Bepaalde concepten in de magie

image_pdf

24 juni 1962

Ik zou graag willen uitgaan van bepaalde concepten, die in de magie bestaan, maar die ongetwijfeld toch ook wel ergens in zich dat element van wijding dragen. Op het ogenblik dat ik een symbool schep, dat voor mij identiek is met een God, met een geest, met een mens, heb ik daarin voor mijzelf een verwerkelijking geschapen van datgene, wat in mij leeft. Een verwerkelijking van datgene, wat in hogere werelden en sferen door mijn wezen is erkend, zelfs indien de voorstelling op zich primitief blijft en niet beantwoordt aan de werkelijkheid, die je geestelijk kunt ervaren.

De mogelijkheid om een beeld van het hogere, dat in je leeft buiten jezelf te scheppen, wordt in deze moderne tijd betrekkelijk weinig gebruikt, althans bewust. En toch zijn er mensen, die ergens in zich het geheim van een andere wereld kennen en dat neerschrijven bv. in muziek, in een lied. Als zij dat doen, herscheppen zij voor een groot gedeelte niet slechts een innerlijk beleven en een gedachte maar een andere wereld, een andere sfeer. Een kunstenaar kan soms bevangen door de vreemde werelden, waarin hij dwaalt, wanneer zijn lichaam rust een uitbeelding geven van een hemel, maar ook van een hel, die weliswaar zijn persoonlijke ervaring is, maar die toch ook voor anderen veel te zeggen heeft.

Een magiër doet dit meer bewust; en omdat hij over het algemeen niet in de eerste plaats de voorstelling zoekt maar de waarde van de wereld, die zijn geest heeft beroerd, zo zal hij zich met kortere formuleringen, met eenvoudige symbolen tevreden stellen. Wanneer je nu als mens omschrijft wat heilig is, ben je al heel gauw geneigd te denken dat die omschrijving alles is. Je komt dan tot uitdrukkingen als: “God is het enige”, of : “Het enig belangrijke is het zijn”. Uitdrukkingen, die op zichzelf volkomen waardevol zijn, maar die ergens een hiaat vertonen. Dit hiaat ontstaat, indien je de innerlijke werkelijkheid niet weet te koppelen aan de uiterlijke wereld.

Alles wat in de magie als symbool wordt gebruikt, alles wat de magiër in zich erkent en buiten zich tot uitdrukking brengt, is bedoeld om direct in de wereld kenbaar te zijn. En dit kenbare moet van uit het “ik” worden gepresteerd. Wat in mij leeft, kan in alle werelden bestaan, maar zolang ik het voor mijzelf niet werkelijk heb gemaakt, heeft het geen zin om die andere wereld ooit als een realiteit te beschouwen. U heeft in de laatste tijd meermalen onze broeders horen zeggen: “Aan God geloven en aan de kracht Gods is goed, maar pas als je die kracht kunt manifesteren, als je haar kunt openbaren in je eigen wereld, is die God voor jou werkelijk, is je geloof werkelijk, is de band tussen je eigen bestaan en die hogere wereld inderdaad tot stand gekomen.” Heel veel mensen begrijpen dat niet. Je kunt op twee wijzen werken. Er zijn magiërs, die uitgrijpen naar de hogere wereld en van daaruit hun kracht op aarde manifesteren. Er zijn ook magiërs, die in de eerste plaats op aarde beginnen en proberen daar een kracht te scheppen, die in de hogere wereld kenbaar zal zijn. De vraag, welke van beide manieren de beste is, is moeilijk te beantwoorden. Maar de eerste weg, hetgeen uit een hogere wereld komt voor jezelf kenbaar te maken en tot uiting brengen, is toch wel de meest dankbare, want zij geeft je een direct bewust contact met een andere wereld.

Wanneer je in je eigen wereld alle goeds doet om dit op de een of andere manier naar boven te stuwen, als je de krachten van je eigen wereld neemt en ze richt op een hogere sfeer, dan blijft dat alles vaag en onbepaald. Je kunt natuurlijk denken, dat je er iets goeds mee bereikt en misschien doe je dat wel; maar zeker zul je daarvan nooit zijn, want het ligt buiten je werkelijkheid. Het is zover verwijderd van al datgene, wat je beseft, dat de voorstellingen vaag en verward worden en dat dromen zich vermengen met een mogelijke werkelijkheid, door de geest in een enkele vlaag beleefd. Maar als ik de kracht, die in mij is, direct en volledig tot uiting breng in de wereld, dan ontstaat er iets heel anders; dan ontstaat n.l. het kenbaar worden van de hogere wereld voor mij op aarde.

Ik geloof dan ook, dat wij op een ochtend als deze onze aandacht voornamelijk moeten wijden aan dat kenbaar maken van een hogere wereld op aarde. Het omgekeerde is niet zo belangrijk. Ik weet, dat er mensen zijn, die hun hele leven eraan wijden; en dat er hele groepen van esoterici en magiërs zijn, die andersom denken. Maar zij dwalen altijd enigszins. Nimmer hebben zij het vast omschreven doel en het juiste inzicht. Hun bewustzijn ontwikkelt zich ongetwijfeld, maar de kenbare waarde, de kenbare band met hun eigen wereld, de mogelijkheid om niet van de eigen wereld te vervreemden en toch de hoogste kracht erin uit te leven, die bezitten ze niet. God is in ons allen. Hij is deel van alle kracht. Hij is deel van alle leven, van alle zijn.

Maar een God, Die ver van mij afstaat, is een afgodsbeeld geworden, een soort heilig schilderij in een hoge verte, ergens gezien onder stralende belichting en eerbiedig gegroet. Dat is niet een wezen, waarmee je kunt spreken. Een wezen, dat je kunt beleven. Vandaar dat de mensen altijd weer hebben getracht om hun God naar de wereld toe te trekken. Vandaar dat God zo vaak wordt geëerd in de vergoddelijkte figuur van Jezus. Vandaar dat we steeds weer horen, dat het Hoogste zich op aarde stoffelijk kan manifesteren. De mens heeft er behoefte aan een praktische band met God te kennen. God moet een wezen zijn, waarmee je kunt spreken. En Gods engelenscharen hoe machtig ook, als ze worden gezien in de verre verte krijgen pas werkelijk betekenis, als ze met je spreken en met je samenwerken. En dat kun je nooit bereiken, als je jezelf in een hogere wereld projecteert. Dat kun je alleen bereiken, als je het hoge besef in jezelf omzet in je eigen wereld. Want als een goddelijke Kracht door mij is erkend onverschillig in welke wereld of sfeer en ik breng deze stoffelijk tot uiting, dan ontstaat er vanzelf een vreemde band, waarbij God en het Goddelijke steeds intenser kenbaar worden, tot ik op den duur kan zeggen: Zie, hier beweegt zich de lucht en ik weet, dat is God; ik put eruit een kracht en ik doe een wonder.

Zo zijn er magiërs, die spelende met hun symbolen van een andere wereld, van een andere kracht en omschrijvende de geheimzinnige namen van God en van de hoge geesten plotseling in en rond zich die werkelijkheid erkennen, niet meer als iets dat ver weg ligt, iets dat bezworen moet worden binnen de veilige afscherming van een pentagram. Neen, iets dat direct met je leeft; iets waarmee je kunt spreken, iets dat je van jezelf kunt doen uitgaan en tot jezelf kunt doen terugkeren bij wijze van spreken. En dan wordt God, dan worden de goddelijke krachten de vrienden in je leven. Dat is heel iets anders dan het hoge ongekende, dat je vereert en dat je nastreeft en nooit bereikt. Hier zit geloof ik wel het meest interessante, het meest bepalende punt van alles, wat u wordt geleerd, want ge kunt twee kanten uitgaan. Ge kunt zelf trachten de materie vergetend op te gaan tot in de hoogste wereld en ge kunt proberen de hoogste wereld voor uzelf kenbaar te maken en. te beleven in uw eigen wereld.

De magie kent dan verder ook nog een overdrachtelijke vorm, d.w.z. dat ik mijn eigen kracht kan overdragen op een voorwerp; dat alles, wat met elkaar in aanraking komt, elkaars eigenschappen verwerft. En dit magisch principe is grotendeels juist. Wanneer ik nu mijzelf in contact ga brengen met God (dus op een ander niveau, in een andere wereld), dan maak ik God misschien een beetje meer mijzelf, maar wanneer ik God in mijn wereld erken (God komt in contact met mij), dan word ik een beetje meer God. Nu is het maar de vraag, wat je wilt. Er zijn heel veel mensen, die een antwoord zoeken in de oneindigheid en zeggen: “Ja, maar ik wil dan toch wel hoog zijn en boven anderen verheven. Ik wil dat er meer van mij in God is,” maar dan blijven ze eigenlijk zichzelf gelijk. Ze kunnen niet aan zichzelf ontkomen. Ze worden niet wijzer, niet machtiger, niet verhevener. Alleen achten zij zichzelf hoger, omdat ze meer van zichzelf in God menen te herkennen.

Je kunt het ook omdraaien. Want een mens, die werkelijk bewust is en die God tot zich laat komen, die God beleeft direct in de wereld waar hij bestaat, die zegt niet: “Ik ben meer of ik ben hoger dan een ander,” maar hij kent in zich de harmonische waarden, die in het Goddelijke bestaan. Hij kent in zich de krachten en de eenheid, die uit het Goddelijke overal worden geopenbaard. Hij is niet begrensd. Hij kent geen schuld. Hij is eenvoudig en leeft als alle mensen leven en niets is hem vreemd, onverschillig of de mens het nu dierlijk of hoog geestelijk noemt. Want deze mens leeft zelf, en God is a.h.w. de verrijking van zijn vezen. Hoeveel rijker is het niet te leven, zelfs in deze normaliteit, waarbij het eigen “ik” zich onmetelijk schijnt uit te breiden, waar je flits na flits van begrip krijgt en niet van af een onvoorstelbare hoogte de dwaasheden van de mensheid ziet, maar ze a.h.w. in jezelf beleeft en erkent en weet waarom en hoe ze moeten worden gebruikt.

Misschien klinkt dit alles u een beetje vreemd. Ik kan me voorstellen, dat er mensen zijn die zeggen: “Ja, maar wij behoren toch tot een hogere wereld. Waarom zouden we God dan tot ons doen komen, laten wij tot God gaan.” Maar wij kunnen niet tot God gaan, dat is juist de moeilijkheid. Wij kunnen alleen maar God erkennen; en naarmate wij sterker van uit onszelf tot God proberen te gaan (dus boven ons eigen wezen uit te stijgen) zullen we in God meer een beeld zien, dat aan onszelf gelijk is, maar de werkelijke God blijft ons even vreemd. Dat doet me denken aan het verhaal van een schilder. Een schilder werd aangezocht om in een kloosterkerk een fresco te schilderen. Op de muur tekende hij dus volgens het contract; God de Vader, de Zoon, de H. Geest en de Maagd. En er was een heel grote verwarring, toen men nadat het stuk klaar was ontdekte, dat de man zijn eigen trekken had gegeven aan God de Vader. Ze riepen toen uit; “Maar dat is toch heiligschennis, dat is spot!” De schilder zei: “Neen, dit is geen spot. Maar als ge mij vraagt om mij God voor te stellen in de hoogste hemel, kan ik Hem mij alleen maar voorstellen als het kostbaarste, wat er bestaat, en dat kan ik voor mij zelf. Daarom heb ik Hem uitgebeeld zoals ik ben.” Overigens waren de monniken in die tijd hun reputatie waardig, want ze maakten onmiddellijk van het voorwendsel gebruik om de schilder niet te betalen en hem smadelijk weg te sturen. Desondanks hebben ze het fresco zeer lang bewaard en naar ik meen, is het bijna 300 jaren in de kloosterkerk geweest.

Hier heeft u dus een typisch beeld van een mens, die God ziet, Maar als die zelf de mens nu eens had geprobeerd God te erkennen in de wereld buiten zich, als hij God niet had gezien als een innerlijke waarde, maar als een waarde die overal bestaat, een waarde die je elke dag vergezelt, dan was er onwillekeurig iets anders uit voortgekomen. Dan was er ook geen plaats geweest voor een geformaliseerde voorstelling, zoals we die zo vaak van Jezus zien en had hij voor zichzelf een gelaat geconstrueerd uit zonlicht en wind, uit de zee en de duinen en de bossen, met iets erin van de bergen en de wolken. En dan had net Eeuwige eerlijker, meer waar en grootser weergegeven dan hij het ooit kon de en in zijn eigen gestalte. Dat vergeten de mensen altijd weer.

Hij denkt: Wat op mij lijkt, is belangrijk. Er zijn magiërs ik heb net reeds gezegd welke die weg gaan. Maar zij komen al heel gauw te staan voor de vraag; Wat zal ik mi doen? Zal ik mi voor mijzelf streven, want God lijkt op mij, dus wat ik wil, wil Gods of zal ik eerder streven naar het hoge? Zal ik a.h.w. leven in de natuur, antwoord geven op al, wat er in de natuur bestaat? Zal ik mijn God a.h.w. erkennen en antwoorden in het zijnde rond mij? Dat is misschien wel een sleutelbegrip. Zo even gebruikte ik de woorden: Er zijn mensen, die zeggen “Ja, maar God is alles”, of: “Het zijn is alles”. Goed, het zijn is alles. Maar welk zijn? Uw zijn of het zijnde? Een groot verschil! Wanneer ik een mens ontmoet en ik ben mens en vereer het zijn (mijn zijn), dan zal ik onwillekeurig in die mens mijzelf zoeken en proberen die mens onderdanig te maken aan mijn ideeën, mijn wijze van leven, mijn denken, mijn geloof. Ik zal zijn onderwerping eisen, of hij wil of niet. Ik word dictatoriaal; ik eis eenvoudig dat men zich aanpast, en de behoeften van de ander zijn minder belangrijk, want het gaat mij om het zijn, mijn zijn.

Ik kan ook leven voor het zijnde. En dan komt er een ogenblik, dat die wereld buiten mij eisen stelt, die ik voor mijzelf niet aanvaardbaar of niet redelijk vind, maar ik zal beseffen; daar zijn ze belangrijk. Dan geef ik mij aan het zijnde, want daarin is God voor mij het meest nabij. U ziet het verschil. Dat, dat naar binnen toe streeft, zal al te vaak voor zichzelf blijven eisen en dat, wat naar buiten streeft, zal zichzelf a.h.w. minachten en verwaarlozen om daardoor het ander te dienen. Is het nu zo belangrijk, wat u denkt, wat u voelt en wat u denkt? O, voor u natuurlijk wel. U heeft uw eigen inzicht en uw eigen gedachten en u meent dat u gelijk hebt. U bent overtuigd van uw wijsheid, van uw kennis, misschien van uw macht. Maar is het werkelijk waar? Hebt u ergens een toetssteen om dat innerlijk goud op zijn gehalte te bepalen? Kunt ge nu werkelijk zeggen: O, maar mijn innerlijk goud is 18 karaats. Neen, dat kunt ge eenvoudig niet zeggen, want ge hebt geen toetssteen, niets. Uw innerlijk goud, dat ge zo belangrijk acht, kan evengoed pyriet zijn, klatergoud. Maar wanneer ge buiten u goud schept, dan is daar de hele kosmos als toetssteen. Wanneer ik een mens uit mijzelf iets geef dat goed is, niet vragend: Wat doe je ermee? Dan antwoord mij heel de kosmos met dezelfde gouden glans, die ik heb gegeven. En die glans ligt buiten mij; die kan ik zien, die kan ik waarnemen, die kan ik antwoorden.

Daaruit kan ik voor mijzelf iets concluderen. Ik weet; als ik iets doe en het brengt mij geluk, het brengt mij vrede, dan is het goed. Maar ik weet ook; als iets mij alleen maar een zekere gelaten rust of een soort luiheid geeft, zonder die innerlijke veerkracht, die daadkracht, dat levende, dat tintelende, dan deugt het niet. En dat is nu juist het punt, waarmee men zich toch wel eens even moet bezighouden. Het is allemaal goed om van uit magisch standpunt te werken naar het hogere, of uit het hogere naar het lagere, maar waar het toch om gaat, dat is: Zijn wij er ons van bewust wat wij werkelijk doen? Is er een antwoord op wat wij zijn? En als dat antwoord niet bevredigend is, dan schiet je te kort. Dat antwoord kan ik nooit in mijzelf vinden. Het lijkt er misschien wel eens wat op en je meent misschien wel, dat het mogelijk is.

Maar geloof me,  in feite kun je niets doen zolang je alleen maar in jezelf de kostbare maatstaf van de begrippen, die je hebt en de volmaaktheid van jouw voorstelling, hanteert. Je leeft toch volgens je eigen begrippen; en de wereld buiten je geeft antwoord. Wanneer jij goed doet, elke keer weer en het antwoord is haat, dan doe je geen werkelijk goed. Wanneer je edel bent en vol geestelijke waardigheid en kracht, of vol magisch kunnen en de wereld antwoordt alleen maar met verzet, met oproer, dan is er ergens iets niet goed. Maar wanneer je wat in je leeft in de wereld openbaart, dan geeft de wereld antwoord. De magiër kent dan ook een dictum, waarin hij stelt: “Alle magische kunsten” (zoals dat dan stond in de oudheid) zijnde gelegen in de geestelijke krachten en gebaard uit de kennis der geheimen, worde gemanifesteerd en vastgesteld aan hetgeen zij voortbrengen in de menselijke wereld. Want aan wat in de mensheid gebeurt, zoude men vaststellen de waardigheid en de kracht en de betekenissen van alle bezweringen de oproeping, van alle kruid en gif, van alle woord.”

Met andere woorden; die oude magiërs zeiden eenvoudig: Mens, kijk rond je. Wanneer je een grootmagische procedure volgt, wanneer je grootmagische krachten gebruikt, wat zegt de wereld dan? Wat zeggen de mensen rond je? Zijn ze beter, zijn ze gelukkiger of niet? Beantwoorden ze aan hetgeen je wilde bereiken of niet? En als het antwoord “neen” is, dan is je “konste”, je magische procedure, waan.  “Smeed u een staf door vele metalen, door ronde banden” (beschreef de magiër) van zilver, van koper, van zink en van lood, en schrijf daarin wel de geheime tekenen van de hemel. En wijd hen en beproef hen, want zo uwen staf niet werke en niet voortbrenge datgene, wat gij verlangt, gij is minderwaardig en een speeltuig. Vernietig hem, opdat hij niet worde het speelgoed van kinderen en een gevaar voor hen, die de tekenen niet begrijpen. Maar zo de staf is beproefd en zijn kracht heeft bewezen, hul hem in het donkere fluweel, hul hem in de donkere zijde en sluit hem lichtdicht in de kist van ebbenhout, opdat het geheim bewaard blijve, want hij is niet voor een ieder.

Wij hebben natuurlijk ook onze toverstaf. Een toverstaf van een innerlijke spreuk, een innerlijk begrip, een innerlijk woord, en niet meer een stok van ebbenhout met allerhande magische tekens of bandjes van metaal. Maar onze toverstaf moet evengoed als vroeger de direct stoffelijke toverstaf van de magiër worden geprobeerd, hij moet een bewijs leveren. En als mijn toverstaf is “heb uw medemensen lief” en het blijkt me dat ik eigenlijk in die medemensen alleen maar mijzelf zoek, dan moet ik zeggen: Mijn staf deugt niet voor mij, ik moet een andere staf hebben of ik moet mijzelf veranderen, maar zo gaat het niet. En als ik zeg: “Wijdt u aan de mensheid” en ik kom tot de ontdekking, dat ik onder het mom mij aan de mensheid te wijden misschien de mensheid exploiteer, dan is mijn staf niet goed of ik ben zelf niet goed. Een van de twee zal moeten veranderen. Er is evenwicht nodig, er is harmonie nodig. Een magiër weet dat.

En wanneer gij in uw eigen leven met uw God en met de hoogste krachten in contact komt, dan geldt ook precies hetzelfde. Als God in u leeft, maar die God brengt u tot dwaasheden (niet menselijke dwaasheden maar werkelijke dwaasheden. Hij zegt u bv. te gaan en te doden), dan is die God geen God, of gij verstaat uw God verkeerd; en dan zal er iets moeten veranderen. Op het ogenblik dat gij u geroepen voelt om te genezen en ge de een geneest, terwijl ge de ander ziek maakt, dan weet ge dat er ergens iets niet in orde is. Dan deugt er iets niet; ge zult moeten veranderen of uw staf zal moeten veranderen. En zo gaat het overal.

Onze relatie tot God is de meest eenvoudige, die er bestaat. Het is geen verhouding, die buiten het menselijke omgaat. Het is geen verhouding, die moet worden gezocht ergens in onbekende werelden en sferen, ver verborgen achter een oneindigheid, die we niet begrijpen. Achter de sluiers van de waan ligt de werkelijkheid. De werkelijkheid, die ook uw wereld is, maar die ge alleen niet beseft. En hier geloof ik, dat ik het belangrijkste punt aanstip. Een mens en vaak ook een geest zijn geneigd om achter die waan een paradijs te vermoeden. Wel te verstaan een wereld, waarin alles, wat hij of zij verlangt, volledig aanwezig is in alle schoonheid en volmaaktheid. In werkelijkheid ligt achter de sluier van de waan je eigen wereld; maar nu wordt je eigen wereld op de juiste wijze beleefd en niet meer verkeerd geïnterpreteerd door allerhande gedachten, niet meer belaagd door allerhande waanbeelden, maar eenvoudig en werkelijk beleefd in een harmonie, waardoor je streven zin heeft.

De goddelijke werkelijkheid is die wereld van vandaag; maar dan ontdaan van vooroordelen, van angsten, van complexen, van gevoelens van onmacht en van minderwaardigheid, maar ook van traagheid en onwilligheid, van voorbehoud, vooroordeel; en ook van het doorzetten ten koste van alles. Gods werkelijkheid is een natuurlijk ritme. En het is dat natuurlijk ritme van het leven, ontdaan van alle bijkomstige sentimenten en illusies, dat om de sluier van waan ligt. Dat is zo ge wilt de ware Isis; of indien ge het juister wilt uitdrukken: de kenbare uiting van de Drievuldigheid in de materie zowel als in de geest. Hier ligt voor u het punt, vanwaar ge kunt verdergaan. Vraag u niet alleen af: Hoe ben ik in verhouding tot het hogere? Maar vraag u ook af: Hoe komt het hogere, dat in mij leeft tot zijn recht in de wereld? Zeg niet; Ik schiet natuurlijk tekort, want ik ben een onvolmaakt mens. En zeg niet: Deze kleinigheden moeten we over het hoofd zien vanwege het grotere doel. Vraag uzelf eerlijk af; Wat bedreigt de harmonie van mijn leven? Waar word ik plotseling weggedreven en weggesleurd door allerhande angsten en voorbehoud en waar bouw ik mij a.h.w. muren op, waardoor ik een deel van de wereld van me afstoot? Waar veroorzaak ik strijd, terwijl ik vrede begeer? En waar dommel ik in een kunstmatige vrede, terwijl ik voor mezelf wel weet dat strijdvaardigheid noodzakelijk zou zijn? Vraag u af: Wat maakt uw wezen, uw leven, onevenwichtig?

Als ge dat begint te beseffen, beseft ge ook waar voor u het belangrijke punt ligt. Het punt, dat voor u het voornaamste deel is van de waan. Dan beseft ge wat u verwijderd houdt van uw God, Die met u leeft, Die altijd met u en rond u is. Die God, met Wie je kunt spreken. Die God, Die je niet vreemd is, maar Die dichtbij je staat. Het klinkt vaak buitengewoon mooi te zeggen: We moeten offers brengen. We moeten dit doen, we moeten dat doen. Maar in vele gevallen is zelfs dat dwaas. De magiër, die een offer brengt, doet dit alleen, omdat hij daarmee een vaststaande werking tot stand brengt. En indien het resultaat uitblijft, brengt hij geen offer meer. Er zijn mensen, die offers brengen, ofschoon ze geen kenbare resultaten opleveren. En ze blijven ze brengen alleen maar, omdat zij menen dat het de goede manier is. Dat is dwaas.

Er zijn mensen, die in feite steeds anderen offeren, zoals er ook priesters zijn geweest die mensenleven na mensenleven op de offerstenen deden leegbloeden, bloedend hart na bloedend hart naar de zon richtten, zonder ooit zichzelf te offeren en zich heilig achtten, omdat zij offerden, maar zij offerden anderen. Een waar offer moet van jezelf uitgaan en moet niet zijn het offeren van een ander of iets anders. Jij bent deel van het leven en niemand anders. Indien je een werkelijke relatie wilt hebben met de ware God, Die rond je is, moet je dus beginnen met uit te gaan van jezelf, zo vreemd als het klinkt. Als er een offer moet worden gebruikt en je voelt dat die noodzakelijk is, breng het zelfs breng het nooit ten koste van een ander. Als je voelt dat een bepaalde kracht je zal worden gegeven, spreek dan niet over die kracht. Maar als je meent dat je haar zult bezitten, als er een bepaald iets gebeurt, constateer dan of dit waar is, en is het niet waar, zeg dat je jezelf misleidt.

Leer leven in de werkelijkheid, die je eigen wereld is en je zult ontdekken, dat God onnoemelijk veel dichter bij je staat dan denkbaar is voor de vromen, voor de offerpriesters, ja, zelfs voor de magiërs, die zichzelf projecteren in de hoogste sferen en daar te werken. Voor iemand, die pas begint, is het logisch dat hij eerst in zichzelf de hoogste kracht haalt en dan uit die kracht naar de aarde uitstraalt. Maar de mens, die verder komt, de geestelijk volwassene, beseft al heel gauw dat zijn God en daarmee alle sferen onmiddellijk rond, met en in hem zijn. En hij begrijpt, dat die sferen zijn verwerkelijkt in zijn leven, zoals alle tijd meespreekt en is verwerkelijkt in zijn leven. Zijn bewustzijn bevat maar een enkele flard, dat is waar, maar toch is zijn wezen eeuwig; en wat hij tot uiting brengt, is misschien maar een zandkorrel van kracht t.o.v. ongekende grootheden van werelden. Maar in feite kan hij al die werelden uiten, want hij is er deel van, hij is al die werelden.

En zo zal de bewuste, de geestelijk volwassene, meer en meer zijn God erkennen in de wereld. En hij zal zijn eigen beeld van die God en van de krachten, die er zijn, steeds meer op de proef stellen in zijn eigen wereld. Want hij kan niet verwachten dat, wat hier kwaad is, plotseling goed zal zijn op een ander niveau of omgekeerd. Hij kan slechts zeggen: Wat harmonisch is in deze wereld, zal in alle werelden harmonisch zijn. Maar een omkering van waarden is niet mogelijk. Voor anderen wel. Voor een ander kan, wat ik hier goed noem, kwaad zijn; en wat hier verwerpelijk lijkt in de ogen van alle mensen, kan voor een mens en daardoor in andere sferen volledig goed zijn, dat ben ik met u eens.

Maar, dat wil niet zeggen, dat daarmee een maatstaf is geschapen. Kunt gij leven van het voedsel der sferen? Kunt gij u voeden en leven met de trillende krachten der werkelijkheid? Zo ja, leef dan volgens de maatstaven van de sferen. Maar indien uw maag naar voedsel schreit en als de afwezigheid van drank uw mond en lippen doet verdrogen, totdat ge schijnt te barsten van nood en dorst, grijp dan niet naar het voedsel van hogere sferen, maar voedt u eerst in uw eigen wereld. Schiet niet tekort in uw eigen wereld om iets in een hogere sfeer te doen. Beantwoord allereerst en zo harmonisch mogelijk aan de eisen van je eigen wereld en ga dan verder, zo aan God en door God aan alle werelden beantwoordend. Dan zult ge, erkennen dat de band met God inderdaad die magische wet waar maakt. Want dan is er ergens in ons een goddelijke kracht en een goddelijk vermogen, dan vallen ergens grenzen weg en worden allerhande beperkingen opgeheven, omdat de associatie met een gekende en beleefde God ons een deel Gods maakt. Dan zult ge ook beseffen, dat ge van uit uzelf die kracht kunt overdragen aan anderen, dan zult ge beseffen, hoe groot uw mogelijkheden zijn in de wereld.

Ik besluit nu mijn onderwerp en wil u alleen nog dit zeggen: Het is helemaal niet erg, als ge nog streeft als kinderen, als ge nog steeds moet uitgrijpen naar een hoogste sfeer om van daaruit iets te projecteren. Maar ge moet beseffen, dat het voor de mensheid op aarde tijd wordt om volwassen te worden, ook geestelijk. We kunnen de problemen niet meer ontwijken, we kunnen voor onze verantwoordelijkheid niet wegvluchten. We kunnen ons er niet van afmaken stoffelijk falen met geestelijk streven te verontschuldigen en geestelijk falen met een stoffelijke noodzaak. Dat is kinderwerk. De eisen die de tijd stelt, de invloeden die op de wereld werkzaam zijn, vergen steeds meer van iedere mens en van geestelijke volwassenheid. Dat betekent de eenheid van alle werelden, ook in dit ogenblik van zijn; dit nu erkennen om te beseffen dat God niet ver is, maar dat God direct met ons is, als wij de harmonie nu en hier vinden op de juiste wijze.

En de juiste wijze, betekent niet volgens het systeem van een geest ijveren voor een esoterische richting of wat anders. Het betekent werkelijke harmonies de vriendschap, de eenheid, de vrede, de ontspanning, die ons doet opgaan in onze omgeving, er a.h.w. een onverbrekelijk deel van uitmakend; en ons zo deel van mensen, van zon, van planten en bloemen, van huizen, van al wat bestaat vreugdig datgene doet volbrengen, wat onze werkelijke taak is.

Nu mag ik besluiten met kort zelf een onderwerp te stellen.

Men zei mij:  “God spreekt op de berg in stilte en eenzaamheid.

Hij leidt u voort, totdat ge vreemd van alle mensen boven alle grenzen van het zijn verheven eindelijk Zijn stem verstaat en het eeuwig leven, al wat in u vergaat, overschaduwt.”

En ik ben tot eenzame bergen gegaan; en ik vond er de stilte, maar niet de God. Die ik begrijpen kon en verstaan.

Ik vond er niet de eeuwigheid, maar slechts het haast ongemerkt verglijden van de juwelen van de tijd.

Men zei mij: “Ga tot je God in de wereld en aanbid Hem op altaren in kerk en in wet.”

Maar ik heb geen God gevonden in deze dingen. En ontzet ben ik vaak teruggedeinsd voor het demonische gelaat, dat mij daar heeft aangegrijnsd van de altaren in de kerken en uit de wetten.

Toen zei mij een stem: “Leer het leven verstaan en besta die werkelijkheid, wetend: er is een kracht, die met mij gaat en altijd mij geleidt.” Toen vergat ik mijn wijsheid en vergat ik mijn macht. Ik aanvaardde het leven, de levende kracht.

En zie, in de eenvoudige waarden van het bestaan ontmoette ik mijn God, en ik kon Hem aanschouwen en ik kon Zijn woorden verstaan.

Hij zei me: “Gij bouwt uw eigen wereld in eigen wezen en eigen tijd. Vervul harmonisch uw taak in uw leven, opdat gij deel van de eeuwigheid ontvangen moogt de volheid van het zijn, aan hen,  die harmonie erkennen uit mijn wet en wezen en boven alle tijd, gegeven.”

image_pdf