen aan, die zo groot zijn, dat zij daardoor een zekerheid menen te hebben, zoals menige mens zozeer ‘met beide benen op de grond’ wil blijven staan, dat zijn materialisme te groot wordt, zodat hij daarover steeds weer struikelt. Dat is dan de humor van het leven. Is het echter in wezen niet tragisch, dat op aarde zovele mensen stevig met twee voeten op de grond willen blijven staan, dat zij daardoor zich redelijke concepten scheppen, die niet meer bij hun werkelijk wezen en hun mogelijkheden passen. Zodat zij hun beelden van de wereld en het leven niet meer kunnen hanteren en besturen, maar hulpeloos rond struikelen in de piste van het leven, terwijl zij toch zoveel zouden kunnen doen en bereiken? Vooral wanneer zij weigeren dit in te zien en steeds weer stellen, dat het alleen maar het noodlot is, dat hen hindert in hun bereiken? Indien de mensen zich met hun redelijkheid en materialisme nu eens aan de feiten alleen zouden willen houden. En zo alleen zijn, wat zij vandaag kunnen zijn en doen, wat zij nu kunnen doen, dan zouden zij niet zozeer in strijd komen met zichzelf en eigen mogelijkheden. Door de beperking, die het zich baseren op de feiten van het heden met zich brengt, zouden de mensen zich ook beter kunnen beheersen. Men zou dan kunnen vermijden dat men, zoals zo vaak gebeurt, in het leven steeds weer struikelt over eigen theorieën en stellingen. Een mens, die zo reageert en leeft, kan in het gewone stoffelijke zowel als in het geestelijke leven veel verder komen, daar hij veel onnodige ballast van zich kan werpen en geen krachten zal verspillen aan het niet noodzakelijke. De mens zal dit alles misschien nog wel onderschrijven, maar onmiddellijk daarop stellen: Wij moeten toch ook rekening houden met dit of dat. En noemt dan geen feiten, maar stellingen, geloofspunten, wijsheden die hij aan anderen ontleend heeft enzovoort.
De situatie ligt eigenlijk als volgt: De mens leeft. In het leven leert hij bepaalde dingen, de feiten. Nu kan men op de feiten wel een droom enten, maar dan moet men ook steeds zich ervan bewust blijven, dat het slechts een droom is. Je kunt er naar streven die droom, vanuit en voor jezelf waar te maken. Indien men voldoende zowel in zich als in de droom gelooft, zal men gemeenlijk daarin ook wel slagen. Maar men mag nooit trachten, bij zijn bestrevingen redelijker te doen, dan men in wezen is. Iemand, die van romantiek houdt, moet niet in een huis met moderne meubels gaan wonen, zelfs indien dezen veel functioneler zijn dan de biedemeier- of barokmeubelen, die bij eigen aard horen. Het gelukt u dan niet een omgeving te scheppen, waarin u zich werkelijk geheel thuis gevoelt.
Omgekeerd geldt hetzelfde: iemand, die zakelijk van aanleg is zal zich alleen ergeren aan de krullen en siersels van een barokstijl. Dit weet men, en wanneer ik dit zeg, vindt een ieder dit normaal en logisch. Maar wanneer het om denkbeelden gaat, gebeurt hetzelfde: de theorieën, die je aanvaardt, zijn in het hedendaagse leven maar al te vaak theorieën, die bij het werkelijke wezen geheel niet passen, waarmede men niet waarlijk gelukkig kan worden, waarmede men niet eerlijk en geheel kan leven. Zij worden een noodzaak tot zelfbedrog, bevorderen innerlijke strijd en maken het haast onmogelijk eigen wezen te beheersen en daaraan bewust richting te geven. Daarom struikelt de mens van heden in het dagelijkse leven nog veel meer dan de clown in de piste.
Mijn standpunt is dan als volgt; van het leven te leven, zoals het geleefd moet worden, dient men uit te gaan van de volgend punten:
- Aan kennis heeft men voor het dagelijks en daadwerkelijke leven nodig, wat men bevatten kan en in zichzelf als geheel juist en waar kan erkennen. Men heeft slechts kennis nodig, waarmede men zelf kan werken. Het bijkomstige zal de mens in leven en bereiken eerder schaden dan helpen.
- In het geestelijke leven kan men slechts uitgaan van hetgeen men is. Concepten van veredelen van het ego zijn aanvaardbaar indien men beseft, dat men de waarde en inhoud van het ik wel kan vergroten, maar zijn werkelijke wezen nooit kan veranderen.
- Wie niet aan wonderen wil of kan geloven, moet ook niet proberen dat te doen, of hopen, dat zij zijn problemen tot oplossing zullen brengen. Wie wel aan wonderen gelooft, zal niet mogen wachten, tot het wonder door een invloed van buiten optreedt maar zal zijn gehele wezen in moeten zetten, om het nu en vanuit zichzelf waar te maken.
- Indien men in de gemeenschap het werkelijke doel van zijn bestaan vindt, zal men niet kunnen volstaan met in die gemeenschap te leven, maar zal men het geheel van die gemeenschap ook als deel van eigen verantwoordelijkheden moeten beschouwen en de werkelijkheid van die gemeenschap ook in zich moeten erkennen en beleven.
- Indien men gelooft in de waarde van het individu, zo zal men zowel voor zichzelf als bij anderen het individuele denken en leven als onaantastbaar en heilig moeten beschouwen en wel zodanig, dat men voor zich steeds van het eigen ik uitgaat en het een ander nooit kwalijk neemt dat hij anders denkt, anders reageert, of zelfs niet van het eigen werkelijke wezen wenst uit te gaan.
- Indien men gelooft aan een God, zo zal men die God dienen. Niet echter volgens concepten van anderen, of hetgeen zij zeggen, dat de wil van die God zal zijn, maar volgens eigen en innerlijk besef van die God en Zijn wil. Dan eerst beleeft men die God in waarheid en worden eigen daden tot een uiting van de relatie, die tussen het ego en God bestaan. Men zal daarbij vermijden stellingen omtrent de wil van die God te bouwen, die meer omvatten dan eigen wezen, daar men die God in zijn geheel niet kan beseffen, voorzien of begrijpen. Ook zal men moeten afzien van de stelling dat deze God eenmaal een voor allen gelijkelijk geldende en woordelijk uitgedrukte waarheid heeft gegeven. Een waarheid die nimmer meer herhaald kan worden, op een andere wijze nogmaals kan worden gegeven en uitgedrukt of reeds eerder en op andere wijze gegeven zou kunnen zijn. Men zal in alle dingen die het ego betreffen daarbij steeds alleen uit mogen gaan van eigen en persoonlijke waarheid.
- Wanneer men in de waarheid een relatie tussen ik en God erkent, zal men moeten leven, alsof deze relatie voortdurend kenbaar en geldend is en zal men bij voortduring ook op die relatie een beroep moeten durven doen. Men zal geen ogenblik mogen nalaten of mogen aarzelen om de krachten, mogelijkheden en verplichtingen die voor het ik in deze relatie bestaan, op aarde als normaal deel van leven en bewustzijn tot uiting te brengen.
- Indien men overtuigd is van een geestelijke bewustwording, die alle dingen te boven gaat, zal men nooit mogen proberen de innerlijke processen van bewustwording aan te passen aan de voorstellingen, eisen of ijdelheden van de mensen rond het ik. Men kan slechts zichzelf zijn, niet meer. Indien men probeert in eigen geestelijke bewustwording tevens de representant van anderen te zijn, zo zal men hun wezen en persoonlijkheid op een voor hen duidelijke wijze misschien kunnen spiegelen. Zelf zal men echter geen schrede verder komen op het pad der bewustwording en ondanks alle goede voornemens is men aan het einde niets verder gekomen, dan men reeds aan het begin was.
- Indien men gelooft aan goddelijke en geestelijke krachten, aan voertuigen van geestelijke aard als deel van de mens, zo zal men moeten handelen of deze dingen te allen tijde een normaal deel van eigen werkelijkheid zijn. Men zal moeten nagaan wat deze dingen voor het ik betekenen en zal deze waarden, acuut (onmiddellijk dus) tot uiting moeten brengen, waar dit maar mogelijk is. Het heeft geen zin te geloven, dat in u geestelijke waarden van grote kracht bestaan, wanneer men niet bereid is deze krachten ook te gebruiken.
- Ten laatste: Het beeld van de werkelijkheid, dat je je bouwt, mag nimmer een absoluut beeld zijn. Elke mens draagt in zich vaagheden, onzekerheden en raadselen. Probeer deze dingen niet weg te praten of verklaringen te vinden, die alleen uit woorden bestaan. Tracht, uitgaande van alles wat wel wordt beseft en gerealiseerd in het leven, na te gaan, in hoeverre onzekerheid, raadsel enzovoort voortkomen uit een gebrek aan kennis of van wantrouwen ten aanzien van dingen, die men in zich toch als zekerheid poneert.
Indien men zo gaat leven, is de mens niet komisch meer. De vermomde clown wordt tot een mens, die leeft als dat, wat hij ook werkelijk is. Als mens ben je uiteindelijk een wezen, dat in een dierlijke materie tot uiting komt en de dierlijkheid van zijn bestaan als werktuig heeft gekregen voor arbeid van meer geestelijke waarde. Een middel om te komen tot innerlijke bereikingen en waarden, die veel verder gaan dan het dierlijke, maar die alleen op basis van dit dierlijke bereikt en uitgedrukt kunnen worden. Maar indien u een clown wilt blijven, vermom u dan met cultuur, met geloof, filosofie, uitverkiezing, reïncarnatie en al het andere. Want u weet het allemaal. Cultuur is niets meer of minder dan de misvatting van een kleine groep, als eeuwige waarde opgedrongen aan de menigte. Zoals trouwens geloof meestal niet veel meer is dan een rationalisatie van naar macht begeren. Of een gevoel van innerlijke verbondenheid bij enkele mensen, die als absolute en goddelijke waarde worden opgelegd aan een ieder, zelfs aan degenen, die dit niet kunnen aanvaarden.
Ik kan voortgaan. De uiterlijkheden zijn steeds weer de uiting van een rationalisatieproces, geen erkenning van een waarheid. Daarom zijn deze dingen vaak grotesk. Indien ik zie dat de mens, in die wereld met al de dwaasheden van het menszijn en ergens toch ook met een verborgen schoonheid, erin slaagt om iets goeds te doen, dan hoor ik in gedachten altijd weer die oude strijdkreet van Grock, de clown: “Akrobat…, schön, aber schwer”. Want het is moeilijk iets goeds te doen, wanneer je jezelf ziet als het middelpunt van de wereld waarop alle ogen gericht zijn.
En misschien juist daarom je dwaasheden bedrijft en je fouten maakt met een gebaar of niets anders mogelijk is.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Vragen.
Ik meen, dat elke mens een ingeschapen drang tot rechtvaardigheid heeft, toch is de wereld vol onrecht. Hoe komt dit?
U vergist zich. Er is geen sprake van een algemene en ingeschapen drang tot rechtvaardigheid, maar van een algemene drang tot zelfrechtvaardiging. Daar deze de strijdigheden van eigen wezen probeert op te lossen door ze als een rechtsverhouding aan anderen op te leggen, wordt er steeds meer onrecht geboren op aarde en zal dit steeds toenemen in de mate, waarin de mensen onbewust wensen te blijven van hun eigen fouten. Anders gezegd: Naarmate de mens meer meent rechtvaardig te kunnen zijn tegenover anderen, maar voor zich zelf een uitzonderingspositie opeist, zal de onrechtvaardigheid op aarde toenemen. Hoe meer de mens voor zich zelf de innerlijke waarheid wegredeneert en aanpast aan de wereld buiten hem, hoe meer hij tot het bedrijven van onrecht geneigd zal zijn. Troost u dus maar met de gedachte, dat het nog veel erger zou kunnen zijn op aarde, zodat de mensheid als geheel er nog lang zo slecht niet voorstaat als men misschien op grond van dit alles zou menen.
Generaliseert u niet te veel? U stelt de mensen op een tamelijk laag niveau, terwijl er toch een redelijk percentage moet zijn, dat wat verder op de weg der bewustwording is gegaan?
In de eerste plaats, ik zou niet weten, waar ik de mens op een laag niveau heb geplaatst. Ik heb hen vergeleken met clowns, dat is waar. Maar wij kunnen veel respect hebben voor een goede clown. Maar ik zal de gelijkenissen eens weg laten. Ik zie in de mens, ook in de zogenaamde meer bewuste, iemand, die zijn fouten probeert te ontkennen of eigen fouten en gebreken pleegt te overdrijven. Dit verschijnsel is algemeen en vloeit voort zowel uit de maatschappelijke vorm als de erkende geloofswaarden. Iemand, die geestelijk inderdaad ver gevorderd is, maar, om dit duidelijk te maken, luidruchtig toetreedt tot een bepaald genootschap, of zich laat vervullen, dan is zo iemand voor mij een clown, al is hij ook nog zover op het geestelijke pad gekomen. Ik zal niet zeggen, dat zo iemand niets bereikt heeft. Ik stel dus niet dat de mens zo laag staat, maar leg er de nadruk op, dat hij veel meer op allerhande terrein zou hebben kunnen bereiken, wanneer hij dit excessieve zich richten op uiterlijkheden terzijde had weten te stellen.
Wanneer ik zeg, dat de mens een clown gelijkt, wijs ik op zijn dwaasheden, zonder daarbij zijn verdiensten overigens te ontkennen. Wanneer ik stel, dat de mens een dier is, zo is ook dit zeker niets bijzonders. Denk maar aan het bekende vraagje: Wat is de overeenkomst tussen de mens, een olifant en een haring? Het antwoord luidt dan: Het zijn alle drie gewervelde dieren. Dat de mens meer dan een dier is of althans kan zijn, neemt nog niet weg, dat zijn basis in het stoffelijke leven dierlijk is en zal blijven. Op het ogenblik, dat de mens zijn dierlijke eigenschappen, functies en eigenschappen gaat ontkennen, ontneemt hij daarmede de werkelijke basis voor een bewust mens-zijn aan zich zelf en aan alle anderen, die hij tot een dergelijke ontkenning dwingt.
Ik kan begrijpen, dat u het niet prettig vindt, om met een clown vergeleken te worde. Zo zijn er ook mensen, die het erg onplezierig en ongehoord vinden, wanneer zij met een dier worden vergeleken of zelfs moeten horen, dat zij in wezen ook dier zijn. Maar dit is geen ontwaarding van het mens-zijn, maar alleen een erkenning van feiten. Wanneer ik stel, dat de mens doet denken aan een onbekwame koorddanser die vol angsten tracht over het smalle koord van de erkende moraal te dansen van het punt van eigen bestaan naar de aanvaarding van de wereld, geef ik slechts een gelijkenis, die op de werkelijke feiten is gebaseerd. Misschien vindt u mijn beelden minder vleiend. Dat kan zijn. Maar zeg nu eens eerlijk, is niet elke mens voortdurend in de weer om allerhande dingen te verbergen voor anderen? Of een verklaring te geven van feiten en daden tegenover die naaste, die niet op de innerlijke werkelijkheid, maar alleen op de behoefte tot uiterlijke aanvaarding berusten? Vergeet de mens niet al te vaak, dat een erkenning van zijn persoon door anderen aan zijn wezen niets verandert en kunt u ontkennen, dat hij aan het verwerven van die aanvaarding vaak de krachten en de energie besteedt, die hij beter zou kunnen gebruiken om eigen bekwaamheid en beheersing te vergroten. Dit laatste, wat voor de mens toch van het allergrootste belang kan zijn, wordt meestal verwaarloosd omwille van een afdwingen van erkenning bij de naaste.
Laat mij het zo stellen. Er zijn loges, waarin iemand een hogere rang verkrijgt. Ik wil dan nog aannemen, dat die persoon werkelijk een hoog bewust mens is. Maar wij zien dat zo iemand zich toch al te vaak aan de behaalde rang vastklampt als het uiterlijk kenmerk van zijn bereikingen.
Daarmee geeft hij dus in feite aan, dat hij nog niet werkelijk bereikt heeft, wat hij voorgeeft bereikt te hebben, dat hij nog niet kon verwezenlijken, wat hij innerlijk als noodzaak heeft erkend. Want innerlijk bereikt bewustzijn staat geheel los van en is geheel onafhankelijk van uiterlijkheden. Het is een ervaren van verbondenheid met het Al. De nadruk, die zo iemand legt op uiterlijkheden zal hem niet als bewust mens diskwalificeren, maar zal hem in mijn ogen zich vaak doen gedragen als een clown. Wat is er clownesker dan iemand die zegt dat de Heer Jezus u kan genezen, dat u dit moet geloven, dat u moet aannemen, dat Hij in zijn genade voor u zal doen, wat het ‘beste’ is, om daarna u te vragen of u vooral aan de collecte voor de armen wil denken? Het is goed bedoeld. Dat wel. Maar gelijktijdig lijkt het mij een tegenspraak ten aanzien van het gestelde omtrent Jezus. Zoals het voor mij komisch is wanneer een dominee de mensen uitnodigt om de harten tot de Heer te verheffen, om onmiddellijk daarna met veel vuur duidelijk te maken dat er ook nog geld nodig is voor het kerkorgel. Je moet het voelen.
Zo gaat het met ons allen. Wanneer wij God bidden om iets in orde te maken, zonder eerst zelf gedaan te hebben wat wij kunnen, maar wel de steun van anderen gaan vragen na het gebed, zo is dit belachelijk. Belachelijk is de mens die met nadruk stelt, dat bepaalde dingen mogelijk zijn, maar onmiddellijk daarop opmerkt, dat hij dit toch wel niet zal kunnen, zodat hij het maar niet eens zal proberen. Neem mij dus niet kwalijk, wanneer ik u wijs op de tegenstrijdigheden in het menselijk denken en gedrag en daarbij ook stel, dat veel ongezonds juist voortkomt uit het onvermogen van de mens om innerlijke waarden en uiterlijk gedrag met elkander in overeenstemming te brengen. Neem mij niet kwalijk wanneer ik zeg, dat vele geestelijke bereikingen die mogelijk waren juist hierdoor niet tot stand komen. Dat geestelijke krachten en goddelijke inspiratie die wel degelijk ook nu op de wereld tot uiting kunnen komen, worden afgewezen, omdat men de consequenties van het aanvaarden van deze waarden eenvoudig niet aandurft.
Hierom gaat het mij. Wees realist. Wees als een kind. Handel en beleef niet volgens de aanvaarde regels, maar volgens je eigen wezen. Een mens kan eerst werkelijk als mens bewust leren bestaan, wanneer hij ook leert, de aan zijn wezen inherente eigenschappen en mogelijkheden te gebruiken, zonder dezen te vermommen, te verdraaien of te verhullen, hen erkennende voor wat zij zijn. Want de mens die, met alle rede en redelijkheid overigens, bouwt op een erkend ego, kan al zijn krachten eerst waar en goed gebruiken. Hij kan alles bereiken, omdat hij nimmer naar het onwerkelijke, het voor het ik niet waarlijk denkbare en bereikbare zal streven. Zo iemand zal steeds vandaag handelen en ook vandaag bereiken. Maar degene, die in plaats van de erkenning de vaagheden stelt, die gebruikelijk zijn, zal ten ondergaan aan zijn formalisme.
Hij laat het goddelijk magisch woord, dat in hem leeft sterven onder de druk van formules en wetboeken, waarin hij pretendeert de waarheid weer te geven. Maar waardoor hij de innerlijke bezieling en de band met het oneindige, die de ontmoeting met het goddelijke mogelijk maakt en het bestaan eerst zijn ware betekenis geeft, doodt.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Esoterie.
Wanneer de mens in de stroom van tijd zoekt naar zijn bestemming, gevoelt hij zich vaak als een kleine houtsplinter, die wordt meegevoerd door een wilde bergstroom. Zonder te weten waarom wordt hij telkens weer door de wielingen van het water gegrepen, zodat hij het gevoel heeft vele malen doelloos dezelfde weg af te leggen voor hij, zonder te weten hoe of te beseffen waarom, verder wordt gedragen op een snelle en onverwachte reis. Deze beelden zijn misschien ook de beelden van het innerlijk bewustzijn en geven ook het innerlijk pogen om tot het besef van de eeuwigheid te komen weer.
Hoe vaak komen wij ook innerlijk niet op een punt, waar de gedachten zichzelf voortdurend schijnen te herhalen. Er is in ons dan geen vrede, geen rust. Toch is er niets nieuws meer voor ons. De wereld rond ons schijnt onvriendelijk en bars. Zij is vol ruwheden en wij gevoelen ons dan ook steeds weer gewond door alles, wat zij ons biedt. Vaak wordt de mens dan hopeloos en geeft zich zonder meer over, zoals een stukje hout in een wieling vaak zich naar beneden laat sleuren, omdat het kennelijk zijn eigen wentelende beweging niet langer vol kon houden. Toch zal ook de verzinkende splinter hout later en verderop weer boven de oppervlakte van het water uitkomen en zal ook deze zijn weg verder moeten gaan.
Het bewustzijn van een mens is een vreemde mengeling van zijn denken, zijn innerlijk weten en de onbestemde, vage kracht, die vanuit het verleden mee in de geboorte op aarde kwam: Een deel van het superego, dat onbeseft blijft en toch mee spreekt in alles, wat het ik beleeft en betekent. Deze weg, die wij gaan door de tijd is niet de werkelijkheid. Al zou men duizenden malen zeggen, dat degene, die de splinter hout volgt, iets werkelijks kent, zo blijft het feit bestaan, dat datgene, wat gij moet overzien en erkennen, de stroom is.
De mens ziet vaak alleen naar datgene, wat zijn aandacht heeft geboeid. Zoals wij, vanuit onze eeuwige werkelijkheid, geboeid plegen neer te zien op datgene, wat op het ogenblik onze aandacht boeit, datgene, wat wij voor een kort ogenblik menen te zijn. Het werkelijke ik identificeert zich met een enkele splinter van de eeuwigheid en gaat daarmede een razende reis beginnen, die over alle stromen van tijd voert tot de tijdloosheid van een Nirwana.
Toch moeten wij niet alleen de reis beleven, wij moeten er ook iets van leren. En het eerste, wat je moet leren is wel, dat de weg op zich belangrijker is dan de reis. Want hij, die de stroom kent, met haar versnellingen en kalmte, weet ook veel over het land, waardoor zij stroomt. Hij kent de hellingen daarin, kent iets van de structuur van het land. Hij weet, waarin hij leeft. Wanneer men alleen naar de splinter ziet, zal men ten hoogste beseffen, dat er beweging en verandering is. Vraagt men zich echter ook af, waarom deze dingen optreden, zo wordt de hopeloosheid van het gevangen zijn in de draaiing van de wieling vervangen door de stilzwijgende vraag, waarom juist nu en hier deze verwarring optreedt. Zo zal de wijze in zich zoeken naar de werkelijkheid.
De werkelijkheid, die het eeuwige zijn omschrijft en waarvan stoffelijk leven en zelfs stoffelijk bewustzijn slechts een fragment zijn, dat door de stromen van tijd heen geslingerd wordt naar een onbekende bestemming.
In westerse oren zal een dergelijke gelijkenis wel zeer dichterlijk klinken. Maar hoe vind je de woorden, die zakelijk, kil en koud, zoals het westen zo graag spreekt, of met de luidruchtigheid, waarmede men soms geloof en meningen daar pleegt te openbaren, de werkelijkheid omschrijven? Je kunt geen werkelijkheid meer beschrijven in woorden, die koud en nuchter blijven. In jezelf zoek je vaak naar de waarheid en soms vind je haar ook. Maar die waarheid openbaart zich niet als een mathematische formule. Zij is als een gedicht, waarin je steeds weer nieuwe bedoelingen meent te lezen. Iets, wat je voelt en doorleeft. Het is als de klacht van een fluit, die in de avondlucht klinkt en, door het ruisen der bomen heen, dromen wekt van oneindigheden. Zo is de werkelijkheid in ons een gedicht.
En wanneer wij trachten het leven te omschrijven, zo kunnen wij hierin niet de cijfers en getallen vinden, die volgens mensen de waarheid zijn. Want deze cijfers zijn een leugen. Wat wij vinden is de parabel, de gelijkenis, die op haast speelse wijze het onverenigbare schijnt te verenigen en duidelijk maakt, wat de waarden, wat wij zelf zijn. Want dat, wat wij zelf zijn, is heel belangrijk in de esoterie zowel als in het leven. Niet de schijn, niet datgene, wat wij eens waren of morgen hopen te zijn, maar de totaliteit van ons wezen.
Er was een oud man die zei: “Ik betreur het, dat ik de dwaasheden van mijn jonge jaren niet kan herstellen”. Maar de wijze, die dit hoorde, sprak: “Wees blij, dat gij een dwaas geweest zijt. Want wie komt tot wijsheid, zonder eerst de dwaasheid gekend te hebben?” Dit drukt misschien vooral het denken van het oosten uit. Maar het is een waarheid. Want hoe kun je weten, wat goed is, wanneer je nooit een fout maakte? Hoe kan een mens de deugd omschrijven, wanneer niet in hem ook de zonde omschreven staat?
Hoe kun je een goddelijke waarheid beseffen, wanneer je niet de beperkingen van eigen bestaan hebt erkend? Oh, dit is misschien geen esoterie, zoals u deze erkent en gebruikt. Want wij kunnen wel alchemistische gelijkenissen gaan gebruiken of spreken in de geheimtaal van vele groepen en groeperingen, maar de werkelijkheid? De werkelijkheid is niet te vinden daarin. Of ik nu spreek over de tweekoppige slang, die zich slingert door het lichaam van de mens, stijgend van materieel bestaan en dierlijk besef omhoog tot de ontplooiing van het aller zuiverste, het alomvattend besef, waarin de ware godsnamen geschreven staan en waarin 1000-voudig de openbaring is. Maar ik heb niets meer of minder gezegd dan dezen zeggen in zeer vele en moeilijke woorden, met deze eenvoudige gelijkenis van een mens, die de stroom overziet en aan het gedrag van wat zich in de stroom bevindt, erkent, wat de eigenschap van het land is.
Gelijkenis en parabel zijn nu eenmaal ons noodlot. Wie in de kille zakelijkheid, die men tegenwoordig zelfs in het geloof zo gaarne predikt, wil komen tot een realisatie van het eeuwige, zal steeds gefrustreerd worden. Men spreekt over de psychologie van de godsdienst. Maar is dit dan niet de werkelijke, de algemene en stoffelijke psychologie, toegepast ten aanzien van het godsdienstig ervaren? Men spreekt ook over de geschiedenis van het geloof op deze wereld. Maar is dit dan iets anders dan de geschiedenis die spreekt van slagvelden en helden, de geschiedenis, die pretendeert het mondaine verleden vast te leggen? En bovenal, is de zekerheid, de waarheidsfactor in de godsdienstgeschiedenis groter dan de zekerheid, dat de helden uit het verleden, waarvan de historie gewaagt, inderdaad bijzonder mensen waren?
Er is geen zekerheid. Er is geen zekerheid in de wetenschappelijke benadering van de eeuwige waarden. Er is geen zekerheid te vinden in de menselijke kennis. Er is slechts enige zekerheid in het innerlijke schouwen, waardoor in het ik de waarheid een klank krijgt, een lied wordt. Wij zingen in onszelf de gezangen van het leven. Vaak zijn zij droevig als een trom, die de komst van een begrafenisstoet aanduidt. In de sombere traagheid van eigen onvermogen klinkt de sombere klop van eigen niet willen door. De negatie, de ontkenning van het bestaan, davert slaande en wordt tot een dreunende dreiging, waarin wij zouden willen vluchten voor alles wat bestaan heet.
Maar soms … soms zien wij verder. En achter de dreun van de trom, die zegt dat de tijden slecht zijn, dat wij niet deugen en de wereld niet deugt, klinkt dan, als een enkele klank, het ijle geluid van een rietfluit of de ingewikkelde melodie van een snaarinstrument. Dan worden ondanks alles onze gedachten vreugdige gedachten en onze visioenen ontberen de somberheid van landen onder zware wolken, waarin de wegen slechts voeren langs verval en ruïnen. Dan zijn er tuinen en bloemen. dan is er zonlicht en kleur. Dan is er een zang als een leeuwerik, die stijgt tot in de zon en zich badende in het licht, dan weer neerstort op aarde, verrijkt en versterkt. Dat is de esoterie: De jubelzang van een innerlijke overwinning, de ademloze beschouwing van een uitgebreid land, voor een ogenblik aanschouwd, terwijl men op een bergtop staat. Zoals de zelfde esoterie vaak ook de somberheid geeft van één, die gesloten is in een cel zonder vensters, waarin hij de tijd niet meer kan meten en het eentonige brengen van voedsel door de bewakers slechts een verstoring vormt van sombere dromen.
Want dit alles is onze innerlijke waarheid. De mens is gevangen in de stroom van tijd. De aandacht van het werkelijke ik is op het broze wezen mens gericht, speelt met de verschillende vormen, misschien door een soort erosie ontstaan, die wij de voertuigen van de geest noemen.
Maar werkelijkheid is dit alles niet.
Het is het ware ik, dat al deze dingen uit en in ons doet ontstaan. Wanneer alle dingen vergaan, als alle sterren terugvlieden tot de lichtende adem, waaruit zij zijn voortgekomen, wanneer de duisternis het Al doet krimpen tot een punt, waarin het bewustzijn ternauwernood nog zichzelf erkent, blijft er een lied. Er blijft een zang en in die zang leven de helden van het verleden en de goden, leven mensen en werelden. In dit lied zijn de wegen lang, met onbekende en avontuurlijke bestemmingen en de wateren soms wild en woest. In die zang ligt het leven. En het leven en het besef van het leven is de uiteindelijke waarheid, die blijft bestaan, wanneer alle dingen doven.
Soms denk ik aan het leven als de rituele stoet van een machtig man. Vooraf de ruiters en roepers, die zeggen: Maakt vrij de weg. Zij gebruiken hun roep als een magisch woord, zoals mensen wel riepen: Dit is de wil van de goden, dit is de eeuwige en enige waarheid, dit is de wijsheid van de tweemaal geborenen. Maar op zich is dit onbelangrijk. Wij menen vaak, dat dit de hele stoet is, maar het vormt slechts het begin. Want nu klinkt er muziek. De muzikanten komen en de zangers zingen hun liederen. De stille middag wordt geluid, de reine lucht wordt stoffig door het geschuifel van hun voeten. Dan zeggen wij tot onszelf: Dit moet wel de hemel, de schoonheid zelf zijn. Maar het is slechts het begin, want daarachter komen, trots beschilderd, traag schrijdend, gehoorzamend aan het bevel van de kornak, de olifanten. Zij dragen degenen die waardig werden bevonden om in de stoet te gaan. Zij dragen misschien ook de beelden die heilig worden geheten en in een dergelijke stoet plechtig worden meegevoerd. Men meent dat nu toch wel alles voorbij is, dat dit het geheel is. Want achter de olifanten lopen alleen nog een paar eenvoudige mensen, gehuld in eenvoudige gewaden. Zij schijnen niet bij de pronk en praal van de stoet te behoren en toch: Onder hen schrijdt de vorst. Het is de vorst met zijn wijzen, die te voet gaan achter de grootheid der wereld.
Hij is de waarheid. Hij is de reden van de stoet. Wij echter menen vaak, dat de schoonheid, dat het overweldigende gebeuren van de kosmos het bepalende, het voor ons belangrijkste is. Wij menen, dat de klanken, die ons bereiken, de hemel zelf omvatten. Wij menen dat de grootsheid van de dieren de uitdrukking is van al wat belangrijk kan zijn. Maar achter al deze dingen komt eerst het ware ik. Het ware ik vergezeld van de wijsheid en het ware Licht. En dit is het enige, dat werkelijk van belang is, want zonder dit zou er het leven niet zijn, zou er de stoet niet zijn.
Wie bewustwording zoekt van zichzelf, van God en de krachten, wie in zichzelf wil stijgen tot het hoogste bewustzijn, hij moet niet zoeken naar hen, die de weg vrijmaken, naar hen, die klanken scheppen of de statigheid van de grote machten, die schijnbaar een wereld kunnen dragen. Hij moet zoeken naar de eenvoudige wijzen, die achter dit alles te voet gaan. Zo zie ik esoterie.
Zoek achter de grootheid de eenvoud van de waarheid. Zoek achter de veelheid van gebeuren en handelen dat ene schijnbaar onbelangrijke vonkje van verbondenheid en geluk, dat, zo gij meent, misschien reeds voor morgen zou kunnen doven, maar dat in zich eeuwig en onvergankelijk is.
Niet datgene wat wij leren, niet datgene wat wij doormaken, niet zelfs de hopeloze verveling of zelfs het haast hopeloze verzet tegen een zich steeds weer herhalende werkelijkheid zijn waarheid. De waarheid is het eenvoudige wezen, dat alles voortbrengt. Toen de Schepper de sterren heeft geschapen, zo zegt de legende, zo schiep hij ook de mens en gaf hem een Licht, sterker dan dat van alle sterren tezamen. Maar de mens verhult dit Licht en verbergt het in zich tot het ogenblik, waarop hij de waarheid beseft. Dan zal hij zijn overkleed afwerpen, de kap, die zijn hoofd verdekt, afwerpen en openlijk de kroon dragen van het eeuwige Licht.
Woorden en niets dan woorden breng ik u. Het woord is de kruk, waarmede de kreupele probeert zich voort te bewegen. Het woord is de kruk van een geest, die zelf zou kunnen gaan, maar op de ruwe weg van menselijkheden nog steun van node heeft. Ik kan u slechts tonen, wat ik ben en wat ik denk en zelfs deze dingen zijn slechts onvolkomen. Maar gij kunt uzelf tonen, wie en wat gij zijt, geheel en volkomen. Wanneer gij niet zoekt naar de woorden, niet naar de uiterlijkheid, niet naar de glanzende openbaringen, maar zoekt naar de eenvoudige wijsheid van een ik, dat eeuwig kan zijn.
Moge deze korte lering voor u bijdragen tot het vinden van rust in uzelf. Want waarlijk: Vele mensen zijn in de draaikolken van de stroom der tijd gevangen en worstelen tegen de steeds weer zich herhalende feiten.
Vragen zich af, of deze schijnbaar eeuwige cirkelgang wel zin heeft. ik kan hen slechts antwoorden: Er komt een ogenblik, dat ook voor u de cirkelgang verbroken zal zijn, maar noch de cirkelgang noch het verdergaan, heeft in zich enige betekenis. Betekenis heeft slechts het geheel. Wanneer de zin van het land beseft wordt door het ik, wanneer het inziet, wat land en leven zijn, is de stroom slechts een voorbijgaande droom en is de werkelijkheid een eeuwigheid, waarin alle dingen waar, alle dingen goed, vreugdig en rustig zijn, omdat de mens in zich goed, vreugdig en rustig is, zelfs wanneer de tijd hem soms anders doet schijnen.
Het leven mag niet zijn alleen een juichende vreugde, het mag niet zijn een loodgrijze wand van smart, maar dient een verenigen van delen tot grotere harmonie te zijn, waarin de leegte zelf gevuld wordt door de nog verborgen Kracht van het voor u nog schijnbaar ledige.