7 november 1958
Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik u er allereerst op wijzen, dat wij niet alwetend, of onfeilbaar zijn. Het onderwerp is : Boeddhisme.
In het boeddhisme zijn verschillende visies, die vaak onderling verschillen.
Voorbeeld: In het boeddhisme bestaan richtingen, die zuiver magisch getint zijn, richtingen, die esoterisch-filosofisch zijn en richtingen die zeer nauw gebonden kerkelijk zijn. Elk van deze richtingen heeft zijn eigen voor en ook zijn eigen tegen. Wanneer wij in het zuiden gaan zien, dan vinden wij daar enkele grote kloosters zoals in Ceylon, en iets verder noordelijk ook nog verschillende kloosters en een groepering van de zogenaamde rode monniken. Zij dragen een rood gewaad. Hun stellingen zijn over het algemeen zeer filosofisch te noemen. Dit neemt niet weg, dat desondanks, hun beschouwingen in een zeer eng getekend kader van religieuze plechtigheden omlijst zijn. Hun visie is er een, waarbij vele vraagstukken, die in het westen belangrijk zijn, eigenlijk een beetje ontdoken worden. Men wil daar niet op in gaan, omdat het niet mogelijk is deze nauwkeurig te definiëren. Men gelooft aan wedergeboorte en aan karma, maar met zeer grote beperkingen. Men meent niet te mogen spreken over het leven na de dood en de werelden, die daar optreden. Men impliceert verder over het algemeen, dat de terugkeer naar de Algeest een volledige uitblussing is van het eigen wezen.
Dit in tegenstelling tot een groepering, die wij verder naar de bergen toe vinden. Deze stelt, dat de opname in het Goddelijke geen verlies van persoonlijkheid betekent, maar alleen van zelfstandige werkzaamheid. Hier brengt men op de voorgrond, dat de mens – volledig bewust – het instrument is van de Schepper. En is hij zich van dat feit volledig bewust, dan zal hij ook zelf niet trachten te streven, wetende dat dit niet noodzakelijk is. Nog verder naar het noordwesten toe, o.a. in Tibet, maar ook in Mongolië, vinden wij groeperingen, die een hele hoop van het oude heidendom hebben opgenomen. U hebt allemaal wel eens horen spreken van de lama’s van Tibet, over hun geheimzinnige kloosters, over hun eigenaardige, magische begaafdheid en de demonenbedwinging, die heden ten dage nog wordt toegepast. Het klinkt haast ongelooflijk, dat deze mensen ook boeddhisten zijn. Praktijken als het opwekken van doden horen zeker niet thuis in het werkelijk boeddhisme. Zij zijn een begeleidingsverschijnsel, dat terug te voeren is tot een ouder magisch geloof van de oerbevolking van Tibet. Zij op hun beurt, via enkele tussenschakels, ontlenen hun, zeer vaak uitdrukkelijk zwart magische kennis, eigenlijk aan de oude Atlantische broederschap.
Nu wil ik u twee parallel lopende ontwikkelingen laten horen, namelijk in de eerste plaats een witte, esoterische, niet van magie ontblote richting. In de tweede plaats een kerkelijke richting, macht zoekend en zwart-magisch. In het boeddhisme, zoals dat in Tibet wordt beoefend, komen deze beide richtingen sterk naar voren. De Atlantische periode is verbleekt uit de herinnering van de mensheid en geworden tot mythen en sagen. Wanneer ik mij verstout om enkele elementen daarvan aan te halen, dan doe ik dit dan ook om een begin te maken met wat gezocht moet worden.
In de wit-magische broederschappen van Atlantis werd o.m. geleerd: “De begoocheling, waarin wij leven, word geboren uit ons eigen wezen. Eerst indien wij opgaan in hogere Geest, wordt onze persoonlijke beperking verbroken. Daardoor kunnen wij één zijn met hogere Geest.”
Daar maakt men nog wel een groot verschil tussen allerhande geesten. Ondanks dit verschil komt het toch sterk overeen, met wat wij in de eerste dagen van de boeddhistische ontwikkeling en ook in het later Hindoeïstisch geworden India vinden. Daar horen wij namelijk verklaren door de oude wijsgeren: “Hemel en aarde zijn een vast bouwsel. Zij zijn geschapen door de wil van de Goden en hun werkzaamheid. De scheppende Kracht gaf elk van hen zijn plaats en zijn taak.
De mens heeft zijn eigen taak. Zodra hij deze aanvaardt, is hij één met de Goden, met de scheppende geesten, die de wil van de Schepper uitvoeren”.
Dan gaan wij een stap verder. Nu gaan wij eens kijken zo ongeveer een 600 jaar geleden, Wij vinden een boeddhistisch leraar, die verklaart: “Slechts zij, die zich bewogen voelen door de Scheppende Kracht en niet trachten zichzelf te bewegen, zullen de ware verlossing deelachtig worden.” Dit past alles aan elkaar. Het hoort bij elkaar. Gelijktijdig vinden wij de zwarte magie van Atlantis, die ook later bv. op het Iberisch schiereiland heeft geheerst en daarnaast zijn sporen achterliet in Perzië, het oude rijk van Babylon en in vele andere landen. De zwart-magiër stelde: “Eerst wanneer ik mijzelf kan behouden, heb ik werkelijk betekenis. Dus dien ik alle kracht, goed of kwaad, te gebruiken om het ik te handhaven en een inzicht daarin te verkrijgen.” Hij interpreteerde dit meestal in deze zin, dat hij, door zijn geestelijke rijping, het recht had – ten koste van anderen, zelfs het leven van anderen – te bestaan en dat zijn enige plicht was gelegen in het feit, zichzelf te blijven zonder meer. Dus zijn macht te handhaven in uiterlijke voorbeelden. Dit heeft geleid tot pogingen toen al een priesterstaat te stichten, wat uiteindelijk gelukt is. Vandaar dat de grote rampen van Atlantis kwamen.
Op het Iberisch schiereiland vinden wij, ook al duizenden jaren geleden, een grote havenstad in de baai, waar het huidige Cádiz ligt. Deze rijke en zeer grote handelsstad kende priesterkasten en filosofen. Vreemd genoeg hebben zij zich, na verloop van tijd, tot de ware regeerders van deze stad gemaakt en wordt door één van hen – letterlijk, waarschijnlijk als rechtvaardiging van hun optreden – verklaard: “Hij, die de macht bezit en haar gebruikt, is de Goden gelijk. Wie echter macht bezit en deze niet gebruikt, of haar slechts gebruikt zonder zichzelf daarmee te verrijken, zal ten onder gaan, want hij verloochent het grootste, wat hem gegeven is”.
Een noodzaakskwestie dus. Babylon: “De goden zijn machtig, maar even machtig zijn de demonen. Zoek vrede met de demonen, lok ze in de magische beslotenheid en dwing hen te openbaren wat zij weten omtrent de toekomst, opdat gij zo uw meesterschap zult kunnen behouden.”
Het Tibet van deze dagen, het Tibetaans magisch ritueel: het magisch bezielen van een levenloos lichaam, dat niet langer dan drie dagen geleden gestorven is. Verder het vangen van demonen, die dan de gelegenheid krijgen zich door een medium te uiten. Hun rechtvaardiging: “De demonen zijn voor ons gevaarlijk. Wij hebben het recht de demonen volledig te bedwingen.” Tot zover is dit volledig juist. “Indien wij al de demonen bedwingen, zo is het logisch, dat wij zijn gaven tot eigen baat gebruiken.” Die openbaring bevordert de voorspoed van het land en speciaal van de priesters.
Hetgeen gebeurt tijdens de opwekking is ook wel voor de leek interessant en indrukwekkend, maar wat het letterlijk betekent, o.a. de woorden die tijdens deze eigenaardige gang van de dode voor de troon van de abt worden gesproken, behoren toch wel tot het geestelijk machtspotentieel, waarmee de priester zich weet te beschermen tegen elke aantasting.
Het is hieraan te wijten, dat het gezag van de Potala is ten onder gegaan, en dat ook Atlantis ten onder is gegaan aan een soortgelijke geesteshouding. Zoals Babylon en Ninive moesten vergaan, omdat ook zij een onjuiste visie hadden gekregen op het doel van het leven.
In het zuiver Boeddhisme spreekt men niet over het doel van een mensenleven, men spreekt alleen over zijn weg. Zodra je in het leven een doel gaat stellen, dat begrensd wordt volgens menselijke inzichten, dan vertroebel je het beeld van het werkelijk bestaan. Want een kosmisch doel kan de mens zich niet voorstellen. Een doel, wat hij zich wel voor kan stellen, zal zover staan van de kosmische werkelijkheid, dat het niet volvoerd kan worden. Men streeft dus om te streven. Zover wordt dit doorgevoerd, dat in de goede vorm van het boeddhisme een wijze eens de opmerking maakte: “Zij, die naar wijsheid streven ter wille van de bevrijding, de verlossing, zijn dwazen. Want wie streeft om het doel en niet om het streven, zal zichzelf niet kunnen verloochenen op het ogenblik, dat de waarheid zich openbaart”. De perfecte tegenstelling van het boeddhisme, maar gelijktijdig ook een tegenstelling, die op andere delen van de wereld voorkomen.
In het oude Zuid-Amerika, lang voor de officiële ontdekking door Columbus – de naamgeving dank zij Amerigo Vespucci – kende men namelijk ook een paar stammen die een zeer zachtaardig geloof hadden. U hebt over dat land altijd verhalen van wreedheid gehoord, maar diezelfde oude wijsheid, die via Atlantis, doorsijpelde naar het oosten, ging ook naar het westen.
Deze stammen meenden, dat de doden zouden drijven met de wolken – een zeer dichterlijke voorstelling – tot zij de wereld niet meer konden zien. Hun ziel zou dan de wolk verlaten en opgaan in de lucht, terwijl de wolk het lichaam zou ontbinden en in zijn ontbinding vruchtbaarheid zou geven aan de aarde.
Typisch is hierbij, dat gebruiken, die de boeddhisten kennen als meditatiemethoden, contemplatiemethoden, de eenzaamheid die zij zoeken, de beschouwing over bepaalde symbolen en voorbeelden, daar een tijdlang gelijkelijk voorkwamen. Er is alle reden om aan te nemen, dat er een band heeft bestaan voor dat het vroeg-boeddhisme werkelijk begon op te komen, tussen deze twee geheel verschillende gebieden. Later heeft dit volk zich ontwikkeld tot een reeks van bergstammen, die elk voor zich God zochten in de hemelen. De zon was hun grote God. U mag niet vergeten, dat een zon ook twee persoonlijkheden heeft. Men spreekt wel eens over een zonneziel en een zonnegeest. Men bedoelt dan daarmede te zeggen, dat de zonneziel zuiver en Goddelijk is. De zonnegeest daarentegen verwerpelijk en demonisch. Hetzelfde geldt voor andere planeten.
Men vereerde daar in die zon het licht, het leven, de vruchtbaarheid, zodat een dichter eens zei: “Deze eeuwigheid, voor een korte wijle omvaamd in deze tempel.” Geloof aan een opeenvolging van levens was daar eveneens aanwezig. Men meende, dat degenen, die zouden falen, dus niet in konden gaan tot de zon – toen nog symbool van de werkelijk levende kracht, later een gepersonifieerde Godheid – op aarde zouden terugkeren en wel in een stam, waarin misdaden aan hen zouden worden gewroken. Dat laatste was het begin van het verderf. Men ging er namelijk van uit, dat verschillende stammen a.h.w. van lagere kasten waren en dus tot dienstbaarheid gedoemd. Toen eenmaal de voorstelling van de zon als God, als een soort werkelijke Godheid en niet alleen als een symbool, begon op te treden, kreeg men verschillende praktijken van zonverering. Het is eigenaardig, dat de demonische praktijk ook hier de overhand heeft gekregen. Men offerde in het begin hoofdzakelijk een soort maïs en enkele andere kruiden aan de zon. Soms ook vruchten en bloemen. Toen men begon bloedoffers te brengen, bleek de wreedheid van de mens het demonisch aspect meer te vereren dan iets anders.
Ook deze oude Azteken en Tolteken, deze Inca’s met hun fabelachtige roem en rijkdom, raadpleegden gevangen demonen op verborgen plaatsen in grote tempels. Ook zij trachtten aan de hand van de demonisch raad hun eigen macht te bevestigen. Ook zij verloren daardoor de wilskracht, die noodzakelijk is, wil je jezelf blijven en een waardig bestaan voeren. Een parallel, die helaas onderbroken wordt door de aankomst van de blanken. Het zou interessant geweest zijn te zien, of met deze vertraging en ontwikkeling toch niet een soort Boeddha, of Christusfiguur, ook in dit volk zou zijn opgestaan.
Nu moeten wij wel even terugkeren naar het Boeddhisme. Wat is voor ons hierin belangrijk? Het is niet belangrijk, dat wij dit geloof zonder meer aannemen. Per slot van rekening: Elk volk heeft zijn eigen geloof, zijn eigen wijze van leven en denken. Het boeddhisme past ongetwijfeld in het oosten vaak beter dan in het westen. Het boeddhisme koppelt de activiteit van leven en streven onmiddellijk aan de beleving. Het westen niet. Het westen gelooft aan een bevrijding. De daadkracht die zou moeten worden geleid door de zelfbeheersing, dus naar binnen toe – esoterisch – is in het westen door een verkeerde interpretatie exoterisch geworden. Zou dezelfde energie, die het westen thans bezit, worden gebruikt om de innerlijke weg van onthechting, van bezitsloosheid, van begeerteloosheid te gaan, dan zou het oosten zeer sterk achter komen te staan.
Het oosten, dat eens de grote wijsheid bezat, begint in vele geledingen te veel naar het westen te luisteren. Het begint een levenssfeer van dadendrang, van zelfhandhaving op de voorgrond te schuiven, die niet past bij de inborst van het volk en dat strijdig is met het geloof. Vandaar ook, dat de Islam, het strijdlustige geloof, meer volgelingen vindt op het ogenblik dan welk geloof ook in Azië. Het westen echter wil dit niet verstaan. Daar vindt men het interessanter op aarde meer naar eigen inzichten te leven, in het vertrouwen op een latere verlossing, dank zij het ingrijpen van een ander. Het jezelf verlossen in het leven is schijnbaar iets, wat het westen nu nog niet kan aanvaarden. Zou men deze leer echter leren begrijpen en respecteren, dan zou blijken, dat veel van hetgeen in het werkelijke christendom verborgen ligt – als onthechting en naastenliefde welke geen voorkeuren meer kent, doch alles gelijkelijk lief heeft, een onbevreesdheid die voortkomt uit een vast vertrouwen op God – ook hier leeft.
Een christendom, dat dit alles beseft, zal beter worden. Wij kunnen niet verwachten, dat de westerling boeddhist wordt. Daarvoor is hij te zeer vergroeid met het christendom, daarvoor is zijn maatschappij te zeer op de christelijke wetten gebaseerd. Maar wel kan hij leren het boeddhisme te begrijpen. En juist dit is belangrijk.
Wanneer u leert, al deze verschillende leerstellingen voor uzelf te verwerkelijken of althans te begrijpen, te achten voor wat zij zijn, namelijk een even oprechte en juiste poging om tot God te komen als uw eigen pogen, dan zijn wij veel verder. De overeenkomst die er is gelegen in alle soorten van geloof, de overeenkomst die gelegen is in alle mensen blijft, de drang naar het oneindige, is veel belangrijker dan alle verschillen. Dit kunnen wij u niet genoeg herhalen.
Indien de Boeddha het westen had kunnen doordringen met zijn leer voor het christendom daar vaste voet verwierf, zou de wereld er nu heel anders uitzien. Het leven van de doorsnee westerling zou dan veel gelukkiger zijn. Want u moet wel onthouden, dat het boeddhisme juist door zijn leerstellingen, de innerlijke vrede, de tevredenheid en het gelukkig zijn in de wereld bevordert boven alle mate. Om deze leer goed te volgen, moet men veel opgeven. Maar daarvoor schenkt zij dan ook geestelijk onmetelijke rijkdommen. Benijdt degenen, die deze rijkdommen bezitten, de stappen, die zij reeds hebben gedaan in de goede richting. Spreek over hen niet als onwetenden of arme heidenen. Wanneer u onbevooroordeeld over het boeddhisme denkt, zult u uzelf en anderen daardoor op de duur een grote dienst bewijzen.
Er blijft nog een punt, dat ik hier aan wil snijden. Daarna zullen wij het boeddhisme althans voorlopig kunnen laten rusten. Via de theosofie en enkele andere esoterische leerstellingen is er een verwesterse vorm van het boeddhisme ontstaan. Dit verwestersen nu is nadelig. Het betekent immers, dat men onwillekeurig heeft getracht de leer van Boeddha aan te passen aan de westerse wetenschap, aan het westerse denken, de westerse logica en ook evenzeer aan de westerse emotionaliteit en bewogenheid. Denk nooit dat deze vormen te rijmen zijn met het werkelijke boeddhisme. Deze wegen kunnen ongetwijfeld buitengewoon waardevol zijn. Ik zal de laatste zijn om hun betekenis te ontkennen. Maar vereenzelvig deze nooit met het boeddhisme. Want op het ogenblik, dat wij onze mystiek gaan baseren op het werken van meesters en leraren, van geestelijk gezag en openbaring van feiten, vernietigen wij tevens daarin de ware zin van het werkelijke boeddhisme.
Hierin is de persoonlijke opgang van de mens tot God, de communicatie van de eenling met het kosmische de enige werkelijkheid, de enige waardevolle leer, die de mens kan ontvangen. Deze dingen nu zijn nergens neergelegd in een schoolboek, een leerboek, of een traktaatje. Er zijn geen redelijk stoffelijke middelen, waarin deze waarlijk boeddhistische weg uitdrukbaar is.
Dit alles kan men niet stoffelijk weergeven. Men kan het alleen zelf ervaren. De leraren en meesters in zuiver boeddhistische zin mediteren met hun leerlingen, zonder hen op andere wijze te beleren. Wel geven zij hun leerlingen toegang tot de gedachten van oude wijzen, zowel als de vrucht van eigen overwegingen. Maar hierbij bestaat geen enkele dwang tot aanvaarding.
De meesters stellen de harmonie met God binnen zichzelf boven alles. Zij stellen hun leerlingen in feite slechts in de mogelijkheid, althans de uitstraling van deze harmonie te ondergaan en te genieten, waardoor ook zij kunnen leren zich te verheffen boven de beperkingen van het ik.
Dit is zeker geen leren zoals het westen dit kent. Vandaar, dat dit alles nooit in verband kan worden gebracht met de organisatorische en bovendien vaak pseudo-religieuze vorm, die de kern zijn van deze pseudo-boeddhistische richtingen, die zich in het westen overal openbaren.
Ik zeg u dit alles zo nadrukkelijk, omdat de mogelijkheid niet uitgesloten lijkt, dat u vandaag of morgen met enige fragmenten van het boeddhisme kennis zult maken. Wanneer u deze zou willen interpreteren vanuit een theosofisch, of spiritualistisch standpunt, vanuit het standpunt van de antroposofie, of dat van de Rozenkruisers beweging, zou het u onmogelijk zijn de vergissingen te vermijden, die het velen reeds onmogelijk maakten tot de kern van deze leer door te dringen. In een dergelijk geval gaat u namelijk aan woorden een betekenis geven, die zij binnen het boeddhisme zeker niet bezitten. U gaat uw speciale uitdrukkingen met hun nauw omschreven betekenis, met de zeer speciale interpretatie van uw eigen gemeenschap dan toepassen op een denkrichting, die in zijn uitdrukkingen – ondanks de vaak zeer grote exactheid van zegging – toch vager blijft, wanneer het u erom gaat, elke sfeer een aparte naam te geven en te definiëren tot het laatste toe. De boeddhist gaat het er immers alleen om, door innerlijk streven, een zo hoog mogelijke sfeer nu al te bereiken. Ik hoop dat u mij deze waarschuwingen niet kwalijk neemt. Maar wanneer u vanuit een dergelijk, met het boeddhisme schijnbaar verwant standpunt, wilt doordringen in het werkelijk boeddhistische leven – onverschillig welke richting dit is, de filosofische, ofwel de magische – zal de nevel van reeds in u liggende ideeën als een nevel de werkelijkheid verhullen, tot maya u geheel omringt en zelfs de schim van de Verlichte voor u niet meer zichtbaar is. Wat u blijft is dan een misleidend droombeeld, geboren uit zuiver menselijk pogen en streven.
- Hoe zit het met het Zenboeddhisme?
Dit ligt feitelijk op een geheel ander plan. Deze richting is meer een logisch filosofische richting, gebaseerd op een reeks – maar dus niet op alle – boeddhistische stellingen.
Ik heb deze richting opzettelijk hier buiten beschouwing gelaten, omdat het Zen zoveel verschilt van het vormelijk boeddhisme, en toch anderzijds ook weer zo een grote mogelijkheden tot ontwikkeling biedt dat wij dit niet in een korte opmerking in het kader van het boeddhisme af kunnen wikkelen. U mag niet vergeten, dat het Zenboeddhisme o.m. Chinees-filosofische en Shintoïstische invloeden heeft ondergaan, waardoor er een groot verschil van betekenis tussen bepaalde woorden en uitdrukkingen is ontstaan, ook al zijn zij schijnbaar elkaar geheel gelijk.
Dit brengt ons er toe, deze Zen-leer te beschouwen en te behandelen als een geheel eigen reeks van leerstellingen. Menig priester zou geshockeerd zijn, wanneer ik over een vrijmetselaar als een waar christen zou spreken. Volgens de priester horen deze dingen niet bij elkaar. Vaak gaat men zelfs nog verder en stelt: Om een waar christen te zijn moet je katholiek zijn. Zo zal menige boeddhist u zeggen, dat een Zenboeddhist misschien wel een goed filosoof is, maar zeker geen waar volgeling van de Boeddha. Toch is het verschil tussen de katholieke kerk en de vrijmetselarij niet zo groot, wanneer wij oordelen naar streven en werken. Zelfs hebben vele kerkelijke mystieke en magische gebruiken – al is dit het volk niet bekend – vaak een zeer grote overeenkomst met de symboliek van de maçonnerie.
Ongeveer zo is de verhouding tussen Zen en boeddhisme. Zen is gebouwd op boeddhistische stellingen. In streven is het gelijk. Maar het heeft een zo andere vormgeving en weg van interpretatie gevonden, dat een directe vergelijking moeilijk is. Bovendien zou men hierbij, zelfs zonder te willen, de verschillen zeer sterk naar voren doen treden. Het gaat ons echter meer om de overeenkomst, die tussen alle waardevolle leringen bestaat.
U sprak van “gevangen demonen”. Kunt u dit verduidelijken?
Een nachtdier met zwakke ogen, zal over het algemeen een plotseling fel licht als een pijnlijke schok ervaren. Een demon is een wezen, dat in het duister leeft. Op het ogenblik, dat ik rond die demon een zo fel licht kan opwekken, dat hij slechts ten koste van een verliezen van zijn bewustzijn deze grens kan overschrijden, heb ik een gevangen demon. Deze krachten van licht wekt men op via magische procedures. Men kan dan de demon, door hem met de beroering door het licht te dreigen, bepaalde handelingen laten volvoeren. Hier staat tegenover, dat de demon – door een verzwakken van de wand van licht misschien in staat deze te verbreken – zich ongetwijfeld zou wreken door dan al zijn duistere krachten bot te vieren. Dat men in bepaalde landen hiervoor een apart ritueel kent, ja, zelfs bijzondere vertrekken heeft, waarin men de binnen een kistje gevangen demon zet, is meer magische symboliek dan noodzaak. Dit neemt niet weg, dat dit alles ook wel een feitelijke betekenis heeft. Want het kistje is een werkelijke gevangenis, waar het in stand wordt gehouden door de concentratie van velen. Het vertrek zelf is dan geladen met allerhande magische krachten, waarbij o.m. godsnamen een rol spelen. Hierdoor is een lichtende en sterke kracht aanwezig, die voor een demon moeilijk beroepbaar is, althans slechts onder zeer grote pijn.
Zwarte magie is het verwerven van kracht ten koste van het leven van anderen. Christelijke kerken dreigen hun gelovigen met de hel en zo, er wordt hen levensruimte ontzegd, om zo de macht van de kerk te vestigen. Meent u niet, dat dit ook zwart magisch is?
Ik meen dat hier het probleem niet juist is gesteld. U moet het zo stellen. Er bestaan binnen kerken priesters, die de dreiging met hel en verdoemenis gebruiken, ten bate van eigen persoonlijkheid, bv. ter bevrediging van hun honger naar macht, of het verwerven van goederen, al dan niet voor hun kerk. In dit geval hebben wij te maken met een suggestief proces, dat inderdaad het zwart-magische zeer sterk benadert. Maar van magie kan pas worden gesproken, wanneer bv. een mis wordt gecelebreerd met het doel, zo iets te bevestigen.
Ik betwijfel echter, dat dit vaak gebeurt. Het kan voorkomen. De mogelijkheid bestaat. Wanneer men echter iemand weerhoudt door vuur te lopen, omdat er een eerlijke overtuiging bestaat dat dit schadelijk is, dan is ook in dit geval sprake van een beperken van levensruimte.
Toch zal men, zich van zijn verantwoording tegenover anderen bewust, dit zekerlijk moeten proberen, wil men niet te kort schieten. Het is namelijk uw plicht, anderen voor schade door onwetendheid te bewaren. Ik meen, dat de katholieke kerk een zeer groot deel van de beperkingen die zij haar gelovigen oplegt, juist in deze zin heeft opgelegd, om hen tegen zichzelf te beschermen en te bevrijden van veel, wat anders voor hun zielenheil gevaarlijk zou kunnen worden. Dit laatste natuurlijk volgens de geloofsnormen, die de kerk aanlegt.
Het is dus foutief in dit geval van zwarte magie te spreken. Ik wil zelfs verder gaan. Wanneer met zegening en banvloek wordt gewerkt om geloofsvrijheid te handhaven – zoals o.m. in Polen is gebeurd – acht ik dit geen zwarte magie, waar het hier niet in de eerste plaats ging om het gezag van de kerk, maar om de geloofsvrijheid, die men noodzakelijk meende te weten voor de geestelijke welvaart van de gelovigen. Het doel bepaalt in dergelijke gevallen wel zeer sterk, of wij kunnen spreken van zwart of wit. Ik kan het dus niet eens zijn met de door u zo zijdelings verkondigde stelling, dat de kerk zwarte magie pleegt, wanneer zij de vrijheid van de gelovigen beperkt. Overigens zouden wij dan op dezelfde gronden kunnen beweren, dat elke staat zwart magisch is omdat zij krachtens een vrijheidsbeperking bestaat. Toch weten wij, dat dit een noodzaak is, indien men in deze wereld althans nog enige orde – en dus een redelijke levensmogelijkheid volgens gekende normen – wil kunnen behouden.
U stelt, dat de Atlantische priesters een onjuist begrip hadden van het doel van het leven. Welk is dit dan?
Dat sommige Atlantische priesters een onjuist doel stelden in het leven. Verder merkte ik op, dat hun voorstelling niet volledig was, waar zij hun bevrijding nog niet zochten in een één zijn met de Kosmos, maar slechts eenheid begeerden met bepaalde Lichtende krachten, die zij in de Kosmos erkenden. Zij zochten dus eenheid met bepaalde delen, in plaats van eenheid te begeren met het geheel zelf. Hieruit vloeit voort, dat het doel van het leven dus, volgens ons denken, moet worden geacht te zijn een eenwording met de kosmos als geheel, zonder enige grens, met een verlies van alle zelfstandige handeling en een volledig opgaan in het Goddelijke, zo deel uitmakende van een perfecte harmonie.
De slang in het paradijs.
De slang in het paradijs zou het eerste medium geweest zijn. De door de slang werkende geest was geen geest van een mens, er waren toen nog geen mensen gestorven. Het was geen goede geest, want hij sprak de leugen, o.a. tegen Eva: “Gij zult de dood niet sterven”. Deze leugen zou de grondstelling van het spiritisme zijn.
De slang in het paradijs was geen slang, anders zou de vervloeking tegen de slang nooit geluid hebben, dat zij voortaan op haar buik door het stof zou kruipen. Was zij een medium? Klaarblijkelijk niet. Een medium zo te straffen, een redeloos dier, zou toch wel een grote onrechtvaardigheid zijn. Men zegt dan ook niet dat de slang een medium was, maar dat de duivel de gestalte van een slang aannam. Daar komt dan nog bij dat wij dan aan moeten nemen, dat die hele overlevering woordelijk waar zou zijn. Nu mag u mij misschien een erg stomme jongen vinden, of een grote ketter, maar ik kan niet geloven, dat het woordelijk is.
Ik geloof, dat de mens moet leren te begrijpen, wat er bedoeld werd.
Als dit het eerste spiritisme was geweest, waarom zijn er dan zo weinig spiritisten op het ogenblik? Als de oerzonde, de eerste zondeval, dus onmiddellijk met spiritisme in verband had gestaan, dan zou je toch aannemen, dat dit spiritisme nu hand over hand toe zou nemen. Dan zou de firma Adam en Eva toch zeker de mensen, of de kinderen, daarvoor gewaarschuwd hebben, of van die gebruiken op de hoogte gesteld hebben. En gezien er toen toch al andere volkeren waren – Kaïn vluchtte naar een ander volk – kunnen wij ook wel concluderen, dat hij dan die andere volkeren, juist dus in zijn haat tegen de God zijner vaderen, wel op de hoogte gesteld zou hebben van dat spiritisme. Aangezien Adam en Eva maar een paar waren en die anderen al volkeren in die tijd, zou ik zo zeggen, dat er dan meer spiritisten geweest zouden moeten zijn door alle tijden heen, dan er Joden of Christenen waren. Hier bedoel ik Joden als godsdienstige bepaling, geen Israëlieten.
Wat is mijn mening hierover? Nu ga ik uit een heel ander vaatje tappen, dan u verwacht had.
Er zijn mensen die zo bang zijn, dat hun macht, hun gezag over de wereld zou worden aangetast, of dat hun kostbare studies klaarblijkelijk minder waard zijn dan de perfecte werking van een Goddelijke Kracht door de geest, dat zij zelfs de Bijbel verdraaien om daarin argumenten te vinden tegen het spiritisme. Dat zijn diezelfde, die verklaren, dat het werk van de genezers binnen het christendom demonisch en duivels is, dwaas en verwerpelijk. Dat zijn diezelfde, die bezwaar maken tegen elk wonder, dat God heeft gedaan in de wereld, omdat zij het niet hebben gedaan. Degenen, die met een dergelijke dwaasheid te keer gaan tegen een verschijnsel, dat zij niet begrijpen, degenen, die rustig de hele dag citeren, wat de profeten van vroeger hebben gezegd, maar weigeren te luisteren naar de profeten die heden ten dage wat te zeggen hebben, zijn erger dan de slang in het paradijs. Deze sprak slechts een leugen en dat bewust. Maar zij spreken duizenden leugens, totdat zij zichzelf bedrogen hebben tot gevoelens van rechtvaardigheid en uitverkiezing, die zij nooit kunnen bezitten. Ik meen dan ook te mogen stellen, dat voor de slang de leugen had uitgesproken, de mens reeds een leugen had uitgesproken, namelijk dat er niets was, dat hem zou kunnen bewegen zich te verzetten tegen Gods wetten.
Wanneer wij zo beginnen, dan is het niet de leugen die de mens verleid heeft, want het woord, dat gezegd werd, is volledig waar: “Gij zult de dood niet sterven”. Is dat niet gelijk aan de verklaring, dat de mens in eeuwigheid leeft? Eeuwige verdoemenis, of eeuwig Licht volgens de Christenen? De dood, waarvan de mens droom….. Waar deze Christenen klaarblijkelijk zo bang en zo benauwd voor zijn in vele gevallen….. is feitelijk niets anders dan het gaan van de ene kamer van een huis naar de andere. Ook dat zouden zij kunnen weten, want ook dit staat in de geschriften. Maar dat citeert men niet. “Gij zult de doden niet oproepen”. Een volledig juist punt.
Het oproepen van de doden met een zelfstandig doel betekent: Ofwel een geestelijk bedrog in de hand werken, dan wel – wat ook kan gebeuren – de werking, de ontwikkeling en bewustwording van een geest ernstig schaden. Maar oproepen van de geest is iets anders dan luisteren naar de geest, die spreken wil.
Door de geest spreekt in deze tijd menige stem, die demonisch is, dat geef ik gaarne toe, maar ook de stem Gods. De stem Gods, die de mensheid maant, dat het niet voldoende is om kerken te bouwen en daarbij je medemensen misschien te vertrappen, dat het niet voldoende is op je borst te kloppen: “Ik voel mij geborgen in de Heer”, maar dat je één moet zijn met de wereld. Stemmen, die over deze wereld roepen, dat de mens zijn dwaasheid moet staken, voordat niet alleen maar een paar steden vergiftigd worden door de radioactiviteit, maar het geslacht verandert en vervalt, tot het dierlijker is dan ooit tevoren, totdat de wereld bevolkt is met gestalten die u zich thans inbeeldt als demonen. Maar dat woord mag niet gehoord worden.
Wanneer er gezegd wordt, dat God liefde is, dan antwoordt elke Christen onmiddellijk “Ja”, maar er is een soort die zegt erbij: “Maar die liefde heeft God alleen voor ons, want wíj aanvaarden Hem op de juiste wijze. Jullie zouden beter moeten weten, jullie zouden naar ons moeten luisteren”. Wanneer ik dat zo hoor, lijkt het mij vaak, dat de oproep van groeperingen, die dergelijke verklaringen afleggen, even bedrieglijk is als de leugen van de slang. Zij zeggen: “Volg onze weg en je zult de dood niet sterven” en zij doden vaak in de mens het enig werkelijk menselijke, het kosmische wat hij bezit, het begrip voor alle mensen.
De kleurlingengeschillen komen het sterkste voor in gemeenschappen die sterk Christelijk zijn, ondanks – dat moeten wij er meteen bij zeggen – de pogingen van vele goede priesters en predikers om dergelijk excessen te voorkomen. Wreedheden worden met meer overtuiging begaan klaarblijkelijk door naties die zich Christelijk noemen, dan door vele heidenen.
Een Christelijke maatschappij gaat in vele gevallen met meer machtswellust te werk, dan de domme egoïstische materialisten die geen geloof hebben. Ik generaliseer te veel, omdat ik u graag af en toe een beetje wil choqueren. Ik wil u wakker schudden voor het feit, dat er te weinig werkelijke Christenen zijn en te veel bijbeluitleggers. Ik wil u erop wijzen, dat degenen, die zich rechtvaardigen t.o. andere leerstellingen, in feite niets anders doen dan hun eigen straatje schoon praten, wanneer zij de kans ertoe krijgen.
Wanneer ik dat zo heb gezegd, dan zullen wij nu maar de verdraagzaamheid weer inschakelen….. anders zou men ons verwijten dat wij een haat hebben tegen bepaalde soorten Christenen. Ik heb ook wel horen beweren, dat wij anti-katholiek zijn, of anti-dit, of anti-dat. Dat zijn wij niet. Ik heb niets tegen de mens, die deze dingen gelooft, wanneer hij oprecht gelooft. Dan mag hij mij rustig een demon noemen. Later zal ik hem wel aan zijn verstand brengen, dat hij het mis had en ik niet….. Maar degenen, die dergelijke argumenten gebruiken uit een bewuste, of half bewuste, en soms zelfs onbewuste vrees voor iets, dat anders is en meer leeft, dat reëler is dan de droogheid van een theologisch betoog, daar heb ik medelijden mee, omdat zij zo bang zijn. Indien wij demonen zouden zijn, zoals wordt gesuggereerd in deze spreuk, dan zou ik deze Christenen willen vragen: “Jullie met je geloof, zijn jullie dan niet sterk in Christus? Heeft Hij dan niet gezegd, dat je in Zijn Naam de zieken kunt genezen en de duivelen uitdrijven. Kom hier en probeer ons uit te drijven, dan weet je, of wij duivelen zijn, of niet. En aanvaardt dan deze getuigenis.”
Degenen, die menen, dat, wat hier gebeurt, humbug is, moeten eerst eens een even redelijke verklaring voor alle dingen geven, die zij in hun eigen geloof toepassen, zich daarbij niet beroepende op het feit, dat dit of dat zo is. Want als wij zeggen: “Dit is zo in de sfeer”, dan zeggen zij: “Dit zeggen jullie, dat hoeven wij zo maar niet aan te nemen”. Laten zij dan ons, die anders denken over de onaantastbaarheid van sommige Bijbelwoorden, dan zij, antwoorden.
Laat ons hen de vraag stellen: “Maak mij dit eens aannemelijk zonder geloof”. Ik ben bang, dat zij voor dezelfde moeilijkheid zouden staan en wij op dat punt gelijk zouden hebben. Als zij menen, dat het ongezond is, wat hier gebeurt, wat ik ook heb horen zeggen, laten zij dan eens gaan kijken naar het verschil tussen de mensen, die uit de kerk wegvluchten, omdat ‘s levens nood hen verbitterd heeft en dat de mensen in hun bitterheid juist hier vaak nog steunpunten vinden. Ik geloof, dat die vergelijking voor ons niet zo ongunstig uit zou vallen.
Dan nog een laatste ding. God is de Schepper van hemel en aarde. Wij stellen ook, volgens ons standpunt, de onjuiste dingen vast. Ik meen, dat zij eerder en veel vaker, het zou aan de hand van geschriften aan te tonen zijn, hun tegenstanders a.h.w. hebben willen verdoemen, dan wij.
Laat ik stellen, dat ik uitdrukkelijk ben opgekomen tegen hetgeen hier als onderwerp wordt gesteld, maar dat ik gelijktijdig, wanneer het in mijn macht ligt, alles zal doen om deze mensen, ook binnen hun eigen geloof, te doen binnen gaan in een Lichte wereld en niet te doen ondergaan in de duisternis. Daar ben ik niet alleen in.
Laat ik dan nog een laatste opmerking maken in de hoop, dat u het niet te hatelijk vindt. Wanneer je enerzijds je baseert op profeten, op bezielden, die ook feitelijk mediums zijn en anderzijds dezen des duivels acht, heb je dan zelf niet enige overeenkomst met een slang, want je spreekt met een gespleten tong. De ene helft zegt “ja”, de andere “neen”. Men moet consequent en logisch zijn. Consequent en logisch is dit: Door alle tijden heen, dat de geest op de wereld heeft kunnen werken, zijn er kwade en goede geesten geweest. Er zijn kwade en goede geesten, die godsdiensten stichten, maar het is de mens die bepaalt, of die godsdienst goed of kwaad zal zijn, niet de geest. Wanneer de geest werkt en eerlijk en oprecht tracht te helpen, waar hij kan, zelfs wanneer hij soms faalt, dan heeft hij daarmee bewezen van goede wil te zijn. Laten wij dat dan ook accepteren en respecteren en niet spreken over demonen en niet waarschuwen voor duivels. Laten die Christenen wel bedenken, dat wij, die langer geleefd hebben dan zij, meer weten dan zij, wij voor ons niet die alwetendheid en onfeilbaarheid opeisen, die zij althans op sommige punten wel menen te bezitten.
Mag ik nog één opmerking eraan vastknopen? Dat is ook beleefdheid, je kunt voor je fatsoen toch niet “neen” zeggen….. Wanneer de stilte een compliment wordt, moet je het zelf vertalen. Het is dan vaak mogelijk, dat je het verkeerd verstaat in je eigen voordeel…….
Ik vind dat de premisse volkomen fout is: de slang maakte de mens toch bewust?
Maar dan moeten wij toch eerst vanuit dit uit het Christendom voortgekomen argument over gaan stappen naar de slang als zodanig. Dit was een huis- tuin- of keukenslang, waar wij het over hadden. Nu gaat u plotseling over de esoterische slang spreken.
Maar hoe kon die slang dan praten?
Misschien was er een buikspreker in de buurt. De fout ligt in het aanvaarden van de slang als een realiteit, in plaats van als een symbool. Wat men vergeet is dit, de slang op zichzelf is in het paradijs niet de werkelijkheid. Het is ook niet de werkelijkheid, wanneer Mozes ze uit koper doet smeden en op een kruis omhoog steekt, omdat zijn volk ziek is. De genezende slang uit sommige geneeskundige tempels was niet in de eerste plaats een slang, maar een symbool. De slang in zichzelf is een symbool van oneindigheid. In die oneindigheid symboliseert zij de voortdurende cirkelgang, maar ook de spiraal. Door de verschillende mogelijkheden van haar leven en zich bewegen geeft zij ons de levensvorm aan. Zo zou dus, esoterisch gezegd, ook worden opgemerkt, de slang is de tijd, die de noodzaak tot bewustzijn schept, die de genezing geeft door het vertrouwen in de levenskracht die zij in zich draagt, die de mens verheft of vernedert, naargelang zijn eigen streven en hem uiteindelijk steeds voort zal stuwen tot het punt, waarop hij begonnen is, voor het eerst beseffend de tijd als een instrument, waarmee je leeft en werkt, dat bepalend is voor je zijn.
Als hij dat punt bereikt heeft, dan zouden onze paradijsvrienden zeggen: “Nu staan wij weer onder die ouwe boom, behangen met die ouwe appelen, maar met het bewustzijn van goed en kwaad”. Dan is er geen slang meer, omdat het bewustzijn van de tijd teloor is gegaan.
Het paradijs is herboren in de nu uit bewustzijn en weten voortgekomen harmonie met de Schepper, Die juist daardoor de slang oplost en maakt tot “het moment Gods Eenheid”. Het moment Gods eenheid, een term, die u misschien niet kent, is ouderwets, betekent: “Het ogenblik, dat alle delen Gods in juiste verhouding tot eenheid gekomen, gestabiliseerd zijn voor alle tijden. Het Koninkrijk Gods in de hemelen en op aarde gelijktijdig, in stof en geest weergegeven, in een zo volledige harmonie en evenwicht, dat geen beweging en geen verschijnsel meer bestaat, doch een “Zijn”, dat de voorstellingen overtreft”.
Dat vertel ik er alleen bij, opdat dat je niet denkt, dat ik alleen maar oproerpraatjes kan maken.
Ook dit is een realiteit. Maar hoe kan men verwachten, dat mensen, die van het paradijs een dierentuin maken, waar de leeuw en het lammetje netjes naast elkaar liggen, en waar een slang plotseling het woord grijpt, beseffen, wat er gezegd is in die paradijsmythe: De leeuw lag met het lam en zij deerden elkaar niet, want één was de Schepping en alle vormen, die evenwichtig zijn in de Schepping, deren elkaar niet. Zij vullen elkaar aan en tonen daardoor juist de volmaaktheid in de veelheid die een eenheid wordt. Daar hoort ook die slang bij.
Wat de rest betreft….. Als ik hoor hoe die slang dogmatisch wordt uitgebuit om hellevuur te spuien, dan zou ik voor een dergelijke predicatie graag gratis een brandslang verschaffen …….