11 november 1955
Het is mij natuurlijk een waar genoegen om hier bij u te mogen spreken deze avond. Op het verzoek van de eigenlijke leiders van uw groep moet ik echter alvorens met mijn eigen onderwerp te beginnen, uw aandacht vragen voor de volgende punten:
Deze groep – zoals wij allen in de geest overigens – is er zich van bewust, dat zij niet alwetend is en niet alle dingen kan weten. Zij neemt op grond hiervan voor zichzelf geen onfeilbaarheid in aanspraak en verwacht dan ook van u, dat u uw eigen mening zult stellen naast hetgeen, dat door ons wordt gebracht, of door de groep wordt gebracht, zodat u zelf u een overtuiging kunt vormen omtrent de punten, die belangrijk zijn in uw wereld en in de onze. Nu is het mij wel een buitengewoon grote eer dat ik door Broeder Franciscus van de Orde der Verdraagzamen ben aangezocht, om u deze avond een verhandeling te geven over: Religieuze en Magische Gebruiken in de Oertijd.
Ik zal zo vrij zijn vluchtig de eerste fasen te schetsen, om eerst, wanneer er reeds sprake is van menselijke groepsvorming en stamvorming, de gebruiken nader te bezien.
Het is een feit, dat reeds vanaf het begin van menselijk, of zelfs submenselijk bestaan, de mens ten allen tijde een geloof heeft gehad aan grotere of onzichtbare machten. Er zijn tijden geweest, dat de voorvaderen van de mens met de geest in meer onmiddellijk contact stonden.
Er zijn perioden op aarde geweest, dat groepsgeesten en stamgeesten zich voor meer bewuste rassen kenbaar openbaarden. Dit blijft niet alleen beperkt tot de Lemuren, of de Reuzenmensen (het Oostelijk halfrond), het komt voor bij praktisch alle wezens, die in deze periode een hogere ontwikkeling vertonen. Wij spraken hier over de mens, ik mag dus de ontwikkeling in de insectenwereld buiten beschouwing laten. Het zij u genoeg, dat er hier op gewezen wordt, dat ook verschillende insectenvolkeren een tijdlang met meer zichtbare en kenbare geleidegeesten in verband hebben gestaan. Het klinkt u misschien wat vreemd, wanneer ik u wijs op het feit, dat ook dieren dus hun zichtbare geleidegeesten hebben gehad in de beginperiode van het menselijk zijn op deze wereld en daarvoor.
Ik mag u in deze herinneren aan hetgeen de Profeet Mohammed heeft gezegd over het dier. “Behoed en bescherm alle dieren, want ziet, zij zullen evenals gij, eens tot God terugkeren”.
De mens echter is het meest geslaagde product geweest en heeft de taak overgenomen van deze bescherm- en geleidegeesten, zodat de mens ook mede voor de ontwikkeling van een groot gedeelte der dieren in meer zichtbare vorm als “God” optreedt en voor hen aansprakelijk is. Na de periode van de geleidegeesten krijgen wij de periode van de individuele ontwikkeling, waarbij elk individu voor zich een bepaalde God, of een bepaalde fetisj vereert. Een verering, die soms reeds met enkele bepaalde rituele gebruiken gepaard gaan. Van werkelijk religieuze en magische ontwikkeling mag echter eerst worden gesproken, wanneer stamverband optreedt, waarbij het familieverband wordt overkoepeld en meerdere families samen stammen vormen die vaak een aantal van 100 tot 200 individuen omvatten. Het is begrijpelijk, dat hier een gezamenlijk beeld wordt ontworpen aan de hand van de individuele voorstelling van elk der deelhebbers aan het stamverband. In het begin is er zeker grote diversiteit en strijd omtrent het wezen van de Goden of God.
Naarmate de jeugd echter opgroeit, zullen de ouderen hun eigen beelden gezamenlijk onderwijzen aan de jeugd, waardoor het godsbeeld, dat de jeugd in zich draagt, de voorstelling omtrent onbekende machten en magische gebruiken, langzaam maar zeker een samenvatting wordt van de individuele beschouwingen, die eertijds het begin waren van de religieuze ontwikkeling. Ik zal zo vrij zijn bij wijze van voorbeeld u enkele godsopvattingen te schetsen, zonder daarbij al te ver in details af te dalen. Een stam, die leeft in bergachtig terrein, kent een grote hagedis als God. En wel om de volgende redenen: Deze hagedis jaagt daar, waar voor de mensen over het algemeen voldoende wild te vinden is. Hij is dus zegen brengend. Daartegenover staan verschillende andere reptielen, als symbolen van het kwaad, waaronder ook enkele slangen, die door hun wurgende greep (van gifslangen is nog niet zozeer sprake) vele slachtoffers kunnen maken. Het geloof leidt er dan toe, dat een beeld van deze hagedis wordt geschetst, getekend of primitief gesneden en dit beeld wordt vereerd.
De verering van een dergelijk beeld speelt zich ongeveer als volgt af: Het beeld wordt omkleed met een bepaalde huid, een kunstmatige mantel, vaak samengesteld uit grof samengeknoopte biezen met plantaardige kleurstof geverfd. Het schilderstuk, of beeld, wordt met een aantal strepen verrijkt. (Vandaar overigens, dat wij bij deze primitieve schilderingen meestal een reeks dieren vinden, die in kleine details verschillen). Nu komt de groep bij elkaar en al degenen, die als jagers of volwassen mannen erkend zijn, beginnen een soort van jachtroep uit te stoten. Dit zijn kreten, die niet gearticuleerd zijn. Zij zijn dus rauw. Oe, aa, ee e.d. klanken. Deze klanken werden in het begin volkomen willekeurig door elk individu uitgestoten. Later zien wij, dat enkelen een functie krijgen a.h.w. Zij zijn het, die deze roep met een zeker ritme beginnen uit te stoten, waarbij de anderen volgen. Nu is het opmerkelijk, dat in het begin van deze godsdienstige verering, men absoluut in het dier, dat dat vereerd wordt wel te verstaan, (niet te verwarren met de z.g. “prooibeelden”, die alleen als beeld bestaan en niet als geschilderde aftekening), dus deze beelden, die als God worden vereerd, vereerd in een dans, waarbij geen wapens worden gebruikt. Later zien wij wel, dat enkelen der meest moedigen met brandende stokken zich rond dit beeld bewegen. Het vuur wordt hier dus mede als een eerbetoon gebruikt. Naarmate de vocabulaire wat groter wordt en 250 tot 300 woorden per stam doorsnee bevat, vinden wij ook, dat een soort bede wordt uitgesproken. Deze bede is in het begin het noemen van de naam van de God, oftewel het dier, dat voor God wordt aangezien (het is dierverering eigenlijk) en daar achteraan uitroepen van hetgeen men verlangt. Op de duur komen hier betuigingen van onderdanigheid bij.
Na enkele eeuwen zien wij de eerste offer gebruiken, waarbij bloed vooral als offer gaarne gebruikt wordt. Dit is een stam dus uit de bergen, uit het hoogland. Een geheel ander beeld vinden wij bij sommige volkeren, die zich nabij de zee, of grote wateren bevinden. Zij leven over het algemeen in kustwouden, soms ook vlakten, die toch altijd weer door wouden worden omzoomd, terwijl over het algemeen het kustgebied zelf modderig is.
Er wordt een soort vijver gegraven. Deze vijver brengt zegen aan het dorp, zoals dat heet. Die vijvers hebben een verschillende doorsnee, maar voor zover mij bekend, is de gemiddelde doorsnee slechts 3 a 4 meter, dus zo groot als moderne kamer. Niet al te groot dus. Deze vijvers zijn onregelmatig van vorm, maar langzaam maar zeker beginnen zij rond te worden. Hier wordt door middel vaak van toeleidingen op de duur ook water van buiten toegevoerd, zodat het waterpeil kan variëren. In het begin had men alleen te maken met grondwater, later werd water van buitenaf toegevoerd, bij voorkeur uit de zee, of wel uit het meer, de rivier, waar het volk o.a. ter visvangst ging. Hier werden vaak onbloedige offers gebracht in die zin, dat gevangen vissen het leven word geschonken, (of gevangen zeedieren), doordat zij in deze vijver werden vrijgelaten. Later zien wij ook, zodra de eerste landbouw begint, dat men van de paar gewassen of woudvruchten, die men vergaart, enkele stuks – meestal goede – in het water werpt en daarin laat. De verering is hierbij niet meer een dans, maar is in het begin een zich besprenkelen met dit water: later wordt dit een besprenkelen door personen met het water. Wanneer een jacht, of vissersexpeditie uittrekt, worden zij met het water uit de geheiligde vijver besproeid of besprenkeld. Wanneer er een bijzondere gebeurtenis is, wordt dit water evenzeer zegenbrengend over het volk uitgestrooid. Voor ziekten wordt dit water, zowel inwendig als uitwendig, als een geneesmiddel gebruikt. – Uitwendig overigens niet al te veel, daar was niet altijd enthousiasme voor-. U ziet dus, twee geheel verschillende vormen.
Later vinden wij – vooral weer op het Oostelijk halfrond – o.a. bij de z.g. Reuzenmens (dus wij zitten nog in een periode, die ligt ongeveer in het begin van het Atlantische tijdperk, van uw standpunt uit een periode van ongeveer 100.000 jaar geleden), dan wordt hier in deze vijvers een verscheurend dier (een vis, kaaiman of iets dergelijks) losgelaten en men brengt hier ook mensenoffers. Deze ontwikkeling loopt echter dood en is dus verder betrekkelijk weinig de vermelding waard. Dan vinden wij verder ook de magie hier. Uit het besprenkelen met water heeft u al gezien, dat men aan bepaalde voorwerpen een magische eigenschap toeschrijft.
Water: een beeld. Langzaam maar zeker echter gelooft men, dat enkelen in staat de bijzondere kracht van dat water, of van dat beeld, ook in zich te dragen.
De eerste magiërs zijn over het algemeen paranormaal zeer goed begaafden, die van hun zienersgave etc. gebruik maken, maar daarnaast optreden (vaak in zelfhypnose), als de stem van de God. Mediums behoren tot de eerste priesters en magiërs. Hun werking is over het algemeen meer suggestief dan feitelijk. Zij zijn uitstekende suggestoren en weten zich zeer belangrijk te maken. Zij vergaren echter omtrent natuurlijke, zowel als bovennatuurlijke oorzaken zeer veel gegevens, die dan van geslacht tot geslacht in een familie worden overgeleverd.
Na deze primitieve beschaving moeten wij iets verder kijken. wij vinden nu verschillende stammen onderling wederom vereend, dus a.h.w. één volk vormend. Ais een eenvoudig beeld ter vergelijking gelieve u te denken aan Israël, dat uit een groot aantal stammen bestond en toch slechts één volk was. Ook bij de negers vindt men het nog vaak, dat elk dorp eigenlijk een aparte stam is. Vooral bij de Issisi vindt men dat sterk, terwijl toch het geheel weer één ras, één stam vormt. Deze onderverdeling brengt ons langzaam tot een gerichte maatschappij. In deze gerichte en geregelde maatschappij zien wij natuurlijk zeer sterk op de voorgrond treden de feitelijke priester. Het bovennatuurlijke wordt steeds sterker. Het is deze periode, die ons de beste jachtbeelden en de grootste jachtcultus te zien geeft. De principes van de jachtcultus zijn betrekkelijk simpel. Zij berusten op vereenzelviging van een ras- of stamgod met een dier. De beelden, die gebruikt worden, kunnen wel voor zeer verschillende doeleinden gebruikt worden en men roept vaak via een beeld zeer uiteenlopende dieren en zelfs planten aan. De gedachte leidt er echter toe, dat men niet alleen de aanroeping pleegt.
Dat was, zoals u zich zult herinneren het begin van deze ontwikkeling. Nu echter gaat men uit van het standpunt, dat de mens zijn eigen verlangen en doen moet symboliseren. Wij zien bij de jagers van de stammen in de buurt van de Sahara en het huidige Middellandse Zeegebied bv. deze vorm optreden: De aanwezige volwassenen en de jongens of jongelingen bewegen zich in een grote cirkel rond het beeld, daarbij voortdurend de jacht uitbeeldend. Ieder doet dit op zijn eigen wijze en van een ritme is nog geen sprake. De trom en de tom-tom zijn wel primitieve instrumenten, maar in deze tijd worden zij nog niet gebruikt.
Wel stoten deze jagers kreten uit. Nu kent er een ogenblik, dat het voortdurend bewegen in dezelfde richting, meestal in de ietwat bezwangerde atmosfeer van een grot, of wel ergens op een plek in het oerwoud, waar bij voorkeur weinig zon komt, tot het hoogtepunt komt. In deze razernij zien wij, dat de jongens, zich plotseling laten vallen. Zij vallen als dood op de grond.
Op dit ogenblik werpen alle jagers de gedragen werpspiesen (hout over het algemeen met een in het vuur geharde punt) op het dier. Wanneer ettelijke daarvan op een zekere wijze raken (de plekken worden door de magiërs vastgesteld) dan weet men: ten eerste, of de jacht goed of slecht zal zijn, In de tweede plaats weet men ook, of men in een bepaalde richting moet zoeken. Dus de wijze, waarop geworpen werd, is a.h.w. een orakel. Een orakel, dat door de priesters, de magiërs wordt geïnterpreteerd. In deze periode zijn de magiërs van deze gebieden vooral weerkundigen, terwijl zij bovendien zeer grote overgeleverde kennis bezitten omtrent de bewegingen en jachtgebieden der dieren, de wijze van jagen, die in bepaalde jaargetijden toegepast kan worden etc. Zij zijn a.h.w., de specialisten en deskundigen, die niet zelf ter jacht gaan, maar voor hun adviezen rijkelijk meedelen in al, wat de stam bezit.
De eredienst aan zee blijkt nu ook langzamerhand beelden te gaan gebruiken. De eerste verering, die wij aan zee zien, waarbij beelden of iets dergelijks naar voren komen, zijn over het algemeen de tijden, dat men koraal is machtig kunnen worden. Wij zien dit dan ook hoofdzakelijk aan de Oostkust van Afrika optreden en daar worden koraalbeelden (willekeurig gegroeide koralen eigenlijk ) aanbeden, terwijl ook grote schelpen worden gebruikt. In deze periode vinden wij reeds schelpdieren met zeer grote schelpen – o.a. spiraalvormig -. Dezen worden gebruikt als geluidsinstrumenten. Hiermede heeft de mensheid ook tevens haar eerst muziekinstrument gevonden. De verscheurende kreten, die men daaraan ontlokt, brengen een ritme teweeg: de bewegingen in dit ritme rond dit beeld leiden wederom tot razernij. In de meeste gevallen ontaardt de razernij van de offerdienst, ofwel in een jacht, waarbij men zeer bloeddorstig is en moedig is, ofwel het leidt tot een – laten wij zeggen – orgie.
Het is al weer een tijdje later, wanneer het seksuele element tot nog toe meestal berustend op de sterkste, het recht van de sterkste, in deze godsdienstige gebruiken mede zijn intocht doet.
Vanaf dit moment zien wij vruchtbaarheidssymbolen als o.a. de stier: beelden, die zeer oud zijn. U kunt zelfs in de holentekeningen afbeeldingen vinden van de buffelstier, de oerstier, de oeros en van de gnoe, die allen als vruchtbaarheidssymbool gelden.
Deze vruchtbaarheidssymbolen leiden ook weer tot een verfijnde vorm van dierverering. De soort wordt heilig gehouden en op een bepaalde tijd geofferd. Een gebruik, dat voortbestaat tot ver in het Babylonisch-Syrisch tijdperk, terwijl daarnaast overal deze vruchtbaarheidssymbolen worden aangebracht, deze diertekeningen, om zegen te krijgen voor de gemeenschap. Hier zien wij huwelijksgebruiken optreden, waarbij religieuze factoren meewerken en voor het eerst ook de standen van de maan mede bepalend zijn voor de bepaling van huwelijksdata. De moraal is natuurlijk nog heel anders, dan u die kent. Er komen echter zeer interessante gebruiken voor. Zo is er bv. een stam in Amerika (het midden van Zuid-Amerika eigenlijk), die voor het huwelijksritueel het volgende kent! In de eerste plaats wordt bestemd door de magiër – niet door de mens zelf, maar door de magiër – of het paar, dat wenst te huwen, geschikt is. Hiervoor wordt een zeker loon betaald. Gedurende drie maanden zal dan de jongeling zich op jacht moeten begeven en mag niet terugkeren in de gemeenschap, terwijl het meisje in kwestie gelijktijdig wordt gezet aan de zwaarste en meest vernederende arbeid, die er in de gemeenschap te vinden is. Na deze drie maanden ontmoeten de ouders plus de jonge man en jonge vrouw elkaar, en hierbij worden dan de eerste huwelijksgiften gewisseld. Deze huwelijksgiften bestaan in deze tijd vaak uit primitief vaatwerk, uit soms reeds uit gebakken klei, of uit hardsteen en lavasteen gemaakte wapenen.
Verder soms uit jachtbuit of vruchten. Deze huwelijksgiften zijn in zoverre bepalend, dat hiermee van een verloving kan worden gesproken. Er wordt dan gedurende ongeveer een week feest gevierd, waarbij elke avond weer vruchtbaarheidsdiensten worden gehouden. Laten wij maar zeggen: een vruchtbaarheidsdienst, waarbij de magiër voorgaat en uiteindelijk dan de gemeenschap volgt. Opvallend is, dat geslachtelijk verkeer op deze bijeenkomsten voor beiden geoorloofd is, behalve met elkaar. In deze orgiën worden zij streng gescheiden gehouden. Dan volgt daarop een periode, die vaak enkele jaren kan duren, omdat eerst een bepaalde stand van de sterren moet bereikt zijn, voordat het huwelijk feitelijk wordt. Wordt het huwelijk gesloten, dan worden wederom giften overhandigd. In dit geval betaalt de man voor de vrouw. Dus eerst hebben de ouders giften gegeven bij het verlovingsfeest. Nu betaalt de man aan de vrouw. Dit gebeurt over het algemeen met een deel der eerst reeds ontvangen huwelijksgift plus daarbij wederom jachtbuit enz. Hierna echter wordt het huwelijk gesloten en zijn beiden wederom voor een periode van 12 manen (niet maanden, maar manen, perioden van 28 dagen dus, eigenlijk 29 dagen] van elkaar gescheiden. De vrouw echter wordt nu verzorgd en vertroeteld door haar ouders, terwijl de man in deze periode recht heeft op de lekkerste beetjes van de jachtbuit. Eerst daarna wordt het huwelijk feitelijk gesloten.
U ziet, dat was een betrekkelijk intricate geschiedenis. Het zal u misschien interesseren, hoe de magiër kwam tot zijn vaststelling. De magiër vergeleek een aantal lichamelijke kentekenen van de vrouw en man, waaronder inplanting en groei van het haar, de vorm der oren, de plaatsing der ogen, de breedte der neusvleugels, de afmetingen van de mond. Verder de gelijkmatigheid van onderarmen en de benen plus nog enkele andere niet nader te noemen afmetingen.
Deze afmetingen werden dan vervolgens berekend t.o.v., z.g. godenstanden. Men geloofde n.l., dat de sterren het symbool waren van regerende Godheden en als zodanig moesten de kentekenen van die God in het paar aanwezig zijn. Was dit inderdaad het geval, dan konden beiden natuurlijk beginnen met de eerste proeven voor het huwelijk. Dus de voortijd van de verloving. Op de duur heeft dit er toe geleid, dat zeer velen…..laten wij maar zeggen: “onkerkelijk” trouwden. Zij trokken zich terug uit de gemeenschap, omdat zeer vele jonge mensen niet het geduld hebben enkele jaren te wachten – ongeacht de beproevingen daar verder aan verbonden – voordat zij tot een samenleving konden overgaan.
Andere gebruiken – lichtelijk variërend – komen zo voor over praktisch de gehele wereld. Het is een periode van een zeer primitieve gemeenschap met een uitermate formalistisch denken en ritualistisch handelen. In deze periode wordt de eerste kunst der sterrenkunde geboren. In deze periode vinden wij ook de eerste werkelijke wichelaars. D.w.z. degenen, die op tekenen in de natuur, in offerdieren, in vruchten enz. de toekomst vooruit zeggen en als orakel buitengewoon goede diensten bewijzen. De magie gaat echter in deze periode reeds veel verder, omdat men nu zich verder ontwikkelt op het denken, dat mens de groepsgeest kan roepen door gelijkenis en meent ook de geest van een mens te kunnen roepen door een gelijkenis van die mens te naken. Het gebruik, dat tegenwoordig nog voorkomt in vele zwart-magische cirkels en groepen, (het maken van bv. wassen beeldjes, zoals tegenwoordig nog wel gebeurt), is dus in die oudheid reeds begonnen. De gelijkenis was natuurlijk zeer primitief, werd meestal gemaakt uit vochtig zand of klei. Het beeldje werd dan aan allerhande onterende handelingen onderworpen, om op de duur zo de dood te veroorzaken.
Hier is dus niet alleen sprake van suggestie, (natuurlijk komt die magische handeling het slachtoffer onmiddellijk ter ore), maar ook wel degelijk van zwart-magische krachten: vaak gesteund, wanneer de geestelijke krachten, die men oproept: niet sterk genoeg zijn (terwille van de reputatie waarschijnlijk), met vergiften, ongevallen e.d., veroorzaakt door de magiër of zijn helpers. De godsdienstige ontwikkeling in de oertijd brengt ons nog niet tot het ééngodendom. Het toont ons rol reeds vele denkers, die voor zichzelf tot deze conclusie komen. Men moet dus goed begrijpen: er is een veelgodendom, zelfs in de groter wordende stammen. Zoals reeds gezegd, een volk kan bestaan uit een groot aantal stammen, waarvan elk zijn stamgod heeft, waar bovendien het volk als zodanig ook weer een superieure Godheid kent. Deze soort van veelgodendom is – meen ik- op het ogenblik het best bewaard in de overblijfselen van Egypte, waarin wij zelfs ook de diergod in zeer vele vormen zien optreden. Men gaat echter de dieren niet meer zien als dieren, naar als menselijke wezens, die de eigenschappen dier dieren in grote sterkte in zich dragen. Zo worden maskers gesneden en gedragen, of schedels, ook wel slecht geprepareerde huiden, door de tovenaars, die hierdoor aanduiden, dat zij de macht en de kracht in zich dragen van een leeuw, of van een tijger – vergelijkend gesproken of de slimheid van de slang bezitten, giftig zijn als de schorpioen, enz.
En hier begint eigenlijk een soort magie, die wel zeer opvallend is. Degenen onder u, die wat meer van magische principes op de hoogte zijn, zullen zich ongetwijfeld herinneren, dat men – indien men zelf volledig in zijn macht vertrouwt – tot een zeer sterke projectie van eigen persoonlijkheid kan komen, waardoor ook op onstoffelijke- wijze zeer grote prestaties kunnen worden verricht, al dan niet met medewerking van geesten van buiten. De tovenaars in deze tijd geloven zo sterk in hun eigen attributen, dat zij, dank zij deze attributen, plus de paranormale gaven, die in de families der tovenaars sterker worden ontwikkeld en dus ook beter en meer voorkomen dan elders, kunnen konen tot zuiver wonderlijke verrichtingen. Wij hebben in deze tijd ook de eerste pijl en boog reeds gevonden en zouden kunnen zeggen, dat de zelf begoocheling, gepaard gaande met het gebruik van wapens en afbeeldingen, een vernietigingsmagie tot aanzijn roept, die bij vele stammen bijzonder sterk is.
De wit-magiërs zijn in de minderheid. Zij zijn het, die het oude verkeer met geleidegeesten nu bewust verder beleven en hun leringen en wijsheid, hun steun aan heb volk geven, wanneer het daarom vraagt. De zwart-magiër dringt het op en hij is de eigenlijke leider van de stam.
Ongeveer een 80.000 jaren geleden was de doorsnee-priester een verschijning, die doet denken aan de Sjamaan. Deze priesters maakten reeds gebruik van slangen, van met slangenvel beklede trommen bv. Zij maken gebruik van afgerichte andere dieren (over het algemeen dieren, die afschuw inboezemen). Zij dansen, zij roepen geesten aan voor dreiging en krijgen a.h.w. een aparte vocabulaire, een geheimtaal, berustend op uit het verleden overgeleverde namen, die voor de doorsneemens hun betekenis, al verliezen. D.w.z., dat op de duur de magiër een reeks zinledige woorden uitroept, die voor niemand betekenis hebben en waarvan hij ook zelf de betekenis niet meer weet, maar waarmee hij tracht de oude krachten, die zijn voorvaderen eens als God geregeerd hebben, weer tracht op te roepen. Ik bouw mijn zin verkeerd: ik moet natuurlijk zeggen: de Goden, die de voorvaderen regeerden.
Het is aardig hierbij onmiddellijk aansluitend hier op te merken, dat het geloof van deze primitieve mensen aan deze zelfgeschapen Goden, in deze periode een groot aantal natuurgeesten en demonen tot stand brengt, die juist krachtens deze niet meer begrepen aanroepingen lang blijven voortbestaan, nadat het weten omtrent hun eigenlijke eigenschappen reeds verloren is gegaan, Het zijn vaak deze geesten, die – door middel van mediums al weer – zich openbaren die ook vaak uit wolken en de nevel bv., bepaalde beelden boetseren. Men ziet soms een nevel opstijgen in de vorm van een geopende hand, van een gebalde vuist, in de vorm van een bok, in de vorm van een korenaar, een boom, of zelfs een soort bliksemschicht. Dit is overigens helemaal niet iets, dat op deze wereld uitgestorven is, er bestaat zelfs heden ten dage in Zuid-Amerika nog een meer, waar op bepaalde perioden de nevel, die uit het meer opstijgt, vormen aanneemt als smekende handen etc. Een is onder de indianen algemeen bekend en naar ik meen ook aan menig esotericus verder bekend geworden. Dus deze kleine demonen en Goden, vaak door mensen geschapen, plus de groepsgeesten, zijn de beheersende factoren der oertijd. Het feit, dat de groepsgeesten de mens trachten op te voeren tot een groter begrip van wereld of/en leven, brengt uiteindelijk met zich mede, dat andere waarden, dan de oorspronkelijke worden verbonden aan de demonen. Naarmate het begrip van de werkelijke God groeit, groeit ook de macht van de demon, die foutievelijk als God wordt verweerd.
Ik zou natuurlijk hierover nog zeer veel kunnen zeggen. Ik moet echter tot mijn spijt vaststellen, dat de voor mij beschikbaar gestelde tijd praktisch verstreken is. Zeer jammer. Laat mij dan kort samenvatten: dat in de oertijd het onbewust scheppend vermogen van de menselijke geest voor deze mens een aantal Goden heeft geschapen, die hij: krachtens zijn eigen geestelijke macht en vermogen wederom, magisch, kon dwingen, regeren en heersen.
Toen de wetenschap hieromtrent verloren ging, ontstonden meer intricate godsdienstige gebruiken, een meer rituele magie, waarbij de geest en de demon langzaam maar zeker machtiger werden dan de mens, omdat de mens hun naam en oorsprong niet meer kent.
Hieruit wordt langzaam maar zeker de magie geboren in haar juiste vorm, n.l. de esoterische scholing, die in haar karakter magisch zijnde, het magisch werken buiten het “ik” slechts als een bijkomstigheid beschouwt, terwijl de bewustwording hoofdzaak wordt. Wanneer eenmaal de esoterische scholing in ernst begint, kunnen wij zeggen, dat vanuit geestelijk standpunt de oertijd voorbij is en vanuit menselijk standpunt de eerste beschavingen reeds betrekkelijk ver gevorderd zijn.
Voor geestelijke bereiking is vertrouwen een noodzaak. Logisch en kritisch is echter evenzeer onmisbaar. Hoe kunnen wij aan beide voorwaarden voldoen, zonder zelf het slachtoffer te worden van een psychisch conflict?
Kijk eens aan, welk vertrouwen heeft elke mens het hardste nodig? Wij zeggen vertrouwen in God. Zeker, maar waar is God ergens? Van binnen. U weet wel. Het Koninkrijk Gods, dat in u is. En al die andere mooie spreuken. Nu, wanneer een mens voldoende vertrouwen in zichzelf, in zijn geestelijk streven en in zijn leven heeft, dan kan hij door zijn rede nooit in strijd komen met het vertrouwen. Want hij vertrouwt voldoende in zichzelf, om zijn eigen redelijk overleg ook te vertrouwen. Nietwaar?
Ik zou zeggen dan ben je er. Maar dat is nu juist het rare van het geval. Ik zou natuurlijk ook cursus kunnen gaan geven, maar dat lijkt mij toch eigenlijk te uitgebreid hier. Dan zou ik gaan concurreren met Theodotus en daar begin ik niet aan. Dan krijg ik nog op mijn kop ook. Ja, wat kennis betreft is hij een warenhuis en ik een middenstander. Daar kun je niet tegen op, al ben je nog zo sterk georganiseerd. Nu moet je eens luisteren. Een mens, die leeft op aarde en die probeert het beste te doen, wat hij doen kan, als hij goed is. – Nu ja en anders zegt hij, dat hij het beste probeert te doen: dat komt meer voor.- Maar laten wij aannemen, dat hij dus het beste doet, wat hij doen kan. Wanneer die mens nu geen vertrouwen in zichzelf heeft, dan gaat hij kritisch tegen zijn rede in: want het beste, wat je denkt te kunnen doen, moet je redelijk hebben vastgesteld. U zegt toch ook niet: “Ik heb een gevoel” en dan geeft u een grote klap en dan zegt u: “Zie je, nu heb ik wat goeds gedaan.” Wanneer u iets goeds gaat doen, gaat u zeggen, “Hoe kan ik goed doen? Wat is goed volgens mij?
En dan goed-doen, dat is hetgeen, wat bewustwording teweegbrengt. Omdat alles, wat je denkt, dat goed is, voor jezelf ook goeie resultaten moet hebben. En…..gebeurt dat niet, dan weet je in ieder geval de volgende keer, dat je het beter moet doen, nietwaar? Maar als je nu vertrouwen hebt in jezelf, dan zeg je: “Kijk, ik doe het beste, wat ik kan. Voor mij is dat niet beter mogelijk. Wanneer ik dat doe, dan komt het goed, want ik kan niet beter”. Dan beginnen de meeste mensen wel op die manier, maar nu gaat het niet, zoals zij dat verwacht hadden. Want een mens denkt n.l. niet alleen redelijk, maar ook met zijn gevoel. En dat denken met het gevoel is het juist, dat het je heel vaak doet. Want dan ga je op gevoelsgrond en je een voorstelling maken van hetgeen, dat er zal gebeuren, doordat je een behaalde daad hebt gesteld, iets op een bepaalde manier hebt gedaan enz. enz. En dan klopt het niet. Dan zeggen zij: “Ja, nu ligt de fout bij mij”. Dat is stom. Ligt die fout bij u? Neen, u heeft toch het beste gedaan, wat u dacht, dat u kon doen? Dan heeft u geen fout gemaakt. Maar u heeft wat geleerd. Als u dat aanvaardt – dus dat lesje aanvaardt – wat gebeurt er dan? Dan corrigeert u, dan wijzigt u uw houding. En in die wijziging schept u a.h.w. de volmaaktheid, waar u met uw gevoel al naar toe aan het streven was, maar die u nu pas redelijk kunt gaan overzien.
Maar…. ik wilde alleen maar zeggen, er zijn een hoop mensen, die zeggen: “Ja, maar nu ben ik de schuld”. Dan gaan zij er bij zitten. Dan zeggen zij: “Ik heb het fout gedaan. wij gaan overnieuw beginnen.” Neen, dat is het juist. Zeg bv., dat je van hier naar huis gaat en je loopt de verkeerde straat in. Je hebt al een kwartier gelopen en je komt tot die ontdekking. wat zeg je dan? “Nu moet ik weer naar het beginpunt terug?” of zeg je: “Ik ga de weg zoeken. Ik weet, dat ik verkeerd ben. Wat weet ik nu nog? O, die richting in, dan kom ik thuis”. Dan heb je vertrouwen genoeg in jezelf om te weten, dat je die weg vinden zult. En dan vind je hem ook. Maar als je jezelf zenuwachtig maakt, dan kun je het honderd keer vragen, maar dan kom je er nog niet. Geestelijk precies hetzelfde. Wanneer u geestelijk een fout maakt, of lichamelijk misschien een fout maakt, dan zegt u: “He, ik zit in de verkeerde straat. Ik ben een verkeerde weg ingeslagen.” Moet ik nu teruggaan tot het beginpunt en vandaar weer opnieuw beginnen?”
Wel neen, man. Dat kun je niet eens. Maar iemand, die zichzelf niet vertrouwt, die probeert het. Dan krijgen wij het conflict. Want de rede zegt: “Dat moet je doen”. Maar wat zegt het gevoel? “Ja, maar ik moet daarheen terug”. Het zou een hoop mensen erg prettig vinden,
hoor, om terug te gaan zo nu en dan. Als je 60 jaar bent en je herinnert je, dat je op je 19de jaar een fout hebt gemaakt en weer opnieuw beginnen. Maar zo is het niet. Dat kan niet in het leven. Je kunt alleen zeggen: “Ik weet dus, hoe ik fout ben afgeweken, en nu ga ik die kant uit”. Daar moet je zelfvertrouwen voor hebben. Voor jezelf aannemen, dat je het toch weer kunt vinden. En goed kunt vinden.
Stel je eens voor: dat je op die manier leeft. Met dat zelfvertrouwen. Waar kun je dat dan op baseren? O, heel eenvoudig: Waar in de Schepping ook iets bestaat of leeft, daar is het wel zeker, dat God ook is. Want er is geen leven zonder God. Dus: in mij is God. Punt! En als God in mij is en ik doe het beste, wat ik kan, dan zal God mij helpen om de rest te doen. Ik kan rustig op mijzelf vertrouwen, want ik heb God achter mij staan. Alleen wanneer ik tegen beter weten in de verkeerde kant uit ga, dan verlies ik die steun, dan word ik onzeker. Dan weet ik niet meer, wat ik moet doen. Maar zolang ik het beste, wat ik kan, zo verantwoord mogelijk doe, heb ik God achter mij staan. Dan komt de zaak in orde. Dus vertrouwen heb ik genoeg.
Maar, het is jammer, ik ben nog niet in staat om aan die God te vragen: “Waar is de weg? Hoe moet ik nu verder?” Je kunt het wel vragen, maar het antwoord, dat krijg je toch maar heel beperkt. Dus: daar komt de rede. Je moet redelijk denken, dus voor jezelf verantwoord,
bepalen, hoe je verder gaat. Wanneer je nu maar let op alles, wat er gebeurt op die weg, dan stoot je je niet als een ezel maar twee keer aan dezelfde steen. Wat zeg ik? Een ezel stoot zich maar één keer aan dezelfde steen. Dus zou je nog erger zijn. Nu ja, goed. Ik denk, dat menige fatsoenlijke ezel het een belediging zou vinden om een mens genoemd te worden onder zekere omstandigheden. Ja, dat is ook geen wonder. Een ezel ziet n.l. de mens altijd uit het ongunstigste standpunt. Hij is het lastdier. Het gebruiksvoorwerp. Dan is het ook geen wonder, dat hij een slechte opinie heeft over de mensen. Wanneer je één keer een fout hebt gemaakt, dan weet je, dat er iets verkeerd is geweest. Dus, wat je ook de volgende keer, wanneer je diezelfde situatie weer ontmoet, zult doen, is niet hetzelfde, wat je die eerste keer hebt gedaan, want dan loop je vast. Dat kun je zo op je vingertjes natellen. Dus de rede zegt: Hè, de vorige keer was het zo. Ik heb het toen wel zo goed gedaan als ik kon, maar…..nu blijkt het toch wel, dat ik dat niet meer mag doen. Dan kom ik niet verder. Ik moet mij realiseren: waarom is het spaak gelopen? O dus……dan moet ik die kant uit. Dat is eigenlijk in het leven de stem Gods. Het spel van vergissingen misschien, dat leven, als je het zo bekijkt. Maar elke vergissing, die rede lijk wordt verwerkt, – niet alleen met je gevoel, met de rede, met je verstand, die geelt je een nieuw inzicht in jezelf én in de wereld. Waar of niet? Wanneer dat inlicht er is, kun je dus beter en zuiverder je weg gaan. Zo leidt God je. Niet door middel van je gevoelens, maar juist door middel van het bewustzijn, dat voor jou als mens in de rede voor jezelf geuit en geopenbaard wordt naar het punt, waar de volmaking uiteindelijk…., op ons wacht. Laten wij hopen, dat die volmaking niet te lang op ons behoeft te wachten. Dan zou ik zeggen, heb ik daar toch de vraag wel voldoende mee beantwoord.
Ik wilde dit zeggen: Er zijn mensen, die zien dan die fout niet. Zij denken, dat zij het juist goed gedaan hebben.
Ja, weet je, dat zijn mensen, die maken deze ene fout. Zij zeggen: “de hele wereld is gek, maar ik niet.” M.a.w. zij zijn niet gezond in hun denken. Als de hele wereld gaat zeggen, dat iets niet in orde is, dan kan die wereld ten dele ongelijk hebben: best mogelijk. Maar aan de andere kant moet er toch ook iets zijn, wat aanleiding was hiervoor. En die aanleiding, die kan nooit bij een ander liggen. Dat klinkt je misschien erg gek, hè? Maar het zit nooit bij een ander. De aanleiding ligt in jezelf. Want jij hebt zo geleefd, dat je in deze situatie bent gekomen, nietwaar? Dus het feit alleen, dat je in die situatie terecht bent gekomen, plaatst je voor een reeks van feiten, die uiteindelijk pas duidelijk worden. Ga je nu zeggen. “Ja, maar ik ben onfeilbaar. Ik weet dat….. Ik heb gelijk, altijd…..”. Dat is fout. Nu moet je niet gaan zeggen: “Die anderen hebben gelijk”. Dat is ook stom. Je moet zeggen: “Waarom zeggen die, die anderen dat zo? Wat is de reden, dat zij dat doen?” Begrijp je? Dan leer je wat uit die vergelijking, dan zal je heel waarschijnlijk ook wel weer daardoor iets verder kunnen komen.
Maar iemand, die dat niet kan, dat helemaal niet kan, die altijd blijft zeggen: “Ja, maar ik heb gelijk”, ook wanneer de hele wereld anders zegt “ik heb gelijk” zonder eerst te gaan kijken, waarom die wereld zegt, dat je ongelijk hebt, dan kun je later nog altijd op je mening terugkomen, dan is het een psychopathisch geval. Die mensen kunnen niet meer anders denken dan vanuit zichzelf.
Zij sluiten zichzelf daarmee voor een groot gedeelte van de wereld af. Want zij kunnen zichzelf niet zo zien, zoals de wereld hen ziet. Dat is natuurlijk erg beroerd. Want dan wordt je eigenlijk volgens je eigen idee miskend. Ja…..geen ouwe koeien uit de sloot halen, niet over mijn vrouw gaan praten enz. Maar laat ik het zo stellen, wanneer ik nu denk, dat ik een heilige ben en ik heb op een avond een borrelt je gedronken, dan zeg ik: “Ja, maar ik ben heilig, ik mag dat toch. Ik doe dat toch zo goed als ik kan. Ik mag toch ook wel eens wat op mijn manier doen” En ik kom thuis en, …. ja….. het heet bedsermoen, geloof ik, Neen, tegenwoordig heet het spraakwaterval. Dan denk je bij je zelfs “Ja? maar hoor eens, waarom?
Ik ben toch zo’n goeie vent”. Voor je het weet, heb je wat teruggezegd. Stop dan allebei je oren maar dicht en wees gelukkig, dat er geen bezem aan te pas komt. Ik heb het uit ervaring.
Waarmee ik maar zeggen wil: Zolang je alleen vanuit jezelf gaat denken en je niet indenkt, waarom een ander zus en zo reageert, ook al ben ik nog steeds overtuigd, dat in een borreltje zoveel kwaad niet schuilt, mits met mate – ja, mijn standpunt, hoor, geen enkele blauwknoper, die ik op zijn tenen wil trappen – maar mijn heel persoonlijk standpunt: dat heeft met de Orde niets te maken: met mijn vroeger leven wel. Maar als ik mij het standpunt van mijn…., van die andere persoon had gerealiseerd, dan had ik misschien een weg gevonden, waardoor ik dat borreltje voor die ander aannemelijk kon maken dus harmonisch kon leven, zonder allerhande conflicten. Ja, voorbij. Laat ik mij daar niet meer druk over maken. Ik geloof, dat ik zo de vraag wel van mijn kant uit belicht heb.
Er zit aan vertrouwen nog een andere kant, als het niet alleen het zelfvertrouwen is, maar ook vertrouwen in een leiding, die men aanvaardt, hetzij in een werkverband of anderszins, in een organisatie. Dat vertrouwen eist: Maar het eigen logisch verstand zegt: Neen. Hoe moet je dan in zo’n geval handelen?
Dan moet je voor je zelf heel ernstig nagaan. Als u een leiding niet aanvaardt van het begin af aan, dan is er geen vraag over. Dan bent U redelijk en logisch. Het grote probleem komt, wanneer je die leiding aanvaard hebt. Dan ga je dus zeggen: Ik zie dit als een waarde zo en zo. Dat is ook redelijk, hoor. Dat is ook een besluit, dat je met je rede neemt. Je hebt er verschillende dingen bekeken en dan zeg je: Kijk, zo is dat nu toch wel. Daar moet je zelf vertrouwen voor hebben, om dat te zeggen. Maar dan komt er een ogenblik, dat je zegt: “Nu ben ik het met die leiding niet eens”, Ja, dan moet je gaan zeggen, “Waarom niet”. Heel eerlijk. Als je dan zegt: “Kijk eens, die leiding is hier fout”, dan staat je maar één ding te doen: Dan zeg je: “Hoor eens, ik heb in die leiding geen vertrouwen meer. Dus mag ik zelfs die leiding niet meer aanvaarden”. Dan moet ik direct met die leiding breken. Dan moet ik zeggen: “Hoor eens, bedankt voor alles, wat ik zover gehad heb, maar ik heb mij vergist, ik ga van het begin af aan de zaak nog eens herzien”. Of – en dat kan ook – je gaat redelijk zeggen: “Kijk eens, zoveel keren heeft die kerel gelijk gehad en ik eigenlijk een klein beetje ongelijk. Hij was dus knapper dan ik. Ik zal dus deze leiding verder aanvaarden en ten volle aanvaarden, met dit voorbehoud – op het ogenblik, dat mij blijkt, dat deze leiding fout is, – niet alleen uit mijn eigen denkwijze. Maar uit het totale verloop van gebeurtenissen en feiten – dan zal ik deze leiding onmiddellijk verwerpen. Dan zal ik zelf deze leiding zeggen (al gebeurt dat maar stilletjes van binnen, bij wijze van spreken): vanaf heden zijn wij gescheiden. Ik kan u niet aanvaarden. Ja, het zou mooi zijn, als de mensen dat deden. Maar de meeste doen dat niet.
De meeste zeggen: God, of Leider, of Meester, dat, ja, dat ene punt, dat bevalt mij niet. Maar verder ben je toch wel goed: ben je een goeie jongen. Dus dat ene punt neem ik niet, de rest wel”. Daar zit de grote fout, want dan schep je een valse verhouding. Dan loop je altijd vast. Want je moet altijd zo denken: wat zo’n leiding geeft, nietwaar, dat is een geheel. Dat is niet in brokstukjes te hakken. Dat is precies hetzelfde als dat je zegt: “Ik neem iemand, die mij zal dragen”. Weet je wel, in zo’n draagkoetsje. Dan zeg je: “Nu, dat ene been van die vent, dat bevalt mij niet.” Dat hak ik af. Nu stap ik in mijn draagkoetsje en nu ga ik verder”. Dan kijken zij heel raar als zij dan niet draagkoetsje rondm…..eh….. omvallen. Excuseer, hoor. Oude gewoonte. Het was niet zo bedoeld. Nederig mijn excuses ervoor. Maar begrijp dus, wat ik bedoel. Ik geloof, dat de rede moet gaan boven alle leiding. Maar wanneer ik een leiding volg, terwijl ik hem niet aanvaarden kan, dan gaat het half. Dan heb ik geen vertrouwen meer, heb ik ook geen zelfvertrouwen meer. Dan ga ik mij afvragen: “Is het nu die leiding, of ben ik het nu? Wie van ons tweeën heeft gelijk?” Fout. Zeggen: “Of ik stel mijn vertrouwen in die leiding: ik neem aan, dat ikzelf dus op dit moment gefaald heb (dan je zelfvertrouwen hebben, hoor: er is meer zelfvertrouwen voor nodig om te zeggen: hoor eens, ik heb een fout gemaakt: dan om aan te nemen, dat je volmaakt bent, geloof dat maar). Dus zeg: “Goed, ik heb dus schijnbaar een fout gemaakt. Goed, ik aanvaard de leiding”.
Of je zegt: “Leiding, het spijt mij, afgelopen. Ik kan dit niet aanvaarden redelijk. Ik heb zoveel vertrouwen in mijzelf, dat ik meen de juiste weg te kunnen vinden. Ik ga zonder u”. Ja. dat is de enige oplossing, zou ik zeggen. Je moet in die dingen altijd rechtuit zijn. Al is het alleen maar tegenover jezelf. Als je dat bent, dan zul je ondervinden, dat je juist, doordat je voor jezelf eerlijk tegenover jezelf bent, vertrouwen in jezelf hebt. En heb je dat vertrouwen, dan kun je ook in de wereld goed leven, goed doen: Dan kun je geestelijk bewustzijn verwerven en alles, wat er bij hoort.
Maar op het ogenblik, dat je of je zelfvertrouwen in jezelf kwijt raakt, of wel je zelf dan toch maar omwille van de schijn nog vast haakt aan waarden, die je wantrouwt, dan verloochen je jezelf: dan vertrouw je jezelf niet meer én andere krachten niet meer. Vertrouw je God niet meer, heb je niets meer. Dan sta je met lege handen.
Is Boeddha na zijn overgang gereïncarneerd?
Neen, d.w.z. de Gautama Boeddha. Want laten wij niet vergeten, dat er heel veel Boeddha’s zijn. Een Boeddha is een geest, die een bepaalde staat van bewustzijn heeft bereikt, waardoor hij of zij kan opgaan in Nirvana. Maar een geest, die daarin opgaat, kan terugkeren op de wereld: reïncarneren, om een taak op die wereld af te maken. Dat is dan ook de achtergrond van de z.g. levende Boeddha’s, zoals u weet. Men neemt aan, dat dit geïncarneerde zielen zijn, die reeds in een vorig bestaan voor zichzelf de bevrijding van het “rad” – het rad van het noodlot, de wereld – bereikt hebben, maar die terwille van de mensheid hebben terug te keren en hun onderricht op aarde ook verder te geven, wanneer u dit nu naar in de gaten houdt, zou ik zeggen, dan hoeven wij deze vraag eigenlijk niet meer te beantwoorden. Want dan heeft u het antwoord al. Maar de Gautama Boeddha was zo hoog gestegen, dat het hem mogelijk is om in te grijpen en te onderwijzen door middel van anderen, of door middel van een ogenblikkelijke materialisatie, waarvoor dus geen reïncarnatie nodig is. Hij kan zich in stoffelijke vorm op aarde bewegen, wanneer hij dit wenst, zonder dat hij daarvoor eerst weer “mens” moet worden.
Die gave heeft Christus natuurlijk ook?
Natuurlijk. Die hebben alle Groten. Het is erg jammer, dat wij altijd tegenover het probleem komen te staan, dat Jezus, de Christusdrager van deze tijd – als ik het zo mag uitdrukken – God is in absolute zin. In relatieve zin: Ja, Hij is God, omdat Hij, deel zijnde van de Vader, Zich volledig van dit deelgenootschap bewust is. Maar dat kunnen wij uiteindelijk ook bereiken.
Niet, wanneer wij in een hogere sfeer zijn, dan moeten wij nog heel wat verder, dan wat wij “de lichtende sferen” noemen natuurlijk. Maar wanneer men in deze allerhoogste sfeer komt, dan blijft men zichzelf: alleen: men gaat gelijktijdig op in het totaal van het Goddelijk beleven. Nu kan het dus zijn, dat dit “ik”, dit bewuste deel van het Goddelijke a.h.w., zijn eigen taak nog niet voltooid acht en vanuit het Goddelijke werkende – zoals het eigenlijk voor de Boeddha ook is -, zich op aarde projecteert, daar desnoods stoffelijk weerkeert of optreedt, zonder dat daarvoor een reïncarnatie nodig is. Omdat met het bereiken van het Goddelijk bewustzijn, contact met het Goddelijke, direct en bewust, het scheppend vermogen van het Goddelijke, dat een erfdeel is van al het- geen God heeft voortgebracht met bewustzijn, ook in deze wezens volledig berust. Zij kunnen dus voor Zichzelf al datgene scheppen, wat Zij nodig hebben. Ook een lichaam, ook een wereld desnoods, wanneer zij dat wensen.
Mag ik nog even wat vragen over het onderwerp van zo-even? Christus heeft zich toch indertijd in Maria wel geïncarneerd?
Zeker. Zoals Boeddha incarneerde via Maya, de koningin, waaruit hij geboren werd. Het is begrijpelijk. Wanneer wij aannemen, dat het de allerhoogste Geest is, die neerdaalt, dan is het dwaas om deze incarnatievorm aan te nemen. Wel wanneer wij aannemen – en dat mogen wij uit Jezus’ woorden ook wel besluiten, nietwaar -: “Ik was, voor Abraham was” – dus een zeer oude geest. Het is een term, die ik niet prettig vind, omdat een hele hoop mensen zich ‘oude geest’ noemen en dan denken, dat zij daarmee bewijzen, dat zij buitengewoon geestelijk ontwikkeld zijn. Op aarde is dat eigenlijk niet waar. Een geest dus, die een zeer hoge graad van bewustzijn heeft bereikt, maar….. nog niet de volmaaktheid kent en de volmaaktheid niet kennende, die volmaaktheid wil bereiken voor zichzelf, maar tevens voor anderen en daardoor de vorm “mens-zijn” en “leraar-zijn:” kiest, om zo het laatste bewustzijn te vinden. Daardoor incarnatie. De Gautama Boeddha, Siddharta, uit Maya, de koningin. Jezus uit Maria, de verloofde van Jozef.
Dus zoals Gautama zich kan materialiseren, zou hij dan bv. ook als Melchizedek op aarde geweest zijn?
Dat geloof ik niet. Melchizedek is een andere figuur, die zeer zeker nog niet tot de allerhoogsten behoort en die – als ik niet verkeerd ben ingelicht – (ik moet hier even voorzichtig zijn, want het gaat over wezens. die boven mij staan en waar ik dus geen volledig inzicht of overzicht heb), maar voor zover ik weet, behoort tot de geestelijke leiders van de Witte Broederschap en reeds in zijn tijd, in zijn leven, deel uitmaakte van deze zelfde broederschap. Ik geloof niet, dat die later geïncarneerd is als Boeddha. Ik meen zelfs, dat hij niet meer geïncarneerd is. Er zijn er meer zo.
De Boddhisvata, staat die op dezelfde lijn als de Gautama Boeddha?
Een Boddhisvata is eigenlijk een verlichte geest. Een Boddhisvata heeft echter niet het peil van de grote Boeddha, – dus die Boeddha, die eens per periode komt, bereikt. Hij heeft echter het Nirwana bereikt. Over een hoger of lager staan kunnen wij misschien niet spreken, tenzij wij willen zeggen, dat een Gautama, een leraar Boeddha, dus eigenlijk de uitdrukking is van de volmaakte in zijn geestelijke, volledig bereikte vorm. Terwijl Boddhisvata de uitdrukking is voor een volledig opengebloeide geest. Zodat wij de term Boddhisvata kunnen toepassen op zeer velen, evenzeer als de term Boeddha dus, maar niet Gautama Boeddha. Desondanks noemt men vele beelden, die de Gautama Boeddha voorstellen in mediterende houding: ook wel Boddhisvata. Dus men ziet, dat hier de mediterende “Godheid” a.h.w. toch ook weer wordt gezien als een geest, die nog niet het volle bewustzijn heeft bereikt, aannemende, dat uit de meditatie eerst het bewustzijn voortkomt en dan geen meditatie meer plaats vindt. Het is dus die kwestie van lotus, maar altijd met de meditatiehouding. Zodra die wegvalt, dan spreekt men niet meer over een Boddhisvata. Zo kent men bepaalde Boeddhabeelden, die men nooit Boddhisvata’s mag noemen, omdat zij niet zijn afgebeeld in mediterende, maar in zegenende houding.
Zoudt u nog eens een definitie willen geven en een uitleg van de volgende begrippen, gedachte, gevoel, intuïtie en waarneming?
Mag ik met de waarneming beginnen? Waarneming is een beeld in mijzelf ontstaan door prikkels van buiten af ontvangen. De gedachte is een recapitulatie van ondergane prikkels, komende van buiten mij, in mijzelf geprojecteerd en afgebogen tegenover andere in mij aanwezige waarden. Gevoel is het onberedeneerd en onbewust gestuwd worden door oorzaken in mijn vrezen. Voor een mens kunnen die evenzeer van stoffelijke als van geestelijke aard zijn. Intuïtie is het aanvoelen van – of herkennen van – toestanden buiten het “ik”, zonder dat dit bewust beredeneerd wordt, zodat de onbewuste of onderbewuste gedachte hier een reactie kan veroorzaken, die niet meer in de gedachte als bewust kan worden vastgelegd. Intuïtie kan voortkomen uit de geest, maar evenzeer uit onderbewustzijn, of gemeenschappelijk – of bovenbewustzijn – in de mens.
Onder hypnose kunnen sommige zieken hun eigen ziekteverschijnselen en ook het geneesmiddel aangeven. Welk bewustzijn is hier dan werkzaam?
Onderbewustzijn, dat door de hypnose – verhoging van bewustzijnsdrempel -sterker tot uiting kan komen en geleid door het hypnotisch bevel wordt geconcentreerd op het eigen “ik”. In het onderbewustzijn zit n.l. – wat men meestal vergeet – ook een groot aantal functies van het automatisch zenuwstelsel, dus de automatismen, mee opgenomen. Alle fouten in het lichaam worden tevens in de kleine hersenen kenbaar en als zodanig kunnen zij ook weer door de hersenen worden geconstateerd. Het diagnose stellen van de zieke zelf is dus gebaseerd op een intiemere kennis van het eigen lichaam dan enig buitenstaander ooit kan bezitten. Het aangeven van het geneesmiddel daarentegen is over het algemeen slechts ten dele juist en zal zelden volledig zijn. Waar echter – en hier komt dus de suggestie mee naar voren – het geneesmiddel voortkomt uit het eigen bewustzijn, wordt op dit geneesmiddel gunstiger gereageerd dan op een ander middel, ook wanneer het qua waarde minder is, omdat het door het gehele organisme beter wordt geaccepteerd.
Er zijn mensen, die gemakkelijk de leerstellingen van een ander aanvaarden, om het even, of deze van een kerk afkomstig zijn, of van een ander mens, die meer geleerd heeft. Zij noemen dit: de genade van het geloof. De gave nederig en gehoorzaam te zijn. Hoe denkt u over deze weg van bewustwording?
De gave van het geloof is soms de luiheid der gedachte. M.a.w., degenen, die zo trots zijn op de gave van het geloof, zijn vaak te lui om voor zichzelf na te denken, over hetgeen zij op gezag van anderen klakkeloos aanvaarden. Men kan zich dan beroepen op de nederigheid.
Maar wanneer deze nederigheid een zich onttrekken is aan de verantwoording, die de mens is opgelegd, vind ik haar eerder een fout dan een zegen. Ik zou dus dit geen weg der bewustwording willen noemen. Ik zou slechts bij iemand, die gelooft, over een weg tot bewustwording willen spreken, indien hij worstelt met zijn geloof, een aardig symbool vindt u in het verhaal van Tobias en de Engel. Dat kent u toch wel? De oude heer was blind geworden en de zoon moest met de engel worstelen – zelfs een hele tijd lang -, voordat hij zijn vader het gezicht terug kon geven.
Kijk, zo is het nu met ons geestelijk ook. Wij hebben een geloof nodig. Wij hebben een God nodig. Zonder dat komen wij er niet. Maar wanneer wij geloven en wij willen in dat geloof bewust en verantwoord zijn, dan krijgen wij met dat geloof ruzie. Dan worstelen wij met de engel. Hetgeen ons geleidt, hetgeen ons tot bewustwording kan brengen. In deze strijd ervaren wij de waarheid en – let wel – dan overwinnen wij en vinden het geneesmiddel, waardoor wij kunnen leren zien. Dus tot bewustzijn komen van de werkelijkheid. Het geloof is een weg, die de top der bewustwording slechts ten halve gaat. Wie in dat geloof dus vast blijft zitten, nadat hij in dit geloof alle waarden heeft verwerkt, loopt vast. Die kan niet meer verder voor zich zelf bewust zijn: die kan alleen nog maar aanvaarden. Dit alleen maar aanvaarden betekent: stilstand in eigen ontwikkeling. Dat betekent dus ook, dat de ijver om verder te gaan, steeds minder wordt. Een dergelijke stilstand betekent dus in werkelijkheid een falen van de mens op zijn gang, op zijn weg. Geloof is een weg der bewustwording, zolang wij in dat geloof alle factoren vinden, die noodzakelijk zijn om voor ons het leven aanvaardbaar te maken. Haar zodra het geloof voor ons een uitvlucht wordt, waardoor wij verantwoordelijkheden van ons af schuiven, waardoor wij onszelf bevoorrechting toedichten en anderen voor ons laten denken, dan vind ik het een heel grote fout. Dat geldt niet alleen voor religieus geloof, maar voor alle geloof, tot zelfs voor het wetenschappelijk geloof, dat – dit heeft de laatste tijd wel bewezen – in vele gevallen uiteindelijk ook slechts blijkt bijgeloof te zijn. Maar laten wij niet vergeten, dat uit het bijgeloof – zoals wij dat tegenwoordig noemen – van de vroegere wetenschapsmensen, de huidige wetenschap is gegroeid. Zo groeit de bewuste mens uit de – misschien in uw ogen – wat bijgelovige wetenschap, die het geloof de mens bijbrengt omtrent het Goddelijke.
Dat worstelen met die engel. Daar heeft Jacob ook mee geworsteld. Tegen dat het begon te dagen, heeft hij dan ook overwonnen. Maar hij werd aangeraakt aan zijn heupgewricht, waardoor hij zijn verdere leven kreupel ging-, -wat is de betekenis daarvan?
Symbolisch gezien, ja, zou ik willen zeggen. Dat, wanneer je tot een geestelijk bewustzijn gekomen bent, dat je ziende maakt voor de werkelijkheid, je stoffelijk een klein beetje mank gaat, omdat je lichaam nooit niet dat bewustzijn geheel kan meekomen. Wie het geestelijk bewustzijn volledig ervaart, vindt het lichaam niet meer een zegen, of een middel tot verdere bewustwording, maar een hindernis, die alleen kan worden geduld terwille van anderen.