De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 42
25 november 1956
Afstand doen van wat wij zonden noemen, is voor de doorsneemens erg moeilijk. Het betekent een voortdurende zelfoverwinning om te leven als een goed mens zonder jezelf daarop te verheffen of jezelf te bedriegen met uitleggingen, die laat ons zeggen, ten hoogste schijnheilige interpretaties zijn. Zo leert Jezus ons afstand te doen van bezit. Maar wat is bezit?
Sommigen menen, dat het voldoende is om jezelf met al wat je bezit, te zien als werktuig en middel Gods, waarbij niets jezelf toebehoort, naar dat God door jou alle zaken beheert en bestuurt. Dit is natuurlijk een heerlijke uitvlucht. Dat weet ik wel uit ervaring. Pastoors bv. beleven dan wel geen armoede, maar houden zich toch voor, dat zij zich veel ontzeggen. En als troost gaan zij bij elkaar biechten en drinken dan na afloop een heerlijk glaasje wijn en zeggen dan: “Wat zijn wij toch sobere kerels.” Dat is niet erg. Integendeel. Maar hier komt zeker niet de ware armoede, de verwerping van het bezit naar voren. Want menig pastoor, die weet dat zijn collegae komen, tast eens extra diep in de zak om extra royaal te zijn.
Kijk, daar staat tegenover de strengste armoede, die bv. bij de Trappisten bestaat. Een Trappist bezit niets van zichzelf, noch zijn kleding, noch zelfs een ruimte om in te slapen. Wanneer hij leeft volgens de oude regel van de orde, bezit hij geen eigen bed. Hij bezit geen vrije tijd. Hij mag zelfs geen fotootje van zijn geliefden ontvangen of bewaren. Hij mag niets aannemen. Hij mag zelfs wanneer hij werkelijk streng is geen schoonheid bezitten noch zijn ogen laten weiden over een schoon landschap of met verrukking opgaan in de schone koorzangen, die in zijn kloosterkapel, zijn kloosterkerk de eredienst verlevendigen. Extreem.
Wat is armoede in het christelijk beginsel? Armoede betekent onthechting, niet verwerping. Wij kunnen rustig alles bezitten, indien wij daarvan afstand kunnen doen. Wij mogen alles aanvaarden, wat ons gegeven wordt, mits wij bereid zijn aan ieder, wiens nood intenser en hoger is dan de onze, te geven van hetgeen wij ontvingen. Armoede is niet blind zijn voor schoonheid of jezelf menselijke waarden ontnemen. Armoede is alleen maar weten, dat niets werkelijk en waarlijk het jouwe is. En dat niet jouw wezen, maar de behoefte van anderen bepaalt, in hoeverre iets voor jou bestemd is of niet.
Jezus zelve heeft dit uitgedrukt in een kleine rede tot zijn leerlingen, waar hij hun zegde; “Ziet, hetgeen gij behoeft is het Uwe. Want indien gij niet begeert, zal Uw noodzaak U geschonken worden. Maar indien gij voorzorgt, niet vertrouwend op de wereld en de liefde des Vaders, dan zal hetgeen gij noodzakelijk moet bezitten U niet worden geschonken of U worden ontnomen. Zo is het; Uw eigen drang tot bezitten, Uw wantrouwen tegenover de Vader, dat U werkelijk arm maakt. Maar wie leeft in de overtuiging, dat God zorgt, niet zeggende: “Dit is mijn wens, maar zeggende: “Ziet, dit is de wil des Vaders”, die is rijk door de armoede die hij kent, door de verwerping niet van de noodzakelijkheden maar van al, wat een binding betekent aan deze wereld.”
Dit is maar een voorbeeld. Een klein voorbeeld van christendom, en wat het geworden is. Maar ik kan er U meer geven: Zo wordt er in de kerk heel vaak grote nadruk gelegd op kuisheid. De hele christelijke maatschappij wordt vergiftigd met zedenwetten en gebruiken. En wat is de werkelijkheid? Misschien doe ik het verstandigst om hier enkele grotere christenen aan te halen. Schweitzer zegt: “Kuisheid is het niet – begeren. Het niet – begeren komt voort uit het weten van een volheid, die bereid ligt voor ons.”
Ignatius, de scherpe degen Gods, zoals hij wel eens wordt genoemd, zegt het een klein beetje – hoe moet ik zeggen – feller. Daarvoor is hij ook wat ouder. Het is langer geleden, dat hij op aarde heeft geleraard. Hij zegt letterlijk: “Kuisheid is van de geest. Want het is vooral de geestelijke voldoening van een bezit, de sensatie van een vervulling, die gezocht wordt door de mens. Het lichaam drukt deze dingen slechts uit. Doch de geest is het, die de waardering kuis of onkuis veroorzaakt door zijn aanvaarding van datgene, wat in de lichamelijke noodzaak ligt.”
Anderen zien het weer iets anders. Ik denk hier bv. aan Dominicus. Dominicus is een practicus en een groot geleerde. Hij legt het in zijn kloosterregels zo neer: “En zo zult gij kuisheid beloven. Kuisheid van gedachten en van lichaam. Want alle krachten in U hebt gij de Vader gewijd. En zo past het U niet deze krachten zelve te verspillen. Al Uw gedachten hebt gij God gewijd. Zo laat de arbeid in de plaats treden van Uw begeren. Het gebed worde het sterke wapen tegen de onbeheerstheid van Uw gedachten.”
En zo kennen wij er meer. Augustinus bv. doet ons in een van zijn kleinere en minder bekende betogen over dit onderwerp eerder denken aan een moderne psycholoog dan aan een kerkvader. Hij zegt het zo: “Datgene, wat de mens liefde noemt, is – zodra het lichaam hierbij betrokken wordt – veelal de roes. En deze roes kan hij zoeken op duizenderlei wijze. Hij kan ze zoeken in de roemer wijn, de opwinding van vreemde dingen. Maar de enige roes, die ons waardig is en waarin wij onze Schepper waardig zijn, is de roes van het zich verliezen in God. Wij verwerpen niet, wat de wereld liefde noemt; noch benijden wij haar de roes, die zij kent. Maar in onze eenzaamheid, ons verliezend in God door de absolute reinheid van gedachten en leven, verwerven wij de grotere roes en gaan wij op in een geëxalteerde beleving, die meer is dan al, wat de wereld ons bieden kan.”
Hier hebt U dan verschillende versies uit hoofdzakelijk natuurlijk het Roomse geloof, maar toch niet uitsluitend. Deze interpretaties behoren dan nog tot de betere.
Maar wat heeft Jezus nu gezegd? Het is naar aanleiding geweest van het feit, dat hij de overspelige vrouw had verdedigd en kort daarop zich in gezelschap bevond van enkele personen, die – nou ja, laten we zeggen – niet gewaardeerd werden om een zedelijk hoogstaand leven. Dan zegt hij tot zijn leerlingen, wanneer zij hem daarover ondervragen, alleen maar dit: “Heeft niet de Vader deze dingen geschapen? Indien ik al zelve de Vader zoek op mijn wijze en de Vader in mij wordt tot een weg, waarlangs ik Zijn licht kan bereiken – de weg, die ook gij kunt gaan – zo zou het dwaas zijn Zijn schepping of een deel daarvan te veroordelen. Niet belangrijk is het of dezen verloofd of gehuwd zijn, of elkaar vrijelijk ontmoeten. Niet belangrijk is het of deze in roes en feestgelagen zoekt, wat in zijn leven ontbreekt. Belangrijk is slechts dit; Indien Ik ga tot de Vader, is Hij mij een vreugde, die dit al overbodig maakt. Zo zeg ik U, oordeel niet over hen, die leven naar hun bewustzijn en denken. Oordeel over Uzelf, omdat gij – verwerpende deze dingen en ze veroordelende zonder te begrijpen waarom – voor Uzelf een last hebt geschapen, waaraan gij niet kunt ontkomen.”
Een last, waaraan gij niet kunt ontkomen. Begrijpelijk. Wanneer wij ons een fictie opbouwen, een fictieve moraal bv., die wij uiterlijk beleven, maar innerlijk niet kunnen beleven, ach, gij weet het wel, vrienden, dan worden we gekweld door een schuldgevoel en een zondebesef, dat niet voorkomt uit God maar uit de normen, die wijzelf ons – valselijk ons verheffend boven anderen – hebben gesteld. En daarom heb ik nu eens een paar van die punten uit het christendom aangeroerd. Een paar punten maar. Punten waarover dat kan ik U wel vertellen van menige preekstoel af nog regelmatig gedonderd wordt. En menige hamer Gods – veelal zonder werkelijk goddelijk stempel maar met eigen overtuiging van roeping – verwerpt alle dingen van zijn kansel. Doch voor zichzelf zegt hij: “Dat anderen dit doen is verwerpelijk. Maar ach, voor mij is het zo’n klein vergrijp. En het is mij zozeer een behoefte. Waarom zou ik het mijzelf ontzeggen?”
Wanneer wij dan spreken over de inhoud van Jezus’ leven en werken, dan geloof ik, dat ik van mijn kant naar voren mag brengen, vrienden, dat Jezus niets geschuwd heeft in zijn leven, maar dat hij nimmer voor zichzelf een andere regel heeft gesteld dan voor anderen. En daardoor kon hij, profeet, leraar, gezondene Gods, nederig en eerlijk blijven zonder zich te verheffen. Want wie zich verheft – dat heeft Jezus zelf gezegd – verheft zich valselijk in onbegrip van zichzelf, verleid door hem, die rondgaat, zoekende naar een ziel, die hij zal verslinden.
Eigenwaan is het grote gevaar. “Och, ik doe het dan toch maar goed,” of “ik mag het dan toch maar.” Per slot van rekening – en dan komt er een heel logisch betoog – per slot van rekening als een mens dat doet, is het niet zo erg, maar voor anderen moeten wij dat niet toestaan, want anders loopt de zaak spaak.”
Vrienden, misschien vindt U, dat ik hier een klein beetje gezondigd heb tegen het normale betoog van een Zondag. Maar is de achtergrond hiervan eigenlijk niet christelijker dan menig verhaal over Christus leven? Want de les is één van de lessen, die Jezus heeft geleerd. De les: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld worde. Maar ook: Verhef U niet, opdat gij niet vernederd worde. En: Stel Uzelf niet buiten de gemeenschap. Indien gij de eenheid met God wilt beleven en aanvaarden.
Zo heb ik dan een klein preekje gehouden. Niet omdat ik zo graag nog preek. Maar omdat ik – uitgaande van alles, wat U hebt gehoord en mij bewust zijnde van de beperkingen, die voor de sprekers thans nog voortdurend bestaan, zij het in iets afnemende mate – heb gedacht; Dit is toch de kern van Jezus leer. Laat ik dan eens één keer preken. Niet als pastoor, zelfs niet als mens, maar als een zoeker naar de waarheid, die meent wat licht te hebben gevonden.
o-o-o-o-o
Het is natuurlijk aardig om zo deze zedenleer wat ontrafeld te zien. Maar wanneer dit vanuit een zuiver christelijk standpunt zonder meer gebeurt, dan is er een gevaar: n.l., dat wij menen, dat dit het enig mogelijke standpunt is. En juist om te voorkomen, dat U zich alleen daarop zoudt baseren, zou ik graag een paar standpunten haar voren halen uit andere belijdenissen, uit andere landen en streken, opdat U zult zien, hoe de kernwaarde van heel het vorige betoog in de laatste zinnen kan worden samengevat.
Wanneer wij spreken over armoede, dan is het opvallend, dat Jezus wijze van armoede prediken enigszins verschilt van bv. de wijze van de Gautama Boeddha; “Arm zijn is in zichzelf een verdienste.” En dat vertelt Jezus niet. Jezus zegt niet, dat armoede een verdienste is, waardoor je beter of rijker wordt. Hij zegt alleen, dat je daardoor voor jezelf God makkelijker kunt vinden. Maar de Boeddha stelt het zo: “Hoe gelukzalig degene, die verwerpen kan de band, die hem bindt met de stof. Want ziet, de vrijheid van zijn geest maakt hem werkelijk rijk.”
Nu zoudt U ook kunnen gaan kijken bij de Hindoes. De Hindoe zegt misschien met enige handelsgeest: “Wanneer ik mijn bezit verwerp en het schenk aan de goden, hoe zouden de goden mij dan niet belonen voor de gave, die ik hun geef. In hun grootheid zullen ze mij tienvoudig belonen.” Handel.
De Chinees zegt: “Armoede is een schande, behalve wanneer zij vrijwillig wordt gedragen.” Ook al weer aardig. Armoede op zichzelf, zeggen zij, is een schande. Als je zo maar arm bent, omdat je niet anders kunt, dan bewijs je daarmede, dat je niet past in onze samenleving, onze maatschappij. Nuchter. “Maar,” zeggen ze daarbij; “armoede is geen schande meer, wanneer je ze zelf verkiest. Wanneer je zelf je mogelijkheden gebruikt op een andere manier. Het is ook eigenaardig, wanneer wij in een Chinese maatschappij bv. zien, dat bedelmonniken zelfs nu, waar ze niet eens meer mogen bestaan, nog steeds zeer worden geëerd. Als bepaalde soorten van bedelaars – niet allen hoor, niet de georganiseerden bv., maar de religieuze bedelaars – een voortdurend onderdak vinden en een heel prettig onderdak in alle dorpen, waar zij komen, dan bewijst ons dat toch wel iets omtrent de waardering van de Chinees voor armoede.
Armoede vindt hij verwerpelijk. Dat is iets waar hij zijn gehele leven voor vlucht. Je zou kunnen zeggen: dat is een zeker libido. Hij kan die armoede niet aanvaarden, die onzekerheid is er geslacht na geslacht ingehamerd. En wanneer hij dan al bezit heeft, dan wil hij zoveel mogelijk hebben. Hij spaart om zekerheid te hebben. Hij ontzegt zich alles. Hij lijdt eigenlijk armoede ten bate van zijn bezittingen. Dat is in vele gevallen waar. En daartegenover dan zijn ideaal. Nu is zijn ideaal eigenaardig genoeg niet de rijkdom. Zijn ideaal is: in staat te zijn alle dingen van zich af te zetten en arm te zijn, omdat hij het zelf verkiest. “Want,” zo denkt de Chinees, “wanneer je arm bent, omdat je dat zelf verkiest, wanneer je dat wilt, dan kun je ook rijk worden, wanneer je dat wilt.” Ja, het is zeker, dat een van de leerlingen van Kung Fu Tze eens tegen zijn meester heeft gezegd: “Het lijkt mij moeilijk om rijk te worden, wanneer je vrijwillig de armoede hebt verkozen.” Daarop gaf Kung Fu Tze dit heel aardige antwoord: “Wie in staat is zichzelf te dwingen de armoede te aanvaarden, is zeker in staat de wereld te dwingen hem rijkdommen te geven.”
Een eigenaardige tendens met een geheel andere waardering. Maar de achtergrond van alle geloofssoorten – en nu vat ik even alles samen over de gehele wereld – is dit: Een armoede – volgens menselijk idee armoede – die je voor jezelf aanvaardt, is eigenlijk het rijkste bezit. Dat heeft een achtergrond. Overal is de hang naar bezit, de zucht naar zekerheid van de mens, een resultaat van zijn angst voor het leven. Iemand, die arm is, kan dat leven niet aanvaarden, want hij is bang voor honger, voor pijn, voor werkloosheid en al die dingen meer. En daarom ploetert hij in zijn armoede en ontzegt zich alles. Hij gaat over lijken om dat bezit te krijgen, waardoor hij dan niet meer bang behoeft te zijn – naar hij meent – voor honger, voor pijn, voor armoede en werkloosheid. Vandaar dat men begrijpt, dat het overwinnen van deze speciale psychische aspecten en effecten ín de mens zo belangrijk is. Iedereen gelooft, dat die armoede vrij maakt. Wanneer ze vrijwillig wordt aanvaard. Doch er zijn er naar heel weinig, die de proef op de som nemen op de juiste manier.
Hiermede kom ik dan op mijn standpunt en mijn betoog. Ik zou willen zeggen: Al deze leringen hebben een achtergrond, een psychologische achtergrond, die – logisch overgedragen in het stoffelijke – ons duidelijk maakt het waarom van deze raadgevingen en ons laat zien waarom ze voor ons zo begeerlijk kunnen zijn. Het is niet de armoede, die begeerlijk is, maar het feit, dat men afstand doet van het begeren. Het is niet de kuisheid op zichzelf, die zo begeerlijk is, maar het is de beheersing van de voortdurende drang tot roesbeleving, tot een terugkomen in een ogenblik van embryonaal geborgen verrukking, waarin je dan jezelf een ogenblik moogt vergeten met heel je leven.
De ware kuisheid? Dat is heus niet een ontzegging van het seksuele of van de gedachten omtrent het seksuele. Integendeel. De ware kuisheid ontkent deze daden en gedachten zeker niet. Maar ze beheersende maakt zij ze ondergeschikt aan eigen doeleinden.
Als ik dat zo zeg, dan zult U ook weer begrijpen, dat in verscheidene andere landen de opvattingen daaromtrent anders zijn. Zo staat bv. in het Mohammedanisme, dat men de vrijheid heeft vrouwen te nemen (maximaal vier als hoofdvrouw en verder een onbeperkt aantal concubines), mits men hierdoor gelijk tegenover allen kan blijven. En gelijk aan tegenover allen, geen preferentie hebben in dit geval, betekent niet alleen een uitlevingsmogelijkheid – dat is maar secundair – maar door de verdeling van de mogelijkheden een zekere onthechting.
De Chinees precies hetzelfde. De Chinees zegt: Het doel van het huwelijk is het kind. Wanneer Uw vrouw U geen kinderen geeft, zo neem U een tweede, een derde concubine, enz. Dat is later wel eens een tijdje overdreven geworden door de welgestelden, die dus de roes weer ervoeren en die graag binnenshuis wilden genieten en daarom huwden en concubines namen. Maar voor de werkelijk ernstige Chinees, de denker, kwam het alleen maar op een nageslacht aan, de voortzetting van zijn familie. En daarop was dat gebaseerd. De vrouw werd in de eerste plaats gewaardeerd om haar moederschap. Verder was ze niet zo belangrijk. Een man werd gewaardeerd naar zijn aantal zonen. Zo heeft ieder zijn eigen waarderingen, waarbij de begrippen kuisheid, zoals die meestal worden opgevat, weinig betekenis meer hebben. Want een Chinees, die zich paart om een kind te verwekken, dus zijn familie voort te zetten, zijn verplichtingen te volbrengen tegenover zijn voorvaderen, is ongetwijfeld kuiser dan iemand, die zich volledig onthoudt en alleen in wellustige dromen dan datgene, wat hij uiterlijk ontkent, innerlijk toch nog probeert te vervangen.
Ik hoop, dat het geen choquerend onderwerp is voor de Zondagochtend, maar de punten liggen er toch zo. En zo kunnen wij verder gaan met alle dingen. Neem trots bv. De Oosterling met zijn “gezicht verliezen,”. die heeft dan toch wel een zekere trots, zou je zo zeggen. En een Westerling, die eenvoudig alle belachelijkheid rustig accepteert, wanneer hij er rijker van wordt, die is dan toch zeker wel heel laagstaand. Neen.
Wat is trots? Trots is het grootste en het gemeenste, wat er bestaat. Ik zal U erbij vertellen waarom. Een mens, die trots is, die zichzelf boven zichzelf verheft, maakt deze fout: Hij denkt dat hij zelf normaal is. Elke andere zonde merk je wel. Ben je onmatig, dat merk je ook. Steel je, dan weet je dat heus wel. Maar wanneer je trots bent, kun je jezelf zo gemakkelijk voorpraten, dat je nog nederig bent ook. Daarom is dat het gevaarlijkst. Maar waar bestaat die trots dan werkelijk in en nu over de hele wereld en niet alleen christelijk gezien. In het scheppen van een aparte waardemeter voor jezelf, waardoor je jezelf in eigen denkbeeld zover boven de massa kunt stellen, dat je meent vrij te zijn om die massa te beheersen volgens jouw denkbeelden.
Zo kunnen we verder gaan, vrienden. Ik heb niet veel tijd. Maar al deze zedenleer, al deze gebruiken in verschillende landen, zij wijzen er ons steeds weer op: deze opvattingen zijn niet juist, tenzij men ze ziet in kosmisch verband. En het christelijke is een uitdrukking van het kosmische, maar niet het totaal. De christelijke moraal kan een uitdrukking zijn van een kosmisch bewustzijn, maar het is niet noodzakelijk. Per slot van rekening, wie is trotser, meent U: De bedelpriester, die met een haast onbeschaamd gebaar zijn bedelnap voorhoudt aan anderen en gelijktijdig in nederige bewoordingen over zijn eigen nietswaardigheid spreekt. Of de vorst, die zich in pronk en praal laat vervoeren door zijn land en rijk met een groot gevolg en in zijn wezen weet, dat hij slechts een uiterlijk symbool is, omdat hij innerlijk niet kan beantwoorden aan de pracht, die hem omgeeft? De bedelaar met zijn woorden van nietswaardigheid is dan de meest trotse.
Dat is hetgeen, waarop wij moeten letten. Want overal is deze trots, die een schijnbare nederigheid is. Dat is ons grote gevaar. En in de zedenleer van Jezus wordt daarover niet al te veel gesproken. Laten wij het dan voor onszelf doen door vast te stellen, dat christelijke leer of andere leer niet de zonden, die men zonden noemt gevaarlijk zijn, maar de eigenschappen in onszelf, die onbeheerst of ongerealiseerd onze eigen houding tegenover de wereld zó veranderen, dat wij niet in staat zijn om tot een eenheid met die wereld en een kosmische beleving uit die wereld (in de zin van het Goddelijke) te komen.
Vrienden, ik merk, dat ik mijn betoog zo langzamerhand moet gaan onderbreken om aan de laatste spreker het woord te laten. Ik hoop dat ik niet te veel lerarend ben opgetreden. En ik hoop ook, dat ik U niet te zeer heb teleurgesteld, waar mij blijkt, dat vele voorbeelden, die ik had willen mededelen, eigenlijk buiten mijn tijd vallen. Er is ons eenmaal door afspraak indertijd een bepaalde tijd gegeven van eindigen; dat hebben wij gezegd en daar willen wij ons zoveel mogelijk aan houden. Het is dan ook daarom, dat ik het woord overgeef aan de laatste spreker.
GIJ ZULT NIET DODEN.
Wat is dood? Dood is een overgang van het ene bestaan in het andere. Dus doden betekent niet: iets uitwissen of vernietigen. Integendeel. Gij zult niet doden betekent voor ons: geen verandering veroorzaken in het leven van anderen. En zo kan dat ene gebod “Gij zult niet doden” veel meer omvatten, dan normalerwijze wordt aangenomen.
Men meende “Gij zult niet doden” eens zo te kunnen omschrijven:
“Het leven uit God geboren is heilig. Wij kunnen niet nemen, wat Hij ons geeft. Daarom eerbiedig Gods hand en Gods leven in al, wat rond U op aarde leeft.”
Wij moeten verder gaan dan dat. Wij moeten het “Gij zult niet doden” zo interpreteren: “Mag ik wel nemen, wat God heeft gegeven en wat ik niet geven kan, hoezeer ik ook streef? Ik moet leren streven naar waarlijk leven. En zo ik in ‘t leven. waarlijk streef, ik zal leren geen dood, geen verandering te geven in al, wat een ander voor zichzelf ooit schept. Ja, ik laat hem het leven te allen tijde. En moet ik daaronder zelve ook lijden, dan zal ik ondergaan met eerbied voor andermans bestaan. Dan kan ik altijd zeggen nog: Voor mij is het niets, want ik bezit een leven, dat verder reikt dan alle dood. Maar anderen laat ik, wat hun God hun heeft gegeven.”
“Gij zult niet doden” dat betekent heel wat meer dan “gij zult een ander niet doodmaken.” Dat betekent: Gij zult er niet aan meewerken, dat het leven van anderen, ja de leefwijze van anderen in gevaar komt. “Gij zult niet doden” betekent: Dat op de mens een aansprakelijkheid rust. Een aansprakelijkheid, die inherent is aan zijn eigen bestaan. Dat de mens niet doden mag, omdat hij niet kan herscheppen, wat hij vernietigt. En omdat elke vernietiging voor anderen kan betekenen een stilstand in hun bewustwording, een lijden en een pijn, die hen verwijderen van God en de wereld.
Men heeft niet het recht het geestelijk leven en welzijn, het bewustzijn van anderen in de waagschaal te stellen. Dat betekent, dat men voor zichzelf de dood zal moeten verkiezen boven het doden van anderen. Dat betekent, dat de ondergang van het eigen ik in dit bewustzijn niets is, want dat ik is niet te doden. Het ik leeft voort in andere werelden, in andere toestanden. Voor ons bestaat er geen dood. Maar een ander kan nog menen, dat de dood duisternis is en daardoor de dood als duisternis beleven, als pijn en er haat uit vergaren. Is het dan niet beter, dat wij overgaan naar een andere wereld, dan dat een ander sterft?
Maar wanneer een mens verlangt naar een overgang, kan men die mens dan nog doden? Zijn bewustzijn leeft reeds in een andere wereld. Hij zoekt dit aardse bestaan te ontkomen. Er is geen dood. Er is slechts een afstand doen van bepaalde waarden, die hinderlijk zijn geworden; van een lichaam, dat met pijnen of zwakte te veel bindt, enz. Mag men dan doden?
Neen! Want wij kunnen niet weten, in hoeverre het ik zich reeds van de nieuwe wereld bewust is. In hoeverre de vlucht voor de stoffelijke beleving belangrijker is voor zo iemand dan de aanvaarding van een nieuw en actief bestaan. Ook hier: “Gij zult niet doden.”
“Gij zult niet doden” betekent: Gij zult geen leven nemen. Maar men is niet verantwoordelijk voor anderen, die zichzelf vernietigen.
“Gij zult niet doden” heeft men geïnterpreteerd: Gij zult Uzelf niet doden. Ik zou zeggen: Doe Uw lichaam geen geweld aan. Maar zo de geest de dood begeert, zal zij het lichaam verlaten. En dit is niet verboden. Dat is geen doden. Dat is alleen een verdergaan met achterlating van een kleed.”
Zij, die grijpen naar geweldmiddelen, omdat de geest nog niet vrij kan gaan, zij doden. Zij verbreken een band, die nog niet volledig was. Zij doden een ervaren, dat pas in zijn opkomst, in zijn groei was, bij zichzelf. Daar zult gij ook niet doden. Niet doden zult gij, wetende, dat het leven onvervangbaar is. Niet doden zult gij een ander om schuld en niet doden zult gij een ander om Uzelf te beveiligen. Dat is de waarheid van deze wet.
De mensheid heeft ze anders geïnterpreteerd. Want ziet, Mozes kwam verheerlijkt van de berg en op de tafelen stond geschreven: “Gij zult niet doden.” Hij trok uit en na 40 jaren doodde men in de naam van God allen, die in het beloofde land waren overgebleven, man, vrouw en kind. Want anders zouden zij immers de zuiverheid van Israël in gevaar kunnen brengen!
Zo liegt de mens zichzelf voor, in de oudheid en in het heden. Zo spreekt hij over de noodzaak om te doden, waar anders de vrijheid te gronde gaat. Zo spreekt hij over de noodzaak anderen aan te vallen en te bestrijden, leed toe te voegen en mensen ten onder te brengen ommentwille van deze of gene zaak, niet begrijpende, dat het machtige wapen niet is het doden, maar het aanvaarden van de dood. Want wie heeft nog macht over U, indien U zegt: “Indien gij mij bedwingt, ik zal mij niet verzetten. Maar ik sterf, voor gij Uwen wil gehad hebt.” Wat is het dan nog waard? Niets.
“Gij zult niet doden” geeft de mens het enige machtige wapen tegen alle stoffelijk geweld in handen. Niet anderen met geweld opleggen, wat je zelf meent, dat noodzakelijk is. Niet anderen doden, doen lijden en bedwingen, maar jezelf eenvoudig onttrekken aan al hetgeen je niet aanvaarden kunt; de consequenties daarvan aanvaardend in een uiteindelijk heengaan uit deze wereld, wanneer je daar niet in past.
Dat is de waarde van “gij zult niet doden.” Een waarde, die deze wereld zou kunnen behoeden voor veel ellende, die op het ogenblik hier regeert. Dit “gij zult niet doden” zou de macht breken van het communisme in elke Sovjetstaat. Op deze manier geïnterpreteerd is dit “gij zult niet doden” machtiger dan alle invloeden van alle United Nations staten, en voor Egypte en voor anderen.
“Gij zult niet doden” betekent: vernietig niets, wat je zelf niet kunt opbouwen. Laat elke mens zijn vrije weg en zijn vrij bewustzijn. Je hebt het recht niet in anderen iets te vernietigen, wat je niet bouwen kunt. Maar wel is het je recht om zelf te ontkennen. En zij, die niet doden, doch liever sterven dan datgene te doen, wat hen niet past volgens eigen weten en bewustzijn, zij zijn de machtigsten op deze wereld. Want hun wordt geen geweld gedaan, waar hen een vrijheid wacht als loon voor een kort lijden. Machteloos zijn allen, die zich daartegen trachten te verzetten. Want men kan een mens alles nemen, maar niet de dood.
Dood is vrijheid voor wie ze vrijelijk ervaart. Daarom past het niet de dood te maken tot een dwang en een band.
“Gij zult niet doden” is de erkenning van de waarheid, dat dood leven is en dat het doden, terwijl het leven nog wordt begeerd, betekent: vernietigende krachten tegen dit leven richten op het ogenblik, dat het leven genomen wordt.
“Gij zult niet doden.”
Geen geweer, geen kanon, geen wapen meer, geen haat en geen kracht, geen wreken. Maar alleen de kracht om in eigen bestaan met een leven, dat onrecht wordt, te breken.
Het leven is heilig. Het komt van God. De mens mag daaraan niets veranderen. Voor Uzelf kunt ge alle wegen gaan, maar laat vrij in hun weg de anderen. Geen oorlog, geen haat, geen lijden, geen dood. Respect voor wat anderen beleven. Dan zal U het leven in leven en dood steeds licht en bewustzijn geven.