20 juni 1969
U weet allen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. U denkt natuurlijk zelf na. En om het maar meteen anarchistisch aan te pakken: degenen die niet willen luisteren, hoeven niet te luisteren.
Het is opvallend, dat wij in de laatste tijd overal binnen de maatschappij een verzet zien rijzen tegen de regels, die die maatschappij stelt. Begrijpelijk is dit wel: de moderne maatschappij is nu eenmaal zo gericht, dat wanneer er al eens iets nog niet geregeld is – een kleine vrijheid, die men nog heeft behouden – er onmiddellijk enkele partijen staan te dringen, om dit alsnog te regelen – en dan bent u niet meer vrij. Toch moeten wij de anarchistische mens enigszins anders bezien, dan tot op heden gemeenlijk gebeurt. De meeste mensen denken aan anarchie alleen als een afbreker van de maatschappij, een poging tot massaal verzet tegen de maatschappij door degenen, die van haar bereikingen veelal nog het meeste profiteren.
Nu kan men een groot deel van hetgeen er onder de naam anarchie op het ogenblik wordt bedreven wel als zodanig beschouwen. Het is bijvoorbeeld krankzinnig de protesten te horen van bijvoorbeeld een staat, die tegen een andere staat – omdat deze iets deed, wat de staatslieden niet bevalt – zegt: “nu wil ik geen steun meer van je hebben”, vooral, omdat zij daarbij dan nog doen alsof zij zo de gever een grote schade berokkenen. De dwaasheid hierbij is, volgens mij, dat men meent, een andere te kunnen treffen door gaven af te wijzen waaraan de eigen burgers behoefte hebben. In feite treft men met een dergelijke houding alleen zichzelf, en deze denkwijze lijkt veel op de wijze waarop sommige peudo-anarchisten reageren. Elders zien wij mensen, die ook graag eens de baas spelen, luidkeels uitroepen, dat alle bazen er voortaan maar rekening mee hebben te houden dat zij ook bazen zijn! Maatschappelijk is onder de huidige condities iets dergelijks niet redelijk denkbaar en bovendien meen ik niet, dat men op een dergelijke wijze veel tot stand zou kunnen brengen.
Tracht je de nu optredende tendenzen tot hun essentie te herleiden, dan komt het er in wezen op neer, dat steeds meer mensen tegen iets of een toestand in de maatschappij gaan zeggen: “Jullie gaan je gang maar. Ik niet. Ik doe het niet. Ik accepteer het niet. Ik niet.” Dit is een slagzin, die bij veel werkelijk anarchisme eigenlijk een rol speelt. En ook geestelijk heeft dit bepaalde achtergronden. De meesten van u realiseren zich niet, dat deze geesteshouding – want dat is het – eigenlijk het eerst in deze tijd gepredikt werd door de zo zeer vereerde Mahatma Gandhi. Wanneer je een maatschappij op het principe “ik niet” wilt opbouwen – en dus allen de vrijheid wilt geven, iets al dan niet te doen naar eigen wil en besef – zul je tegenover je eigen vrijheid mijns inziens ook moeten stellen, dat het anderen eveneens vrij staat, om naar eigen believen iets al dan niet te doen. Dat betekent, dat je voor jezelf niet alleen alle aansprakelijkheid aanvaardt – dat is in dit verband vanzelfsprekend – maar ook, dat je in jezelf een enorme tolerantie moet ontwikkelen. Een tolerantie, die zo groot is, dat je daadwerkelijk kunt dulden, dat de ander op zijn eigen wijze leeft.
Geestelijk betekent dit eigenlijk, dat je als mens in staat moet zijn om je eigen ideeën, idealen en denkbeelden los te maken van deze waarden in alle anderen, en dat je in je reacties deze waarden los zult moeten maken van de werkelijke situaties, ook in geestelijke en geloofskwesties. Of een mens nu wel of niet gekleed rond wil lopen, is zijn eigen zaak. U vindt het misschien te koel of te onzedelijk. Dat is dan uw zaak. U hoeft het niet te doen. Dat de ander er anders over denkt, is echter geheel zijn zaak. Men mag dus niet “gekwetst zijn” door de wijze van leven en denken van anderen. Niet gekwetst zijn betekent: trachten onkwetsbaar te worden tegen alle ergernissen, die u nu nog zo vaak overspoelen, onkwetsbaar worden tegenover alle waanzin, die er nu in de wereld is enzovoort. Want dat alles gaat u niets aan.
Geestelijk is van belang, dat dit onkwetsbaar zijn tevens betekent, dat je door je geheel vrij zijn van de meningen en daden van anderen, je je eigen leven kunt leven en daarmede je eigen inhoud, je wezensinhoud, in je stoffelijk bestaan weer kunt geven. Het betekent, dat je je niet meer tot handelen voelt genoopt, omdat anderen op een bepaalde manier optreden of leven, andere idealen aanhangen enzovoort. Het betekent, dat je alleen waarmaakt, wat er werkelijk in jezelf leeft – en dit zonder anderen daarbij tegen hun wil te betrekken. De bewustwording zal dan veel groter zijn daar je, vrij zijnde en vrijdenkende, ook de vrijheden van anderen gemakkelijker kunt aanvaarden.
Wanneer u zo dadelijk weer op straat loopt, moet u eens opletten, wat er gebeurt, wanneer een hond aan de lijn loopt. Hij ziet een andere hond en de hond aan de lijn begint – of de ander nu aan de lijn loopt of niet – onmiddellijk te blaffen of te grommen, of op andere wijze te protesteren.
Hij wil laten zien, dat hij meetelt. Wanneer diezelfde hond echter eens niet aan de lijn loopt, zal hij eens minachtend naar een soortgenoot kijken, hij zal misschien eens even gaan snuffelen, maar gaat dan veelal normaal verder. Hij voelt geen behoefte meer zich bijzonder te laten gelden. Wat betekent dat de hond zijn agressiviteit dan omzet in een grotere receptiviteit. Het dier is los veel meer ontvankelijk voor alles wat er in de wereld te zien is. Hij kan snuffelen, ruiken, rennen en hoeft nu niet meer te laten zien, dat hij nog meetelt.
Draag dit beeld nu eens – vergelijkend – over op de geestelijke toestand van de mens. Een groot deel der mensen zijn met hun geestelijk bestaan, idealisme en al, voornamelijk bezig anderen te laten zien, dat zij er ook nog zijn, dat zij ook van belang zijn, dat ook zij meetellen. Dergelijke mensen zijn als honden, die, aan de lijn van de maatschappij vastgebonden, hun halsband gevoelen als iets, wat hen verplicht agressief en luidruchtig te blaffen tegen eenieder en alles, wat zij tegenkomen. Daarin gaat dan een groot deel van hun energie zitten. De wereld, waar zij door gaan, zien zij niet. Zij kijken alleen, of er niet weer ergens iemand aankomt, die zij moeten laten zien, dat zij nog meetellen. Wat er in het leven aan erkenningen en emoties allemaal mogelijk is, wat er aan waardering voor anderen, de denkbeelden en de wijze van leven van anderen mogelijk is, beseffen zij niet. Zij zijn voortdurend bezig zich te laten gelden. En dat is toch eigenlijk krankzinnig, vindt u niet?
Wanneer wij spreken over de anarchistische tendenzen in de maatschappij, dan kunnen wij dit nooit baseren op wat men noemt de agressieve provocatie. Dat klinkt misschien wat vreemd, want op het ogenblik doet men niet veel anders dan anderen in naam van de vrijheid provoceren.
En dan komt het altijd wel weer tot daadwerkelijke agressie, of nu de ene of de andere kant begint. En wat dat betreft: het zijn heus niet alleen de demonstranten, die tegenwoordig gewond worden. De mensen van de politie zijn er regelmatig ook bij. En dan kun je het deze gezagshandhavers eigenlijk niet goed kwalijk nemen dat zij zo nu en dan ook wat hardhandig te werk gaan.
Neen. Ik geloof, dat de kern van de gehele anarchistische gedachten eigenlijk is gelegen in het bewust zeggen: “Ik niet!” Wilt u alleen op deze wijze universitair onderricht mogelijk maken? Ik niet. Ik zal dan wel eens spreken met mensen, die met mij kunnen sympatiseren, dan verkrijg ik de noodzakelijke kennis misschien wel op een voor mij meer aanvaardbare wijze. U wilt dat ik belasting betaal? Ja, maar ik vind nu eenmaal dat u die belasting verkeerd gebruikt. Ik betaal dus niet. U wilt dwingen? Goed, dan werk ik niet. Maar dat laatste betekent dat je dan ook moet durven leven zonder aan de maatschappij allerhande eisen te stellen, om het zo toch nog goed te hebben. Dat moet je dan maar op de koop toe nemen. Dit is een levenshouding, die misschien, gezien vanuit de huidige maatschappij, funest is.
Maar aan de andere kant schept zij grote mogelijkheden. Wanneer wij zien, dat er iemand is, die vanuit zijn “ik-niet”-stelling te agressief wordt, zodat hij het een twintigtal of dertigtal (andere) anarchisten lastig maakt, dan zullen die anderen immers op een gegeven ogenblik elkander eens aankijken en zeggen: wij niet, wij nemen dit niet. En gezamenlijk zullen zij de man dan een koud bad bezorgen of een langdurig verblijf in een instelling, waar men uit roeping de zieken verpleegt. Voor die eenling is zoiets natuurlijk erg vervelend. Het is ook geen rechtssituatie. Vanuit de maatschappij redeneert men ongeveer als volgt: wanneer een oud heertje tegen een paar jongelui uitvaart zonder reden, dan is hij oud en moet daarom beschermd worden, maar aan de andere kant, dat mannetje staat misschien volgens eigen denken wel erg op zijn rechten, maar hij tast daarmede de vrijheden van anderen aan! En wanneer hij het te gek maakt, moet hij in een anarchistische maatschappij niet gek kijken, wanneer er iemand naar hem toe komt en zegt: opa, hou je mond eens een beetje. En wanneer het mannetje toch doorgaat, zal de jongere misschien opa opnemen en zeggen: ga dan naar even in de bramen zitten. Dan kun je tenminste met recht schreeuwen.
Dat is natuurlijk niet leuk. Maar wanneer er nu eenmaal een tendens is naar grotere vrijheid, die tevens grotere verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor eenieder betekent, dan kun je het ook niet bezien vanuit het standpunt dat alles moet blijven zoals het is, wanneer wij nu maar kunnen doen wat wij willen. Dan moeten wij uitgaan van het standpunt, dat iedereen het recht heeft om te doen wat hij wil. Dan moeten wij uitgaan van het standpunt, dat eenieder in zijn gedrag rekening heeft te houden met de anderen of de gevolgen daarvan moet dragen.
Wanneer er nu een paar kwajongens het iemand lastig maken, dan denken de gezapige burgers waarschijnlijk: dan moeten wij de politie maar opbellen, die doet er dan wel wat aan. De politie denkt: laten wij eerst nog maar even wachten, misschien gaan zij dan vanzelf wel weg. In een maatschappij, waar de mensen zelf voor de noodzaak staan zich te verdedigen en overlast te voorkomen, zullen zij moeten overwegen, of zij het optreden van de kwajongens kunnen tolereren of niet. Zij zullen dus veel minder snel reageren dan nu het geval is, daar men er nu toch de politie of autoriteiten bij kan slepen. Aan de andere kant zal eenieder beseffen: heden hij, morgen ik. Wanneer de jongelui dus werkelijk te ver gaan, komt er uit elk huis in de buurt een mannetje of vrouwtje met een deegrollertje en het probleem is opgelost.
Nu klinkt dit misschien wat krankzinnig. Maar in een anarchistische maatschappij heeft een inbreker, die wil gaan inbreken, daartoe het volste recht. Ook deze vrijheid hoort in de anarchie thuis! Wordt hij gesnapt en slaat men hem het ziekenhuis in, dan is dit weer het volste recht van degenen, die dit doen. Zij zullen misschien mee aansprakelijk zijn voor de kosten, maar de inbreker heeft geen recht van klagen: dan had hij maar niet zo dom moeten zijn om zich te laten betrappen. Wanneer iemand bijvoorbeeld gelooft en midden op straat wil gaan bidden, dan is daartegen geen bezwaar. Laat die man zijn gang gaan en knielt hij te veel in de weg van het verkeer, dan zullen er wel enkele geïrriteerde mensen zijn, die hem gezamenlijk in een boom of lantaarn deponeren, waar hij rustig verder mag bidden. Het klinkt u alles wat fantastisch, u grinnikt wat en denkt: dit is niet mogelijk. Maar het is de enige oplossing, wanneer men vrijheid wil.
Over de gehele wereld is op het ogenblik haast iedereen bezig om te laten zien, dat hij wat betekent. Eenieder voelt zich als een hondje aan een halsband, eenieder blaft tegen iedereen.
De studenten bassen tegen universiteitsleidingen, arbeiders tegen de leiding van fabrieken en bedrijven. Vakbonden bassen tegen de staat en arbeiders tegen de vakbonden. Partijleiders bassen tegen elkander en tegen de regering. Het kabinet bast in wezen tegen het gehele volk, door de wensen daarvan vaak te negeren. Met doet het alleen op een wat vriendelijker manier, die dan staatsmanschap heet. Daaraan hebben wij toch niets? Landen zijn voortdurend met elkander in strijd, omdat zij een ander systeem wensen te volgen, maar kan het ons werkelijk iets schelen, wat een ander voor een systeem wenst te volgen? Wanneer wij eerlijk zijn, is het dan werkelijk een zo belangrijk verschil dat Iwan naar een partijvergadering gaat en Klaas-Jan naar de kerk? Dat maakt toch in feite niets uit? Dat moeten zij toch zelf weten?
Laten wij eenvoudig zeggen: mensen, wij hebben geen organisatie nodig, wat ook betekent, dat wij ons niet meer aansprakelijk kunnen en zullen stellen voor hetgeen anderen doen. Ik kan mij voorstellen – om wat actueel te zijn, – dat op een gegeven ogenblik een studentengroep demonstreert en jongeren van een andere groepering daarbij komen, die mee gaan demonstreren en de eerste steen wensen te werpen. In een maatschappij als de uwe moet je – daar de mensen achter je staan – dat maar nemen. Het is natuurlijk niet prettig, maar zij demonstreren met je mee, je mag ze niet van je vervreemden. Maar anarchistisch gedacht zouden de studenten moeten zeggen: door dat stenen gooien van jullie gaat onze bedoeling de mist in. Dus, jongetjes, de tweede steen, die je gooit, wordt door ons persoonlijk met een stevige slag beantwoord. Dan gooien wij jullie eruit en willen wij jullie er niet meer bij hebben. Je kunt meegaan voor zover je wilt, je kunt meedoen, maar dan in gezonde geest. Doe je dat niet, ga dan maar ergens anders op eigen houtje een rel schoppen of demonstreren. Dan behoor je niet bij ons.
Zelfs dit klinkt vreemd, ik weet het. Maar geestelijk gezien is een dergelijke houding veel gezonder dan de voortdurende compromis-situatie, die op het ogenblik overal in dergelijke gevallen bestaat. Wij zijn solidair, fluisteren de mensen, die eigenlijk zouden willen studeren. En zij staken en demonstreren mee met de anderen. Zij voelen zich niet prettig daarbij, maar zij doen mee. Want anders, zo menen zij, schiet je tekort. Neen. Je schiet niet te kort wanneer jij werkt en studeert, zoals jij het wilt en kunt. Zoals het het recht is van de anderen om al dan niet te studeren, zoals zij dit wensen. Wanneer arbeiders staken, is dit hun recht. Maar is het redelijk, dat zij dan met alle middelen anderen trachten te beletten om te werken – ook al wensen dezen dit -, om te voorkomen dat iemand als stakingsbreker op zou treden? In een anarchische denkwijze meen ik, dat dit onjuist is. Wanneer zij niet willen staken, dan moeten zij maar gaan werken. Wanneer er voldoende mensen zijn, die wel willen gaan werken, nu ja, dan staan de stakers in het ongelijk.
Wanneer men elkanders vrijheid maar weet te respecteren, heeft men geen organisatie van node. Wanneer wij tegenover God staan, hebben wij ook niemand nodig, die ons vertelt, wat wij moeten doen, wat wij tegen God mogen zeggen. Wij hebben geen gebedenboekje nodig als een soort spiekbriefje, omdat wij anders niet zouden weten, wat wij zouden moeten doen tegenover de Here. En wanneer wij ter ere Gods. Van ‘je-hela-hola’ willen zingen, terwijl een ander psalmen wil zingen, nu ja, dan zorgen wij, dat wij de ander niet te zeer storen en zingen van ‘je-hela-hola’. Dan geldt: ons contact met God is onze zaak. Daar heeft niemand iets mee te maken. Ons contact met de geest is onze zaak en daar heeft niemand verder iets mee te maken. Dit contact met een geestelijke werkelijkheid is onze eigen ervaring, waarmede niemand iets mee heeft te maken. Niemand zal een systeem daarvoor hoeven te ontwerpen en wij hebben niemand van node om ons te vertellen, wat wij wel en niet moeten doen. Laat ons, ook in ons contact met het hogere, vrij zijn.
Maar laat ons dan ook vrij zijn op de goede manier. Laat ons vrij zijn, maar niet vrij van het ene, om ons geheel en blijvend te binden aan het andere. Het is natuurlijk wel leuk om bijvoorbeeld te zeggen: wij willen vrijdenkers zijn. Ik heb zelfs groot respect voor een vrijdenker, zodra hij zijn vrijheid van denken inderdaad voor zich opeist. Maar wanneer hij zich dan verplicht acht om “mee te gaan denken” in wat men het wetenschappelijk vrij-denkerssysteem noemt, vrees ik, dat hij niet werkelijk vrijdenkt. Zo iemand noemt zich dan alleen vrijdenker, omdat hij achter iets anders aanloopt dan de meeste mensen, en dat vind ik dwaas. Een vrijdenker zou iemand moeten zijn, die voor zich uitmaakt, wat hij wel of niet wil geloven, wat hij wel of niet moet doen. Een vrijdenker is dus, wanneer hij het op de juiste wijze is, eigenlijk een anarchist op geloofsterrein. Maar die vrijdenker kan dan ook alles in het leven, wat voor hem van belang kan zijn, veel vrijer en juister beleven dan iemand, die aan een systeem gebonden is. Wanneer een vrijdenker voor zich meent, dat spiritisme goed is, dan moet hij niet zeggen, nu word ik spiritist.
Hij blijve vrijdenker, het spiritisme beziende op zijn eigen wijze en persoonlijk belevende, zoals hij dit kan. Daarmede heeft een ander niets te maken, als hij op zijn manier een wetenschappelijk systeem wil gebruiken, heeft niemand het recht zich daartegen te verzetten.
Zolang hij dit anderen maar niet tracht op te dringen of op te leggen, zal niemand hem daarover ook maar iets mogen verwijten. Het is eenvoudig zijn persoonlijke zaak.
Ik meen, dat een maatschappij mogelijk is, die op deze vrijheid is opgebouwd. Het zal een maatschappij zijn die in het begin ongetwijfeld veel slachtoffers zal vergen. Maar aan de andere kant dan ook een maatschappij van mensen, die eindelijk eens werkelijk leren beseffen wat zij willen: zichzelf zijn als mens en gelukkig zijn als mens en gemeenschap, zo goed dit maar gaat.
Meer kun je, ook langs andere wegen, toch niet bereiken.
Men kan natuurlijk zeggen: in elke samenleving zijn centrale figuren nodig. In de kerk van Rome zijn bijvoorbeeld op het ogenblik vele verschillen ontstaan. Ik zou zeggen dat in feite de kerk van Rome op het ogenblik een verzameling is van rond 194 sektarismes. De kerk van Rome zelf zal dit natuurlijk niet toegeven, want zij beschouwt zich als eenheid. Maar de verschillende manieren van beleven, interpreteren, zelfs theologische verschillen en de in de praktijk ontstane verschillen maken een onderscheiden van zeer sterk van elkander verschillende groepen wel degelijk mogelijk. Om de eenheid naar buiten toe te kunnen handhaven, heeft men een paus nodig. Men zou als katholiek dus kunnen zeggen: de paus is het symbool van onze eenheid,
maar gelijktijdig daardoor ook het brandpunt van onze moeilijkheden. Men zou echter moeten beseffen, dat men, door de paus tot brandpunt van alle moeilijkheden te maken, men het de paus ook onmogelijk maakt een werkelijk goede paus te zijn. Hij wordt op deze wijze eerder een figuur, welke de mensen van elkander scheidt eerder dan iemand, die hen werkelijk samenbindt.
Men zou moeten durven zeggen: wij geloven ook zonder dit centrale gezag, dit centrale gezag is dus niet nodig. Wanneer in het geloof nu eenmaal een paus als opperste herder thuishoort – wat de vraag is – laat hem dan herder zijn als iemand, aan wie wij kunnen vragen: “wat denkt u ervan”, wanneer wijzelf geen raad weten.
In een land zou ik het op dezelfde wijze geregeld willen zien. Geen gezag, dat alles tracht samen te dwingen en daardoor de mensen van elkander verwijdert, maar een centrum of centrale figuur, die raad kan geven, wanneer men het zelf niet meer weet. Het klinkt misschien vreemd, wanneer ik hier constateer, dat de beste democratieën van het ogenblik koninkrijken zijn. Toch is het waar. Het bestaan van een koninklijk gezag vormt altijd nog weer een rem op het extremisme van sommige staatslieden. Zowel door de continuïteit van het opperste gezag als door de neutraliteit, die dit gezag toch steeds weer zal moeten vinden of herwinnen, worden al te dwaze grepen naar de macht zo niet onmogelijk gemaakt, dan toch in de meeste gevallen afgeremd. Wat de Gaulle in Frankrijk was, had hier bijvoorbeeld een Luns kunnen zijn – hij heeft er zeker de eigenschappen voor – wanneer er hier geen koningin was geweest. Hierdoor werd hij als het ware automatisch binnen een zekere grondwet gevoegd en kon hij zich daar niet boven stellen. Want je kunt in Nederland een grondwet nu eenmaal niet veranderen, zonder dat het koninklijk huis daarbij een rol speelt. Een koninklijk huis is op het ogenblik eigenlijk voornamelijk een rem op de te eenzijdige progressiviteit, waarin alle werkelijke democratie langzaam maar zeken ten onder dreigt te gaan. Ik kan mij wel een anarchistische maatschappij voorstellen onder een koning of keizer. Dat hoeft niet strijdig te zijn met de anarchistische aard van die maatschappij. Alleen, het gezag, dat die koning of keizer zal bezitten, wordt dan afhankelijk van het gezag, dat eenieder voor zich aan de persoon toekent. En het gezag, dat de meerderheid hem toekent, zal er ongetwijfeld toe bijdragen minderheden, die te excessief zichzelf willen zijn – in tegenstelling tot de leiding – tot de orde te roepen.
En u zegt zelf, dat u tegen organisatie was….
Leer eerst goed te luisteren voor u gaat praten. Ik niet. Wij komen hier aan de tegenstelling, die er schijnbaar in het anarchisme zal bestaan: men heeft nog altijd een punt of functie nodig, waar men als het ware elkaar kan ontmoeten. En hoe neutraler die functie, persoon, instantie is, hoe beter zij zal functioneren. Hoe kleiner de aantallen van dergelijke instanties zijn, en hoe minder de personen in kwestie officiële personen zijn, hoe beter het geheel zal functioneren.
Men zou kunnen stellen: alle noodzakelijke “organisatie” dat door vrije besluiten, gevormd door contact middels een ontmoetingspunt, tot stand komt, zonder dat er ooit iets werkelijk van bovenaf georganiseerd wordt. Het erkennen van hogere belangen en waarden – soms bekend geworden middels het ontmoetingspunt, voert dan tot samenwerking, zonder dat er een band of dwingende regel bestaat, waardoor de aard, duur etcetera van de samenwerking wordt beslist.
Mensen kunnen onnoemelijk veel goed doen. Zolang echter als zij menen, dat zij eerst tegenover de buitenwereld hun waarde en betekenis moeten laten zien, zijn zij eigenlijk al verloren. Een mens moet zijn waarde in en vanuit zichzelf bepalen. Hij kan dit doen in de maatschappij, hij kan dit doen buiten de maatschappij, dat moet hij zelf weten.
Die mens moet zijn eigen – persoonlijk – leven voeren en daartoe ook de kans krijgen. Aan de andere kant moet hij zeker niet vastlopen in het schaden van anderen. Ik mag misschien voorbeelden geven. Wanneer u zin hebt demonstratief op te trekken van de Dam naar het
Lieverdje in Amsterdam, of, wat Haags, van Johan de Witt naar Plein 1813, dan moet u dat maar doen. Zolang u het maar niet eenieder onmogelijk maakt zich te verplaatsen, auto’s van anderen beschadigt, stalletjes in elkaar trapt, ruiten ingooit en dergelijke. Ik zou zeggen: autobezitters, die zoiets aan zien komen, nemen maar een stevige knuppel en beschermen hun bezit. Zij hoeven niet te slaan voor een auto wordt gekraakt, maar dan ook raakslaan. En gooit men ruiten in? Verzamel een, krachtig antwoord: misschien de huiselijke faecaliën, of wanneer u dat misschien niet hygiënisch vindt, een emmertje inkt of zo. Geef antwoord en help anderen, die in dergelijk gevaar van schade verkeren, hun bezit te beveiligen.
Neem de vraag, of men wel het recht heeft een museum te bezetten. Ik zou zeggen: degene, die dat wil, heeft evenveel recht op museumbezoek als ieder ander. Zolang men geen rommel maakt of schade veroorzaakt, zie ik zelfs niet in, waarom men op een door anderen gestelde sluitingstijd nu opeens weg zou moeten. Maar waag het eens ook maar één enkel stukje te beschadigen, dan beschadigen wij jullie even zeer. Begrijpt u wat ik bedoel? Het gaat mij niet om de vraag, of men het recht heeft, te demonstreren voor zinnige of onzinnige zaken. Volgens mij moet eenieder het recht hebben om te demonstreren. Maar ik meen, dat men al demonstrerende niet het recht heeft anderen te brutaliseren – die er niets mee te maken hebben in de meeste gevallen – of de bezittingen van anderen te maltraiteren, kortom, om die heerlijke zogenaamde progressieve provocatie uit te voeren, waarbij de niet bezittende veelal ten koste van de bezittingen van anderen bezitters proberen duidelijk te maken, dat ook zij meer willen bezitten, want daar komt het vaak op neer.
In een anarchistische maatschappij zou het ook niet redelijk zijn te verwachten dat je toch wel een inkomen zou krijgen. De kunstenaar die in deze maatschappij – een anarchistische – een inkomen wil hebben, moet er dan maar voor werken. Er zullen dan wel mensen zijn die iets in de kunstenaar en zijn werken zien en zij zullen hem dan wel wat extra’s toestoppen. Maar hij heeft toch geen recht iets van de anderen te eisen? Wanneer niemand zijn kunst waardeert en hij wil creperen voor zijn kunst, dan doet hij dat maar. Dat staat hem vrij. En wil hij dit laatste niet, dan moet hij naast zijn kunst maar een andere bezigheid zoeken, die door de anderen meer gewaardeerd wordt. Kortom, de kunstenaar heeft in de anarchistische maatschappij geen recht op steun, maar moet maar zien, dat hij zoveel aanhangers krijgt, dat die het hem mogelijk maken zijn kunst als beroep te beoefenen.
Als een student zegt: “ik wil onder bepaalde voorwaarden studeren”, zal men niet zeggen “wij willen dit anders”. Hij mag studeren, zoals hij dit wenst. Hij zoekt dan maar een plaats, waar dit kan of overtuigt zoveel anderen, zodat men gezamenlijk op deze wijze aan het werk kan gaan.
Maar, zo zegt die maatschappij dan: wij hebben je niet gevraagd de zaken te veranderen.
Wanneer jij dus bijdragen wilt hebben, – waardoor dit alles je studie langer duurt -, of zelfs studieloon, dan zoek je maar mensen, die het zozeer met je eens zijn, dat zij je dit willen geven.
Dat begrijpen de moderne pseudoanarchisten niet – ook niet de staatslieden, die zó progressief denken, dat het hen om het even is, of hun volk uitsterft of niet, zolang zij hun eigen aanzien maar kunnen behouden. Zij redeneren: wanneer degenen, die ons steun en voedsel geven, dingen doen, die wij niet aanvaardbaar vinden, dan weigeren wij verdere hulp, al verhongeren wij – zij bedoelen daarmede hun landgenoten – erbij. Maar zij vergeten, dat zij landgenoten van node hebben, om enig aanzien te kunnen bezitten.
Er zijn heel wat mensen, die in uw maatschappij aanzien verwerven op kosten van anderen, die hun grootheid en handigheid bewijzen op kosten van anderen. Degenen, die over de vrede in Vietnam onderhandelen, doen dit op kosten van degenen die elke dag daar creperen. De mensen die elke dag zo erg bezig zijn met het handhaven van hun communistische – of andere – partijpolitiek, doen dit in feite ten koste van degenen, die hierdoor in hun persoonlijke vrijheid, hun levensvreugde, ja, in hun mogelijkheid tot leven, worden geschaad. De mensen, die in vele parlementen uren zitten te oreren over zaken, die alleen politieke punten zijn, maar in feite van weinig belang, of om politieke redenen een oplossing van belangrijke punten op de baan schuiven, doen dit op kosten van degenen, die meer dan hen lief is, zullen moeten afdragen en vaak onredelijk veel moeten missen, om regerings- en andere instanties, commissies enzovoort de kans te geven, hun belangrijkheid te tonen.
Laten wij daar nu eens van uit gaan. Dus niet uitgaan van het standpunt: wij moeten eerst eens laten zien, dat wij meetellen, of zeggen: er zijn nu eenmaal regels, dus moet je je er aanhouden – doe jezelf nu eens niet de halsband om, om dat tegen eenieder te gaan blaffen. Doe liever de halsband af of weiger hem aan te doen. Laat ons, als mens, zo zou u moeten redeneren, ons eindelijk die geestelijke volwassenheid eens aanmeten, niet meer kletsen over uiterst links en uiterst rechts, maar de halsband afdoen en eigen verantwoordelijkheden eindelijk eens gaan dragen, zonder die op anderen te willen afschuiven. Laten wij, mensen – zo zou men moeten zeggen – eindelijk eens begrijpen, dat wij voor onszelf moeten leven, voor onszelf in moeten staan, laat ons eindelijk eens beseffen, dat wat wij voor anderen kunnen en willen doen, onze zaak is, dat anderen daarin geen zeggenschap behoren te hebben.
Men zou moeten beseffen dat voor een mens iets alleen een verplichting kan zijn, wanneer hij deze vrijwillig op zich heeft genomen, of innerlijk iets als zodanig ervaart. Dan pas kunnen de menselijke verhoudingen eerlijker en beter worden. Dan eerst kan de geestelijke rijpheid ontstaan, die ook in uw wereld noodzakelijk is, zowel als na de overgang, om wat ruimer, wat vrijer, wat lichtender te leven. Woorden sterven ontzettend snel, daden blijven lang, soms eeuwig bestaan. Lege beloften blijven steeds hiaten in het wezen van degene, die ze gedaan heeft. Gaven echter, die zonder beloften vrijelijk aan anderen werden gedaan, zijn geestelijke rijkdommen, die je nog vele, vele incarnaties later met je kunt dragen. Je moet loskomen.
Loskomen van deze al te krankzinnige reglementeren van leven en denken, die reglementering, die je, ook wanneer je daartegen luidruchtig protesteert, aanvaardt. Degene, die tegen een wet protesteert, erkent, dat die wet terecht bestaat en dat hij op hem van toepassing is, anders zou hij niet protesteren, maar negeren.
Degene die durft zeggen: voor mij bestaat dit gezag, bestaat deze wet niet. Ik beroep mij er niet op, ik verzet mij er niet tegen, ik ga mijn eigen wegen, is de sterkere. Gandhi heeft bijvoorbeeld ontkent dat de Britten, of iemand anders, het recht hadden hem te zeggen wat hij moest doen en laten. Hij deed wat hij juist vond. Hij heeft ook nooit aan de brahmanen gevraagd, hoe hij met de mensen om mocht gaan. Hij ging met de mensen om zoals hij dit juist achtte. Gandhi was machtig en bereikte veel omdat hij zich niet boven de wet stelde, maar zijn eigen wet was. Zijn volgelingen zijn meer en meer machteloos geworden, omdat zij uit het leven en werken van Gandhi, voor anderen wetten hebben geschapen, die zij zich en anderen op willen leggen. Hierdoor kwam een einde aan de persoonlijke vrijheid, verantwoordelijkheid, de mogelijkheid tot overreding van anderen door het kenbaar maken van de eigen vrijheid, maar kwam ook de hoffelijkheid ten einde. Het respect voor de ander, dat Gandhi tot een zo machtige leraar heeft gemaakt, is daarbij ongemerkt teloor gegaan.
Vechten tegen wetten, anderen wetten stellen, pogen anderen met geweld te dwingen, zijn de dingen, die de huidige zogenaamde anarchistische tendenzen voor de mens en de wereld zo hopeloos en schadelijk dreigen te maken. Ik geloof, dat eenieder, die in persoonlijke vrijheid en ook persoonlijke aansprakelijkheid vanuit zichzelf tegenover het leven gelooft, op zijn bureau, boven zijn bed of elders een bordje zou moeten neerhangen, ja, zichzelf misschien een soort plaque op zou moeten spelden, waar alleen maar op staat: Ik Niet. En misschien zou hij voor zich nog een tweede bordje moeten maken, om hem er voortdurend aan te herinneren, dat niets waarlijk voor niets is, dat alles zijn prijs heeft. Niets in het leven is werkelijk gratis. Voor alles moet je iets zijn, iets doen, iets laten. Ook dit zou men zich duidelijk op moeten schrijven. Want met die twee spreuken zou je misschien het anarchisme van vandaag kunnen omvormen tot een geestelijke ontplooiing van morgen. Een ontplooiing, die de mens van morgen onmetelijke mogelijkheden geeft. Maar zolang het een kwestie is van hard schreeuwen, de rechten van anderen ontkennen en aantasten en voor jezelf de consequenties van de vrijheden die je eist, niet willen aanvaarden, zie ik het donker in.
Dat is dan het onderwerp. En nu onze vriend, die er zo even zo heerlijk tussendoor tetterde.
Anarchistisch gezien was dat zijn recht. Mijn recht was het er verder niet op in te gaan. U kunt praten, wat u wilt, maar voor mij: nú antwoord ik niet. U stelde, dat ik tegen organisatie ben. Dat klopt. Zodra namelijk de organisatie een dwangpatroon is. Overigens heb ik – ofschoon wat meer tussen de regels – laten bemerken, dat men tegen alle organisatie is en er daarom toe moet gaat zich te organiseren. Ik meen, vriend, dat wij juist wanneer wij tegen organisatie zijn, ook moeten begrijpen, wat het zwakke punt is van de organisatie. Zij moet altijd een gemiddelde kiezen. En dat gemiddelde ligt altijd ver beneden de potenties van haast elk individu afzonderlijk. Vergelijk: wanneer ik een klasje heb waarin alle kinderen het onderricht moeten kunnen volgen, zal ik tot een gemiddeld peil van onderricht komen, dat ver beneden de bekwaamheid van rond 80 van de klasse ligt. Wanneer ik een maatschappij organisatorisch opbouw en zo moet aanpassen aan het gemiddelde, kom ik in die maatschappij tot een ontwikkeling, prestatie en procedure, die ongeveer 80% beneden het werkelijk voor de meesten bereikbare blijft. Daarom moeten wij organisatie nooit beschouwen als iets wat als onderricht, alleen van bovenaf kan worden gegeven en opgelegd, maar moeten wij alles, wat er aan organisatie noodzakelijk is beschouwen als iets, wat alleen voort kan komen uit een geheel vrijwillige en door niets gebonden samenwerking, die incidenteel kan optreden of blijvend kan zijn en voortkomt uit de gelijkheid van inzichten of belangen van individuen. Wat dan ontstaat lijkt misschien op de organisatie, die nu bestaat, maar is anders.
Men komt dan tot een persoonlijke aansprakelijkheid, persoonlijke gevoelens van gebondenheid met het geheel en alles wat daardoor gebeurt. Eenieder zal zich daardoor ten volle inzetten en niet zoveel mogelijk aan anderen over gaan laten.
Vragen.
Denkt u, dat de mensen daarvoor rijp zijn?
De mensen zijn er rijp genoeg voor. Het feit, dat wij op elk terrein, geen enkel uitgezonderd, anarchistische tendensen, en de behoefte zich van banden te bevrijden zien, maakt mij duidelijk, dat de mens die vrijheid reeds in feite wenst, het enige, wat je nu kunt doen, is hen de gewenste vrijheid zoveel mogelijk te laten, maar daarmede ook de noodzaak persoonlijk, door eigen werken, zijn, en verdienste, datgene te verwerven, wat zij materieel naast die vrijheid verlangen. Eens werd, onder meer door Bakoenin, hierover geschreven. Nu zijn er meer werkelijke mogelijkheden. Mijn betoog ging er nu over dat het dwaas is – ook bij degenen die naar deze vrijheid verlangen, – niet over de persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid van handelen te spreken, maar steeds weer te streven naar een soort verplichte solidariteit. Door dit zogenaamde achter elkander staan, komt men er niet toe de gouden regel te erkennen, dat alles wat in zich niet sterk genoeg is om uit eigen krachten – de krachten van degenen die zich in vrijheid hieraan wijden – niet kan bestaan, ook niet verdient te bestaan. Men vervangt, bij een niet slagen van hetgeen men alleen of gezamenlijk in vrijheid nastreeft, de erkenning dat andere wegen beter of noodzakelijk zijn, door de eis dat anderen zullen steunen en gedwongen tot het behoud van het bereikte samen zullen werken.
Er zijn heden beginpunten genoeg, waaruit een nieuwe en betere ontwikkeling voor de mensheid mogelijk is. Ik meen dat de niet meer door orthodoxie gebonden en vrijer denkende mensen reeds nu gezocht kunnen worden tot in de generatie dia reeds 40 à 50 jaren oud is. In die mensen is reeds in beginsel het zoeken naar de persoonlijke vrijheid – en indirect dus naar een meer anarchistische maatschappij aanwezig. Maar er is alleen nog sprake van een traagheid, een luiheid, die voortkomt uit het opgenomen zijn in het sociaal bestel. Geef deze mensen echter hun werkelijke vrijheid en de zaak verandert reeds sterk. Men vecht te veel over uiterlijkheden.
Neem nu de strijd over het al dan niet vrij en openlijk verkopen van voorbehoedsmiddelen. Dacht u dat die dingen anders niet verkocht werden? Zij werden overal verkocht, maar op een wijze, waardoor degenen, die ze het hardst van node hebben, de bijna onschuldigen, er meestal niet aan konden komen. De tegenstanders reageren zelfs nu nog met argumenten als: de zedelijkheid zal hierdoor dalen. Zij leggen dus hun eigen normen maar weer eens als absoluut aan anderen voor. De anarchistische visie is: het gaat niemand wat aan. Wanneer je die dingen niet wilt gebruiken, koop je ze niet. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld bij films. Er zijn mensen die menen, dat deze zedenbedervend werken, onaanvaardbaar zijn en willen dus, zeer democratisch, deze niet openlijk vertoond zien. De werkelijk democratische houding is: wanneer je zoiets afkeurt of het interesseert je niet, dan ga je er niet naar toe. Wanneer er voldoende mensen zijn, die het met je eens zijn, dan vertoont men dergelijke films vanzelf niet meer en toch is niemands vrijheid van handelen en denken aangetast. Het natuurlijke proces van eliminatie van het werkelijk ongewenste geeft in het begin altijd aanleiding tot excessen. Maar wanneer je daarvoor niet bang bent en de vrijheid durft voortzetten, ondanks de enkele excessen, dan kom je vanzelf tot een natuurlijk evenwicht in de menselijke samenleving, dat natuurlijk uit het denken en streven van allen voortkomt en zo gezonder, evenwichtiger is dan elk van boven opgelegd systeem van beperkingen een maatschappij kan maken. Het verbodene wekt verzet en krijgt daardoor een aandacht, die het in wezen niet verdient en zonder verbod nooit gekregen zou hebben. Denk nu maar aan een film, die eens gecensureerd werd en nu ongecensureerd vertoond kan worden. Vele mensen zullen een dergelijke film nogmaals gaan zien, ook al betreft de vrijheid van censuur in wezen slechts enkele korte beelden, die zij bij een tweede vertoning niet eens opmerken. Hierdoor krijgt een in feite waardeloos product vaak nog een grote handelswaarde. Zo gaat het in het gehele leven. Organisatie, die wordt opgelegd, is in feite iets, dat steeds weer een natuurlijk evenwicht belet te ontstaan. Wat voldoende was hierover, naar ik meen.
Hoe staat het met het recht van de anarchist, wanneer hij geen enkele aansprakelijkheid voor anderen neemt?
Wanneer hij weet, dat hij tegenover anderen geen enkel recht tot eisen heeft, zal hij een gevoel van aansprakelijkheid en daarmee ook eergevoel van maatschappelijk ontwikkelen. De fout van de maatschappij is wel, dat zij de anarchist aan de ene kant buiten de maatschappij plaatst en aan de andere kant hem toch aan zich tracht te onderwerpen. Wanneer een anarchist iemand vermoordt, verminkt, diens dood veroorzaakt, zich vergrijpt aan kinderen of iets dergelijks, dan zegt de wet: wij moeten voor deze mens, al stelt hij zich buiten de maatschappij, toch begrip hebben, wij moeten rechtvaardig en voorzichtig zijn in ons oordeel, opdat geen onrecht geschiedt. Indien de maatschappij zou zeggen: je stelt je buiten de maatschappij, dus bemoeien wij ons niet met de zaak, laten degenen die erbij betrokken zijn, de mannen en vrouwen, maar met je afrekenen, zoals zij willen, dan zullen deze dingen op de duur veel minder voorkomen. Degenen, die zich niet kunnen bedwingen, overleven het niet. U moet begrijpen, dat de vrijheid, die de anarchist voor zich opeist, alleen tot onverantwoordelijkheid kan voeren wanneer hij zich naast de vrijheid die hij voor zich vergt, zich toch steeds weer kan beroepen op de maatschappij. Een maatschappij, die de algemeen geldende rechten ook toekent aan degene, die zich aan de verplichtingen en regels onttrekken, bevordert daarmede de onverantwoordelijkheid.
Wanneer een maatschappij niet alle anarchisme verwerpt, maar iemand, die dit wenst, erken als anarchist, maar hem daarnaast op anarchistische wijze behandelt, dan zal hij zich vanzelf van zijn verantwoordelijkheden en de noodzaak tot zelfbeperking bewust worden. Laat mij een voorbeeld geven. Onbeschoft zijn is tegenwoordig iets wat als niet erg wordt beschouwd. Er is toch niemand, die je er iets voor kan doen. Degenen die je brutaliseert, voelen zich immers toch gebonden aan het algemene gedragspatroon, of zijn bang voor de mogelijke consequenties van een afdoende reactie. Zij zullen zich hoogstens opwinden, maar moeten uiteindelijk toch dulden.
Het is als het ware onmogelijk het juiste antwoord te geven, want de maatschappij vindt wel, dat de gebrutaliseerde gelijk heeft, wanneer hij boos wordt, maar doet er niets aan. In de anarchistische maatschappij is dezelfde mens op dezelfde wijze onbeschoft. Een of twee mensen vinden zijn optreden onjuist. Dus gaan zij eropaf en geven hem een pak slaag, tot hij het gevoel heeft, dat in zijn hoofd het gehele carillon speelt. Na enkele malen zo bij te zijn gekomen, zal de persoon in kwestie zich wel gaan realiseren, dat het verstandiger is wat minder onbeschoft te zijn. Hij staat dan voor de keuze: voortaan hoffelijk te zijn en anderen te respecteren wanneer hij zelf gerespecteerd wil worden, of op een gegeven ogenblik te overlijden aan eigen onbeschoftheid. Alleen dwazen, die voor de gemeenschap en zelfs voor zich in het leven weinig betekenen, zullen dan niet kiezen voor het eerste.
Dat is het recht van de sterkste. Die is dan de overlevende.
Inderdaad. Dat is echter nu ook het geval. Alleen is de sterkste op het ogenblik een instantie, een soort minister zonder gezicht, dat in de schijn van het handhaven van recht, dat door de instantie zelf wordt gesteld, eenieder in feite onterecht. Het recht van de sterkste wordt echter niet, zoals u schijnt te veronderstellen, bepaald door persoonlijke kracht, maar door de angst daarvoor bij anderen. Het resultaat wordt niet bepaald door training, wapens enzovoort, maar door de mate van afkeuring, die men bij anderen weet te wekken; is deze groot genoeg, dan zullen zovelen zich verzetten en er iets tegen doen, dat zij de sterksten zijn.
Indien u meent, dat het door mij gestelde dwaas is, dan moet u maar eens nagaan, hoe de far-west gepacificeerd werd. U krijgt daar nog voldoende overdreven films over te zien. In de far-west gold ook het recht van de sterkste of snelste. Toch is er geen enkele revolverheld of sterke tiran, die het overleefd heeft. Altijd weer kwam er een ogenblik, dat hij tegenover een menigte kwam te staan, die het “niet meer nam”. De mensen namen veel, maar ergens was de grens en kwam een onrecht, dat men niet nam. Men organiseerde zich dan niet, maar kwam in spontaan verzet.
De indianen hadden langere tijd ook de mogelijkheid zich te handhaven. Tot zij zich organiseerden, begonnen met haatcampagnes en niet meer onrecht alleen door hun wraak vernietigden, maar meenden alle blanken, ook degenen, die probeerden met hen op juiste wijze tot overeenstemming te komen, gingen aanvallen. De oorzaak van hun ondergang was de poging zich te organiseren. Denk onder meer aan de grote pouwouw onder Sitting Bull. Zij besloten daar, met vele stammen gezamenlijk, oorlog tegen de blanken te gaan voeren. Dit hadden zij nooit moeten doen. Wanneer deze indianen zich hadden beperkt tot het overvallen van legerposten, en degenen die hen werkelijk onrecht hadden gedaan, maar alle andere mensen met rust hadden gelaten, zouden zij nu niet in reservaten zitten, maar hadden zij grote zeggenschap gehad in de Amerikaanse maatschappij. Zij maakten de fout te veronderstellen, dat hun wijze van leven de enig juiste was, dat hun tradities de enige waardige waren en riepen daardoor de tegenstand op, die hen uiteindelijk ontrechtten.
Ik herken niet veel van de Orde van Verdraagzamen in hetgeen u zegt.
U vergist zich. De maatschappij en leefwijze, waarvoor ik pleit, voeren tot een summum van verdraagzaamheid: het erkennen, dat eenieder het recht heeft te denken, te leven, zoals hij wil, de noodzaak dit steeds weer te aanvaarden en de even noodzakelijke bereidheid eigen aansprakelijkheid tegenover anderen op een zuiver persoonlijke basis te accepteren.
Ten slotte dit: Juist iemand, die er zo over denkt als ik u afschilderde, kunt u het recht niet ontzeggen, over dit alles te denken, zoals u wilt. U moet uw eigen gedrag bepalen. Houdt u daaraan. Gedraag u precies, zoals u dit juist acht, maar begrijp wel, dat een ander dan ook het recht heeft te doen en te leven, zoals hijzelf dit voor zich juist acht. Wanneer iemand ergens in nood komt en u vindt, dat dit ten onrechte is, grijp dan in, in het besef, dat u alleen zo uw gevoel van menselijke waardigheid kunt behouden. Maar verbindt er nooit de conclusie aan, dat u een volgende keer onder soortgelijke omstandigheden weer hetzelfde zoudt moeten doen, of dat hetgeen u als noodzakelijk gevoelt, voor anderen er net zo uit ziet. Indien u dit onthoudt, zijn wij met deze discussie reeds een stap verder gekomen. Dit is zelfs reeds het geval, wanneer u alleen maar begrepen hebt, wat het verschil is tussen het werkelijke anarchisme en hetgeen daarvoor nu verkeerdelijk vaak doorgaat. Want dan zult u ook verschil maken tussen de zeer werkelijke waarden, die in een reëel anarchisme kunnen liggen en de krankzinnige pretenties die voortkomen uit een zogenaamd anarchisme, dat in feite slechts wenst parasitair op te treden ten aanzien van de organisatie.