Bezweringstechnieken

image_pdf

 ‘Geestelijke wetenschappen’ (hoofdstuk 4) – januari 1969

Bezweringstechnieken.

Als men een bezwering hoort uitspreken, dan lijkt het heel vaak of het alleen maar een formule is. In de praktijk is het natuurlijk iets anders.
We hebben te maken met bepaalde achtergronden; in de eerste plaats de rit­mische. Bijna alles, wat met bezweringen samenhangt, heeft een cadans, waar­door het dichterlijk lijkt. Dat dichterlijke element is in feite een ritme-­element dat u in een gedicht terugvindt. Ook de klanken vertonen heel vaak een soort rijm, zelfs een soort keerrijm, waarbij we ontdekken dat het geheel een samenstelling is van klank‑ritmen en dan nog eens van bepaalde semantieke waarden. Semantiek is misschien een wat groot woord. Het gaat hier nl. om klanken, die een woordassociatie‑betekenis hebben. Je spreekt bij een be­zwering dus niet in woorden maar eigenlijk in klanken, die met woorden of be­grippen worden geassocieerd.
Nu weten we allemaal dat bepaalde klanken kosmisch zijn; b.v. o en au. Dat zijn klanken, die u over de gehele wereld hoort. Als u ‘o’ zegt op een bepaalde toon, dan weet iedereen dat dat duidt op verwondering; zegt u ‘au’, dan weet praktisch iedereen wel dat u zich pijn heeft gedaan. Zo zijn er echter veel meer klanken, die in het onderbewustzijn van de mens verankerd zijn en die ‑ om het nu eens heel eenvoudig te zeggen ‑ in die mens fungeren als een soort trekker (afvuur‑inrichting), waardoor een hele reeks van hersenketens worden ingeschakeld.
Hierbij valt op dat de eerste en voornaamste functie van de bezwering kennelijk is: de mens ergens te beïnvloeden. Het gaat helemaal niet om de geesten, die we oproepen. Het gaat niet om de wonderen, die we tot stand willen brengen. Het gaat om de mens. Een bezweringstechniek zal dus in de eerste plaats altijd gebaseerd moeten zijn op bepaalde menselijke en menselijk instinctieve waarden.
Ik wil proberen hier enkele voorbeelden te geven opdat u zich een voorstelling kunt maken van wat ik hiermee wil zeggen.
Als ik gewoon spreek, dan is de invloed van hetgeen ik zeg anders dan als ik dat in staccato breng. Als ik bovendien de zaak ook in een soort rijm ga verpakken, dan wordt het nog dichterlijker en kan ik het staccato‑ritme of een ander ritme heel vaak daarin plaatsen. Je kunt natuurlijk zeggen: “Kom tot mij, grote geest” en dat klinkt heel mooi. Maar dat kan alleen in samenhang met andere rijmende combinaties. Heb ik die niet en is dat de enige zin, dan zeg je: “Van al begeer ik dit het meest. Kom tot mij grote geest.”
Dit is een kreupelrijm. Maar de klankherhaling, die erin zit, heeft kennelijk een vreemde uitwerking op de mens en schept daardoor de juiste afstemming.
Wil ik dit nu verder nog verbinden met tonaliteiten, dan kan ik klimmend spreken, ik kan dalend spreken, ik kan zing‑zang spreken. U kunt dan heel rustig zeggen: Ik kan zing‑zang op en neer spreken. Klimmend gaat meestal gepaard met een toename van geluidsvolume. De toon stijgt, maar zij wordt gelijktijdig harder. Die technieken gebruikt men over het algemeen, als men iets met een bijzondere nadruk wil zeggen. Bij een bevelend element b.v. zullen we meestal een dalende toonreeks hebben; ik daal af tot iets. Die associatie is er werkelijk wel bij.
Als ik op een hogere toon begin: “Want ik zeg u, kom tot mij”, dan kom ik naar beneden. Ik heb de overhand. Zeg ik het smekend, dan moet ik doordringen; ik heb geen zeggenschap. Ik maak het dus harder: “Want ik vraag u, kom tot mij.” Dat ‘mij’ wordt soms weer iets naar beneden gehaald, alleen naar om duidelijk te maken: ik sta niet hoger dan u.
Zo is de hele opbouw eigenlijk te zien als een oriëntatie. Maar een oriëntatie, die alleen voor de mens geldt, zal in een bezweringsformule natuurlijk weinig uitrichten. Je kunt een mens wel afstemmen, maar er moet iets zijn om hem op af te stemmen. Die afstemming vinden we dan heel vaak in bepaalde vreemde woorden en naambegrippen. Het is niet helemaal zonder reden, dat men bij denkwijzen als b.v. in de Theosofie woorden gebruikt, waarvan je kunt zeggen: die horen niet thuis in je eigen taal. Ze zijn eigenlijk in essentie vreemd in het taalgebied, waarin ze worden gebruikt. Dat wordt dus gedaan om aan die klanken iets bijzonders te verbinden. Het wordt nu een afstemmen op klanken, die wij niet meer als begripsassociatie ondergaan, ook al kennen we de woorden. De associatie, die we daarmee hebben is een andere. Een vervreemding dus van onze eigen werkelijkheid en daarmee de mogelijkheid om te komen tot een afstemming voor een andere werkelijkheid.
De z.g. Goden‑ en Godsnamen spelen hierbij natuurlijk een grote rol. En het is niet zonder reden, dat wij God op verschillende manieren horen aanspreken. Maar ook geesten hebben een eigen karakteristiek van naam. Als ik spreek over Isthar of Isis, dan is dat hetzelfde, maar het is ook één taalgebied, één associatieterrein. Gebruik ik dat hier, dan blijkt ineens dat Isthar en Isis eigenlijk vervreemdend werken. Zou ik in Nederland spreken over vrouwen, dan zou de associatiewaarde gelijk zijn met het oorspronkelijke gebied. De reden waarom men gebruik maakt van het vreemde woord, is dus: afstand doen van de eigen wereld. En dat is nodig, want bij elke bezwering ontmoeten wij eigenlijk het andere of de andere in een soort niemandsland.
Wij zoeken een soort niemandsland. Mijn eigen wereld is onwerkelijk. Ik heb die achter mij gelaten. Maar ik kan niet treden in de wereld van de entiteit die ik aanroep, oproep of bezweer, want dan ben ik onderworpen aan de wetten van die andere wereld en valt mijn gezag weg.
Je kunt natuurlijk uittreden en een andere wereld binnengaan, maar dan zul je het moeten uitvechten volgens de regels van die wereld; en dat kun je vaak niet. De techniek van de bezwering is juist een soort niemandsland te scheppen, waarin de entiteit mij kan horen en mij kan benaderen, zonder daarbij alle wetten van zijn wereld op mij te kunnen toepassen, terwijl ik van mijn kant weliswaar mijn eigen wereld met haar omschrijvingen en beperkingen achterlaat, maar toch nog houvast heb aan de wetten en de regels, die voor mijn wezen in mijn wereld gelden. Goed bezien is het dus een kwestie van het vinden van de juiste plaats; en die plaats kun je met niets of nergens aanduiden. In een bezwering ben ik nergens. Maar, wat er nergens gebeurt, schept oorzaak‑en‑gevolg‑werkingen voor mijn eigen wereld. Het klinkt krankzinnig, maar het is zo.
Heb je nu ook dit tot stand gebracht, dan komt de grote vraag; Hoe beïnvloed ik een entiteit? Hoe stem ik af op een entiteit?
Nu kun je op een entiteit nooit afstemmen met woorden alleen. Je kunt natuurlijk gebruik maken, zoals bij vele bezweringen, van etherische oliën, reukwerken, vuur, water, alles wat je je maar denken kunt. Maar daarmee kun je een geest niet benaderen. Die dingen zijn voor een geest misschien gemakkelijk om zich een soort voertuig op te bouwen in mijn wereld en het is voor mij ook eenvoudiger om mij daardoor los te wanen van mijn wereld, maar op zichzelf hebben die dingen geen waarde of betekenis. Deze schuilen in mijn gedachten. En zoals ik u in het begin al heb gezegd, er zijn bepaalde associaties.
De ‘a’ b.v. heeft een bepaalde klankbetekenis. Die kan dan in klanken als aa, am, an, au, aum worden gesteld en waarvan we zeggen: Ze behoren bij een bepaald chakra. In elk chakra kunnen we een aantal klanken terugvinden, maar het betekent meer. Het betekent een kracht, die etherisch bestaat, als we even de oude, de geestelijke ether aannemen. Zodra een impuls etherisch kan bestaan, grenst zij aan alle denkbare werelden en sferen, van de diepste tot de hoogste.
In mijn bezwering gebruik ik nu een naam. Ik neem er expres een, die geen direct magische betekenis heeft, maar die iets kan illustreren. Ik kan b.v. zeggen: “o” (open terrein, Goddelijkheid). Maar wil ik daarbij de gerichte Godheid hebben, dan kom ik bij de a‑klank terecht. De a‑klank is altijd meer gericht. Ik moet er nu iets aan verbinden en maak er ‘ota’ van. En dan wil ik daarmee nog een werking aanduiden, die in die gerichtheid specifiek aanwezig is, en kies daarvoor ‘i’. Ik maak er dan ‘otami’ van b.v. (Dat is toevallig een werk van Rider Haggard en geen magisch woord. Ik zeg het er maar bij voor het geval u soms geneigd zou zijn om het te proberen.
Alle klanken, die zo zijn opgebouwd, geven dus een contact. Maar dat contact ‑ en dat vergeet men wel eens ‑ is bepalend voor een groot aantal entiteiten; dus niet voor een specifieke entiteit. Als wij b.v. de naam ‘Adonaï’ nemen (een fantastisch mooie naam, daar kan men werkelijk heel wat mee doen in een bezwering), dan stemmen wij niet alleen af op een wezen dat zo heet. Adonaï is eigenlijk, als je het precies wilt zeggen, op één na de hoogste projectie, die in de baan van het gele licht bestaat. Het is dus een begrenzing van het werkingsgebied van een kracht. Maar het is geen persoonlijkheidsbegrenzing. Dat in tegenstelling tot de volledig uitgesproken term Yod‑He‑Vau‑He, die men dan met bepaalde klanken moet combineren. Deze is weer wel persoonsgericht. Ze kan op maar liefst 30 verschillende wijzen worden uitgesproken. Alle 30 manieren geven een contact met een andere entiteit, een andere verschijningsvorm. Op die manier kan ik mij dus met die namen richten.
Ik doe dat door wat het in mij betekent. Het menselijk zenuwstelsel kun je beschouwen als een soort net, dat kracht toevoert aan een soort geestelijk zenuwstelsel, dat fungeert als een antenne t.a.v. de kosmische ruimte. Als ik nu door bepaalde klanken in mijn zenuwstelsel krachten opwek, die direct harmonisch zijn met bepaalde delen van mijn geestelijk zenuwstelsel, ontstaat er dus een projectie, een soort uitzending, die alleen voor bepaalde personen of entiteiten hoorbaar is. En naarmate de energie groter is, krijgt ze een zeker suggestief effect.
Het is voor u misschien heel erg moeilijk om u voor te stellen dat een bezwering ergens een overeenkomst heeft met een losgelaten beatband. Toch zit het er wel in. Want een beatband, die hard speelt, gaat u verdoven; ze brengt u in een suggestie, een isolement. Het kan een soort roes worden, psychedelisch. Een dergelijk effect probeer ik nu met mijn uitzending van een bezwering ook te bereiken. Ik tracht een bepaalde impuls zo sterk uit te sturen naar een bepaalde geest of soort geesten, dat deze hierdoor tijdelijk even worden afgeschermd van hun eigen werkelijkheid.
Denk nu niet dat dat onmogelijk is, want dat berust weer op alle bestaande harmonische waarden, de wet van evenwichtigheid, van gelijkheid, enz. Ik kan dus inderdaad zelfs een zeer hoge geest voor een ogenblik a.h.w. isoleren. Naarmate die geest minder van zichzelf bewust is ‑ onverschillig in welke sfeer hij vertoeft ‑ zal hij meer gebonden zijn door hetgeen ik hem opleg. Vandaar dat we zeggen:
In de bezwering kun je elke lagere geest (een geest uit een duistere sfeer) geheel binden. Je kunt een groot aantal lichtere geesten dwingen, maar er zijn geesten, die kun je alleen verzoeken het te doen; je hebt er geen macht over. En dat wordt nu begrijpelijk.
Ik kan dus een geest, die wordt overspoeld door de energie die ik in mij opwek, daardoor zo van zijn eigen wereld isoleren, dat hij eigenlijk een beetje onderworpen wordt aan elke wet, die ik op dat ogenblik wens op te leggen. Vergeet niet, we zijn in een niemandsland. Nu stel ík de wetten. De wetten, die ik stel, gelden voor mij en voor iedereen die met mij in dat niemandsland op dat moment vertoeft. Ik ben er zelf natuurlijk ook aan onderworpen, maar de ander evenzeer.
Als ik een duivel oproep en ik zie in die duivel kwaad, dan is ‘kwaad’ op dat ogenblik een deel van de wet van het niemandsland. Heb ik dus angst voor ‘kwaad’, dan geef ik daarmee automatisch macht aan die duivel, of hij kwaad is of niet. Ik kan dus alleen al door mijn wijze van voorstelling bepa­len hoe zo’n entiteit verschijnt. Vandaar dat in deze dagen de duivel, als hij al eens een keer wordt opgeroepen, naar men zegt, gewoonlijk verschijnt als een soort ambtenaar, een ontvanger van belastingen of iets dergelijks.
Maar waarom moet hij verschijnen volgens een bepaalde voorstelling? Vroeger was de duivel iemand, die raasde en tierde, die een strijd begon of heel slijmerig aan het verleiden was. Tegenwoordig is de duivel eigenlijk een soort koopman. Je eigen mentaliteit bepaalt voor een deel wat de ander zal zijn en de wetten, waaraan die ander zal gehoorzamen. Is de ander nu niet han­dig, dan komt er een strijd, waarbij hij zal proberen hij zijn wetten op te leggen.
Slaag ik er niet in mijn wetten te handhaven in het niemandsland (ik heb opge­roepen, dus ik heb ze altijd wel eerst gesteld) en word ik door de ander over­weldigd, dan krijgen we dat bekende ‘de duivel is losgebroken’. De bezweerder wordt door de krachten, die hij heeft opgeroepen, a.h.w. vernietigd. Hij staat plotseling onder een andere wet. Nu begint er misschien langzaam een voorstelling te groeien van wat be­zwering en bezweringstechnieken zijn. Misschien vindt u het tot nu toe alleen maar interessant. Maar er zit veel meer aan vast. Een bezwering kan ik met woorden uitdrukken, maar ik kan het natuurlijk ook uitdrukken met gebaren. Want gebaren hebben voor mij ook een bepaalde be­tekenis. Ik kan die betekenis nu gebruiken om voor mijzelf eveneens een vervreem­ding tot stand te brengen. Ik kan een bezwering samenstellen uit bepaalde han­delingen, bepaalde gedachten plus woorden of een bepaald ritme of muziek. Ik ben dus niet gebonden aan het woord. En daaruit blijkt alweer dat alle middelen van uitdrukking die er voor mij bestaan, voor mij tevens middelen zijn tot communica­tie met het andere, de onzichtbare, de occulte wereld. Hieruit moeten we dan weer een aantal gevolgtrekkingen gaan maken. Ik zal proberen om dat nu wat zakelijker te doen, hopend mij daarmee enigszins aan te passen aan uw wereld.
Bezwering houdt in:

Isolement van het ‘ik’ van de eigen wereld; het stellen van een wet of een regel, die op dit ogenblik geldt; het scheppen van een voldoende impuls, waardoor een ander wordt verleid zich eveneens met mij in dit isolement van de eigen wereld te begeven.

De opbouw van de bezwering is voor een groot gedeelte van mij afhankelijk, daar de werking niet is gelegen in mijn gedachten, woorden of daden, maar eerder het resultaat is van de daardoor in mij ontstane wer­kingen, welke door mij middels de knooppunten van het zenuwcentrum en de chakra’s in de aura worden uitgestraald. Deze uitstraling is niet alleen bepalend voor mij en voor al hetgeen ik eventueel oproep, zij is gelijktijdig de beperking van mogelijkheden, zowel voor mijzelf als voor het andere.

Als ik niet zeker ben van mijzelf, zal ik een macht nodig hebben om mij op te beroepen. Ik kies daarvoor altijd die macht, waarin ik volle­dig geloof en waarvan ik meen iets te weten. Als ik een naam of zegel ge­bruik omdat iedereen zegt dat dat betekenis heeft, terwijl het voor mij geen betekenis heeft, ben ik volledig machteloos. Dus elk Godsbegrip dat ik hanteer, elke Goddelijke of magische waarde, die ik hanteer als machts­middel, moet mee door mijzelf als zodanig gekend en ervaren worden. Het wordt zo deel van de wet, die ik stel.

Een bezwering zal nimmer kunnen bestaan uit één eenvoudige formule. Ze zal altijd een opbouw moeten zijn, waarin slechts de climax de wer­kelijke bezwering inhoudt. Ik moet nl. mijzelf voldoende van mijn wereld vervreemden, mijn energie voldoende sterk opbouwen, voordat ik kan komen tot een zodanig sterke emissie van het in mij levende om daardoor resultaten te verkrijgen.

Nu weet ik dat het idee ‘bezwering’ de mensen altijd het denkbeeld geeft van de een of andere toverkol, die op een kruising van wegen te middernacht ronddanst onder het uitroepen van allerlei onheilige namen. De meesten begrijpen niet dat zij eigenlijk zelf de bezweringstechniek voortdurend gebruiken.
Als u een bepaald gebaar maakt om kwaad van u af te weren, dan roept u gelijktijdig krachten aan, die dat kwaad van u moeten afhouden. Als u een eedsformule uitspreekt en u gelooft daar werkelijk in (wat lang niet altijd het geval is tegenwoordig), dan zult u daardoor een relatie scheppen, niet alleen tussen u en de Schepper, zoals dat schijnt te zijn, maar u zult u a.h.w. een soort waarheidsserum ingeven. U komt tot andere verklaringen dan zonder die eedsformule; zelfs uw formulering en uw gedrag zullen daardoor iets veranderen.
In uw dagelijks leven heeft u de neiging u te beroepen op bepaalde abstracties. Soms zijn dat geloofsabstracties of idealistische abstracties; altijd irreële dingen. U denkt daarbij dat u betrekkelijk redelijk reageert; in feite doet u wat anders. U roept een abstract beeld op. U stelt voor een ogenblik een andere werkelijkheid dan de bestaande, en als u daar ver genoeg in doordringt, vindt u daarin de kracht om het bestaande tijdelijk te overheersen. Maar daar staat tegenover dat u dat dan alleen kunt doen t.a.v. die personen, die u eerst met u hebt meegenomen in deze tijdelijk niet menselijk rationele wereld. Dit is een van de redenen waarom idealistische argumenten zo weinig begrip zullen wekken; ze zijn in feite bezweringsformules.
Als er b.v. in de Tweede Kamer een verklaring wordt afgelegd, dan moet u eens opletten hoe vaak ook hier een zeker ritueel een rol speelt en in feite de verklaring de vorm krijgt van een bezwering. U kunt later niet begrijpen waarom degenen, die aanwezig waren, niet gevallen zijn over alle hiaten, die erin zaten, en dat niet even goed hebben ontleed. U vergeet dat daar een werkelijkheidsverplaatsing tot stand kan zijn gebracht, waarin de hiaten niet ter zake deden omdat een bepaalde emotie werd overgebracht en daarmee voor alle aanwezigen, die maar enigszins harmonisch konden zijn, eenvoudig een nieuw beeld van de werkelijkheid en zelfs een nieuwe actie naar buiten toe ontstond. De bezwering maakt dus wel degelijk deel uit van uw dagelijks leven.
Ik wil niet zo ver gaan dat ik beweer dat sommige reclameleuzen eigenlijk ook bezweringen zijn. Soms lijkt het er wel iets op. “Eet méér fruit” b.v. “Fruit is goed voor u”. Het zijn gekke dingen, maar ze hebben een ritme. Ze hebben een voorstelling. En als ze op het juiste moment en lang genoeg worden herhaald, zouden ze wel eens een suggestieve dwang kunnen uitoefenen. Dat is dan ook de bedoeling. Als dit in uw wereld gebeurt, dan zeggen we: Het is een suggestieve reclamevorm. Zodra daar waarden uit een andere wereld bij betrokken worden, zeggen we: Het is een bezwering.
Dan moeten we eens gaan dolen in de verschillende technische vormen, die er bestaan. U weet nu zo’n beetje wat de grondslag is.
Technieken vallen uiteen in concentratietechnieken, roestechnieken, woordtechnieken en rituele technieken. Het klinkt misschien wat vreemd, als je dat zo uit elkaar rafelt.
Concentratietechniek.
Ik kan met mijn gedachten op een gegeven ogenblik een zodanige projectie bereiken, dat ik daarmee een bezwering uitspreek; dat ik een andere kracht tijdelijk aan mijn eigen wetten bind. Dit kunnen overigens alleen degenen, die daarin zeer lang oefening hebben. U moet dus niet denken dat het de meest gangbare is.
Daadtechniek.
Ik kan gebruik maken van daden. Een doop b.v. bestaat uit een daad plus een spreuk. Als u begrijpt wat eraan vastzit, dan ziet u: hier is eigenlijk spra­ke van een daadtechniek, want de woorden zonder de bijbehorende besprenkeling met water zijn eigenlijk zonder uitwerking. Het is de daad, die bepalend is. Hierdoor wordt de voorstelling in de eerste plaats met de daad verbonden en zal elke werkelijkheid, die eruit voortkomt, allereerst met de daad verbonden blijven.
Woordtechniek of klanktechniek.
Het is het laten opeenvolgen van zoveel klanken dat op een gegeven ogenblik daardoor een werkelijkheidsvervreemding plus een gerichtheid ontstaat.
Rituele technieken.
Deze hebben het voordeel dat ze een vast leidsnoer geven. In al de an­dere technieken moet ik werken vanuit mijn eigen wezen in de eerste plaats.
Misschien dat u nu zegt: De doop is ook ritueel. Dat kan ze zijn, maar ze be­hoeft het niet te zijn.

Een rite is altijd opgebouwd uit voorschriften, die beslissend zijn voor degene, die de rite volbrengt, voor de omstandigheden waarin de rite moet worden volbracht, de werktuigen die bij de rite zullen worden gebruikt en het nauwkeurig verloop van de rite. Dat is dus een vastgelegd schema en kan natuurlijk alleen werken voor degene, die daar werkelijk in gelooft en daarin opgaat. Maar daarnaast heeft het de eigenschap om de mens mogelijkheden te suggereren, die hij voor zichzelf niet vermoedt.
Als je iemand een uniform aantrekt, is hij plotseling veel moediger dan als hij een burgerpakje aan heeft. Als je iemand een toverachtig gewaad aantrekt, dan heeft hij het gevoel dat hij meer is geworden dan dat mannetje met slaapmuts en nachthemd. Op deze manier is dus het geven van voorschriften, het scheppen van een uniformiteit gemakkelijker, want je behoeft het zelf niet meer op te brengen. Het wordt a.h.w. voor je opgebracht door de rite. Vandaar dat de meeste mensen een rite graag horen of zien.
Een groot gedeelte van uw maatschappelijk leven is ritueel. Het ontheft u nl. van een persoonlijke reactie, een persoonlijk denken, terwijl de rite a.h.w. garant is voor het verkrijgen van resultaten.
Hebben we te maken met de rite, dan zijn we gauw uitgesproken. De rite is omschreven. Zij bevat meestal een of twee z.g. onmogelijkheden. Dat wil zeggen: dingen, die voor de leek eenvoudig niet denkbaar of doenlijk zijn. Maar de ingewijde weet ze te lezen, want de rite moet worden geïnterpreteerd, en hij kan dan substitueren; hij kan het totaal van de waarden zo samenvoegen, dat het uitvoerbaar wordt. Wilt u zich daarmee bezighouden, dan zult u de nodige opleiding moeten volgen.
Woordtechnieken zijn eveneens nogal moeilijk te gebruiken voor de leek.
Hierin komen nl. de noodzakelijkheid van klankduiding en kennis van semantiek op de voorgrond, terwijl we daarnaast heel vlot en scherp moeten kunnen impro­viseren. We moeten precies weten op welke toon we moeten aanzetten en al wat erbij hoort. Het improvisatietalent van de meeste mensen is hiervoor niet vol­doende. Heeft men het talent om zichzelf, zonder een ogenblik na te denken, ritmisch en gedragen door de volledige emotie te uiten, dan kan men dit onge­twijfeld gebruiken voor het zich richten op bepaalde geestelijke terreinen; dus bepaalde sferen of delen daarvan. Heeft men ook de z.g. naamkennis, weet men dus de begrippen te vinden die harmonisch zijn met bepaalde wezens of groepen van wezens, dan is hier zonder meer het hanteren van de techniek mogelijk.
Daadtechnieken zijn voor de meeste mensen betrekkelijk eenvoudig te gebruiken. Een mens is nl. op z’n best, als hij niet nadenkt, occult althans. Want zodra de mens denkt, probeert hij redelijk te denken; dus in de termen van zijn eigen wereld. In zijn geestelijk leven, in zijn emotie, is hij voor een groot gedeelte niet‑redelijk en staat hij eigenlijk buiten de terminologie van zijn wereld. De daad is voor de meeste mensen minder geladen met verstandelijke associaties dan het woord. Daardoor zal de, daadtechniek voor de meeste mensen beter bruikbaar zijn.
Ik wil niet al te ver ingaan op het gebruik van deze technieken, maar ik wil u wel een paar voorbeelden geven.
Klankwaarde kan verschillen alleen al door de manier, waarop men iets zegt. Het woord ‘God’ b.v. kunnen wij in een groot aantal variaties gebruiken. De wijze, waarop ik het woord uitspreek, bepaalt voor een groot gedeelte de reactie, die bij mijzelf wordt gewekt en daarmee ook bij anderen. Wilt u gebruik maken van incantatie‑technieken, houdt u zich dan vooral bezig met de betekenis van de klank, de manier waarop u het voor uzelf zegt.
Houdt u er ook rekening mee dat we eigenlijk allemaal kosmische wezens zijn.
Ik kan u wel tijdelijk in een andere sfeer (of dat nu een hemelsfeer of een hellesfeer is), in een soort niemandsland met mij in harmonie brengen en daarmee iets bereiken, maar elke sfeer, die ik heb erkend, blijft deel van mijn wezen. Vandaar dat de bezweringstechnieken over het algemeen een ont­slag of een verbreking e.d. inhouden, juist om deze al te sterke gebondenheid aan die andere wereld los te maken. Want als ik eenmaal een entiteit heb ontmoet, dan heb ik iets met die entiteit gemeen en kan ik de verbin­ding niet zo gemakkelijk verbreken.
In de rite zit er zelfs een vaste formule, meestal een dankformule of bij bepaalde duivelbezweringen een ontslagformule, b.v.: “In de naam van… (en dan wordt de Almachtige etc. erbij gehaald) ontsla ik u ……” (dan de naam van de demon of het gebied dat men heeft opgeroepen) van uw taak. Ga heen. Laat mij verder in vrede.” Enfin, er wordt gewoon gezegd: Smeer ‘m nu maar en kom in ‘s hemelsnaam niet terug, voordat ik je roep. Bepaalde half‑professionele magiërs plegen hieraan toe te voegen: “Maar in de naam van …” (dan komt weer diezelfde Godheid) “beveel ik u tot mij te snellen, zodra ik u roep bij name….” enz. Hieruit blijkt dus wel dat die ont­slagformule belangrijk is. Als u nu mentaal magie hebt beoefend, moet u daarmee dus ook rekening houden.
Stel, dat u werkelijk in staat bent om met de gedachte te werken, dat u dus een gedachte naar een ander heeft geprojecteerd. U heeft daarmee iets bereikt en u zegt dan: “Ik heb mijn boodschap overgebracht” of: “de zaak is aan de gang, het werkt, ik ga rustig zitten.” Ja, maar dat is niet waar, want die ander werkt nu ook op u in. Er is altijd een wisselwerking. U kunt nooit alleen op een ander inwerken, zonder gelijktijdig onder diens invloed te komen. Een band, die zo gelegd is, kunnen we eigenlijk nooit helemaal verbreken. We kunnen die echter zodanig verzwakken, dat hij voor ons tijdelijk als niet bestaand kan gelden. Dit vraagt echter van mij een bewuste inspanning; ik kan dus niet zeggen: het slijt wel.
Als u bidt, dan doet u eigenlijk ook zoiets. Er zijn mensen, die zeggen: “Ach, lieve God, wilt u a.u.b. zorgen dat ik morgen b.v. gunstig aandelen kan kopen.” Van harte gegund. Maar wat voor voorstelling heeft u daarbij? Het gaat hier niet alleen om aandelen. U wilt waarschijnlijk een bepaalde relatie hebben met weelde, met belegging of iets dergelijks. Dat is een gebied, dat geestelijk ook een aantal associaties heeft en niet alleen stoffelijk. Verbreekt u de band niet, dan zal de behoefte tot selectie op één bepaald punt inhouden dat uit allerhande werelden en sferen binnen ditzelfde terrein (en dat is dan meestal stoffelijk bezit of welzijn) een dergelijke invloed op u wordt uitgeoefend. U zult dan aan anderen a.h.w. betalen voor hetgeen u heeft verkregen, tenzij u in staat bent om zodra de zaak is verwezenlijkt, te zeggen: “Nu zet ik er een streep onder. Het is afgelopen.”
U heeft het misschien nooit zo bezien, maar u kent allemaal wel het denkbeeld dat, als je iets geeft, dat je het ergens ‑ waar vandaan dan ook – terugkrijgt, hoe dan ook. Dat is natuurlijk niet waar. Als je iemand wat geeft, dan ben je het rustig kwijt. Maar als ik iemand iets geef en er zit een bedoeling achter, dan is het wat anders. Dan heb ik een relatie gesteld met iets, wat voor mijn eigen wereld waarschijnlijk abstract begint te worden. Wat daar bestaat (dat kan zijn op geestelijk terrein met mensen in de stof of met geesten), is een verbinding. ik heb gegeven (de impuls geven zit erin), daarom krijg ik terug. Geef ik echter onder voorbehoud, dan zal ik alleen onder voorbehoud terugkrijgen.
U heeft waarschijnlijk ook nooit nagedacht over bidden als een bezweringsvorm, maar dat is het inderdaad. Als wij b.v. een dominee een zegen horen uit­spreken, dan zegt hij: “De Here moge u zegenen.” Maar hij zegt eigenlijk ook nog iets anders: ik kan dat, ik doe dat, ik ben verbonden met de Heer. Ja, hij is verbonden met de Heer, maar op welke manier? Misschien voelt hij zich groot en boven anderen verheven. Dat is een vorm van eigenwaan. Dan zal hij alleen door die formule van de zegening verbonden zijn met alle gebieden, waar de eigenwaan zetelt. En dan komt de man waarschijnlijk emotioneel in moeilijkheden met zijn be­roep want hij voelt zich veel meer dan hij is en kan zijn. Hier zijn allerhande dingen aan het werk waar men gewoon langs pleegt te lopen. Het is onredelijk, maar het bestaat.
De mens denkt verder: Oorzaak‑en‑gevolg is als een keten. Mijn verantwoordelijkheid daarin heeft een zekere vorm; het gaat dus wat verder dan de eerste oorzaak‑en‑gevolg‑werking. Magisch gezien mag dat nooit worden gesteld. Indien ik nl. in een bezweringsformule of met een magische werking alle con­sequenties ga aanvaarden, dan ben ik volledig geketend aan hetgeen ik heb ge­daan. Ik moet mij gewoon ervan distantiëren. En bovendien, kunt u in het dage­lijks leven die verantwoordelijkheid werkelijk wel dragen? Dat arme muisje, dat u heeft laten lopen nadat u het eerst een paar koude aardappelen en een stukje brood heeft gegeven, had zich zo vet gevreten dat het het slachtoffer werd van de eerst langskomende kat. Heeft u dat bedoeld? Neen. Heeft u het veroorzaakt? Ja.
U kunt hier eenvoudig geen associatie trekken. U kunt niet zeggen: Ik ben daarvoor verantwoordelijk. Maar dat kunt u in de magie evenmin en in de bezwering ook niet. U moet zich niet afvragen: Wat gaat er gebeuren? U moet zich alleen afvragen: Wat is mijn wens? Wat wil ik bereiken? Alle oorzaak‑en‑gevolgwerkingen staan buiten mij. Zodra u meent dat u met het gevolg verbonden bent, verkeert u in de toestand van de man, die de duivel zei: “Ik zal je mijn ziel geven, maar dan wil ik ogenblikkelijk een miljoen hebben.” Toen hij thuiskwam, hoorde hij dat zijn vader was overleden en van de verzekering een miljoen kreeg uitgekeerd. Wat hij dus helemaal niet had bedoeld.
Als ik een bezwering uitspreek, dan moet ik werkelijk losstaan van mijn wereld en van alle associaties. Elke bezweringstechniek moet gebaseerd zijn op deze vervreemding. En bij beëindiging van de vervreemding (het teruggaan uit het niemandsland van het occulte, naar uw eigen werkelijkheid) moet elke band met het occulte zo goed mogelijk worden verbroken.
Wilt u ooit bezweringen toepassen, onthoudt u dan het volgende:
Elke zegening en elke vervloeking is een in een vorm uitgedrukte bezwering. Elke gelukwens, elke verwensing, die met volledige intentie wordt gezegd, is een soort bezwering van het onbekende, het niet‑erkende.
U leeft veel meer met het occulte en het onwezenlijke dan u ooit beseft. Het is daarom zeker niet onverstandig u ook bezig te houden met de vorm van de bezwering, met de juiste intonatie, die u bij een bezwering nodig heelt en met de symbolen, gebaren e.d. die voor u een vervreemding van uw eigen werkelijkheid tot stand kunnen brengen. Want u leeft als mens niet alleen in een stoffelijk verstandelijke werkelijkheid.
Er zijn duizenden voorbeelden te geven. Ik wil u hier een zeer eenvoudige bezweringsformule als voorbeeld geven, iets wat u misschien zelf in verschillende vormen ook zoudt kunnen gebruiken. Als doel stel ik mij hierbij licht en gezondheid; uiteraard vage begrippen maar juist daardoor voor deze vorm in dit gezelschap zonder meer bruikbaar.

 “In de naam van de Almachtige God” (niet ik maar God; vervreemding), “hoort Gij, mij allen, geesten van licht. Gij, die kracht brengt en gezondheid. Hoort Gij, mij allen, die ziekte en disharmonie veroorzaakt, want ik spreek tot U, uit de naam van de Almachtige God.”

Heel eenvoudig dus: Ik heb mij gericht. Ik heb het tegen dat soort entiteiten. Ik heb gestipuleerd in welke kracht, in welke vorm van vervreemding ik wil wer­ken en ik heb er nog eens aan toegevoegd dat ze moeten komen. Ik heb dus een zekere dwang uitgeoefend. Die dwang is in deze formulering in de eerste plaats nog een suggestie voor mijzelf, dat ik dit kan.

“In de naam van de Almachtige Schepper, Die is de Vader van hemel en licht, Hij Die heeft voortgebracht alle dingen, zeg ik tot U, Gij geesten, Gij die die kunt brengen licht en kracht en harmonie, komt tot mij en hoort op mijne woorden.
Ik zeg tot U allen, Gij, die disharmonie zaait en ziekte veroorzaakt, vlucht voor de kracht van de Allerhoogste, die van mij uitgaat, want dit is mijn wil. Spreek ik uit de naam van de Almachtige, zo zeg ik U: Ik, die ben Uw begin en einde, ik die ben Uw kracht en Uw wezen, ik beveel u Uw licht te zenden en Uw krachten te geven aan hen, die ik U noem …..(hier volgt een opsomming.)
Verdrijft allen, die onrein zijn en disharmonie veroorzaken. Volbrengt dit, opdat Gij gezegend zij in de kracht en het licht, waaruit Gij zijt voortgekomen. Gaat en volbrengt deze taak.”

Een heel gewone bezwering. Maar ik heb mij een andere werkelijkheid gemaakt. Ik zit tegen anderen te praten.
Nu moet ik op een gegeven ogenblik voor mijzelf het idee krijgen dat het dringend is: nu móét het gebeuren. Ik moet er in zitten; werkelijk helemaal verbonden zijn. Dan zeg ik:

“God, in Uw naam ben ik één met al, en uit al ben ik één met U. Zo ben ik licht, zo ben ik kracht. Ik ben eeuwigheid en de harmonie. Ik ben de werking en het licht. Ik ben de genezing en de harmonie. En uitgaande in alle geesten, die verbonden zijn met deze krachten en werkingen, volbreng ik deze taak nu.”

Het heeft er niets mee te maken. U denkt nu wel, het is indrukwekkend: nú. Het gebeurt niet. Het is een signaal dat uitgaat. Maar voor mijzelf heb ik dat idee nodig: nu moet de hele kracht van mijn wezen worden uitgestuurd. Nu moet het gaan gebeuren. En dat moet ik met elke andere methode, elke andere techniek van bezwering precies zo doen.
Heb ik dit gedaan, dan zit ik teveel vast aan die entiteiten. Ik moet dus voor mijzelf ook nog een methode vinden om de zaak af te breken. En dat doe dan als volgt:

“Zo sprak ik in de naam van de Almachtige God, Die één is met mij en met al het geschapene en één is met U, Gij krachten in de geest.
Zo Gij volbracht hebt de taak, die ik U heb opgelegd, indien gebracht is het licht en gegeven is de genezing, indien de disharmonie verdreven is en de ziekte is opgeheven, zo gaat in tot het licht en verheugt u én weest bevrijd van mij en de mijnen, zoals ik bevrijd ben van U en Uwe krachten en werkingen, tot wij elkander weder ontmoeten en in de naam van de Allerhoogste.” Afgedaan. Het is de handtekening a.h.w. onder de brief. Dat heb ik voor mijzelf nodig, dat de band niet blijft bestaan.
Nu zult u misschien gemerkt hebben dat zelfs met de onderbrekingen, want het is alleen maar lesmateriaal, ergens iets gaat vibreren; er is iets aan de hand. U weet misschien niet eens precies wat. Stel u nu voor wat het zal zijn, indien u het met volle intensiteit doet.
Bezweringen zijn helemaal geen kinderspeelgoed, daarvoor zit er teveel aan vast. Maar ze zijn wel degelijk instrumenten, waarmee u krachten kunt wekken en waarmee u ook in uzelf kracht kunt vinden. En vergeet één ding niet:  Of u iets bezwering noemt of niet, maakt niets uit. Elke band, die u zoekt met de kosmos, met het andere en die een harmonie vormt, die u in uw wereld wilt manifesteren, is zonder meer een ketening van oorzaak‑en‑gevolg-werkingen elders en oorzaak‑en‑gevolg‑werkingen hier, waarbij u als schakel aan beide werelden bent gebonden, tot het ogenblik dat u bewust die verbinding ongedaan maakt; ook met bidden, ook met alle andere dingen.
Ik hoop, dat deze les voor u de moeite waard is. Want met alle kabbala,­ alchemie, gnostische wetenschappen e.d. zult u altijd weer vastlopen op dit ene punt: het contact met het andere en de invloed, die het andere op u heeft. En dan zult U moeten teruggrijpen naar deze eenvoudige beginselen, die eigenlijk tot de techniek van de bezwering behoren.

Het ontvangen van leringen.

Lering wil zeggen: het verwerven van kennis, welke men vervolgens zelf moet toepassen. Lering wordt gegeven op vele verschillende manieren, o.m. door het inbrengen van bepaalde begrippen en soms zelfs bepaalde ervaringen en gebeurtenissen in de normale gang van zaken. Daarnaast door het geven van z.g. geestelijke leringen, welke worden uitgedrukt in schrift of in woord. Dit kan geschieden via profeten, media, geïnspireerden e.d. Dan de z.g. lering van ingewijden, waarbij men een eigen geestelijke meester heeft. Deze geestelijke meester kan iemand zijn, die op aarde vertoeft (hij is dan een soort goeroe), hij kan ook in de sferen vertoeven.
In al deze gevallen is de lering, die men ontvangt, alleen een aantal mogelijkheden of denkbeelden. Men mag dus nooit aannemen dat een geestelijke lering een systeem of een schema is, dat het u mogelijk maakt om zonder meer iets te bereiken. Zoals men niet mag aannemen dat de meegedeelde feiten zon­der mee onmiddellijk waardevol zijn. Ze zijn altijd de aanleiding om zelf daarmee te werken en het zelf vinden daarin van een persoonlijke waarde. Daarom spreekt men vaak over geestelijke lering als ‘versleuteld’.
Een sleutel, dat weet u allemaal, is eigenlijk niets anders dan een middel om een gesleten deur, die men gewoon niet open kan krijgen, open te maken. En zo kun je zeggen dat de lering, die je geestelijk ontvangt, bepaalde mogelijkheden bevat om te kijken achter wat tot nu toe een gesloten deur is geweest; doordringen in het onbekende; het beleven van nieuwe mogelijkheden en waarden in het onbekende.
Wie geestelijke lering ontvangt (van welke aard dan ook), moet zich realiseren dat niets, zelfs het schijnbaar onbelangrijke dat tijdens een dergelijke lering wordt gegeven, zonder reden is. Alles past in een zeker systeem van denken en heeft ten doel het eigen denken en de reactie van de leerling aan te moedigen. Men kan ook niet verdergaan met geestelijke lering, indien men de voorgaande fasen niet heeft verwerkt.
Wie begint met geestelijke lering te ontvangen, zal in de eerste plaats moeten openstaan voor de kennis, die hem wordt gebracht. En die kennis kan hij dan emotioneel of verstandelijk ervaren, maar in beide gevallen zullen ze moe­ten kristalliseren tot iets, wat in zijn leven onmiddellijk uitdrukbaar is.
Is dit gebeurd, dan zal hij ervaring moeten opdoen. Hij zal de betekenis van het geleerde, van de ontvangen kennis, voor zichzelf moeten constateren en moeten trachten voor zichzelf de plaats te bepalen, die een bepaalde geestelijke wijsheid in zijn leven heeft. Zodra dit is gebeurd, kan hij verdergaan. Men kan echter nooit verdergaan, indien men de vorige waarheden niet heeft verwerkt.
Dit zal in menig opzicht een nadeel zijn. Er zijn ontzettend veel mensen, die geneigd zijn om dan maar steeds om meer geestelijke lering te vragen, zonder zich te realiseren dat ze er eerst iets mee moeten doen. Dit werken met de ontvangen geestelijke lering, is niet alleen maar een kwestie van: Nu ja, ik doe er maar wat aan, dan zit het wel goed. Het is werkelijk een zaak van begrijpen wat je doet, waarom je het doet, hoe je het doet.
Wie geestelijke lering ontvangt, zoals u dit op het ogenblik krijgt, zal uiteraard daardoor worden geconfronteerd met enige verwarrende verschijnselen. Hij krijgt nl. een lering, die voor verscheidenen is bestemd. Ieder zal voor zich daaruit die punten moeten halen, welke voor het ‘ik’ belangrijk zijn, ze moeten uitwerken en er iets mee doen. Maar aangezien niet allen in staat zijn een waarheid op gelijke wijze te begrijpen of een feit op gelijke wijze te erkennen, zal een groot aantal varianten gegeven moeten worden, waarop ieder op zijn beurt kan reageren.
Gaat men nu uit van het standpunt dat alles, wat aan geestelijke lering op deze wijze wordt gebracht, voor het ‘ik’ even belangrijk is, dan loopt men vast.
Men ontdekt tegenstrijdigheden, die niet zozeer in de lering zelf zijn gelegen, als wel in de reactie van het ‘ik’ op de lering, zoals ze voor verschillende persoonlijkheden werd geprojecteerd. Openstaan is dus wel belangrijk, maar selec­tief zijn is haast nog belangrijker. Heeft u iemand, die u in de geest helpt, dan heeft u te maken met een entiteit, die zich wel zeer sterk op uw persoonlijkheid richt. Maar hier komt weer de grote vraag: Bent u bereid die waarheid te accepteren, zoals ze werd gegeven of niet? Een mens is meestal niet bereid de rechtlijnigheid van een ge­openbaarde geestelijke waarheid zonder meer te accepteren. Hij gaat dus proberen daar een andere schijn aan te geven. En wat ‑ bij wijze van spreken ‑ een kopje koffie moet zijn, wordt voor hem een soort kelk des Avondmaals. Een vervalsing van waarde betekent ook weer een vervalsing van de betekenis en daardoor stilstand. Men meent dan wel verder te gaan, maar dat verdergaan is in feite alleen maar een herhaling van hetzelfde element. Begrijp je dit niet, dan kom je tot de meest fantastische stellingen. Wilt u de juiste methode hebben om geestelijke lering te ontvangen, zo kan die in enkele regels worden samengevat.

Om geestelijke lering te ontvangen, zal men moeten aanvaarden, zonder in de eerste plaats kritisch te zijn. Eerst luisteren, eerst aanvaarden, daarna zal men al hetgeen volgens het ‘ik’ niet redelijk of juist is, uit de ontvangen lering tijdelijk moeten verwijderen. Het restant dient men te bezien en daaruit conclusies te trekken. Heeft men daaruit voldoende con­clusies getrokken, dan kan men een toepassing ervoor vinden in het eigen leven. Hiermee worden proeven genomen. Zijn de proeven genomen, dan kan men verdergaan.

Er bestaan verschillende vormen van selectie. Een daarvan is de natuurlijke. Er zijn mensen die de dingen, welke voor hen niet passend of niet prettig zijn, automatisch terzijde schuiven. Het gevaar is hierbij dat een zekere laksheid of vormen van luiheid, oververzadiging, eigenwijsheid, op zich belangrijke dingen, terzijde doet schuiven. Toch zal dit natuurlijke selectieproces plaatsvinden en bijna niemand is in staat dit voor zichzelf te beheersen. Daarnaast treedt een z.g. verstandelijke selectie op, waarbij men alle argumenten, die het ‘ik’ niet aanspreken, redelijk ontleedt en dan als niet waardevol of niet geldend terzijde schuift. Bij de verstandelijke selectie blijft dus een aantal rationalisaties van de ontvangen waarheid over, waardoor ze voor het ‘ik’ in rede aanvaardbaar zijn en het voor het ‘ik’ mogelijk wordt daarover te denken en er eventueel mee te werken. Deze selectie‑wijze, die volgens mij de beste is, is die van harmonie. Als ik ontdek, dat een bepaalde lering of wijsheid harmonisch is, dan beroert ze mij. Ik kan dan verstandelijk misschien niet precies zeggen waarom ze juist is, maar ik voel het aan. Deze aangevoelde wijsheid nu, zal ik in mijzelf bewaren en herhalen. Een bijna meditatief proces laat langzaam daaruit die dingen kristalliseren, die voor mij belangrijk zijn. Ik moet die belangrijkheid dan eenvoudig aanvaarden en ermee werken. Uit het werken met dit emotioneel aanvaarde, ontstaat een erkenning. Deze erkenning is de volgende stap; nl. de redelijke erkenning en dus de beheersing. Heeft men de selectie gevonden, dan komen we vanzelf aan punt:

Geestelijke lering begint altijd met enkele hoofdpunten. Deze zijn samen te vatten in de wet van oorzaak‑en‑gevolg plus de wet van harmonie of de gelijk‑blijvende evenwichten. In deze beide wetten ligt het hele leven van de mens wel uitgedrukt. De toepassingen, die daarvoor te vinden zijn, zijn zeer verschillend en kunnen op duizend‑en‑één manier worden gebracht. Komt men echter voor zichzelf eenmaal tot een erkenning van oorzaak‑en‑gevolg, die voor het ‘ik’ ook praktisch bruikbaar en aanvaardbaar is en erkent men harmonie en eventueel evenwichtigheid (de wet van de gelijk‑blijvende velden) voor zich­ zelf eveneens als juist en belangrijk, dan pas kan men een stap verder gaan. Heeft men de algemene grondwaarde van de geestelijke ontplooiing eenmaal gevonden, dan treedt specialisatie op.

Elke specialisatie komt voort uit het totaal van de persoonlijk­heid plus de daarin reeds aanwezige gerichtheid. Dit omvat mee vorige incarnaties en in sferen opgedane kennis. Men behoeft zich de bron van de specialisatie niet te realiseren; wel moet bij een eenmaal erkende specialisatie allereerst in die richting en met die middelen worden gestreefd.  Wie zich bezighoudt met al hetgeen op dit speciale gebied be­trekking heeft, zal ontdekken dat hij uit de schijnbare eenzijdigheid van zijn eerste streven langzaam maar zeker een beter overzicht krijgt over andere gebieden van wijsheid. Tracht nimmer drie of vier verschillende wegen gelijktijdig te vol­gen. U zult op geen van deze wegen de juiste sleutel vinden. U bent dan als iemand met een sleutelbos met honderd sleutels, die voor elke deur afzonderlijk moet zoeken welke sleutel misschien zou passen. Dit vertraagt niet alleen de bewustwording, maar het neemt ook de vreugde weg van de bewustwording.
5. Er bestaat geen enkele geestelijke lering, die zo geheel voor u onmiddellijk geschikt is dat ze zonder meer kan worden aanvaard. Ze moet altijd verwerkt worden. U krijgt het ruwe materiaal. De sleutel, waarmee u naar een nieuwe fase van besef kunt overgaan, is het product van uw eigen zoeken, denken en werken.Hiermee heb ik de voornaamste facetten van het ontvangen van geestelijke lering wel gegeven. Ik heb u ook de meest voorkomende bronnen vermeld. Nu wil ik nog een overzicht geven van enkele mogelijkheden, die er bestaan en die in het menselijk leven nogal eens optreden.

In de eerste plaats: de z.g. tweeslachtigheid. Elk argument, elke wijsheid, heeft twee betekenissen: één is licht, één is duister. Zo zal elke erkenning gelijktijdig licht en duister bevatten. Elke daad, die daaruit voortkomt, zal eveneens zowel licht als duister kunnen worden geïnterpreteerd. De interpretatie ‘licht en duister’ is echter niet belangrijk. Wij moeten erkennen dat wij nooit goed kunnen doen zonder mede de mogelijkheid tot kwaad te scheppen; dat wij geen kwaad kunnen scheppen, dat niet op een gegeven ogen­ blik tot goed wordt. Je zou het zelfs zo kunnen zeggen: Dat, wat de mens kwaad noemt, is slechts de geperverteerde interpretatie van het goede. Dit betekent dus dat alle entiteiten (lichtende, zowel als duis­tere) voor u als geestelijke leraar of meester zouden kunnen optreden, zonder dat u daardoor georiënteerd wordt volgens het karakter van de meester. U wordt georiënteerd door de wijze, waarop u de waarheid verwerkt. Er is dan ook geen reden om bepaalde krachten af te wijzen en andere in het bijzonder aan te trekken. Men moet de totaliteit accepteren zoals ze is. Uit die totaliteit moet men voor zichzelf zoeken naar die punten, die waarheid en wijsheid vormen. Onthoud, dat bij geestelijke leringen het occulte, het magische en het esoterische aspect altijd een rol zullen spelen. Maak niet de vergissing aan te nemen dat dit gescheiden dingen zijn. Elke erkenning, die u waarlijk geestelijk opdoet, is een samenspel van filosofie (uw mentaal besef ervan), magie (uw bijna instinctief gebruik ervan) en esoterie (de ‘ik’‑erkenning in verband met het andere). Deze drie fasen zijn overal aanwezig. Het heeft dus geen zin zich in één van deze fasen in het bijzonder te specialiseren; tenminste indien het gaat om het ontvangen van geestelijke lering.
Dan heb ik hier nog een laatste punt dat u hopelijk zal helpen om, als u van ons of van anderen geestelijke lering krijgt, gemakkelijker te selecteren.
Lust en onlust ten aanzien van een geestelijke lering hebben geen betekenis. Betekenis heeft echter wel het onthouden of aanvaarden van een deel van een geestelijke lering. Datgene, wat dus voor u wérkelijk belangrijk is, blijft in u doorklinken. Het is harmonisch met u en zal zeer moeilijk uit u kunnen worden weg gebannen, zonder een zeer bewuste poging daartoe.
Als u op een avond als deze vele leringen hebt gehoord en enkele kleine brokstukken ervan blijven in u doorklinken, dan betekent het dat dit die delen van de lering zijn, waarmee u het meest harmonisch bent en dus ook die delen van de lering, waarmee u zelf het best kunt werken.
Men kan nimmer alle geestelijke lering, die wordt gegeven – zelfs indien er een persoonlijke meester optreedt ‑ zonder meer verwerken of verwezenlijken. Het is voldoende uit te gaan van de kleine mogelijkheden, die men vindt.
Zo bouwt men ongemerkt een steeds groter wordend vermogen en daarmee ook steeds groter wordende mogelijkheden op. Hoe meer u onmiddellijk wilt begrijpen en doen, des te minder u eigenlijk kunt presteren.
Met dit alles meen ik het onderwerp voldoende te hebben behandeld.

Wat is belangrijk?

Ik ben belangrijk voor mijzelf. Want als ik mij als onbelangrijk zie, wordt heel het leven en al wat ik ben en beteken, nutteloos voor mij. Ik ben belangrijk; niet omdat ik een belangrijke rol speel in de schepping of in het bestaan, maar omdat het bestaan voor mij, alleen vanuit mijzelf en door mijzelf kenbaar is.
Wat is belangrijk in de wereld? Wat er gebeurt? Het gebeuren wijzigt zich voortdurend. Het gebeuren op zichzelf kan nooit belangrijk zijn. Maar de wijze, waarop ik mijn begrip van bestaan, van menswaardigheid, van mens‑zijn, ja, misschien van geestelijk verbonden zijn met krachten, tot uiting breng, is zeer belangrijk. Want deze ervaring bepaalt immers voor mij de betekenis van alle feiten en mijn mogelijkheid voor de toekomst.
Wat is belangrijk? Zijn zedenwetten belangrijk? Ach, ze wijzigen zich zo vaak. Die wetten veranderen van tijd tot tijd, van volk tot volk. Zij kunnen niet belangrijk zijn. Maar voor mijzelf is moraal, zedelijkheid, de uitdrukking van mijn mens‑zijn. En het gevoel dat ik door te leven zoals ik leef, te handelen zoals ik handel, waarlijk een waardig mens ben, dat is zeer belangrijk.
Is geloof belangrijk? Door te geloven of niet te geloven, verander ik niets aan de feiten. Als er geen God is, komt er geen, al geloof ik er duizendmaal aan. Als er wel een God is en ik zeg dat er geen bestaat, dan maakt dit voor de werkelijkheid toch geen verschil. Mijn geloof is niet belangrijk. Belangrijk is mijn geloof voor mijzelf, omdat ik daarmee de hiaten in mij kan aanvullen. Het feit dat ik door mijn geloof vollediger kan leven dan zonder dat, is van belang; verder niets.
We kunnen zeggen dat niets belangrijk is in de ogen van God, behalve de totaliteit van het bestaan. Maar welke mens kan op een dergelijke wijze zien, leven en ervaren? Welke geest kan dit? Er is er geen. Voor ons is belangrijk dat wij ons voortdurend waardig en zo juist mogelijk beleven.
De totaliteit van de schepping is voor ons slechts belangrijk als het toneel, waarop wij staan en waar wij onze ro1 vervullen. Belangrijk voor ons wezen is echter dat wij de rol, die ons is ingeschapen, datgene wat wij, misschien zonder te weten, erkennen als juist of goed of noodzakelijk, waarmaken.
Belangrijk is, kortom, dat wij beantwoorden aan datgene, wat wij voelen als ons leven, ons deel in de totaliteit, ons bestaan in de eindigheid en oneindigheid gelijktijdig. Dit is het enige belang. Want waarlijk, zo het bewustzijn wordt uitgeblust en het ‘ik’ niet meer bestaat, is er geen Al. En is geen God meer en geen ster. Er is geen duister en geen licht. Er is niets. Maar zolang het ‘ik’ bestaat, bestaat voor het ‘ik’ al wat het zelf erkent. En zo het zijn weg volgt in die erkenning, maakt het zichzelf waar in al het erkende.
De belangrijkheid ligt niet in het feit dat je leeft, maar dat je weet te leven volgens wat je bent.

Het nieuwe jaar.

De mensheid viert het nieuwe jaar, maar de dagen gaan voort zoals altijd. De mens spreekt van het nieuwe jaar, maar de eeuwigheid stopt niet want de tijd is datgene, wat de mens meet, niet de werkelijkheid.
Tijd is een poging om leven in te delen in vaste delen. Maar tijd bestaat niet. Tijd is beleving. En beleving is altijd nieuw. Zo is er altijd nieuwjaar.
Maar degenen, die het nieuwe jaar hebben gesticht, hebben ongetwijfeld daarbij gedacht dat een nieuwe cyclus van lente, zomer, herfst, winter zou aanbreken. Ze hebben zich voorgesteld dat je nu anders zou kunnen zijn en anders zou kunnen doen dan voorheen. Hoe dwaas eigenlijk. Want elk uur heeft dezelfde nieuwe en dezelfde oude mogelijkheden. Elk uur is gelijktijdig totaal nieuw en het product van het verleden.
Het jaar dat komt, is het product van het jaar dat eraan vooraf ging en van alle andere jaren. De voornemens, die u maakt in het oude jaar, datgene wat u wilt gaan doen in het nieuwe jaar, zijn slechts het product van erkenningen, die al jaren lang in u leven.
Daarom zou ik zeggen: Vrienden, laat ons niet teveel hechten aan een nieuw jaar, maar laten we beseffen dat elk moment van ons leven nieuw is. Laten we beseffen dat wij voortdurend nieuw en anders zijn; dat wat gisteren was, is afgedaan; dat wat morgen zal komen, reeds is afgedaan, dat alleen vandaag de werkelijkheid is. Laat ons vandaag leven in en vanuit die werkelijkheid. En laten de dromen van morgen en de angsten uit het verleden eenvoudig aan ons voorbij gaan. Want alleen wie vandaag leeft voor vandaag, leeft werkelijk.
Alleen wie werkelijk leeft, zal het nieuwe voortdurend erkennen. En slechts wie het nieuwe voortdurend erkent, zal in de vernieuwing de totaliteit voortdurend kunnen beseffen en aanvaarden.
Dus, vier uw nieuwe jaar volgens de gebruiken der mensen, maar leef het nieuwe ogenblik elk moment van uw bestaan. Door voortdurend met het nieuwe te leven, dat nú is en het oude achter u te laten, bereikt u dat u voortdurend meer met de eeuwigheid leeft en minder met de illusie, die ‘tijd’ heet.

image_pdf