9 maart 1962
Voor deze wereld zijn bronnen van geestelijke wijsheid de eigenaardige mensen en denkers, gezondenen en profeten, die – zowel in het verleden als in deze dagen – de kosmische realiteit en de verhouding mens-kosmos trachten duidelijk te maken. Het is eenvoudig om oudere geestelijke wijsheden op te graven. Velen onder ons geven hieraan zelfs de voorkeur, omdat deze wijsheid zover in het verleden ligt, dat het minder kwetsend voor de mens van heden is deze waarheden te horen. Een van de grote denkers van deze dagen drukte dit als volgt uit: De waarheid is voor de mens onaanvaardbaar, want zij kent geen enkel compromis, duldt geen enkele ontwijking of leugen…. U zult misschien menen, dat deze spreuk niet esoterisch of bijzonder wijs is. Toch is hierin de kern uitgedrukt van alles, wat in deze dagen terecht wijsheid mag worden genoemd. Wijsheid berust op eerlijkheid. De eerlijkheid is in uw dagen ver te zoeken. Daarom is het begrijpelijk, dat juist degenen, die – bewust of onbewust – in deze dagen de Goddelijke krachten en waarheid op aarde vertegenwoordigen, de nadruk leggen op de noodzaak voor alles waar te zijn en in waarheid te leven.
Ik zal een aantal citaten geven uit redevoeringen, leringen, boekwerken en zelfs pamfletten van meer recente datum.
“Te weten, wat men is, is nog belangrijker, dan te weten, wie men is. Want wie leeft volgens al, wat in waarheid deel van eigen wezen is, zal zichzelf leren kennen. Wie slechts zichzelf zoekt zonder te willen erkennen, wat hij voor de wereld betekent, zal daarin de mogelijkheid zichzelf waarlijk te kennen, verliezen”.
“Het is noodzakelijk te beseffen, dat ware liefde geen hardheid schuwt. Want hardheid, die voortkomt uit liefde, geneest alles, wat ziek is, verdelgt en verdrijft al, wat in kosmische zin onaanvaardbaar is. Daarom is het 1000 maal belangrijker waar en helder te zijn, dan met de mantel der liefde het kwaad van anderen te dekken”.
“Wanneer men in deze dagen spreekt over de behoeften van de wereld, zo spreekt men niet van de werkelijke behoeften en noodzaken van de mensen, maar slechts van de machtsdromen en illusies, die enkele groepen zich gevormd hebben”.
Realiseer u dit en denk aan de mensen, nimmer alleen aan de illusies en machtsdromen, die de wereld regeren!
“U, die in uzelf zoekt naar waarheid, zoek toch ook buiten uzelf naar waarheid. Want u kunt in uzelf slechts waarheid ontdekken, indien u de wereld buiten u aanvaardt, zoals zij is en daarin waarlijk oprecht en eerlijk leeft. Wees sterk in deze waarheid t.o. uzelf en in uzelf, opdat u – de waarheid uitdragend, waar u ook gaat – de waarheid mag beseffen van uw eigen oneindige levenskracht”.
Dit zijn maar enkele citaten. Deze werden door mij uitgekozen, omdat zij een bepaald punt illustreren. In deze dagen schijnt de wijsheid steeds weer uit te moeten gaan van de noodzaak een waar begrip van de wereld te vormen. De grootste controverse, die wij in alle betogen omtrent wijsheid vinden, is steeds weer de bestrijding van de schijn, die men tracht te handhaven; de schijn, die voor het waarlijk als mens op de wereld leven en bewust worden haast dodelijk is. Ook de wereldleraar, die ik als een grote bron van geestelijke wijsheid meen te mogen beschouwen, sprak kort geleden als volgt: U spreekt over uw wegen, uw denken, uw wereld en uw geloof, maar deze dingen kunnen niet bestaan, zonder dat er een ander begrip van wereld, denken en geloof leeft. Want slechts door de wederzijdse beïnvloeding kunt u een levend geloof bezitten, zal uw wereld vooruitgang kunnen tonen. Aanvaard dan het andere en leer het in u verwerken, opdat u aanvaard en begrepen kan worden. Slechts hij, die ook zijn grootste tegenstrever leert begrijpen en achten, zal de mogelijkheid vinden om in waarheid en vrede te bestaan…..
Deze les gaf de meester aan bepaalde extremisten binnen de islam. Hij trachtte hen duidelijk te maken, dat het altijd noodzakelijk is ook anderen te leren begrijpen en met hen samen te gaan. Je kunt niet altijd weer tegen alle anderen ingaan, steeds weer een ieder eigen wil en zienswijze opleggen, zonder de mogelijkheid te verliezen voor jezelf vrede te gewinnen, teloor te doen gaan en elke mogelijkheid zelfs maar de bereikte waarheid te behouden, teniet te doen…
“Het construeren van de dingen is een zaak van mensen. God doet de dingen groeien. Zo u uw leven zelf wilt construeren, evenals uw bewustzijn, zullen daarin vele fouten voorkomen. Wie het leven en het bewustzijn in zich laat groeien, daarbij de krachten van het leven in de wereld rond hem en in zich erkennende en aanvaardende, zal een vol bewustzijn en een volledig juiste ontwikkeling binnen de Schepping doormaken”.
Deze opmerking werd gemaakt tegen enkele mensen van de Aramco, een oliemaatschappij. Ofschoon deze de meester waarschijnlijk niet erkend hebben, voor wat hij werkelijk is, heeft hij hen in deze les toch een lering gegeven, die voor het gehele westen geldt.
Wij kunnen immers geen systeem construeren, waarin alle mensheid moet passen en waar- door alles in volmaakte orde moet komen? De ware wijsheid impliceert dan ook het aanvaarden van het Goddelijke – of het noodlot – en dit is een groei, geen systeem zoals de mensen zich denken. Voor geheel de mensheid geldt, dat de normale groei en ontwikkeling alleen bereikt kunnen worden, indien wij morgen aanvaarden, zonder het reeds nu te willen bepalen en vaststellen door zelfgemaakte regels, die onveranderlijk zijn. Wij kunnen de Goddelijke groei alleen voor onszelf tot werkelijkheid maken, door in het heden volgens de mogelijkheden van het heden te werken voor morgen, zonder de toekomst te willen binden aan de inzichten, die wij nu hebben. Wij dienen bereid te zijn morgen als een nieuwe waarde te aanvaarden. “Wie de eeuwigheid zoekt en daarom het leven vergeet, vindt daarin de werkelijke dood. Wie leeft en in het leven werkelijk zichzelf leeft en zichzelf erkent, vindt een eeuwigheid, die al, wat menselijk denkbaar is, verre overtreft en – in een volheid van erkennen – de grootste en hoogste openbaring van het leven genoemd kan worden”.
Dit werd gezegd tegen enkele monniken van de Griekse kerk, die als kluizenaars in afzonde- ring leven. Zij beriepen zich op hun geloof, de boekwerken, die zij bestudeerd hadden en de eenvoud van hun bestaan. De meester zei hen: “Neen, wie het leven verloochent, is dood, zelfs indien hij meent te leven”. Nu is het belangrijk alle wijsheid – ook uit deze bron – in het juiste verband te beschouwen. Wij zijn immers al te zeer geneigd om alle wijze uitspraken – ongeacht de tijden, waaruit zij stammen en de omstandigheden, waaronder zij werden geuit – zonder meer en klakkeloos op onze eigen tijd en problemen toe te passen. Het zal u dan ook opgevallen zijn, dat ik, bij mijn citaten van de wereldleraar, heb vermeld, tot wie deze uitspraken gericht werden. Het is immers belangrijk te weten, tot wie er gesproken werd en onder welke omstandigheden de uitspraak tot stand kwam? Vergeet niet, dat de bronnen van wijsheid voor ons alleen kunnen vloeien, wanneer er in ons begrip is. “Begrip verwerft men, wanneer men zichzelf voor een ogenblik vergeet en de werkelijkheid van een ander voor een ogenblik aanvaardt”. Deze uitspraak stamt van een bekend hedendaags auteur, die haar in een van zijn boeken optekende.
“Zoek niet naar al, wat ver is”, roept een andere denker ons toe, “doch verricht de taken, die dicht bij u zijn. Misschien, dat u dan eens alles kunt volbrengen en zelfs de oneindigheid kunt bereiken, maar mensen, die dromen van de sterren en vergeten, dat zij de maan nog niet konden bereiken, zijn dwazen”. Ook deze wijsgeer is auteur. Hij leeft in de USA en schrijft voornamelijk populair-wetenschappelijke werken, soms ook verhalen, de z.g. science fiction.
Ook deze uitspraak is redelijk: “Al, wat nu noodzakelijk is, moet eerst nog worden gedaan; wat er morgen komt, zullen wij dan wel weer zien”. Over morgen dromen en heden niet werken, maakt alle bereikingen onmogelijk. Een oosterling, volgens zijn inschrijving landbouwer op een van de nog overblijvende communes in Rood-China, stelde het als volgt: “Wanneer de wind waait, kan niemand haar zeggen, uit welke richting zij moet waaien. Wie weet, uit welke richting de storm komt, zal zich daar tegen kunnen beschermen. Zelfs wie zich tegen de storm niet meer beschermen kan, zal nog kunnen buigen. Hij, die weet te buigen en bescherming zoeken kan tegen de heersende storm, zal de kracht zijn van het leven, wanneer de storm ophoudt te blazen en een rust als van de middag weerkeert”. Daarmee probeerde hij de jongeren in deze landbouwgemeenschap er op te wijzen, dat zij – al moeten zij dan ook hard werken – niets kunnen bereiken, wanneer zij niet bereid zijn het nu heersende te ondergaan. Het is niet noodzakelijk het heersende te aanvaarden, maar men moet weten, hoe het te ondergaan. Want wie weet het heden te ondergaan, zal morgen zijn eigen waarden en mogelijkheden weer kunnen ontplooien.
“Het is dwaasheid”, zo roept deze wijsgeer uit, “onverzettelijk vast te houden aan eigen wil en hoogheid, wanneer de gehele wereld op je afstormt. Wie zich meet met de macht van bv. de Chinese staat, weet als eenling immer, dat hij breken moet. Daarom is het alleen verstandig stand te houden en eigen inzichten te verdedigen, wanneer men tenminste de mogelijkheid heeft zijn vijand te verslaan”. Deze gedachtegang zou voor sommige mensen in deze wereld van groot belang kunnen zijn, want zij hebben al te vaak schijnbaar de overtuiging, dat je alleen maar hard genoeg behoeft te schreeuwen – desnoods eigen welzijn daarbij in de waagschaal stellende – om de wereld te veranderen. Dit is niet waar. Je kunt in de wereld alleen die dingen veranderen, waarop je zelf werkelijk enige invloed uit kunt oefenen. Eerst wanneer men daar, waar men reeds invloed had, zijn eigen inzichten verwerkelijkt heeft, zal men over voldoende krachten beschikken om ook grotere dingen te wijzigen. Mensen, die op het ogenblik volstaan met uitroepen als: “Ban de atoombom!” zijn dwazen. Zij houden zich immers bezig met een te groot en internationaal probleem? Daar kunnen zij toch niet tegen op.
Mensen, die op het ogenblik trachten allereerst en vooral in eigen land zakelijke en politieke pressie uit te oefenen, zodat daar tenminste geen atoomwapens zullen zijn of komen, hebben reeds meer kans van slagen, indien hun aantal groot genoeg wordt. Zij, die bovenal trachten elke mentaliteit, die wapens en geweld verheerlijkt als verdediging en zekerheid, onverschillig waarvoor te bestrijden, doen echter het beste werk. Zij kunnen – ongeacht hun aantal of invloed – altijd resultaten behalen. Schep in de mensen een behoefte aan vrede, die alle andere behoeften te boven gaat. Leer de mens geweld meer te verafschuwen, dan alle andere dingen. Dan bereik je veel.
Een wijsgeer, die rond 40 jaar geleden aan onze zijde kwam, maar op aarde bekend was om zijn scherpe persiflage van geloof, politiek en menselijke waan, schreef eens: “Wanneer de mens alle wapens gebannen heeft door geweld, blijven er nog altijd stenen en bomen, waarmee anderen gedood kunnen worden. Zolang de mens zichzelf niet verandert, zal hij doden. Het is vreemd, dat het geslacht van Kaïn steeds talrijker wordt op deze wereld, terwijl het priesterlijk geslacht van Abel uit schijnt te sterven”.
Hieraan voeg ik een inspiratieve uitspraak toe, die werd uitgesproken tijdens een plechtigheid in een geheim genootschap. Gezien de inhoud en bron reken ik ook dit onder de waarden, die uit de bronnen van wijsheid tot de mensheid komen: “Kaïn en Abel haatten elkaar. Daarom vernietigden zij elkaar. Abel’s minachting bracht Kaïn tot moord, waaraan hijzelf dreigde onder te gaan. Zij beseften niet, dat hun verschil in geaardheid, een verschillende taak inhield. Wanneer deze tegenstellingen elkaar leren verstaan en samen versmelten tot één streven, zal de mensheid eerst waarlijk mens kunnen zijn. Eerst dan ook zal de mensheid waarlijk kunnen beseffen, wat God is en zichzelf kunnen erkennen, zonder zichzelf daarbij steeds weer te willen bedriegen”.
Een zienswijze, die ik van ganser harte onderschrijf. Per slot van rekening, vrienden: Wanneer wij denken, dat wij alles alleen van onze kant uit kunnen bereiken en kunnen doen, moeten wij het goede, dat de tegenstander ook bezit, loochenen. Anders zouden wij onszelf niet gerechtvaardigd voelen in ons strijden tegen hem. Recht is niet een rechtvaardiging zoeken, maar een recht erkennen. Waarheid is niet de zoetelijke bevestiging van eigen dromen, maar het harde zwaard van de werkelijkheid, het laaiende vuur van de Goddelijke krachten, waarin de mens wordt omgesmeed tot edel staal. In alle spreuken, die ik aanhaalde, kunnen wij een les vinden, die tevens enigszins een samenvatting is: Er zijn dingen in deze wereld, die de mens niet gaarne erkent. Het is vaak zijn eigen machteloosheid, eigen onvermogen tot positief leven en denken, die hij verwerpt. Dit voert hem tot de meest fantastische beweringen: vervalsing van de werkelijkheid; soms offert men aan een dergelijke waan zelfs zichzelf en anderen op. Wij zullen eerst wérkelijk als mens kunnen leven en onze volle geestelijke ontwikkeling op aarde kunnen bereiken, wanneer wij toe moeten geven, dat wij gefaald hebben, door toe te geven, dat wij falen, geven wij immers tevens te erkennen, dat wij eerlijk, bewust en oprecht streven?
Wanneer wij weigeren ons falen toe te geven, dan erkennen wij daarmee onze onoprechtheid, onze machteloosheid, onze bevooroordeeldheid en eenzijdigheid. Wanneer wij onze verklaringen en ons denken van anderen en hun inzichten afhankelijk maken, zullen wij onszelf tot slaven van deze anderen maken. Wanneer een van u een bepaalde mening alleen durft uit te spreken, wanneer hij weet, dat een ander die met bijval zal ontvangen, dus gunstig daarop reagerende, zal zelfs de grootste Waarheid, die hij spreekt, geen verdienste hebben en niet werkelijke wijsheid zijn. De mens, die beseft, dat hij nimmer tegen zijn eigen diepste en innerlijke overtuiging in mag handelen of spreken, ongeacht degenen, die rond hem zijn en de mogelijke reacties van hen, vindt blijvende waarden in het leven, die in hem tot wijsheid worden.
Deze dagen en deze tijden zijn uitermate verwarrend. De mens van heden wordt geconfron- teerd met schijnbare tegenstellingen, schijnbare leugens. Niemand weet, wat de werkelijke toestand is. The man in the street spreekt over politiek, maar weet in feite niet eens, wat er werkelijk gebeurt. De eenvoudige denker van deze dagen spreekt al te vaak over God en de problemen, die met het wezen Gods samenhangen, of hij naast God op de Troon van de Eeuwigheid gezeten is en alle dingen weet. Maar in feite weet hij nog niet eens, hoe hij zijn God in zichzelf kan vinden. Veel van deze verschijnselen kunnen wij wijten aan de verwarringen van deze tijd. Maar de neiging tot een dergelijk spreken over dingen, die men niet kent, handelen zonder enige werkelijke kennis of noodzaak als achtergrond, kan tevens worden beschouwd als een van de belangrijkste oorzaken voor de verwarring, die deze wereld in haar greep houdt. Het is een soort eeuwige kringloop. Wanneer wij aan de cirkelgang van de onbewusten willen ontsnappen en de bronnen van wijsheid, die ook in ons kunnen vloeien, aan willen boren, zullen wij anders moeten zijn, anders moeten handelen. Voor alles zullen wij dan steeds geheel oprecht moeten zijn. Wij zullen moeten weten en stellen: “Zó zie ik het; zó doe ik het; zó leef ik en niet anders….” Nooit zullen wij ons af mogen vragen: “Al is dit mijn mening, mijn innerlijke overtuiging, wat denken anderen ervan? Kan dit nu wel”? Dan moeten wij stellen: “Zo moet het volgens mij zijn, dus door mijn eigen leven en streven zal ik er toe bijdragen, dat het zo wordt, ongeacht alle anderen”!
Wanneer wij innerlijke bronnen van wijsheid aan willen boren, zo een begrip verwervende van de kosmische kracht en de wereld, evenals van alle machten en krachten, die daarin werkzaam zijn, kunnen wij niet volstaan met een geduldig wachten, of er misschien eens iets zal gaan gebeuren. Dan moeten wij trachten vanuit het eigen wezen – zover dit ons mogelijk is – begrip te verkrijgen voor andere levende wezens. Indien wij een fout maken, of een vergissing, dan is dit niet zo ernstig. Wij kunnen onze mening herzien, trachten onze fouten te herstellen. Altijd weer kunnen wij ons streven veranderen en aanpassen aan het erkende, maar wij kunnen niet volstaan met een geduldig wachten, of God misschien ook in ons komt, om duidelijk te vertellen, wat wij wel en niet moeten doen, hoe wij moeten denken en leven.
De meester, die op het ogenblik op deze wereld leeft en reeds nu spreekt over een nieuwe kracht, die in deze dagen op de wereld geboren is, merkte op: “Wat deert het mij, wanneer u vele Goden eert; wat maakt het mij uit, wanneer u slechts een God vereert; zolang u uw God niet leeft, is dit alles immers even waardeloos? Wat kunt u mij geven met woorden? Wat kunt u de wereld schenken met beloften alleen? Slechts, wat u zelf uit, wat u zelf bent, is kracht. Slechts daarin ligt de waarheid”.
“Ik zeg u dit: Op aarde komt waarlijk de tijd, dat men zijn naaste lief zal hebben. De tijd komt, waarin men zijn naasten zal begrijpen en met hen samen zal werken zonder haat. Ik zeg u, dat de tijden en dagen van geweld, ziekte en honger, op deze wereld reeds nu geteld zijn. Maar u zult daarin ondergaan, tenzij u beseft, dat de mens waarlijk en waar moet leven, zijn beloften vervullende tegenover allen”.
Deze woorden werden gesproken tegen mensen, die t.o. hem reageerden op de interkerkelijke bijeenkomsten van Delhi. Hij wilde de mensen duidelijk maken, dat het niet hindert, of je je God nu voorstelt met een wit of zwart gelaat, of men God nu verdeelt in 100 verschillende Goden, dan wel Hem eerder ziet als een onkenbare en onnoembare Macht. Wanneer je oprecht gelooft in die God, zul je immers op jouw wijze in de werkelijkheid leven? Omdat dit in overeenstemming is met de macht, die op het ogenblik op deze wereld werkzaam wordt, de kracht, die de meester aankondigt op deze wereld, zal er vrede komen op aarde. De mens zal leren waar te zijn en werkelijke waarden te beseffen. Denk niet, zo wil de meester duidelijk maken, dat anderen dit alles wel voor u voor elkaar zullen brengen; want voor het zover is, zullen er heus nog wel strijd, hongersnood en ellende op de wereld zijn.
Het is begrijpelijk, dat deze spreuk werd overdacht en men de vraag stelde: “Heer, komt er dan een wereldoorlog?” Het antwoord van de meester lijkt op het eerste gezicht wat vreemd: “Er is nooit een wereldoorlog geweest, want de wereld strijdt niet, zij leeft. Slechts mensen strijden. Slechts zij, die de dwaasheid van de strijd beseffen, zullen niet meer strijden. Ook zij zullen misschien te lijden hebben onder de strijd van de anderen, maar zij zullen daaraan niet ten onder gaan. Veel zal sterven, wat zich nu nog baseert op geweld, doch al, wat eerlijk en werkelijk de vrede zoekt, zal leven”.
Sommigen onder degenen, die dit antwoord hoorden, zullen – net als enkelen onder u – waarschijnlijk hebben gedacht: “Nu heeft hij nog niets gezegd”! In feite is dit een rijk en veel- omvattend antwoord: Er zal geen wereldoorlog komen, zoals hij stelde. De problemen liggen immers niet in de topografische verdeling van de wereld, of in de grenzen, die men tussen volkeren en stammen heeft vastgesteld. De problemen – en daarmee de oorlog – zijn gezeteld in de mensen zelf.
De angsten en wensen van de mensen over geheel de wereld zijn ongeveer gelijk op het ogenblik. Een strijd tussen mensen is wel te verwachten, maar een wereldomvattende oorlog zal niet plaats vinden, omdat alle oude instellingen tegen zichzelf verdeeld zullen zijn. Een eenvoudig mens, in de oorlog ter dood veroordeeld hier in Nederland, sprak in zijn cel tot zijn vrienden, de dag vóór hij sterven moest: “Ik geloof, dat dit de tijd des oordeels is. Broeder keert zich tegen broeder, de moeder bestrijdt haar kinderen, de kinderen doden hun ouders. Ik geloof, dat zich zo en nu het laatste oordeel aan de mensen voltrekt”.
Nu leren alle bronnen van de werkelijke wijsheid ons niet te spreken over een glorieus laatste oordeel, dat over de mensen komt als een gave van de machten boven ons. Het is niet de rechtvaardiging van alle schapen en de verdoeming van allen, die door de mensen op aarde als bokken beschouwd worden. De wijzen leren ons steeds weer: “Het laatste oordeel is de beproeving van de mens, die hij doorstaan moet om boven het menselijke uitgroeiende, zijn ras en wezen op wil zien gaan tot nieuw licht en nieuwe waarheid”.
Een van de denkers, die deze gedachte uitspreken, voegt er aan toe: “Zouden niet vele rassen, ongetelde miljoenen jaren ouder dan de mensheid, ergens in het Al kunnen leven? Zouden het niet deze zijn, die de mensen soms engelen noemen en soms demonen? Want wie ouder en niet wijzer wordt, doemt zichzelf en anderen tot ondergang en verderf, of: winnende in wijsheid zal de oudere steeds dichter naderen tot de lichtende krachten van de Schepper Zelf. Ik meen, dat ook de mensheid binnenkort zal moeten bepalen, welke weg zij wil gaan: de weg van hen, die gaan met God, of de weg van hen, die weigeren de waarheid te zien, zo verderf over zich en anderen afroepende”. Deze denker is een mysticus en gebruikt daarom wel woorden en denkbeelden, die niet voor een ieder even aanvaardbaar zullen zijn. M.i. heeft hij gelijk. De mensheid is jong geweest. In haar jeugd heeft zij gestreden en gedood alleen maar, om het spel van het leven, het meten van krachten, het ontwikkelen van eigen ras en wezen. Daarna werd de mensheid iets ouder en leerde meer kennen van de ernst en de waarden van het leven. De mensheid bouwde Atlantis en zag het ondergaan, terugvallende in eigen primitiviteit. Daarna werden door de mensen de grote beschavingen opgebouwd, waarvan nog heden de overblijfselen zijn te zien rond de Middellandse Zee, in China, India en Amerika. Zo heeft zij, uit de rijping en kennis van een ijzeren eeuw, zich de ring van atomen gesmeed, die de kracht van de materie bruikbaar maakt en als een kroon het stoffelijk bereiken van de mensheid in deze fase kan sieren.
Maar de mensheid is ook ouder geworden. Daardoor bevindt zij zich nu op een punt in de tijd, dat zij over haar eigen lot beslissen moet. Nu kan deze mensheid trachten weg te vluchten voor de verantwoordelijkheid, die zij dragen moet in het stoffelijke leven en haar taak verwerpen. Dan zal het haar gaan als een ouder wordende mens, die kind wil blijven; door onbegrip zal zij zichzelf op den duur vernietigen. De mensheid van heden kan ook de grote aansprakelijkheden aanvaarden, die op dit ogenblik, krachtens haar bereikingen, op haar rusten. Volgens mij kan dit alles in enkele regels worden samengevat: Wanneer een mens de kernkrachten van de natuur en de energieën van de materie leert kennen, wanneer hij daarnaast ook de geheimen van zijn eigen stoffelijk leven steeds meer leert doorgronden, moet hij meer dan een eenvoudige dierlijke mens zijn, om voort te kunnen bestaan. Want slechts de mens, die meester is over zichzelf, kan waarlijk meester zijn over de materie. Indien de mens zich beheerst, zullen de krachten, die hij leerde ontketenen, hem dienen en tot meester van het Al maken. De mens, die de krachten van de materie een meesterschap over zijn daden en gedachten laat verwerven, zal ondergaan door de voor hem zinledige regels van oorzaak en gevolg, die immers tot in de eenvoudigste materie gelden. Ik pleit voor wijsheid, voor eerlijkheid en beheersing, vrienden.
Het is niet mijn bedoeling u met ondergangsgedachten huiswaarts te zenden. Daarom besluit ik met enkele citaten, die optimistischer in uw oren klinken: Een mysticus in Duitsland, schrijvende in de jaren 1947 – 1949, een tijd, die voor Europa en zeker voor Duitsland een harde tijd vol ontberingen en verwarringen is: “Goed is het voor de mens te beseffen, dat er hogere krachten en een hogere rechtvaardigheid zijn. Wie in zich de rechtvaardigheid en de waarheid erkent van al, wat geschiedt, kan niet anders dan vreugdig zeggen: Het goede zegeviert. Daarin zal hij de krachten vinden om zichzelf te rechtvaardigen in eigen ogen en de ogen van zijn Schepper. Dan zal de mens, als een waar en waardig schepsel, voor de ogen van zijn Schepper kunnen treden, zonder zich te verbergen, zonder schaamte, maar in vreugdevolle erkenning”.
Hoe dicht komt dit niet bij de werkelijkheid, die in deze dagen steeds sterker voor allen kenbaar wordt? Een wat jovialer wijsgeer drukt het op zijn wijze uit: “Waarom schreeuwen van haat? De kreten van haat doen de wijn verzuren in de vaten, nemen de geur van de mokka weg en verjagen zelfs uit de lucht de tere zachtheid van bloei en lente. Laat ons leven in liefde en volheid, daarbij niet slechts eigen bevrediging zoekende, maar eenheid zoekende met al, wat Goddelijk is, want het goede is veel. Onmetelijk veel meer is het goede op deze wereld, dan zij, die vrezen en haten, kunnen vermoeden”. Overigens is deze gezette en waardige heer een goed moslim, die zeker geen wijn drinkt. Voor hem is dan ook het woord, dat ik als wijn vertaald heb, eerder het sap van de planten, het bloed van de aarde, een van de grote vreugden, die de Schepper de mens op aarde biedt. Wanneer wij naar de lichtende waarheid van deze wereld zoeken, doen wij er dan ook beter aan de westerse would be filosofen buiten beschouwing te laten. Deze zijn naar eigen inzicht realistisch, maar daardoor te beperkt en pessimistisch om werkelijke waarde te hebben.
“Wat treurt u over een wereld, die dreigt te vergaan?” roept een denker in India uit. “U treurt en vreest, dat de wereld vergaat? Maar is er dan geen lach meer in de ogen van de kinderen? U treurt over al, wat u moet ontberen. Maar is er dan geen zon meer, die schijnt voor allen? Weest niet angstig, maar vreugdig en tevreden. Werk voor uzelf en voor anderen, dan zult u in uw arbeid de vrijheid van vrees en de mogelijkheid tot verzadiging vinden, die u op het ogenblik nog ontbreken”.
Het volgende citaat stamt van een Tibetaanse monnik, die uit zijn land gevlucht is in het gevolg van de Dalai-Lama. Op het ogenblik leeft hij in Thailand in een vluchtelingenkamp. Dit monnikje – hijzelf noemt zich zo – sprak: “Wanneer onze Heer uit zijn paleis verjaagd is en heel de wereld in verwarring, zo kan mij dit niet beroeren. Is er niet een vrede, die overal heerst? Is er niet een weg, die men altijd kan gaan? Een pad, dat altijd geldt? Is er niet een kracht, die altijd in mij leeft? Waarom zou ik dan treuren, omdat mijn Heer verdreven is en mijn land voor mij verloren? Ik lach, omdat het leven schoon is. Ik glimlach, wanneer ik denk aan de dood, want ook deze kan mij schoonheid brengen. Ik juich bij de gedachte aan een herboren worden, want wat kan vreugdiger en schoner zijn, dan – dragende misschien zelfs de gaven van licht en wijsheid – tot de mensen te gaan”.
Broeders, dit monnikje verheugt zich, omdat hij bestaat, verheugt u zich dan eerst in de vreugden van bestaan en dood. Eerst, wanneer u al deze vreugden geheel doorleefd hebt, is er misschien tijd om te treuren over een onbelangrijk en tijdelijk gebeuren, dat toch niets anders is dan een enkele korrel zand op het pad der Oneindigheid. Deze oude, uit land en klooster verdreven monnik, in zijn geel-bruin gewaad, bedelnap in de hand, glimlachende en vreugdig alles in het leven aanvaardend, lijkt mij het juiste element om mee te besluiten. De bronnen van de wijsheid zijn levend en vloeien ook in uw aderen. Er is geen onderbreking in het werken van de lichtende krachten; er is geen schemering of duisternis. Rond ons allen is in steeds sterkere mate licht en kracht. Steeds intenser openbaart zich rond en in ons ook de waarheid van zijn en leven. Zouden wij dan wanhopen? Heeft het zin hoofdschuddend en treurende de mensheid te veroordelen? Is het niet beter te leven in vreugde om de kracht, die ook ons gegeven wordt, in vreugde vooral ook om het licht, dat steeds rond ons is? Er is een zo grote reeks van mogelijkheden, er zijn zulke belangrijke taken, er is zo veel te doen in het leven, dat wij rijk zijn. Laat ons van die rijkdommen de mensheid geven, opdat het leven tot een zegen wordt en geheel de mensheid met vreugde kan wachten op het ogenblik, dat uit alle verwarringen het grote plan zich kristalliseert. Leven is een vreugde, wanneer men in zich de vrede vindt, die het mogelijk maakt alle licht en kracht te aanvaarden, die rond ons zijn.
Een andere spreker heeft eens gezegd, dat eerlijkheid alleen kan bestaan, wanneer men zich met anderen kan vereenzelvigen.
Eerlijkheid is op deze wereld alleen mogelijk, wanneer je jezelf vergeten kunt, niet rekenende met de gevolgen van die eerlijkheid voor jezelf. Wanneer je beperkt eerlijk wilt zijn – dus niet geheel wilt zwijgen – moet je nog proberen om de waarheid, die zo in jou bestaat, te uiten, als zij reeds in een ander leeft en aanvaard kan worden. Om eerlijk t.o. een ander te zijn, zonder daardoor onmiddellijk jezelf of die ander schade te berokkenen, moet je je dus afvragen: Hoe denkt en leeft die ander?
Voorbeeld: Er is in het communisme zeer veel goeds. Deze stelling is waar. Maar zij wekt anderen zonder meer tot een verwerpen en verzet. Negen van de tien mensen zullen reageren met de verklaring: Dus ben je een communist! Om aanvaard te worden, kan ik beter stellen: Ondanks de misbruiken in het communisme is er in Rusland toch veel goeds. Zeg ik: Ik geloof niet in een God, Die zich alleen in kerken aan de mens openbaart, dan zullen velen mij voor een godloochenaar houden en weigeren verder naar mijn woorden te luisteren. Indien ik stel: Ik geloof in een God, Die Zich ook buiten de kerk aan de mens openbaart, dan wordt de reactie: Maar natuurlijk, God is immers overal?
Wanneer ik iets verklaar, moet ik wel degelijk, hetgeen ik zeg, ook aanpassen aan de persoon, tot wie ik spreek, anders zal zelfs geen begrip, van hetgeen ik zeg, kunnen ontstaan. Eerlijkheid alleen is niet voldoende, zodra het gaat om een contact met andere mensen. Ik moet mijn eerlijke mening – of daad – op een zodanige wijze trachten te presenteren, dat zij voor anderen aanvaardbaar wordt. Ga ik alleen van mijzelf uit, dan is dit niet mogelijk. Daarom geldt: Wanneer je eerlijk de waarheid wilt zeggen, of eerlijk wilt handelen, dient men zich te vereenzelvigen met degenen, tot wie men spreekt; degenen, die bij de daad betrokken zijn. Alleen dán zal de waarheid aanvaardbaar worden en zal uw eerlijkheid niet een tweesnijdend zwaard worden, waarmee men zowel anderen als zichzelf verwondt.
Aan dit antwoord zou ik nog iets toe willen voegen: Eerlijkheid is iets, wat van jezelf uitgaat. Eerlijkheid kan alleen waarlijk bestaan, wanneer men ook eerlijk wil beseffen, wat men is, hoe men leeft en denkt. Zelfkennis kan men alleen verwerven, wanneer men ook de relatie, die tussen eigen wezen en de omgeving bestaat, kent. Daarom kan alleen de mens werkelijk eerlijk zijn, oprecht zichzelf zijnde en in waarheid leven, indien hij zijn wereld met begrip en zekere verdraagzaamheid benadert. Men mag de wereld niet haten, niet zien als een vijand, niet beschouwen als een tegenstander.
Werkelijk eerlijk in alle dingen zal men eerst dan kunnen zijn, wanneer men geheel de wereld lief heeft met een ware naastenliefde, die niets persoonlijks inhoudt, maar een bewust aan- vaarden van al het zijnde betekent, doordat men beseft, dat al het zijnde is voortgekomen en in stand gehouden wordt door dezelfde kracht, waaruit men zelf leeft. Een mens kan alleen waarlijk eerlijk zijn, indien hij de vermogens in zich ontwikkelt, waardoor hij zich kan één voelen met alle dingen. Moeilijk op zich is dit niet, maar het vergt wel het offer van eigen bekrompenheid, het offer van het veroordelen van anderen, het offer ook van het verwerpen van anderen, omdat zij de moed hebben anders te denken, of te leven, dan u. In feite kan men eerlijkheid alleen werkelijk bereiken, wanneer men eerst afstand doet van elke waan van eigen onfeilbaarheid, of een verheven zijn boven anderen.
Ik verstout mij niet de broederschap, waaruit ik werk en spreek, een bron van wijsheid te noemen. Uiteindelijk zijn wij in het geheel slechts een kleinere groep. Ik zeg u wel: Elke mens, elk wezen, dat voor zich durft te zeggen: “Lichtende kracht, leef in mij, wees mij een steun en een kracht, laat mij mijn eigen weg gaan, volgens mijn eigen wil en bewustzijn, geleid door mijn besef van uw wil”, zal waarheid vinden en eerlijk moeten zijn. Wie zo kan leven zal voort- leven, waar anderen sterven; want waarlijk, degene, die in zich het licht draagt, behoeft niet bevreesd te zijn voor schimmen, voor het geweld, dat door het drijven van de onbewusten ontstaat. Degene, die het licht in zich draagt, erkent de waarheid van de woorden: Mijn God, met U als Leidsman, zal ik niet vrezen te gaan, al ware het door het dal van de schaduwen van de dood. Want waar U met mij bent, zal ik niet vrezen.
Angst is dwaasheid. De grote dwaasheid en vloek van deze mensheid. Deze angst heerst zelfs nu in een tijd, dat er zoveel licht is. Besef dus in uzelf zo goed mogelijk, dat er licht en krachten zijn. Niets is er voor u belangrijker. Niet de vraag, hoe het in een andere sfeer zal zijn, niet of u contact zult krijgen met uw dierbare overgeganen; niet of er wel dan niet een wereld- oorlog zal uitbreken. Dit alles is van geen belang, zolang je in jezelf het licht van de kosmos mag dragen. In dit licht zijn alle dingen bevat, allen in de juiste vorm, met de juiste kracht, geopenbaard in volle waarheid. Draag in uzelf licht; aanvaard de Goddelijke kracht, die in deze tijd zo direct voor alle mensen geopenbaard wordt en beleef deze op eigen wijze. Doe dit en trek u van de rest niets aan. Wie het licht in zich draagt, kent op deze wereld zijn juiste taak, vindt vreugde in het leven en ook de vrede, heeft de kracht om zijn weg te gaan. Zo groot is de vrede, die men hierin vindt, dat het zelfs van geen belang meer is, of je nu in deze wereld leeft, of in een andere. Zeg niet, dat dit moeilijk is, want het is niet moeilijk om het licht te aanvaarden. Het is alleen maar moeilijk voor een mens zichzelf toe te geven, dat dit licht, deze kracht, deze innerlijke vrede, het enig belangrijke uitmaken in het menselijke leven. Leer dit dan toegeven. Wees eerlijk tegenover jezelf. Dan vind je, wat in deze dagen boven alles noodzakelijk is.
- In verband met uw betoog over eerlijkheid zou ik graag een verklaring horen van Jezus woord “De waarheid zal u vrij maken”.
U put wel uit een grote bron van wijsheid. De waarheid zal u vrij maken. Wie de waarheid van deze wereld en van eigen wezen beseft, wanneer men de Goddelijke kracht beseft, die ook in u is, de band met God, die eeuwig en onverbrekelijk is – zelfs al noemen anderen dit een illusie – is er niets meer, dat u kan binden. Wanneer men in harmonie is met het totaal van het zijnde, zullen zelfs stalen ketenen, waarmee men u wil binden, afvallen, wanneer dit noodzakelijk is. Indien men u insluit binnen 1.000 muren, zult u nog vrij zijn. Want zal de materie niet voor u wijken, wanneer de kracht, die in u leeft het noodzakelijk acht, dat u uit zult gaan? Is er een mens, die u kan dwingen door te speculeren op uw angsten, door u te dreigen met gebrek, met uitstoting uit de maatschappij, wanneer u eerlijk bent en de waarheid leeft, die in u is? Zelfs indien alle mensen weigeren u te voeden, zal de natuur u voeden, omdat u deel bent van haar en de kracht draagt van haar Schepper.
Indien de mensen weigeren u te behoeden, zal dan zelfs de regen niet wijken en een ring van droogte rond u laten, omdat u door de kracht in u beschermd wordt? Indien er voor u geen plaats meer is in de woningen van de mensen, zal de lichtende kracht zelf geen muur rond u bouwen, die hechter en eeuwiger is dan alle bouwwerken van de mensen? Meent u, dat een mens, die de waarheid in zich draagt, nog gebonden kan worden door enige angst, al ware het de dood? Door enige begeerte? Wat kan de dood u deren, wanneer in u het rijk Gods leeft, het besef van de Eeuwige? Wat kan verlatenheid u deren, wanneer in u de band leeft met al het zijnde? Wat zal er nog bestaan, dat u kan deren, kan binden, uw wegen kan bepalen, buiten de lichtende kracht Gods, Die in u woont? Indien u de waarheid in u draagt, de waarheid van het leven, die elke mens zou moeten beseffen van begin tot einde, kan niets meer u beperken. Dan bent u waarlijk vrij. Wij allen, stof en geest, wezens van alle sferen en werelden, zijn uit dezelfde kracht geboren. Alles is het product van de eerste wil, het eerste woord; de sterren en de sterrennevels, die u aan de hemel kunt zien, zowel als uw aarde en al, wat leeft. Er is niets, wat bestaat en niet uit deze kracht leeft, geen deel is van deze kracht. Ook u zelf niet.
Indien u de waarheid zoekt, die u vrij maakt, besef de belangrijkste en grootste waarheid: Dat u deel bent van deze levende kracht. Erken, dat uw vorm onbelangrijk is, waar alleen de kracht, waaruit u bestaat, de kracht, die in u leeft, het enig levende en het enig levende is. Erken dit alles en zeg mij, wat er nog in het Al bestaat, dat u binden kan, u uw vrijheid kan roven buiten de eeuwige Kracht Zelf, waaruit u bent voortgekomen. Besef dit alles en u erkent in u de kracht, waarin en waaruit u leeft; de kracht, waarmee u dan één kunt zijn. Wanneer Jezus zegt, dat de waarheid u vrij maakt, zo zegt Hij een van de waarheden, die door alle eeuwen heen op aarde herhaald zijn. Een uitspraak, die vooral in Zijn mond, waar Hij Zelf dit in waarheid persoonlijk leeft, een bijzondere nadruk krijgt. Een mens, een geest, zal vrij zijn op het ogenblik, dat beseft wordt, dat God in het ego leeft. Dan is er niets meer, wat tegen dit Ik kan zijn. Daarom zijn dan alle dingen onbelangrijk geworden buiten dat ene: De waarheid, waarin je bestaat en waaruit je leeft.
De meesten van u geloven in Jezus en/of weten, wat de Christusgeest is. De meesten onder u kennen de aangehaalde spreuk evengoed als vele andere uitspraken van Jezus. Tracht dan hierop te antwoorden: U zegt te geloven in een liefdevolle God. Waarom bent u dan niet vrij? Waarom, o mens, smeed je je eigen ketenen, keer op keer? Is dan de betrekkelijkheid van het eigen ogenblikkelijk bestaan zo belangrijk, dat je daarvoor de gave van vrijheid, licht, bewust leven in God en eeuwigheid verworpen kunt? Hierop hoeft u mij geen antwoord te geven. Antwoord eerlijk voor uzelf. Maar het is een vraag, die ik in dit verband meende te mogen stel- len. Indien u eerlijk probeert deze vraag voor uzelf te beantwoorden, zult u kunnen beseffen, wat u in het leven weer bindt en tegenhoudt. Indien u dit beseft, is er voor u een mogelijkheid om vrij te worden. Beseft u, dat de mens zichzelf vrij maakt door alles wat hij in zich als onzuiver of onwaar erkent te verwerpen en al, wat binnen het Ik als waar wordt erkend, te leven, niet alleen vanuit het Ik, maar vooral uit de kracht, die u heeft voortgebracht?
Ik wil u er nog aan herinneren, dat de werkelijke bron van wijsheid ook in u kan vloeien, wan- neer u maar een ogenblik kunt vergeten aan uzelf te denken. Het licht in u is altijd aanwezig en zal zich in u openbaren en door u kunnen uiten op het ogenblik, dat u vergeet u met uzelf bezig te houden. Zoek bewust, niet een wonder verwachtende, of een kracht, die u zonder verder eigen streven draagt en stuwt. Draag in u de zekerheid, dat uw leven een zin en een bestemming heeft; dat er voor u een taak en een doel zijn. Dan is niets verder belangrijk. De bron van de wijsheid stroomt in u, in u is de eeuwige kracht. Indien u ooit uzelf zwak gevoelt, moet u trachten u dit te realiseren. Dan immers is niets verder meer belangrijk.
ESOTERIE.
WAARDEN VAN DE LOGICA.
Waar het eerste deel zoveel esoterie en spreuken bevatte, zal ik deze keer trachten uit te gaan van bepaalde waarden van de logica. Logica is, zoals u weet, een vorm van redekunst, waarbij men uit gaat van feiten en elke factor, die naar voren wordt gebracht, gebaseerd is op voorgaande stellingen en feiten. Logica is ook bedrieglijk. Wanneer ik stel: Er is een God, dan kan ik, op grond van het gestelde, vele thesen verkondigen, die volkomen logisch zijn. De grote moeilijkheid ligt in het feit, dat de eerste stelling weliswaar aannemelijk gemaakt kan worden, maar toch onbewijsbaar blijft. De enige stelling, die voor een mens logisch bewijsbaar is en als beginstelling gebruikt zou kunnen worden voor alles, wat betrekking heeft op het Ik, is de stelling: IK BEN. Dat ik besta, is voor mij een onontkoombaar feit op het ogenblik, dat ik kan denken, redeneren, voelen. Daarom mag ik het voor mijzelf steeds een bewezen feit achten, dat ik besta. Op welke wijze, wat ik werkelijk ben, weet ik niet.
De logica pleegt daarom uit te gaan van een axioma, dat bv. berust op waarneming en dus waar lijkt te zijn. Wanneer bv. gesteld wordt, dat een rechte lijn de kortste verbinding tussen twee punten is, stel ik een zeer beperkte en aanvechtbare waarheid als punt van uitgang. Toch berust op deze stelling de geheel in overeenstemming met de wetten van de logica opge- bouwde meetkunde. In de praktijk blijkt al snel, dat ik niet bewijzen kan, dat de verbinding recht is. Het tegendeel kan eveneens aan de hand van feiten en waarnemingen worden gesteld en met evenveel recht. Ook in onze leringen vindt u dezelfde betrekkelijkheid. Ik kan stellen, dat ik in de geest besta, dat ik de werelden van de geest ken. Verder kan ik stellen, dat de geest invloed heeft op uw wereld. Aanvaardbaar maken, zelfs door het demonstreren van feiten, kan ik dit wel. Bewijzen kan ik dit alles niet.
Op het ogenblik, dat men deze stellingen aanneemt, vloeien hieruit logischerwijze vele andere waarden voort. Waarmee ik hoop te hebben aangetoond, dat de enige stelling, die zonder meer logisch, bewezen en aanvaardbaar geacht kan worden – daarbij nog alleen voor het eigen wezen geldende – luidt: ik denk, ik besta. Eveneens zal u duidelijk zijn geworden, dat alle andere betogen uit zullen gaan van stellingen, die niet geheel bewezen zijn. De stelling kan voor mij aannemelijk zijn, omdat zij vanuit mijn standpunt en middelen vaststelbaar lijkt, of anderen verklaren de waarheid daarvan vastgesteld te hebben. Maar of dat alles nu werkelijk wel klopt, zal ik nooit met zekerheid weten. Daarom wordt bij de logica ook een vorm van benadering gebruikt die uitgaat van het algemeen aanvaarde, of kenbaar geachte. Op deze wijze wil ik nu ook eens een stelling opbouwen.
Over praktisch geheel de wereld geloven de mensen in het bestaan van geesten, terwijl men op een zeer groot deel van de wereld ook gelooft aan een vorm van voortbestaan. Wanneer praktisch alle mensen zo denken, ongeacht verschil in land, aard, kennis, zal deze stelling wel uit het Ik van de mens voortkomen. Voor allen, die in deze dingen geloven, mogen wij ook deze stellingen en feiten als persoonlijke waarheid beschouwen. Hieruit volgt, dat ongeacht de verschillen in opvattingen daarover en de uitleggingen, door de mensen daaraan verbonden, de uiteindelijke vorm van voortbestaan voor alle mensen ongeveer gelijk zou moeten zijn, gezien hetzelfde punt van uitgang, dat immers zijn basis vindt in het menselijk wezen als zodanig. Dan mag ik eveneens stellen, dat alle vormen van geesten, ongeacht de verschillende namen daaraan gegeven en de verschillen in beschrijving, die gegeven worden, ongeveer gelijk moeten zijn. Wanneer ik aanneem, dat er voor elke groep van mensen met een ander geloof, ook een afzonderlijke wereld en geestenwereld bestaat, plus een verschil in werkelijke geaardheid en wezen, zou ik tevens moeten stellen dat er verschillende Goden zijn. Aangenomen, dat deze Goden allen werkelijk de macht zouden bezitten, door de gelovigen aan hen toegekend, plus de persoonlijke eigenschappen, die wij al evenzeer aantreffen in alle omschrijvingen, zo zouden deze Goden klaarblijkelijk een strijd op leven en dood moeten voeren om het gezag op aarde. Waar dit niet het geval is en zelfs voor allen en alles gelijkelijk geldende wetten en harmonische waarden vaststelbaar zijn – zover in deze menselijke middelen rijken – moeten wij aannemen, dat, zo er inderdaad sprake is van verschillende Goden of persoonlijkheden, deze in feite in samenwerking met elkaar de hen toegedachte taken en het aan hen toegekende gezag uitoefenen.
Wanneer men dit alles beziet, mag ik dus wel – daarbij uiteraard van mijzelf en mijn eigen ervaren – stellen, dat er een God is. Verder meen ik te mogen stellen, dat deze God Zichzelf openbaart op verschillende wijzen, daarbij schijnbaar andere persoonlijke eigenschappen tonende. Deze facetten van het Goddelijke meen ik dan engelen of regerende krachten te mogen noemen. Deze zouden – volgens mij – over bekwaamheden en eigenschappen moeten beschikken, die de mens niet in zich erkent. Dergelijke geesten zullen dus mogelijkheden en kennis bezitten, die voor de mens in de stof niet bereikbaar of niet aanwezig zijn. Daarnaast kunnen zij mogelijkerwijze eigenschappen bezitten, die voor de mens niet kenbaar zijn en binnen zijn mogelijkheid tot denken en waarnemen niet uitgedrukt worden. Waar ik hierbij uitga van een persoonlijk ervaren, zou men kunnen zeggen, dat mensen, die in deze dingen niet geloven, zullen merken, dat dit alles ook voor hen niet bestaat. Het is aannemelijker, dat mensen, die – als uitzondering op de regel – deze dingen niet aanvaarden, of waar kunnen nemen, in feite toch onder dezelfde regels als de grote massa zullen vallen.
Wanneer ik nu stel, dat er geesten zijn, die invloed uit kunnen oefenen op het leven van de mensen en voortkomen uit een God, of deel daarvan zijn – dit punt aannemende – wordt het voor mij moeilijk, ja, bijna onmogelijk om te ontkennen, dat er tekenen aan de hemel kunnen optreden, die een weergave of resultaat zijn van de werkzaamheden van dergelijke geesten. Evenmin zal ik dan kunnen bestrijden, dat een bepaalde constellatie van planeten aan de hemel de weergave of aanduiding zou kunnen zijn van een zeer bepaalde inwerking van dergelijke entiteiten. Stel ik n.l. dat dergelijke entiteiten bestaan, die voortkomen uit God en een kosmisch karakter hebben, zo kan ik bij het stellen, dat zij invloed hebben op deze wereld immers de mogelijkheid niet meer uit kunnen sluiten, dat zij deze invloed ook elders zullen kunnen tonen. Verder is het onmogelijk te ontkennen, dat dergelijke geesten niet deel hebben aan de verschijnselen van de natuur en de ritmen van deze natuur op aarde, zowel als daarbuiten, kunnen volgen met hun werkzaamheden en beïnvloedingen. Waaruit weer voort- vloeit, dat een eigenaardige constellatie, een samentreffen van planeten, zoals dit kort geleden is geschiedt, de aanduiding kan zijn van het bijzonder sterk inwerken of ingrijpen van deze krachten. Dit alles is niet als zekerheid gesteld: Ik heb aangetoond, dat het logischerwijze onmogelijk is te ontkennen, dat dit alles waar zou kunnen zijn.
Indien nu verschijnselen optreden, die mijn stelling schijnen te bevestigen, kan ik het voor- gaande als zo aannemelijk beschouwen, dat ik daarvan verder uit kan gaan. De bevestiging van de stelling door feiten is – uit de aard der zaak – in de eerste plaats persoonlijk, maar vergt m.i. toch een ondersteuning door gebeurtenissen en feiten, die ik – indien ik stofmens ben – op mijn wereld kan gade slaan. Nu zijn de punten, die ik het laatst aanroerde, op aarde door de geest, zowel als door astrologen, verkondigd. Indien de feiten overeenstemmen met de conclusies, die uit het verschijnsel getrokken werden, mag m.i. de stelling voorlopig als waarschijnlijk aanvaard worden. Gezien het feit, dat op aarde de laatste tijd vele verschijnselen zijn opgetreden, die tevoren aangekondigd waren en dus te denken geven – o.m. grotere frequentie van door mensen veroorzaakte ongelukken van grotere omvang, stakingen en strijd, dan in de laatste 50 jaren binnen eenzelfde tijdsverloop optraden – mag gesteld worden, dat de geest of astroloog een stelling bracht, waarvan de juistheid moet worden aangenomen, tot het tegendeel blijkt. Bovendien tel hierbij het feit, dat op geen andere bevredigende wijze een samenhang tussen de diverse voorkomende te vinden is.
Indien ik aanneem, dat de op het ogenblik op aarde optredende verschijnselen inderdaad een weergave zijn van een geestelijke kracht, die door de geest of astrologen werd aangekondigd en nu dus werkzaam is, mag het redelijk worden geacht, wanneer men ook de andere, omtrent deze geesten gestelde feiten aanneemt. Hieruit volgt, dat eigen instelling t.o.v. deze inwerkende geestelijke krachten, voor het Ik van groot belang kan zijn. De invloed bevordert een nieuwe wijze van leven en denken. Dit wordt algemeen gesteld. Nu blijkt, dat elke onachtzaamheid, elk niet voldoende rekening met anderen houden, egoïstisch zijn, onnauwkeurig werken, tot ongevallen voert, die groot zijn in verhouding van hetgeen het verleden als gevolg hiervan deed ervaren.
Nu moet ik spreken vanuit mijzelf. Daarbij stel ik mijzelf voor, dat ik in omstandigheden leef gelijk aan die van de mensen op aarde. Dit wettigt de stelling, dat – vanuit mijn standpunt en denken, plus mijn erkennen van de wereld – het voor mij meer dan ooit noodzakelijk zal zijn mij precies te realiseren, wat ik doe. Verder zal ik bij voortduring rekening moeten houden met anderen en zal het goed zijn, wanneer ik mijn bestrevingen zo onzelfzuchtig mogelijk houd. Door op deze wijze te denken en te handelen, zal ik in overeenstemming zijn met de heersende geestelijke krachten. Om een harmonie met de heersende geestelijke krachten nog juister te omschrijven, zal ik trachten in de wereld na te gaan, welke invloeden optreden, waarvan de gevolgen niet rampzalig, maar eerder aangenaam of nuttig zijn. Vanuit mijzelf deze wereld beschouwende, ontdek ik nu, dat in deze wereld vele waarden, die tot heden als axioma, als voor de mens noodzakelijke regels werden beschouwd, zonder meer terzijde worden gesteld. Daarbij valt mij op, dat alleen, wanneer de zelfzucht regeert, deze schendingen van lange tijd als noodzakelijke wet beschouwde regels nadelige gevolgen zal hebben.
Is het doel onzelfzuchtig, dan blijkt dit steeds meer optredende non-conformisme zelfs vaak zeer goede en prettige resultaten met zich te brengen. Daardoor lijkt het mij redelijk te stellen, dat, onder de invloed van de optredende geestelijke krachten, de sterke bindingen, die mensen met vaste groepen, ideeën en geloofswaarden bonden, verzwakken, terwijl deze verzwakking voor de enkeling weliswaar – vooral door onbegrip en zelfzucht – ongelukken kan veroorzaken, maar als geheel vaak een groot deel van de mensheid voor zeer ongelukkige ontwikkelingen en ervaringen kan behoeden. Het sterkste schijnt dit tot uiting te komen, waar de mens in contact komt met van buiten op hem toekomende en voor hem onbeheersbare krachten. Dit zal ik duidelijker stellen. Wanneer ik de hedendaagse mensen bezie, zo valt mij onmiddellijk op, dat zij bepaalde beschouwingen, bv. voortkomende uit kerkelijke bindingen, terzijde stelt. Ook bepaalde normen van moraal, inzichten omtrent vrijetijdsbesteding, de heiligheid van de arbeid e.d., blijken in vele gevallen geheel anders gezien en beleefd te worden, als bv. 20 jaar geleden. Sprekende over recht en rechteloosheid, verwerpt men verder vele stellingen, die tot op heden de maatschappij haar vorm gaven. Nu blijkt in de praktijk, dat deze afwijking van het openlijk nog algemeen gepredikte geen rampzalige gevolgen heeft, maar zelfs in vele gevallen beter blijkt te voldoen, dan een strakke handhaving van stellingen.
Conclusie: De regels, die in het verleden bestonden, vele oude wetten en gebruiken, evenals de sterke gebondenheid van de mens aan groepen, regels en inzichten, zijn in vele gevallen minder gunstig dan een onzelfzuchtig optreden, dat deze regels enz. buiten beschouwing laat. Waaruit volgt, dat het waarschijnlijk meer met de heersende geestelijke krachten in overeenstemming is, wanneer men zich stoffelijk en geestelijk geheel naar eigen inzichten voegt, dan bij een zich houden aan de regels en inzichten, die in de maatschappij, althans uiterlijk, nog als bepalend voor goed en kwaad gelden.
Menigeen zal bezwaar maken tegen deze stelling, gezien de consequenties, die daaraan, volgens het huidige en behoudzuchtige denken, verbonden zullen zijn. Mogelijk worden deze bezwaren verminderd door de verdere gevolgtrekkingen, die het voorgaande noodzakelijk maakt. Uit al het gestelde volgt ook, dat een zich houden aan de oudere inzichten en waarden, zolang dit niet geschiedt uit zelfzucht, voert tot onachtzaamheid enz., niet noodzakelijkerwijze ongunstig zal zijn. In vele gevallen zal een minder orthodox denken en handelen gunstiger zijn. Conclusie: de entiteit – of entiteiten – die op het ogenblik de wereld beïnvloeden – regerend optreden – vele oude banden zullen verbreken en vele oude wetten teniet zullen doen. Daardoor zal een geheel nieuwe reeks van menselijke verhoudingen behoren tot hetgeen zij met hun ingrijpen wensen te bereiken.
Nu hebben wij getracht aan de hand van een aantal aanvaardbare, maar niet bewijsbare stellingen, logischerwijze aan te tonen, dat:
- In deze dagen uiterlijke kentekenen optreden, zowel in de mensen als daarbuiten – aan de hemelen – die wijzen op grote veranderingen.
- Dat deze verandering, gezien de kenbare tendensen en feiten, plus de aanvaardbare stellingen van geest en astroloog, een steeds groter noodzaak tot begrip van eigen aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid inhoudt. Daarnaast blijkt de nadruk te vallen op een steeds meer rekening houden met anderen en een meer directe beoefening van de naastenliefde.
- Dat oude wetten, regels en denkwijzen steeds minder belangrijk zullen worden daarbij. Indien het door mij tot nu toe gestelde juist is – althans voor u redelijk aanvaardbaar – volgt hieruit, dat over deze wereld een nieuwe geest van vrijheid vaardig wordt. In het begin zal deze geest van vrijheid – vooral door de zelfzucht en onverantwoordelijkheid van vele mensen – tot vele minder aanvaardbare toestanden en gevolgen voeren.
Dit kan niet ontkend worden. De onverantwoordelijke en zelfs ongunstige elementen in de mensheid moeten immers eerst uitwoeden. Dit kan geschieden door hen te confronteren met gevolgen, die hen de eigen onjuiste instelling duidelijk maken. Het is niet de bedoeling, dat alles, wat in het verleden als heilig gold, in de toekomst zonder meer als onbelangrijk beschouwd zal worden. Wanneer ik – dit is geen logica, maar eigen waarneming en daaruit volgende conclusies – de geest van deze nieuwe tijd goed ontleed heb, vergt zij, dat de mens vanuit zich, gedreven door respect voor zijn naasten, begrip voor eigen verantwoordelijkheid, zonder uiterlijke dwang, zal dienen te leven volgens de voor hem juiste regel. Dwang en veroordeling van buitenaf zullen daarbij wegvallen. De belangrijke oude waarheden blijven wel degelijk van kracht, met dien verstande, dat elke mens voor zich de juiste aanpassing daarvan zal moeten vinden en hiertoe ook in staat zal zijn, zonder dat zijn wijze van aanpassing ook maar een enkele maal aanleiding zal kunnen zijn tot een verheerlijking, of verwerping en veroordeling door de maatschappij.
Hiermee sluit ik mijn oefening in logica af. Sommigen zouden mij misschien willen tegen werpen, dat hier eerder sprake is van pseudo-logica, maar volgens mij heb ik dit nog kunnen vermijden.
Vrienden, wanneer alles, wat ik tot nu toe naar voren bracht, juist is, moeten wij wel aan- nemen, dat er op het ogenblik een invloed op uw wereld werkzaam is, die de mens dwingt eigen verplichtingen en eigen verhouding tot anderen boven alles juist te definiëren. Er kan nergens iets bestaan, dat meer binding geeft en belangrijker is voor een juiste wijze van leven dan dat, wat je in jezelf erkent. Het is noodzakelijk, dat de mensen meer leren op zichzelf te vertrouwen, vanuit zichzelf te leven en bovenal vanuit zichzelf met een begrip voor de naaste een juiste verhouding tot de wereld te scheppen door de naaste steeds te respecteren en te helpen, te beschermen zelfs.
Wanneer men zo leeft, ontstaat er een band met de regerende of beïnvloedende geest. Een dergelijke band zal uit de aard der zaak niet alleen de mensheid omvatten – de banden van mens tot mens – maar tevens de geest omvatten, waaruit alles voortkomt. Ook alle geesten, die met de aarde op enigerlei wijze verbonden zijn, zullen aan deze eenheid deel kunnen hebben. Laat ons hierbij niet uit het oog verliezen, dat de regerende – of beïnvloedende – geest door haar wezen en werken deze band versterkt en bepaalt. Dit lijkt misschien op voor- bestemming. Toch wordt de vrije wil van de mens niet werkelijk door dit alles aangetast. Hij heeft het recht vanuit zich in te gaan tegen alles, wat de nieuwe geestelijke kracht op aarde tot uiting brengt. Wat meer is: wanneer hij dit niet uit zelfzucht doet, zal hij met deze tegenstand zelfs zeer ver kunnen gaan, zonder daardoor ernstige klappen te moeten incasseren.
Dit, zover het de uiterlijke wereld betreft. Wij allen weten, dat de grootste problemen, die de mens kan hebben, evenals zijn grootste angsten en vreugden, mentaal of innerlijk zijn. Zij zetelen in de mens. Mijn gevolgtrekking is nu, dat, ook wanneer de uiterlijke verschijnselen uitblijven of gering zijn, de innerlijke spanningen in de mens, door dit niet in harmonie zijn met de tijd, zich zullen ophopen. Dit gaat voort tot deze innerlijke spanningen voor de mens niet meer dragelijk zijn. Hoe meer de mens eenzijdig, egoïstisch en zonder naastenliefde zal zijn, zonder respect voor de behoeften, wil en inzichten van anderen, de eigen wil door zal zetten, hoe meer de mens zich of anderen tracht te binden aan oude wetten, die innerlijk niet meer in de mens leven, hoe sneller het ogenblik komt, dat de geestelijke spanningen hem overweldigen. Daardoor wordt hij van een rationeel menselijk wezen tot een irrationeel wezen, dat soms zelfs zijn menselijkheid dreigt te verliezen.
De grote keuze in deze dagen zal voor de mens niet bestaan in het “ja” of “neen” zeggen tegen de inwerkingen van de geestelijke invloeden, of zelfs maar in het doen van de stoffelijk juiste keuze in deze tijd. In feite staat de mens – en daarmee ook de mensheid – voor de keuze als een rationeel wezen verder te bestaan, of onbewust en irrationeel verder te gaan. Dit laatste betekent een gedreven en haast dierlijk bestaan, dat grote gevaren voor een verder bestaan van de mens in de huidige vorm op deze wereld inhoudt. Wat neerkomt op een kiezen tussen een bewust en vrij bestaan en een leven in absolute gebondenheid, zonder bewustzijn van de werkelijke taken en mogelijkheden van het Ik, aan de andere zijde.
Nu zie ik in onze wereld, dat gebonden geesten ongelukkige en duistere geesten zijn. Wezens, die vrij zijn – al doen zij vaak veel meer, zowel voor anderen als om lering te verwerven, dan alle duistere geesten samen – blijken lichtend en gelukkig te zijn. Daarom meen ik vanuit mijn ervaringen te mogen stellen, dat vrijheid de grootste vreugde en de meest intense levens- mogelijkheid inhoudt, terwijl tevens door vrijheid de grootste levenskracht te verwerven is. Naarmate gebondenheid meer toeneemt, voert zij de mens naar afstomping en versuffing, terwijl gebrek aan energie het leven in vergelijk tot de andere mogelijkheid, tot een ware hel zal maken. Om aan een versuft leven in een onaangename wereld te ontkomen, zal de mens altijd weer zo positief mogelijk moeten handelen.
Een dergelijke omzetting van waarden zou betekenen, dat, waar harmonie is, nu disharmonie zal ontstaan en omgekeerd?
Dit werd door mij zeker niet gesteld. Voor de mensheid stelde ik, dat een schijnbare harmonie, die tot stand komt door reeksen van regels en wetten, waarbij delen van het eigen wezen worden onderdrukt, zich zal wijzigen in een erkende disharmonie. Dit komt, doordat de onderdrukte delen van eigen wezen, onder de heersende invloeden e.d., beperking niet meer kunnen verdragen, waardoor innerlijke spanningen optreden, die zelfs de illusie van een nog mogelijke harmonie op den duur wel moeten verstoren. Indien een harmonie op aarde uit banden voortkomt, die vrijelijk worden aanvaard en gebaseerd is op werkelijke liefde, naasten- liefde en onderling begrip, zal een dergelijke harmonie blijven voortbestaan, ongeacht de veranderingen, die rond deze harmonische verhoudingen op kunnen treden. Een dergelijke harmonie komt immers voort uit een vrij en bewust aanvaarden van eigen aansprakelijkheden en zal als zodanig bevorderd en gesteund worden door de nu regerende geestelijke invloeden.
Misschien stelt u dit gerust, want geruste mensen zullen vaak innerlijk zekere mensen zijn. Een innerlijk zekere mens, die zich bewust is van zijn leven en zijn bestemming, is niet alleen een gelukkig mens, maar tevens een mens, die voor de wereld de geheel nieuwe mogelijk- heden en onverwachte nieuwe wegen openen kan. Zodat een mens, die reeds nu een zekere harmonie kent, die niet op dwang of regels is gebaseerd, maar deel uitmaakt van eigen innerlijk leven, in de toekomst geestelijk en stoffelijk van buitengewoon groot belang voor zijn medemensen zal kunnen zijn.
Vernieuwing is noodzakelijk en niet te vermijden. Nu wil ik u een vraag stellen: Wanneer een mens gelukkig wil zijn en werkelijk weet, welke weg hij moet gaan om dit te bereiken, is het dan redelijk dit geluk op eigen wijze en zo bewust mogelijk inderdaad na te streven? Ja? Is het dan niet dwaas, dat zovele mensen tegen hun eigen behoeften, inzichten en beter weten in, zelfs tegen geloof en innerlijk weten ingaan, om een zekere conformiteit met hun omgeving en de daarin geldende maatstaven te kunnen bewaren?
Dat doet men ter wille van de lieve vrede?
Is een vrede, die alleen bestaat door een steeds onderdrukken van werkelijke conflicten nog vrede? De weg van conformiteit is vaak gemakkelijker te gaan, maar zij blijkt vaak zeer veel meer te kosten, dan de oorspronkelijke moeite ooit gevergd zou hebben zowel van de stof als van de geest. Onverschillig of ons streven esoterisch gericht is, dan wel ons bestaan meer exoterisch blijft, wij zullen altijd uit moeten gaan van de wereld, waarin wij bestaan. Men zal altijd weer uit moeten gaan van de geldende feiten in het eigen Ik en de vaststelbare feiten in de wereld rond dit ik. Daarnaast zullen wij uit moeten gaan – al is dit merendeels geloof – van de krachten, die wij rond ons weten en de geestelijke krachten en werkingen, die wij innerlijk beseffen. Men moet hiervan uitgaan – niet mogen – omdat alleen op deze wijze de juiste en voor het Ik werkelijk harmonische levensweg te vinden is. Alleen vanuit dit punt kunnen wij onszelf in de wereld leren kennen en de werkelijkheid omtrent ons innerlijk wezen leren beseffen. Doet men dit op de juiste wijze, dan zal men rust en vrede kunnen vinden in het leven, zelfs onder omstandigheden, waarin een ander alleen maar ellende en leed vindt.