Bijgeloof

image_pdf

26 september 1969

Allereerst moet ik u voorhouden, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Heden zou ik met u gaarne willen spreken over: Bijgeloof.

Wanneer ik iets geloof, wat tegen de door de gemeenschap aangenomen waarschijnlijkheid indruist, noemt men mij bij – gelovig. Inderdaad zijn er vele vormen van bijgeloof, die wij als onzin en zelfsuggestie kunnen beschouwen. Wanneer er wat zout wordt gemorst bv. – dit was vroeger nogal kostbaar -, dan werpt men enkele korrels over de linkerschouder, want iets kostbaars verspil je alleen, wanneer de duivel een rol speelt. De duivel staat achter je aan de linkerzijde – aan de rechterkant staan immers de beschermengelen -, zodat hij het dan in de ogen krijgt. Zout is heilig, zodat de duivel, die daardoor getroffen wordt, zal verdwijnen en verdere ellende en ruzie wordt voorkomen. Dit is bijgeloof. Misschien is het ook wel bijgeloof, wanneer men bijzondere gevaren toekende aan vrijdag de 13de . Vrijdag is de dag, waarop men in het verleden in het bijzonder Jezus sterven placht te herdenken. Het getal 13 betekent absolute vernieuwing. Met het getal 12 bereiken wij de volledig geopenbaarde drie-eenheid. Het getal 13 brengt dit terug, gesplitst in elementaire waarden: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Op deze wijze bezien is het bijgeloof in deze vorm toch wel wat minder vreemd, dan men op het eerste gezicht zou denken.

Nu stel ik mij zeker niet ten doel alle bijgeloof te verdedigen, maar de mogelijke waarde van bijgeloof is toch wel heel wat groter dan men op het ogenblik in het zeer verlichte Westen zal willen aanvaarden. Wij hebben niet alleen te maken met de menselijke wereld. Rond u beweegt zich een andere wereld, waarin wij schepselen en astrale vormen vinden, elementairen bv., geesten, demonen en goden zelfs misschien. Juist deze onzichtbare wereld rond de mens kan op sommige ogenblikken en plaatsen in contact komen met de menselijke wereld.

Wanneer de voor u normale wereld en de mens daarin deze voor haar niet natuurlijke invloeden ondergaan, ontstaan er verschijnselen, waarvoor men geen uitleg heeft die toch geheel juist kunnen zijn. Toch tracht de men de oorzaak van het verschijnsel aan te duiden. Dit geschiedt dan veelal door datgene, wat steeds weer een rol speelt bij het optreden van dergelijke bovennatuurlijke krachten, als de oorzaak daarvan aan te geven. Wij kunnen zeggen, dat vrijdag de 13e een tijdsaanduiding kan zijn, waarbij een bepaald waarde in de tijd het de zogenaamde bovennatuurlijke invloeden eenvoudiger schijnt te maken om door te dringen tot de mensenwereld. Dan kan men nog wel zeggen, dat de uitwerking niet altijd dezelfde zal zijn en in vele gevallen het gevreesde onheil ver kan blijven, maar de invloed zal in vele gevallen samenvallen met die punten in tijd, die men vrijdag, of zelfs vrijdag de 13de noemt.

Een dergelijke redenering lijkt niet erg reëel te zijn, maar vreemd genoeg blijkt zij volgens de feiten zeer wel mogelijk. Ik wijs u op het feit, dat de grote beurskrach in Wallstreet op een vrijdag plaats vond. Zoals andere onheil betekenende of grote gebeurtenissen eveneens op een vrijdag plaats vonden. Natuurlijk is het dwaas te veronderstellen, dat het feit dat het vrijdag is, voor dergelijke ontwikkelingen aansprakelijk is. Aan de andere kant is het toch wel vreemd, dat vele grote gebeurtenissen, die voor de mensheid van belang waren, op vrijdagen plaats vonden.

Op vrijdagen werden vele beslissende acties uitgevochten in vele oorlogen. Bv. de slag aan de Berezina, die Napoleon tot ondergang doemde, begon op een vrijdag, maar ook op een vrijdag trok Caesar over de Rubicon. Er is geen redelijk en reëel verband te leggen tussen de de dag benoeming, zoals die nu geldt en de gebeurtenissen. Aan de andere kant blijkt, dat op tijdstippen, die met deze dagkwalifikatie, zoals zij nu geldt, kloppen, vaak grote gebeurtenissen plaats vonden en vinden. Laat mij hieraan onmiddellijk toevoegen, dat wij niet weten, waaraan dit te wijten is. Maar moeten wij daarom nu zonder meer zeggen, dat dit bijgeloof is en zonder meer verworpen moet worden? Uiteindelijk is alle geloof ergens een bijgeloof. Dit wil zeggen dat het zich bezighoudt met allerhande veronderstellingen, die vaak door de feiten vaak bevestigd schijnen te worden, maar waarbij het verband tussen de geloofsstelling en de feiten niet zonder meer aangetoond kan worden. De stelling blijft daarom onredelijk, zelfs indien de daarin mede gestelde feiten op zouden treden. Dit strookt ook met de gangbare definitie van bijgeloof.

Nu zullen wij in ons eigen leven een persoonlijke vorm van bijgeloof kennen. Ik bedoel hierbij niet, dat u bv. niet onder een ladder door wilt lopen. Dat is uiteindelijk niet zo onredelijk, want wanneer erboven op de ladder iemand staat met een pot verf, is er kans, dat u er even later gekleurd op staat. Ik bedoel een meer persoonlijk bijgeloof als bv. het niet zeggen van bepaalde woorden, het verijdelen van bepaalde handelingen. Hoe vaak zegt men niet tegen zichzelf: wanneer voor die en die tijd dit gebeurt, zal het morgen zo en zo zijn. Waarbij het niet zo vreemd is, dat vele mensen een dergelijk spel spelen, maar wel, dat voor meerdere personen een dergelijke veronderstelling, een dergelijk spel met het dagelijkse leven t.a.v. de verwachtingen zo vaak uitkomt.

Wij zoeken naar tekenen en deze tekenen in zich, zoals wij ze waarnemen, zijn kennelijk van geen enkel redelijk belang. Deze tekenen kunnen, wanneer wij ze waarnemen, ons schijnbaar helpen om gevoelens in onszelf en waarden, die in ons bestaan, beter te beseffen en tot uiting te brengen. Wanneer wij denken aan de gebeurtenissen op vrijdag als de beurskrach, scheepsrampen, oorlogshandelingen van belang, die op die dag plaats vonden, zo blijkt steeds weer, dat de mens zelf uiteindelijk voor een dergelijk gebeuren steeds weer aansprakelijk kan worden gesteld. Er zou nooit een Wallstreetkrach ontstaan zijn, wanneer er geen paniek t.a.v. de koersontwikkelingen en een wantrouwen tegen de banken als gevolg daarvan was ontstaan.

Het gehele Romeinse rijk zou er anders uitgezien hebben, wanneer een zekere Ceasar op een bepaalde dag niet – na het werpen van dobbelstenen – besloten had over de Rubicon te trekken en de senaat van Rome te trotseren. En een Napoleon, die een beter begrip voor zijn mogelijkheden en moeilijkheden had gehad, zou misschien zijn leger – ondanks alles – opnieuw hebben kunnen groeperen en zo de nederlaag aan de Berezina kunnen vermijden. Steeds weer zien wij in de kern van het gebeuren de mens als oorzaak optreden; de mens, die handelt volgens tekens en gevoelens, die hij als bepalend aanvaardt.

Daarom meen ik, dat men in vele gevallen het z.g. bijgeloof beter kan beschouwen als de uiting van iets, wat in de mens bestaat, waarvan de inwerking – om welke reden dan ook – door hem verbonden wordt met bepaalde tekenen. Dan is het begrijpelijk, waarom voor vele mensen de vrijdag als een onheilsdag geldt. Voor de christenen is de kruisiging van Jezus een zwarte dag, een grote ramp. Wanneer er invloeden optreden, die onheil schijnen te verkondigen, zullen velen dit verbinden met het denkbeeld: vrijdag. Steeds weer vinden wij een dergelijk verbinden van hetgeen wordt aangevoeld met bepaalde geloofswaarden en gebruiken. Het is niet zo, dat de vrijdag ongeluk brengt, maar dat deze dag in het menselijke denken vaak als onheilsdag geldt en daardoor de gevoeligheid voor invloeden vergroot, wat dan weer bij de mens een zekere instabiliteit kan veroorzaken. Als achtergrond van het bijgeloof beschouw ik dan ook de menselijke gevoeligheid voor nog niet redelijk manifeste mogelijkheden: dingen, die wel bestaan – of bestaan kunnen – maar redelijk nu niet verwacht of berekend kunnen worden. Het bijgeloof brengt de mens er slechts toe de gevoelens en onbewuste erkenningen in zichzelf te associëren met tekens en waarden buiten hem.

Er zijn natuurlijk altijd – ook in de uitingen van bijgeloof – dingen, waarover je na kunt denken. Waarom zou men bv. nog zeggen, dat gekruiste vorken ongeluk betekenen? De verklaring ligt in het verdere verleden, maar is op zich logisch en redelijk genoeg. Vroeger was een vork een persoonlijk eigendom en bovendien vaak een zeer kostbaar apparaat, dat men met zich voerde in tijden, dat de meeste mensen nog aten met een mes en met hun handen. De bezitters van vorken waren edelen en ridders. En dit waren nu eenmaal mensen met buitengewoon mooie principes en zeer heftige temperamenten. Wanneer hun vork, zonder dat hieraan uitnodigingen voorafgingen, door anderen werd gebruikt, of zelfs maar geraakt, kwam daaruit vaak een duel voort. Wanneer deze heren werkelijk kwaad werden en aan het vechten sloegen, was er altijd wel iemand, die de rekening moest betalen. In die dagen betekende het aanraken van andermans vork, of het elkaar beroeren van vorken, inderdaad vaak onheil. Dit wordt overgeleverd, zonder dat het nageslacht de werkelijke reden voor een dergelijke stelling begrijpt.

In de nadagen voelt iemand in zichzelf onrust. Hij voorvoelt a.h.w. iets, zonder te weten wat.

Hij is meer gespannen dan normaal. Nu ziet hij gekruiste vorken. Deze vorken betekenen, zoals men heeft geleerd, onheil. De verwachting krijgt gestalte. De spanning neemt nu vorm aan. Dat betekent, dat men uit mogelijkheden gaat selecteren en zo voor zich uit de vele mogelijkheden, die voor het ik bestaan, juist alles, wat met onheil te maken heeft, sterker naar voren haalt. Dit vergroot de mogelijkheid, dat inderdaad onaangename dingen gebeuren.

Mogelijk klinkt u dit alles dwaas en meent u, dat dergelijke uitleg niet meer past in deze tijd.

Ook uw tijd heeft zijn bijgeloof. Ik vind het bv. bijgeloof, wanneer men aanneemt, dat je de vrede kunt bewaren met een leger. Het lijkt mij eerder redelijk om aan te nemen, dat het bestaan van een leger, dat tot taak heeft te vechten, de neiging van allen, die tot dit leger werkelijk behoren, om te gaan vechten, vergroot. Er komt altijd weer een situatie of toestand, waarin het leger, en vooral de belangrijke delen van dit leger, actie wensen. Of deze actie dan tegen eigen bevolking, of tegen een ander land gericht zal zijn, is daarbij minder belangrijk. Daarom beschouw ik die stelling als bijgeloof. Zodanig als men gelooft, dat een leger vrede zou brengen, dat men door de aanwezigheid van een leger vredelievender zal worden. Het is de vredelievendheid, die ontstaat uit angst voor het leger en het geweld dat het betekent, dat dan men – tegen alle werkelijke waarden en belangen in – vaak toch een zekere rust, een schijn van vrede, tot stand weet te brengen. Zo zegt men bv., dat democratie vrijheid betekent – volgens mij een van de meest bijgelovige verklaringen, die er maar bestaan kunnen. Zolang men het gevoel heeft in een democratie – staat – te leven, heeft men ook het gevoel, dat men vrijer is dan anderen, die niet in een democratie leven. Omdat men denkt dat men vrijer is, voelt men zich vrijer, zal men de onvrijheden minder nadrukkelijk ondergaan en heeft men inderdaad een gevoel van grotere vrijheid.

In het oude, zowel als in het moderne bijgeloof, blijkt het steeds weer in de mens bestaande verwachting en stemming te zijn, die een reactie op de werkelijkheid schept. Het is het eigenwezen dat iets waar maakt van hetgeen men aanvoelt. Toch kan dit zeker niet geheel en zonder meer vanuit het ik geschieden. Daarom zouden wij er misschien goed aan doen verder te zien in de richting van de vele mogelijkheden, die aan de mentale of gevoelsmatige reacties van de mens binnen dit kader verbonden kunnen zijn. Nu stel ik: de spanningen, die in een mens bestaan, zullen deels uit zijn eigen leven voortkomen. Hun werkelijke tendens en de gevoelswaarde ervan wordt grotendeels door het bovenbewustzijn – het gedeelde bewustzijn van alle mensen, mede bepaald.

Er is sprake van een kracht, die in het merendeel van de mensheid steeds als een stemming, – of vorm van emotionaliteit leeft – ook, wanneer de omschrijving van het bovenbewustzijn anders kan luiden wanneer men andere aspecten van het menselijke leven wil bezien. Hierdoor ontstaat een geestelijk vlak, waarop geestelijk ingrijpen en inwerken veel gemakkelijker mogelijk zal zijn.

Bovendien betekent het, dat entiteiten uit de geest zich met deze stemmingen gemakkelijker één kunnen gevoelen en zo middels emoties en stemmingen, zich beter kunnen uitdrukken tegenover de mensen. De mens, die zich schoksgewijze openstelt voor een bepaald denkbeeld omtrent een dergelijke, uit het bovenbewustzijn stammende spanning, en hieraan vormgeeft, zal ook door zijn denken astraal vormgeven aan hetgeen in hem ontstaat. Zo schept hij voor zich een soort antenne, langs welke de krachten van het gemeenschappelijk, of bovenbewustzijn, maar ook de invloeden van de geestelijke entiteiten en krachten zich in hem kunnen ontladen.

Wanneer men dit als juist aanneemt, dan rijst de vraag, of het bijgeloof door alle tijden niet allereerst een methode van afstemming is geweest, waardoor in de mens aangevoelde waarden van niet-stoffelijke aard in betrekking met eigen lot, concreter vorm wisten te geven.

Op het ogenblik, dat de mens dacht, dat bloed een zeer bijzondere reeks van eigenschappen had – woning van de ziel enz. – ging hij zich bezighouden met de bloedsomloop. Hierdoor kwam hij tot allerhande ontdekkingen en conclusies omtrent het menselijke lichaam. Vandaaruit ontwikkelde zich de geneeskunde. Ik meen, dat de geneeskunde zich niet op de nu gekende wijze zou hebben kunnen ontwikkelen, wanneer niet het denkbeeld, dat het bloed toch wel iets zeer bijzonders was, in het denken een rol had gespeeld. Indien men nimmer had geloofd, dat geestelijke krachten, plus grondstoffen, tezamen voor de mens begeerlijke waarden tot stand kunnen brengen – als goud, of steen der wijzen – zou er geen chemische industrie op de huidige wijze in deze dagen bestaan. Dit zou ongetwijfeld de zuiverheid van uw atmosfeer zeer ten goede komen, maar voor zeer vele mensen een sterke vermindering van mogelijkheden en welvaart betekenen.

Dit bijgeloof uit het verleden bleek een – overigens verkeerde – verklaring te omvatten voor de feiten van vandaag. Zou dan veel van het feitelijke bijgeloof van deze dagen niet mede een verklaring kunnen vormen voor de noodzakelijke ontwikkelingen en bereikingen van morgen?

Dit is alleen zonder meer aanmerkelijk, wanneer wij naast de zuiver materiële ontwikkelingsgang van de mens nog een andere veronderstellen. Waar zal dit zeker zijn, wanneer wij stellen: er is een geestelijke lijn van ontwikkeling, een geestelijke noodzaak, aan de hand waarvan al deze ontwikkelingen uiteindelijk plaats moeten vinden.

Ik stel nu iets, wat u mogelijk als bijgeloof zult beschouwen:

  1. De ontwikkelingsmogelijkheid van een wezen als de mens is vastgelegd in het wezen van de mensheid. Deze mensheid is gevormd – of mede gevormd – geschapen en gericht door hogere entiteiten en krachten van geestelijke aard. In hetgeen zij in de mens hebben gelegd, ligt de noodzakelijke ontwikkeling van de mensheid als geheel en daarmede ook de ontwikkelingsmogelijkheid van de mens als individu enigszins vast.
  1. Op het ogenblik, dat ons bewustzijn – langs welke weg dan ook – ontkomen kan aan de beperkingen van de stoffelijke ontwikkeling, zullen wij de geestelijke stroming, die in en voor de mens bestaat, veel sterker kunnen aanvoelen. Daaruit zullen wij ook beter kunnen begrijpen, wat geestelijk en materieel de mogelijkheden en noodzaken zijn voor de mens – ook voor een mens als wijzelf zijn. Door een dergelijk begrip zullen wij ons juister kunnen instellen op de werkelijke ontwikkeling.
  1. Het is onbelangrijk, uit welke oorzaak de ontwikkeling plaats vindt, zolang zij maar plaats vindt. Daarom is het ook niet van belang, op welke wijze de mens inzicht wint in de grote geestelijke krachten, die de mensheid mede bepalen. Wel is het belangrijk, dat hij beseft – of aanvoelt – dat die kracht werkzaam is, en enigszins gaat beseffen, in welke richting zij werkzaam is.

Ineens blijkt dan het bijgeloof een hulpmiddel te zijn: een hulpmiddel, dat misschien in de geestelijke onvolgroeidheid van de mens – gezien vanuit een geestelijk standpunt – van belang kan zijn. Uiteindelijk hebben kleine kinderen ook zeer lang moeten vernemen, dat de baby’s in de kool werden gevonden, per ooievaar werden getransporteerd, of – in luxe gevallen – door de dokter in een zwart tasje in huis gebracht. Dit wordt aan het kind verteld, omdat men weet – of aanneemt -, dat het kind niet in staat is de werkelijke gang van zaken – waar de volwassenen kennelijk ook niet geheel raad mee schijnen te weten – geheel te begrijpen. Anders gezegd: de legende komt vaak voort uit een zekere onrijpheid en in het geciteerde geval hoofdzakelijk uit een zekere onrijpheid van de ouderen. Wanneer een geest te maken heeft met de mensheid, zo zal deze geest geen volmaakt wezen zijn. Hij zal door zijn werken in en voor de mensheid ook zichzelf steeds verder leren ontplooien. Vergelijkend gesproken wordt hij hierdoor volwassener of bewuster.

Die geest zal in het begin reeksen van verschijnselen gebruiken om de mens bepaalde denkbeelden te geven, die passen bij de werkelijke verschijnselen – niet omdat zij deze werkelijk verklaren, of waar zijn, maar omdat volgens de geest dit de enige wijze is om de mens verder te doen leven en groeien in de richting, die volgens die geest belangrijk is. Wanneer er een tijd  komt, waarin de geest, die inwerkt, rijper is en ook de mensheid meer mogelijkheden heeft gekregen, zal men die mensheid nieuwe denkbeelden moeten geven. De absolute waarheid is voor de mens nu eenmaal nog niet te verdragen, zelfs wanneer de leidinggevende geest deze kent en kan verdragen. Denk niet, dat dit grootspraak is. Wie onder u ziet de kans om een normaal kind van 6 jaar oud precies uit te leggen, wat E = mc2 betekent? Zelfs al weet u het, u kunt het niet duidelijk maken aan het kind, dat nog niet over voldoende inzicht en referentiemogelijkheden beschikt. Zo is het mogelijk, dat de geest iets reeds als deel van de kosmische waarheid beseft, maar de formules, die zij kent, aan de mensheid nog niet kan voorleggen. Daarom zal zij in vele gevallen de mens een zekere vorm van bijgeloof, een rationalisatie van de feiten en verschijnselen, voorhouden.

Denk hierbij niet, dat het bijgeloof alleen maar te maken heeft met het ingrijpen van geesten, die van rassenherinneringen gebruik maken om inwerkingen te verklaren, die zonder dit niet verklaarbaar en daardoor minder beleefbaar zouden zijn. Wanneer een zeer modern microbioloog zegt, dat uiteindelijk het totaal van het wonder van het leven alleen bepaald wordt door het samentreffen van complexe moleculaire ketens onder bijzondere omstandigheden, zo is dit eveneens bijgeloof, al is het volgens het besef van uw tijd wel degelijk wetenschap. Veel van de wetenschap van heden zal immers bijgeloof zijn in de ogen van de mens van morgen.

Op het eerste gezicht is dit moeilijk te aanvaarden. Juist daarom moeten wij begrijpen, dat de mensheid door niet-stoffelijken wordt geholpen en opgevoed. Deze opvoeding brengt dingen naar voren, die – geestelijk gezien – niet geheel waar kunnen zijn, maar die een mens volgens zijn vermogen en besef van heden een redelijke verklaring geven voor de verschijnselen en ontwikkelingen, waarmede men anders geen raad zou weten.

Ik kan zeggen, dat het bijgeloof, in welke vorm het ook optreedt, mede de uitingen omvat van een leidinggevende geest.

Nu houden de zogenaamde verstandige mensen niet al te veel van leidinggevende geesten. Dat is ook wel begrijpelijk. Een leidinggevende geest is een grote geest en een grote geest is iemand, bij wie de doorsnee geest zich een kleine geest moet gevoelen. De doorsnee kleine geest is klein genoeg om zich gaarne groot te willen voelen. Daarom voelt hij niet veel voor grote geesten.

Wat begrijpelijk maakt, dat het denkbeeld van direct leidinggevende geesten voor het merendeel van de mensen onaanvaardbaar is. Nu ja, men wil eventueel wel genoegen nemen met een heel verre god, vooral wanneer men deze god enkele mensen als onfeilbare vertegenwoordigers kan geven! Dan kan men deze mensen bedriegen, via deze mensen god, en zo zelfs god te slim af zijn.

Laat mij niet te ver afwijken van het eigenlijke onderwerp en terug keren tot de essentiële waarden van het bijgeloof. Ik stel, dat er grote geesten zijn, die leidinggeven. Deze leiding is niet gericht op het lot van enkele mensen Zij is altijd gericht op het geheel, op de gehele mensheid in alle tijden. Zij scheppen nu geestelijke krachten en mogelijkheden, die voor eenieder bestaan. In het bovenbewustzijn van de mensen worden deze plannen en invloeden van de leidende geesten bijzonder sterk afgedrukt. Nu zijn de bijgelovige gebruiken van de mens en zelfs zijn opvattingen daarover over het algemeen niets anders dan rationalisaties voor het onbegrepene – of het vergetene. Men zal vaak door een bijgelovige reactie, of zelfs soms door om zichzelf te lachen, daar een reactie bijgelovig schijnt, uiting geven aan de spanningen, die hij – vaak onbewust – ondergaat. De spanning heeft in wezen niets meer met het bijgeloof te maken. Zij is een concreet deel van de menselijke ontwikkeling en de menselijke geschiedenis.

Dan zal de mens – volgens eigen besef en op eigen wijze, volgens eigen karakter en wezen – uit de mogelijkheden van de mensheid, de geschiedenis, die op het ogenblik geestelijk in het totaalbewustzijn van de mensheid wordt neergelegd, waarmaken. De mens zal dit te meer waarmaken, naarmate hij in een al dan niet redelijke overtuiging op materieel terrein reageert en zo zijn innerlijke resoluties en beïnvloedingen meer absoluut kan aanvaarden.

Men heeft mij gezegd, dat ik op deze avond een onderwerp van geestelijke aard moet brengen. Nu zullen er onder u zijn, die bijgeloof niet geestelijk genoeg vinden. Maar volgens mij is bijgeloof wel degelijk een zeer geestelijk onderwerp. In de eerste plaats al, omdat de geestelijkheid steeds weer van het bijgeloof heeft geprofiteerd, en in de tweede plaats, omdat alle bijgeloof berust op geestelijke waarden. In de derde plaats meen ik, dat het bijgeloof die vorm van geloof is, die het meest met de praktijk van het menselijke leven verbonden is en zo van het grootste belang zal zijn voor het menselijke denken, terwijl de daaruit voortkomende reacties de sterkste reële resultaten zullen kunnen voortbrengen. Dus, mijne vrienden, wanneer wij spreken over bijgeloof, moeten wij dit zeker niet zonder meer minachtend en afwijzend doen. Zoals het niet redelijk zou zijn minachtend te spreken over een nietje, dat de bladzijden van een boek, dat men wil lezen, op de juiste wijze en in volgorde bijeen weet te houden. De kleine, schijnbaar onbelangrijke dingen, zijn vaak van groot belang om de mogelijkheid tot werken, begrijpen, ja, de leefbaarheid – soms zelfs het bestaan zelf – mogelijk te maken en samen te houden. Uw wereld is eigenlijk maar een bijzonder onredelijke wereld en wanneer niet al de vormen van bijgeloof bestonden – waaronder ik een groot deel reken van politieke en godsdienstige overtuigingen – zou het niet mogelijk zijn in uw wereld een zodanige reeks van ontwikkelingen af te dwingen, dat een chaos, die voor het individu tevens de ondergang zou kunnen betekenen, daaruit niet voort zou kunnen komen.

Hier is wel alle reden om dankbaar te zijn voor de waarden van het bijgeloof. Ik ben – waarschijnlijk met u tezamen – van mening, dat de absolute stelling omtrent goddelijke macht en glorie, die aanleiding heeft gegeven tot het stichten van kloosters, niet veel meer dan bijgeloof was, zeker in de vorm waarin zij aan de mensen werd gepresenteerd en door hen werd beleefd. Zonder deze kloosters zouden er geen kloosterscholen zijn geweest. Dan zou de regering van de hofmeiers niet kunnen hebben resulteren in de kerstening van een groot deel van Europa, daar deze tevens betekende, dat een steeds groter deel van de mensen de mogelijkheid kreeg om te leren schrijven, lezen en rekenen. Het zou betekenen, dat men langere tijd op een en hetzelfde niveau zou zijn blijven staan, terwijl veel van hetgeen het verleden de mensheid aan belangrijks te zeggen had, verloren zou zijn gegaan. Het bestaan van die kloosters, hoe onredelijk ook hun verklaring voor hun bestaan en hun daden moge klinken, was een direct middel voor het tot standbrengen van een grotere eenheid van besef en denken en daarmede bepalend voor het ontstaan van de beschaving, waarvan uw wereld het eindresultaat schijnt te zijn.

Wanneer wij de eerste drukwerken bezien en deze vergelijken bij de sierlijkheid, de aandachtigheid, die ligt in de met de hand geschreven werken, dan kunnen wij zeggen: dit is eigenlijk maar gepruts. Er zijn dan ook in de dagen van de eerste drukwerken mensen geweest, die beweerden, dat het gedrukte nooit in staat zou zijn kennis over te dragen, ja, met aandacht gelezen te worden, zoals tot dan toe de handgeschreven boekwerken. Men meende onder meer, dat de aandacht zou ontbreken bij vervaardiger en lezer. Toch zijn deze met lettertekens besneden houten blokken en hun afdrukken het begin geweest voor een algehele omwenteling in het menselijke denken. Men heeft gezegd, dat het ontbreken van vroomheid in vele pamfletten de ondergang van de wereld zou afroepen. Het is ongetwijfeld de ondergang geworden van een reeks van pretenties, het voerde tot het einde van vele bijgelovigheden en stelde andere bijgelovigheden daarvoor in de plaats. Zo is bijvoorbeeld – dankzij pamflettisten – het godgegeven recht van de heerser tot bijgeloof verklaard en vervangen door een ander bijgeloof, namelijk het geloof aan gelijkheid, vrijheid en broederschap.  Wat ook bijgeloof is, gezien de resultaten tot op heden .

Men heeft altijd weer geprobeerd de dingen, die nieuw zijn, af te wijzen, zoals men altijd weer heeft getracht het oude achter zich te laten, met uitroepen als: dit blijkt onwaar, hier kunnen wij niets meer uit leren enz. Toch grijpt men steeds weer naar het oude, zoals bv. naar de oude Grieken en hun denken, of – in andere gevallen – oude Oosterse wijsheid, zoals bij de theosofen.

Juist in deze tijden ontdekt men grote mogelijkheden, kennis en waarheid in oude denkbeelden.

Waarom? Steeds meer blijkt, dat de vorm minder belangrijk is, dan hetgeen erachter schuilgaat.

Indien men op de vorm afgaat, kan men veel als bijgeloof kwalificeren en een paskwil noemen.

Kijkt men naar de inhoud, de essentie van de dingen, dan zal men steeds weer op de achtergrond een eeuwige waarheid vinden.

Wij kunnen een eeuwige waarheid niet zonder meer verdragen. Daarom hebben wij een aanvaardbare vorm, hebben wij een bijgeloof nodig. Een geloof, dat algemeen is, geeft ons weinig of geen mogelijkheid onszelf daarin persoonlijk te beleven en te erkennen. In bijgeloof kunnen wij aan de ene kant alles spottend voor de gemeenschap terzijde stellen – en zo een eigen oordeel behouden -, terwijl wij het aan de andere kant gelijktijdig kunnen gebruiken als een soort trekkermechanisme, dat in ons plotseling bepaalde geestelijke krachten doet ontwaken, in ons leven bepaalde werkingen tot stand kan brengen. Bijgeloof is dan ook een middel tot het beleven van een groter, maar niet beseft geestelijk geheel en het zelfs, zonder dit te beseffen, reageren volgens een hoger kosmisch plan.

Je kunt nog verder gaan en stellen, dat alles, wat geen rekening houdt met de relativiteit van waarden in het leven, per sé reeds bijgeloof is. Ik stel, dat zelfs de visie op de grootheid en belangrijkheid van bepaalde mensen grotendeels bijgeloof genoemd kan worden. U zult dit graag genoeg aanvaarden, wanneer het gaat over personen, die u toch al niet gaarne moogt.

Wanneer ik bv. zeg: de grootheid van Brezjnev is slechts de grootheidswaan van een klerk, die door anderen als marionet wordt gebruikt, dan zult u mij graag geloven. Wanneer ik iets dergelijks zeg over bv. minister Luns, dan mag dat van u nog wel, maar zou ik een dergelijke uitspraak doen over premier de Jong, dan zijn er al heel wat minder mensen, die het mooi vinden.

Zou ik zoiets zeggen over bv. een Troelstra, dan beschouwen velen een dergelijke stelling als anathema. Toch bestaan er in de geschiedenis van de mensheid geen werkelijk grote mannen. Er bestaan slechts mensen, die voor anderen vormgeven aan iets. Zij geven deze vorm aan hun wereld, niet krachtens de rede, maar krachtens een geloof, dat later onjuist blijkt te zijn. Laat ons eerlijk zijn: is het geloof van den Troelstra aan de trouw en bereidheid tot opofferende samenwerking van de werkende stand niet reeds nu door de feiten achterhaald en tot een vorm van bijgeloof gemaakt? Naar ik meen even goed als het geloof van de heer Luns, dat onder Amerikaanse leiding een vredige en welvarende wereld zou kunnen worden geschapen, volgens mij bijgeloof is gebleken. Zo goed als de illusie van ministerpresident de Jong, dat je gelijktijdig de welvaart in Nederland kunt beschermen en toch eenieder geven, wat hij graag extra zou willen hebben, bijgeloof is gebleken.

De meeste grote mannen zijn bijgelovig. Zij reageren vanuit een standpunt en denken, een gevoelen vaak ook, dat niets of slechts zeer weinig te maken heeft met de redenen, die zij voor hun handelen aan anderen plegen te geven. Zeker: voor u was Troelstra een groot man, zoals ook een Abe Lincoln een groot man was en – zoals men kan zeggen – dat een Churchill een groot man was, – of wat dat betreft eenieder, die u noemen wilt, als een Gandhi bijvoorbeeld. Zij zijn niet groot door hetgeen zij verklaren aan de mensen, maar door hetgeen zij gevoelen. Zij zijn op een bepaald ogenblik verbonden met een geestelijke kracht, die een ontwikkeling stimuleert.

Hoe zij ook alles verklaren, zij haken zeker niet reëel in op de feiten, die zij noemen, maar gaan in op de emotie, die in hen zelf leeft en die ook in de mensheid op dit ogenblik kan bestaan. Dat is het grote geheim ook van mannen als Napoleon en Hitler. Deze mannen haken niet in op redelijkheid, kennis, feiten. Hetgeen zij beweren is en blijft steeds weer ergens een vorm van waanzin, bijgeloof, maar zij komen op het juiste ogenblik. Zij haken in op een emotie, die in alle mensen reeds aanwezig schijnt te zijn, maar nog niet beseft wordt. Eerst de emotie schept de mogelijkheden, die zij dan waar schijnen te maken.

Mag ik dan misschien zeggen, dat ook voor de eenling het bijgeloof op zich zinloos en redeloos moge lijken, dat het slechts een verklaring is, die men geheel onredelijk voor iets geeft, maar dat ook de eenling door het bijgeloof kan komen tot het inhaken op een op dat ogenblik bestaande kosmische tendens, of geestelijke invloed, die voor anderen evenzeer aanwezig is?

Besef, dat ik met dit alles het bijgeloof niet in zijn schijnbare betekenis heb verdedigd. Het is en blijft even onredelijk en zinloos als het altijd is geweest, zolang wij van een redelijk standpunt uit willen gaan. Zodra wij echter beseffen, dat ook bijgelovigheid en leuzen vaak niets anders zijn dan de uiting van een geestelijke tendens, die in het totale bewustzijn van de mensheid mede werd verankerd door geestelijke krachten, dan wordt de betekenis daarvan een andere.

Dan wordt het tot een symptoom van kosmische beïnvloedingen en nog niet besefte ontwikkelingen.

Uw tijd wordt steeds bijgeloviger. Misschien hebt u dat wel bemerkt. Men gelooft, dat er 10.000 wegen zijn om aan zijn verplichtingen tegenover de mensheid en de consequenties van eigen daden te ontkomen. Men meent, dat er 10.000 wegen zijn om de eigen problemen te vergeten en neemt aan, dat, wanneer men zijn problemen maar lang genoeg weet te vergeten, deze als vanzelf zullen verdwijnen. Voorbeeld: in de ijskast van Uw regering liggen nog problemen en oplossingen daarvoor, stammende uit het jaar 1932. Nog steeds doet men, of deze niet meer bestaan in de hoop, dat zij zichzelf wel op zullen lossen. Soms komt een probleem weer even op de voorgrond, maar helaas – dit vanuit het standpunt van degenen, die niet weten, hoe snel het weer in de ijskast terug te duwen – blijken zij dan nog steeds zeer actueel. Volgens mij beheerst het bijgeloof steeds meer uw moderne wereld. Steeds meer mensen gaan af op hetgeen de sterren zeggen, gaan naar waarzegsters, zoeken het bovennatuurlijke, het niet-aardse, het wonder, het mirakel. Zij geloven in mensen, meer dan in zichzelf, in het andere meer, dan in hun eigen mogelijkheden. Dat is bijgeloof.

Zou dit alles dan niet tevens aanduiden, dat er op het ogenblik zeer grote en machtige invloeden werkzaam zijn in het totaal bewustzijn van de mensheid? Persoonlijk meen ik dit zonder meer en uitdrukkelijk te mogen bevestigen. Ik zie enorme stuwkracht van geestelijke en kosmische aard het menselijk denken voortdurend sterker beïnvloeden en zie steeds meer mensen gegrepen worden middels – stoffelijk gezien – onredelijke reacties, door kosmische tendenzen, waardoor hun waarde en betekenis voor de gemeenschap sterk verandert. Dan kan ik misschien zeggen, dat het bijgeloof van deze tijd – zelfs de wetenschap van heden, die misschien het bijgeloof van morgen zal worden – niet belangrijk zijn als z.g. werkelijkheden of als dwaasheden.

Zij zijn belangrijk door de ontwikkeling, die zij geestelijk en materieel mogelijk maken.

Aan dit alles zou ik graag nog enkele woorden toevoegen, die slechts indirect met het onderwerp in verband staan.

Een geestelijke invloed kan alleen uitgaan van de waarden, die voor de betrokken geest werkelijk zijn. Voor de geest zijn uw stoffelijke waarderingen en beoordelingen zelden nog iets van werkelijke betekenis. Dan mogen wij stellen, dat in de invloeden, de geest steeds weer uit zal gaan van eigen besef en zich in uw wereld voornamelijk op de gevoelens, die mogelijk zijn, zal moeten baseren, zodat zij de feiten van de wereld buiten beschouwing zal laten. Dan zijn de feiten machteloos, want zij kunnen de emotie, die deze geestelijke invloeden tot stand brengen, niet werkelijk veranderen. Wanneer u alles doet om alle mensen materieel tevreden te stellen, zullen zij ontevreden blijven wanneer een emotionele golf van ontevredenheid hen blijft overspoelen vanuit de kosmos.

Ik geloof dan ook, dat de verandering van stoffelijke waarden in deze tijd niet voortkomt uit de noodzaak het materiële te veranderen, omdat het niet meer logisch denkbaar of hanteerbaar is.

Ik geloof eerder, dat dit voortkomt uit een geestelijke invloed, waardoor de mens niet meer in staat is te leven met de dingen, die eens voor hem logisch en redelijk schenen.

Dan is het voor mij ook onvermijdelijk waar, dat in dit niet meer je kunnen identificeren met de zogenaamde redelijke werkelijkheid van de mens, voor de mensen moet betekenen, dat zij innerlijke waarden of krachten gaan ontdekken, die zij voor een groot deel zonder meer in de plaats zullen trachten te stellen van hun materiële wereld. Daarbij zullen zij slechts zover kunnen gaan als hun materiële mogelijkheden reiken. Die worden voorlopig nog door de toestand en werkelijke feiten van hun wereld bepaald. Wanneer zij leren middels deze geestelijke krachten en innerlijke ontdekkingen in hun materiële wereld iets tot stand te brengen, meen ik, dat zij de vorm van hun maatschappij aan zullen kunnen passen aan de in hen bestaande geestelijke tendenzen, terwijl zij gelijktijdig en volledig onredelijk hun eigen vermogen vergroten om, door een schijn van toevalligheden bv., te bereiken, wat onmogelijk of onbereikbaar scheen.

Ik meen, dat in deze periode van uw wereld een van de grootste bijgelovigheden wel het gevoel van machteloosheid en de vele onlustuitingen zijn, die zovelen schijnt te bevangen. In feite is er geen sprake van werkelijke machteloosheid, men verklaart het maar zo. Het is in feite een gevoel van niet meer zelf één kunnen zijn met het bestaande, zonder dat men de consequentie daarvan wil trekken, door zich van het bestaande geheel los te maken. Vandaar dit gevoel van onderworpen worden, machteloos zijn, bedreigd worden. Toch impliceert ook dit, dat de mens op de duur een steeds consequenter beroep zal gaan doen op andere mogelijkheden en wegen.

Wanneer hij daarbij maar de kosmische tendenzen volgt, die nimmer negatief zijn in wezen, maar altijd positieve mogelijkheden bergen en deze in zich kan hanteren, zal hij altijd positieve geestelijke krachten uitstralen en zal hij positieve veranderingen tot stand zien komen in zijn materiële wereld, hoe onlogisch deze veranderingen dan ook volgens de redelijke normen van zijn maatschappij moge zijn.

Ik meen, dat uw wereld een periode van zeer grote omwentelingen en veranderingen tegemoet gaat. Ik meen, dat vooral in de eerste tijd de veranderingen in de socio-economische sector zullen liggen. Ik geloof, dat het grootste deel van die veranderingen volgens de nu geldende stellingen geheel onlogisch zullen zijn en niets meer te maken hebben met de z.g. vaststaande feiten van heden. Ik meen, dat een groot deel van de acties, die hiertoe bijdragen, door de weldenkende en redelijk denkende mensen van heden als onredelijk, onverantwoordelijk en zelfs bijgelovig of heidens zullen worden verworpen. Ik meen ook, dat het juist deze dingen zullen zijn, die zich werkelijk en feitelijk ook door zullen kunnen zetten.

In de periode, waarin de mens geen vrede meer heeft met zijn wereld, kan zijn aanvaarden van een geestelijke werkelijkheid – die niet reëel, redelijk, logisch aanvaardbaar hoeft te zijn – hem de emotionele stuwkracht en gerichtheid geven, waardoor hij uit alle mogelijkheden steeds weer datgene weet te selecteren, waardoor een verdere bewustwording en ontplooiingsmogelijkheid voor hemzelf, zowel als zijn wereld, tot stand komt.

Misschien noemt u deze, mijn overtuiging, ook bijgeloof. Dan kan ik u alleen herhalen, wat ik reeds in het begin heb gezegd: het is natuurlijk bijgeloof, dat de vrijdag werkelijk een slechtere dag dan andere dagen zou zijn. Maar veel vreemde dingen gebeuren steeds weer op vrijdagen.

Het is natuurlijk toeval, zelfs als de toevalligheden zich soms wel zeer hoog opstapelen. Hetgeen ik zeg, is waarschijnlijk onzinnig en onaanvaardbaar voor degene, die het geheel rationeel wil ontleden. Alleen: er zit zoveel waarheid in, er wordt zoveel meer van waar, dan redelijk verwacht zou mogen worden. Dit heeft mijn denken omtrent uw wereld nu en in de toekomst dan met veel bijgeloof gemeen.

Vragen.

  • Waar trekt u de grens tussen bijgeloof en een geloof, dat misschien nog niet de absolute waarheid in zich heeft?

Een geloof, dat geen bijgeloof is, baseert zich op een voor de persoon voortdurend bestaande werkelijkheid of waarheid, zonder dat hij hieraan consequenties verbindt op een ander vlak dan dat van de innerlijk aanvaardbaarheid en eventueel eigen beantwoorden daaraan.

Bijgeloof wordt het, zodra ik aanneem, dat een geestelijke waarheid, die ik niet kan bewijzen, maar als waar aanneem, materiële consequenties zou hebben, zonder dat daarvoor materiële oorzaken en waarden onmiddellijk denkbaar zijn. Daar ligt de grens. Wanneer ik zelf de beleefde innerlijke waarden door en voor mijzelf waarmaak, is dit geloof, zelfs wanneer hetgeen ik innerlijk beleef of aanvaard, niet de gehele werkelijkheid omvat. Zodra ik op grond van een innerlijk besef van waarheid verwacht, dat iets waar zal worden, zonder dat ikzelf daaraan medewerk, of invloed op kan hebben, is het bijgeloof.

  • Om tot bijgeloof te komen moet men toch eerst geloof hebben?

Ik geloof, dat alle geloof in feite bijgeloof is of bevat, daar een georganiseerd geloven schijnbaar voor de mensen noodzakelijk is en elk georganiseerd geloof iets voegt bij de erkende innerlijke noodzaak, en invloeden pleegt te stellen die deze niet innerlijke beleefbare regels, stellingen enz., toch aanvaardbaar moeten en zullen maken, zelfs zonder menselijk ingrijpen of stoffelijke samenhangen. Anders gezegd: elk geloven voert in samengaan met anderen reeds tot bijgelovigheden.

  • Waarom zou elk geloof bijgeloof moeten wezen?

Omdat elk georganiseerd geloof uitgaat van waarden, die innerlijk beleefbaar moeten zijn – en door vele gelovigen inderdaad zelfs beleefd worden -, maar daaruit consequenties pleegt te trekken, die in de eerste plaats strijdig plegen te zijn met de innerlijk erkende emoties en in de tweede plaats vaak verwachtingen van buitenaf ingrijpende machten scheppen, of een sanctionering willen geven voor zaken, die men innerlijk niet als juist kan aanvaarden. Eenvoudig gezegd: zodra een geloof een formulering verkrijgt, waardoor het binnen een hiërarchisch geheel wordt uitgedragen, is het reeds grotendeels bijgeloof geworden.

  • Soms zal bijgeloof door geesten voor het gemak worden bevorderd, omdat de waarheid niet aanvaardbaar zou zijn. Kan men geen formulering geven, die scherper is en beter past bij onze stand van ontwikkeling?

Er was een mens, die een breukdeel van de waarheid zag. Vanaf dat ogenblik zat hij stil terneer, sprak tot niemand, want hij was verstomd door deze waarheid, zag niets anders meer dan dit brokje waarheid en hield zo op mens te zijn.

  •  Ik dank u voor het verhaal.

Dat klinkt wat hatelijk. Ik had dan ook gehoopt, dat u zou zeggen: dank u voor het antwoord. Waarbij ik op wil merken, dat mijn verwachting t.a.v. uw formulering geen bijgeloof was, maar eenvoudig gebaseerd bleek te zijn op veronderstellingen omtrent de menselijke wijze van formulering, die verschilden van datgene, wat feitelijk tot uiting kwam. Hieraan wil ik toevoegen, dat dergelijke misverstanden zeer vaak voorkomen, niet slechts tussen geest en mens, maar vooral ook tussen mensen onderling. Wanneer je hen een compliment maakt, denken zij vaak, dat het een hatelijkheid is en menige hatelijkheid wordt door mensen als een compliment aanvaard.

  • Dat komt ook onder geesten onderling voor?

Op het ogenblik, dat de formulering van een denkbeeld bestaat uit de projectie van beeld – denkbeeld plus emotie en voorstelling -, is een elkaar verstaan niet meer te vermijden.

Een verkeerde interpretatie kan uiteindelijk ook dan nog voorkomen door een verschil van inzichten of referentiewaarden.

  • U hebt het over geloof, dat bijgeloof is en daarnaast nog eens over het echte bijgeloof. Hoe moet ik daar uitkomen?

Ik denk, dat u er eerst maar eens in moet duiken, voor u eruit kunt komen. Het is eenvoudig: algemeen omschreven als bijgeloof zijn die zegswijzen, denkwijzen en gebruiken, die tegen de menselijke rede ingaan en die niet onmiddellijk verbonden zijn met een erkende religie. Zodra een bijgeloof op aarde deel is geworden van een erkende religie, heet het namelijk, vanuit het menselijke standpunt, voortaan religieus en niet bijgelovig. Dit neemt niet weg, dat het in essentie evenzeer bijgelovig is als hetgeen door alle mensen als zodanig wordt om schreven. Dit bijgeloof vormt vaak het belangrijkste deel van een religie. Denkt u bijvoorbeeld werkelijk, dat een paar druppels water bij een doop op zich en zonder meer, alleen vergezeld van een soort toverspreuk, een verandering in een mens tot stand kunnen brengen? De druppels water, de woorden, zijn in feite voor de verandering en het tot stand komen daarvan niet eens essentieel. Gelooft u werkelijk, dat een sacrament – d.w.z. een goddelijke genade, of een eenwording met god – afhankelijk kan zijn van bepaalde handelingen en daden van anderen op aarde? Indien de kracht waarlijk uit God moet komen, volgens mij niet.

Gelooft u, dat alleen iemand, die daartoe speciaal is opgeleid, in staat is anderen gods wil te openbaren? Dan miskent men god en de macht van god, dus is het bijgeloof. Toch is door dergelijk bijgeloof op aarde een ontwikkeling mogelijk geworden, die uw cultuur, een groot deel van uw denken en zelfs veel van uw innerlijk ervaren voor u bepaalt. Dit bijgeloof – want dat was het – zou zeker niet aanvaardbaar zijn, wanneer het beschouwd moest worden als een middel om de waarheid te leren kennen. Zo wij het beschouwen als een voorlopige verklaring aan de mens gegeven, of door de mens aanvaard, waardoor een werkelijke en nog niet begrepen uitdrukbare waarde op aarde werkzaam kan zijn, dan moeten wij dit bijgeloof prijzen.

Wij kennen het hiërarchisch christendom en kunnen het niet anders rangschikken dan onder de bijgelovigheden, omdat het geheel in strijd is met Jezus en zijn leerlingen, terwijl het zelfs in tegenstelling staat tot de gebruiken van de eerste christenen, waaruit men toch zegt te stammen. Wij moeten echter begrijpen, dat juist het hiërarchisch christendom de ontwikkeling van de wereld en de mogelijkheden van deze tijd wel degelijk mede bepaald heeft; niet alleen wat denken betreft en het bouwen van kerken, evenzeer het bouwen van spoetniks, rangers en andere raketten heeft mogelijk gemaakt. Het geloof van het christendom voerde niet alleen tot bepaalde filosofische veronderstellingen, maar wel degelijk ook tot sociale ontwikkelingen en ontwikkeling van de geneeskunde. Het voerde niet alleen tot een verklaring omtrent wonderen en heiligen, maar heeft direct en indirect bijgedragen tot een verdere innerlijke ontwikkeling van de Westerse mens en van de technieken, die daardoor mogelijk werden. Het heeft veel goed gedaan, dat christendom, zoals elke grote godsdienst veel goed heeft gedaan. Maar dat wil nog niet zeggen, dat het daarom een absolute waarheid is, of dat alle pretenties in het christendom en omtrent het christendom daarom nu ook onmiddellijk geheel waar moeten worden geacht.

Een waar geloof is datgene, wat ik in mijzelf erken en gevoel en dan door eigen streven buiten mijzelf weet waar te maken. Bijgeloof is al het andere. Maar een bijgeloof kan ons wel degelijk helpen te komen tot de innerlijke beleving, die ons tot het erkennen van werkelijke openbaringen in onszelf in staat stelt.

Laten wij de dingen niet te veel bespotten en verwerpen, wanneer zij ons kinderlijk of onlogisch toe schijnen. Laten wij in onszelf, hoe dan ook, trachten te grijpen naar deze het menselijk handelen en denken toch mede beïnvloedende grote geesten en krachten en hun waarden. Laten wij – mens en geest – daaruit putten en middels onszelf voortdurend gestalte en waarheid geven aan dit innerlijk erkende, zodat ons geloof zowel als ons bijgeloof vervangen kan worden door de beleefde en erkende werkelijkheid.

ESOTERIE.

Wanneer wij ons vandaag bezig willen houden met de geestelijke kant van de dingen, kun je ook een aantal observaties vormgeven. Ik zou dit willen doen en aldus beginnen:

De waarheid is geen eindproduct, maar een halffabricaat, dat pas verwerkt kan worden, wanneer je van waarheid voor jezelf ook werkelijkheid maakt.

Geloof kan het pleister zijn op een stinkende wonde, het kan ook het geneesmiddel zijn voor een onbegrepen werkelijkheid.

Inzicht is datgene, wat je pas krijgt, wanneer je niet meer probeert de dingen te doorschouwen, maar ze durft doorleven.

Eeuwigheid is een waanbegrip, dat gebaseerd is op een visie omtrent tijd.

God is voor de mens de compensatie voor zijn erkende eigen onvolkomenheden.

Bidden is voor de mens over het algemeen een uiting van zelfbeklag, of een uiting van eigen bereiking.

Alle waarheden, die wij kennen, zijn tezamen nog niet voldoende om meer te maken dan een  enkele grote leugen omtrent de werkelijkheid.

Misschien vindt u het vervelend, wanneer ik alleen maar dergelijke regeltjes zeg. Het is geen toespraak, het is geen betoog en je kunt er maar weinig mee doen; zo denkt menigeen op het eerste gezicht. Aan de andere kant kun je er heel wat in vinden, want wanneer je nadenkt  over de raadselen van het leven, kom je nu eenmaal vaak tot de meest eigenaardige conclusies. En ieder weer op zijn wijze. Dat is maar goed, want wanneer alle mensen op aarde gelijkelijk goed en integer zouden zijn, zouden de mensen geen mensen meer zijn.

Dit is misschien een bekend gezichtspunt, maar wanneer u er verder even over nadenkt, krijgt u opeens een geheel andere visie op de menselijke cultuur, het menselijke leven, de menselijke ontwikkeling. Deze is gebaseerd op de verschillen tussen mensen in integriteit, bewustzijn, besef, daadstelling enz. Het zijn juist deze verschillen, die de betekenis van het woord menselijk bepalen. Zo is het altijd weer. Wij zijn geneigd alles altijd weer te zien als één geheel.

Er is bijvoorbeeld een geestelijke waarheid, die wij misschien maar in delen erkennen en die delen metselen wij dan in elkaar, tot wij een tempel hebben. In die tempel gaan wij dan zitten en roepen “halleluja”, zoals men in een volkswinkel wel “vollek” roept. Maar meestal komt er niemand. Wanneer wij proberen alle brokjes waarheid, die wij ontdekken, tot een hechte tempel te metselen, sluiten wij veelal de werkelijkheid buiten. Wanneer wij een stille vlam laten branden in de tempel van ons hart, brandt zij veel, dankzij de hartstochten, die wij proberen te verloochenen om de tempel in stand te houden.

Dat zijn van die dingen, waar je toch werkelijk eens over moet denken. Je moet je toch werkelijk eens proberen te realiseren, waaraan je nu toch eigenlijk toe bent. Het is mooi om geestelijk zo buitengewoon hoog te zweven, maar per slot van rekening weet je nooit, waar je met een onbestuurbare ballon terecht komt. Misschien wil je naar een feest en land je in de Noordzee en verdrinkt.

Zo is het met al onze hoge geestelijke waarden en waarheden precies hetzelfde. Wij kunnen er wel wat mee doen, maar alleen wanneer wij een bruikbare verbinding hebben met beneden, met de wereld. Zolang wij proberen geloof enz. los te maken van de rest, houden wij niets bruikbaars meer over. Wanneer ik u vraag: “gelooft gij?” en u zegt: “ja”, dan kan ik natuurlijk zonder meer zeggen: dan bent u gezond. U kunt zelfs denken, dat u gezond bent, maar de dokter zal het waarschijnlijk niet met u eens zijn. Pas wanneer u zegt: ik voel in mij door mijn geloof de werking van het gezond worden, dan kunt u werkelijk genezen.

Zou dit nu geestelijk anders zijn? Denkt u, dat u met wat regeltjes, stellingen en mooie voorbeelden geestelijk los kunt komen van alle belemmeringen, die u hier op aarde hebt? Ik heb nog nooit een mens gezien, die een druipneus weg kon halen door positief denken. Zo min overigens, als ik ooit zeergeleerde professoren heb gezien, die iets konden doen aan een doodgewone verkoudheid. Dat betekent volgens mij, dat de zaak verkeerd gezien wordt, wanneer men denkt: ik kan alles vanuit de geest wel krijgen en de geest doet dat voor mij wel alleen. Ik denk, dat het, wanneer je zelf niet in de eerste plaats meewerkt en je deel bij weet te dragen, in de geest net zo verkeerd gaat als in een dergelijk geval op aarde.

Je moet geest en stof samen laten spelen. Het juiste samenspel tussen deze twee waarden betekent een stoffelijke beleving van een geestelijke erkenning. Ik weet, dat er veel mensen zijn, die, wanneer zij achter iets aan moeten, bij voorkeur wachten, tot het ver genoeg verwijderd is om er met een wagen achteraan te gaan. Geestelijk dito. Men gaat naar een deskundige toe en roept: “Taxi! Brengt u mij even naar het punt van bewustwording”.

Als u, beseffende dat stof en geest gezamenlijk en in harmonie moeten werken om resultaten voor u af te werpen, een paar stappen wilt nemen, zijn hier nog enkele spreuken, die u kunnen helpen.

De waarheid, die ik in mijzelf besef, moet tot de waarheid gemaakt kunnen worden, die ik beleef.

Wat ik als onmogelijkheid beschouw in mijn eigen wereld, kan ik nimmer als een geestelijke mogelijkheid stellen voor mij. Slechts waar ik de mogelijkheid in beide werelden kan aanvaarden en beseffen, zal ik haar in werkelijkheid kunnen beleven. Uit woorden worden vergissingen geboren, uit gevoelens worden ontsporingen geboren. Uit de intuïtieve samenvoeging van beiden wordt bewustwording tot stand gebracht.

Dat zijn enkele eenvoudige gezegden en ik zie dan ook niet in, waarom ik u er nog meer van zou geven. Waarom zou ik u meer geven, dan hoognodig is? Wij hebben de gewoonte de belangrijke dingen steeds weer te begraven onder bergen van onbelangrijke beweringen. Wij doen dit in de geest, in de kerk, overal. En waarom? Omdat wij bang zijn dat, wanneer wij alleen maar de waarheid of de werkelijkheid neerzetten zonder versiering, de meeste mensen daaraan voorbij zullen gaan, of zullen beweren, dat het niets waard is.

Wat dat betreft, is het precies hetzelfde als bij menige vrouw, die zich pas gelukkig gevoelt, wanneer zij redelijk geverfd, van sieraden is voorzien en op kan vallen in mini of maxi. Zij voelt zich dan pas gelukkig, omdat zij dan ook eerst het gevoel heeft, dat zij meetelt. Wij hebben vaak het gevoel, dat wij de waarheid moeten aankleden, voor zij mee kan tellen. Dat betekent, dat wij niet voldoende vertrouwen hebben in de waarheid. Wanneer dit het geval is, vraag ik mij af, of wij wel geloven, dat onze waarheid ook werkelijk waar is. Indien wij niet weten, of de waarheid, die wij mooi proberen te versieren en aan te kleden, wel de echte waarheid is, zo lijkt het mij verstandiger, dat wij ons eerst eens gaan bezinnen op de aard van onze zogezegde waarheid en de essentie daarvan, i.p.v. ons allereerst bezig te houden met de vraag, hoe wij voor anderen zo goed en overtuigend mogelijk die waarheid aan kunnen kleden.

Nu nog een regeltje, dat u zeker al 1000 malen hebt gehoord, maar dat u altijd weer naast u hebt neergelegd. Wanneer 100 verklaringen mogelijk zijn, kiest men daaruit de eenvoudigste, die alle feiten dekt. Vind ik geen enkele verklaring, die alle feiten dekt, dan zoek ik uit de feiten de volgens mij meest essentiële en zoek een verklaring, die tenminste deze dekt. Dan kan ik werken met die verklaring t.a.v. de feiten, t.a.v. mijzelf en mogelijk een waarheid ontdekken, die geen verdere verklaring behoeft.

Misschien lijkt het, of ik hatelijk tracht te zijn. Ik weet tenminste, dat mijn vriend Henri voor even oprechte pogingen iets duidelijk te zeggen, dat verwijt te horen kreeg. Daarnaast gelukkig met veel waardering. Geen wonder overigens, want de meeste mensen zijn hatelijk van aanleg, al geven zij daaraan niet altijd toe. Ik wil zeker niet hatelijk zijn, wanneer ik stel: het woord esoterie is vaak slechts iets, waarachter men zijn onbegrip voor de werkelijkheid tracht te verbergen. Zoals ik geen hatelijke bedoelingen koester, wanneer ik constateer, dat het woord wijsbegeerte zelden weergeeft, wat het in wezen zou moeten inhouden: een begeren naar wijsheid. Veelal gebruikt men dit woord voor eigenwijsheden, waarmede men eigen begeren tracht te omkleden.

Zoals ik tot mijn spijt met dezelfde goede bedoelingen moet constateren, dat het woord godsdienst veelal niet in de eerste plaats een besef van een, of omtrent een god betekent, die men dan dient, maar eerder inhoudt, dat men van god vele voorrechten en diensten verwacht, omdat men iets omtrent hem aanvaardt, zonder het aan te voelen of te begrijpen. Ik meen, dat wij in de eerste plaats de werkelijkheid moeten aanvaarden en bezien, indien wij geestelijk ooit verder willen komen.

Geestelijk verder komen lijkt mij voor een mens alleen mogelijk, wanneer hij uitgaat van de dingen, die hij kent. Nu weten de meeste mensen niet, wat zij werkelijk kennen. De meeste mensen overschatten hun kunnen en menen, dat zij alles kennen. Later blijkt, dat zij heel weinig kunnen en niets werkelijk kennen. Wanneer het dan tot uiting komt, werpen zij zich vaak op een exhibitie van de kunnen, die zij toevallig in hebben. Het laatste is een taalkundig niet eens zo geslaagde grap, zoals u begrijpt.

Ik blijf erbij, dat wij reëel moeten zijn. Datgene, wat wij werkelijk kennen, is zeer weinig. Wij kennen eigenlijk zelfs onszelf niet geheel. Wij menen misschien, dat wij onze naasten en buren kennen, maar wat hen werkelijk beweegt, wat werkelijk in hen leeft, beseffen wij niet. Wij menen, dat wij iets van gebruiksvoorwerpen kennen, maar in feite weten wij alleen, wat wij er mee kunnen doen en overschatten dan nog vaak daarbij onze eigen bekwaamheden. Bovendien beseft men vaak niet, dat gebruikswaarde van iets, afhankelijk is van hetgeen men zelf is. Een strijkijzer zal heel iets anders betekenen voor een moordenaar in actie, dan voor een vlijtige huisvrouw.

Wil je vooruitkomen, dan moet je beginnen met je af te vragen, wat je nu werkelijk wel weet.

Dat is vaak ontstellend weinig. Vraag u dan af: welke ideeën heb ik, die hierbij passen.

Denkbeelden, die onmiddellijk passen, niet wat je misschien met wat handig draaien en wringen passend kunt maken. De meeste mensen maken overigens alle erkende waarheden op een dergelijke manier passend voor de denkbeelden die zij toevallig koesteren, of de noodzaken, die zij toevallig erkennen. Met het gevolg, dat de waarheid, zo zij nog kenbaar blijft, er verwrongen uitziet en in lompen gekleed gaat.

Nogmaals: ik heb een besef, dat op werkelijk weten is gebaseerd. Wat kan ik daarmede doen?

Kennen en kunnen moeten elkaar aanvullen. Zonder dit is er nooit een werkelijk beseffen, een werkelijk vermogen. Grijp niet te hoog, wees niet pessimistisch, maar leer bij de eenvoudigste dingen te beginnen. Wat is het eenvoudigste om er om te beginnen voor een mens denkbaar is?

Ik weet, dat ik besta. Laat mij dan proberen dit ook voor anderen waar en kenbaar te maken. U denkt misschien, dat dit de gemakkelijkste opdracht is, die je je maar denken kunt. Vergis u niet. De meesten van u zijn voor anderen geen werkelijkheid. Zij vormen voor de anderen eerder een fragment van hun dromen, of een accent op hun belangstelling voor zichzelf.

Denk eens na over de vraag, wat u werkelijk voor anderen bent. Tracht dan niet uzelf aan die anderen te laten zien op een wijze, waardoor zij over u gaan denken, zoals u graag over uzelf denkt. Dat is niet belangrijk. Belangrijk is, dat u bestaat en dit bestaan een onontkenbare waarheid voor anderen maakt. En dat is moeilijk. In de poging jezelf voor anderen werkelijk te maken, zoals je bent, leer je jezelf kennen. Eerst wanneer je jezelf hebt leren kennen en een contact hebt weten te vinden met anderen, dat op je werkelijke wezen is gebaseerd, zul je ook in waarheid iets kunnen beseffen omtrent hetgeen er in de wereld en in anderen bestaat, zelfs al ligt de waarheid van die erkenning alleen in de constatering van een relatie met jezelf.

image_pdf