14 juni 1961
U moet uzelf leren kennen en wel in waarheid. Dat is de eerste noodzaak, ook wanneer u eventueel de kracht van de nieuwe wereldmeester onmiddellijk zou ondergaan. Jezelf geheel kennen, d.w.z. afstand doen van al die bemantelende verhaaltjes, waarmee je jezelf tracht voor te praten, dat dit of dat toch eigenlijk edeler is, dan het is. De mens moet beginnen zichzelf te erkennen voor wat hij is: een dier met een geest. En hij moet niet trachten het dierlijke van zich af te wentelen. Daarnaast moet hij zichzelf erkennen als een wezen met een zeer beperkte kennis en met een zeer beperkte rede en een zeer beperkte logica. Eerst wanneer hij zijn beperkingen op dit terrein beseft, kan hij grotere geestelijke waarheden gaan aanvoelen en op den duur verwerkelijken. Hij moet begrijpen, dat er ergens in hem iets is, wat staat boven al wat hij bewust tot uitdrukking brengt. En nu kunnen wij wel zeggen: “we moeten onszelf toch kennen” (dat is esoterie); maar wij kunnen onszelf slechts zover kennen, als op dit ogenblik ons bevattingsvermogen reikt. Het is heel eenvoudig te zeggen: De rest staat zo dicht bij de zon, dat de zon ons verblindt en ons het zien van dit deel van eigen wezen onmogelijk maakt. Daarom moeten wij leren in zekere mate tot een blindelingse aanvaarding te komen van dit hogere in ons, zonder het aan de beperkingen van stoffelijke opvattingen of dierlijkheid of iets dergelijks te binden.
Uit dezelfde beperking vloeit voor de mens o.m. zijn maatschappelijk denken en zijn religieus denken voort. Beide echter berusten – dat moet u heel goed beseffen – op externe waarden.
Men kan u duizend openbaringen voorleggen, maar zij zijn nooit een openbaring, tenzij deze in u geopenbaard is. Of dat nu een herhaling is van iets, wat buiten u al bestaat of niet, doet niet ter zake, maar je moet het beleefd hebben. Heb je dit niet beleefd, dan is het waardeloos ….. voor jou! Daarom moet je een zeer sterk onderscheid kunnen maken tussen datgene, wat voor jou werkelijke betekenis heeft en datgene, wat in feite bijkomstig is.
De nieuwe wereldleraar probeert dus de mens ertoe te brengen a.h.w. alleen uit zichzelf te leven en anderen ook dit recht toe te kennen. En dan vloeit uit bepaalde frasen in het betoog voort dat dit bv. een afbreken van wat men noemt sociale zorg zou betekenen, voor zover dit op een rechtsbasis staat. Maar dit is volkomen logisch. Zelfs wanneer wij in onszelf trachten door te dringen, nemen wij daarmee risico’s.
Zolang wij die risico’s door een soort verzekering trachten weg te nemen, komen wij niet tot een werkelijk ervaren. Het gevarenelement is voor de mens noodzakelijk om tot een vol en sterk beleven te komen. Dat geldt voor de stofmens en zeker ook voor de geest. Wij mogen dan ook nimmer vrezen, dat er een bepaald conflict zal ontstaan, wanneer wij onszelf zijn; of wanneer wij onszelf erkennen en naar die zelferkenning handelen.
Ik vind het moeilijk te veronderstellen, dat men een werkloze of een zieke of een oude mens aan zijn lot overlaat.
Wat u daar zegt kan ik begrijpen. Maar nu moet u eens, luisteren. Wanneer die oude mensen hulp nodig hebben en ik voel mij daarvan innerlijk bewust, dan zal ik volgens dit bewustzijn hun hulp verlenen. Maar zij moeten wel beseffen, dat deze hulp niet op hun verdiensten berust. Dat zij geen recht hebben te eisen. En daarin ligt nu juist het grote verschil.
Dus men is dan overgeleverd aan de goedwillendheid van anderen?
Inderdaad. Want zij hebben op enigerlei wijze voor zichzelf gefaald. De ouden bv. door geen voorzorgen te treffen voor hun ouderdom. De zieken bv, door risico’s te nemen, die ver gingen buiten het voor hen mogelijke, door een leefwijze te voeren, die ongezond was, hun lichaam voortijdig uit te putten e.d. Natuurlijk, er zullen er altijd wel zijn, die vallen in de klasse: ze kunnen er niets aan doen, dat het zo is. Maar zelfs voor hen mag gelden (en dat klinkt nu misschien erg hard, maar in kosmisch opzicht is dit volkomen waar): hun ervaringen zijn voor hen een geestelijke lering. Want zelfs de moeilijkheden, die ze moeten overwinnen en desnoods de vroeger gekomen stoffelijke dood, die daarvan het resultaat zal zijn, wordt omgezet in een intens leven, dat dus grotere bewustwordingswaarden en sterkere mogelijkheden tot zelferkenning inhoudt, dan zonder dit mogelijk zou zijn.
Nu heb ik dus buiten beschouwing gelaten, dat naarmate de mensheid meer bewust wordt zij zeer zeker vrijwillig zal helpen en vrijelijk, waar dit nodig is. Maar op het ogenblik, dat wij voor een mens (en nu gaan we dus even op dit probleem wel in stoffelijke zin in, maar u moet de esoterische achtergrond daarvan goed aanvoelen) volkomen zekerheid scheppen, scheppen wij tevens een volkomen onverschilligheid. Wanneer ik weet dat ik toch zal eten, is er voor mij niet zoveel drang meer iets te bereiken, te werken. Het streven wordt dus weggenomen. Wanneer ik zeker weet dat ik op mijn oude dag toch wel verzorgd zal zijn, bestaat er bij mij geen enkele tendens om iets op te bouwen, een voorzorg te treffen a.h.w., een veiligheid voor mijzelf te creëren. Wanneer ik voor elke schade, die mij overkomt, een vergoeding krijg, zal het mij niet kunnen schelen of er schade komt of niet.
Zet u dat nu eens om in geestelijke zin. Dus wanneer ik een volledige zekerheid heb op aarde, heb ik er eigenlijk geen belang bij om innerlijk iets te bereiken. Ik heb geen innerlijke compensatie meer nodig. Ik besta wel. Ik zak terug tot een bijna vegeterend, of dierlijk peil, voor zover het de geest betreft. Ik heb geen reden iets te creëren om voor mij zelf een zekerheid te scheppen. Nu kan ik dus mijn behoefte aan zekerheid – zo ze toch bestaat – omzetten in een volkomen irreëel zoeken naar het verwerven van een hemelrijk. Of ik kan – wat eveneens mogelijk is – zeggen: er zal voor mij later ook wel gezorgd worden. Zo ontbreekt de stimulans om innerlijk een krachtreserve en een bewustzijnsreserve op te bouwen, die in staat zijn de mens over momenten van zwakte heen te helpen; die hem ook in staat stellen bv. onmiddellijk na de dood met een redelijk groot bewustzijn verder te gaan, zonder dat hij een lange tijd in feite op de goedgunstige hulp van andere geesten moet teren, voor hij zijn zelfstandigheid gewint.
En ten laatste: Wanneer je je zo geborgen voelt, dan is er ook geen stimulans meer om werkelijk geestelijk te bouwen. Want wat hebben wij het meest nodig, willen wij esoterisch bewust worden? Een voortdurende confrontatie met onszelf. Maar elke keer, wanneer oorzaak-en-gevolg ons een spiegel wil voorhouden, zegt dan bv., de maatschappij: “Dat behoef je niet te doen, hoor; ga maar door, wij maken het wel in orde.” De mens komt niet tot een erkenning van zijn feitelijke waarde en capaciteiten, bouwt zich daarover desnoods wat illusies op en blijft dus – niet alleen in zijn geestelijk streven en zijn bewustwording maar ook in één van de voornaamste taken, die je in het leven hebt: de zelferkenning – sterk achter bij hetgeen in een grotere zelfstandigheid en bij een mindere zekerheid op allerlei terrein bereikt zou kunnen worden.
Wij gaan nog een schrede verder. Wat gebeurt er, wanneer ik begin met een godsdienst?
Normalerwijze is de godsdienst een pad, dat de mens tot een zekere geestelijke hoogte kan brengen, van waaruit hij door een innerlijk ervaren zijn eigen weg verder kan gaan. Dat is de oorspronkelijke taak van de godsdienst. Elke godsdienst is de voorbereiding op de inwijding.
Nu echter gaat die godsdienst niet meer de mens voorbereiden op een inwijding, op verdere beproevingen, maar zal in overeenstemming met hetgeen stoffelijk ontstaat haar eigen maatregelen gaan afzwakken om aanvaardbaar te blijven. Vroeger meende men bv. dat het aanhoren van een predicatie, of je die mooi vond of niet, op zondag een noodzaak was voor je geestelijk heil. Het eigenaardige was, dat juist de slechtste predikanten soms de grootste concentratie van hun aanwezigen tot stand brachten; zij het dan juist op hetgeen, waarmee zij het niet eens waren. Iets wat een versteviging van eigen denken en bewustzijn betekent.
Vroeger werd bv. een vasten gehouden. Of je nu ziek was of dood of levend, dat maakte niets uit. Vasten was vasten, onthouding was onthouding. Tegenwoordig behoef je alleen maar naar een restaurant te gaan om met kerkelijke goedkeuring op vrijdag van vlees te smullen.
Begrijpt u wat ik bedoel? Hier zit dus inderdaad iets eigenaardigs in. De kruk, de steun, die de massa krijgt, valt eveneens weg. De godsdiensten worden enigszins waardeloos, juist doordat de maatschappij een vervlakking tot stand heeft gebracht, die in de mens niet meer de sterkte laat om te offeren en te streven volgens zijn eigen inzichten en inderdaad er iets voor over te hebben. Dit is te algemeen gezegd, dat weet ik. Maar in de esoterie streven wij toch zeker in de eerste plaats naar zelfstandigheid, nietwaar?
Natuurlijk, er bestaat tussen God en ons een relatie, die wij nooit kunnen breken. God is in alle dingen, God is rond ons, God is overal. Wij kunnen in alles God vinden, indien wij willen. Of beter gezegd: In de God in ons weerkaatst zich al wat wij beleven in een juiste en harmonische vorm. Maar vanaf het ogenblik dat ik esoterisch leef en denk, is voor mij dan ook deze God de enige bepalende maatstaf, de enige werkelijke relatie. Al het andere komt er nevenbij. En zo zal de ware esotericus nimmer beheerst worden door de materiële maatstaf, maar hij zal die slechts in zoverre accepteren, als ze voor hem, zijn ontwikkeling, zijn behoefte tot ik-erkenning en Godserkenning niet schadelijk is. Op het ogenblik dat ook de esotericus er toe komt zijn esoterisch streven in de eerste plaats aan te passen aan de eisen van zijn milieu en zijn omgeving, is hij niet meer zelfstandig, komt niet meer tot een zelfstandig beleven en niet tot een waarheid-kennen. Dat is de reden, waarom de nieuwe wereldleraar deze stellingen naar voren brengt.
Bedenk wel, dat de massa op het ogenblik reeds in een zekere staat van geborgenheid verkeert, zeker in het Westen. Het is niet mogelijk haar deze geborgenheid plotseling te ontnemen, zonder rampen te veroorzaken. Vandaar dat dit een langdurig proces is. Maar voor onszelf mogen wij geen aanspraak maken op verzekeringen en zekerheden, wanneer wij innerlijk streven, tenzij deze uit ons eigen wezen, denken en geloven voortvloeien en in onszelf als deel van het ik en als juist worden ervaren. Dus wanneer ze uit God komen en niet uit maatschappelijke noodzaak, maatschappelijke rechtvaardigheid of iets anders. Daar hebt u de essentie van de leer van de nieuwe wereldleraar hierover. En tevens ook de beantwoording van uw vraag.
Mag ik er misschien nog een heel wreed iets aan toevoegen? Wanneer een hond een groot nest werpt, dan zorgt ze niet voor de zwaksten, ze zorgt het best voor de sterksten. Waarom?
Omdat zij in haar instinct voelt, dat de sterkeren zich in de wereld kunnen handhaven, maar dat de zwakken altijd zullen ondergaan. In de gemeenschap van de maatschappij is het zo, dat het aankweken van zwakheden in feite een belasting voor de gehele maatschappij betekent. Een verzwakking niet alleen in materieel opzicht of in stoffelijk-genetisch opzicht, maar een verzwakking, die het totaal van het menselijk bewustzijn aantast, ook het menselijk denken.
Er zijn mensen, die zwak worden geacht, die grote kracht bezitten en grote invloed uitoefenen. In de genormaliseerde maatschappij kunnen deze praktisch niet optreden.
Om u een typisch voorbeeld te geven: Een Edgar Allen Poe schiep vanuit zichzelf iets van het dichterlijk gruwen, dat eerder verwant is aan een astrale wereld en aan sommige sferen van halfduister, dan aan de mensenwereld. Maar hij zou het nimmer geschapen hebben in deze tijd. Want hij zou een ontwenningskuur opgelegd krijgen door de rechter, hij zou bij de AA terecht komen; kortom, men zou hem zelfs deze mogelijkheid ontnemen. Ik wil erop wijzen, dat een groot gedeelte van de grote mensen in wetenschap en kunst volgens de normen van hun tijd zowel als volgens uw normen een niet normaal leven voerden. Dat velen van hen op enigerlei wijze zich te buiten gingen, maar dat zij daaruit hun krachten en hun prestaties putten. In deze tijd wordt dit niet getolereerd en is de prestatie dus onmogelijk. De grootste geestelijke werkers, die de laatste 25 tot 30 eeuwen hebben voortgebracht, zijn allen mensen geweest, die – om het nu eens populair te zeggen – eerst in de goot hebben gelegen en een hele hoop dingen hebben gedaan, die absoluut onaanvaardbaar zijn tot moorden toe, voor zij hun nieuw inzicht konden gewinnen. Zij droegen dit inzicht wel in zich, maar moesten eerst in een confrontatie met de wereld a.h.w. zichzelf overwinnen en die wereld overwinnen, voor zij tot hun sterke innerlijke bewustwording, met alle resultaten en gevolgen daarvan konden komen. Daarom brengt deze tijd bv. geen Franciscus van Assisi meer voort, maar wel twistende priesters, die zo nodig elkaar gevangen zetten, elkaar plagen, elkaar doen transporteren naar andere en afgelegen gebieden, etc. Daarom brengt de wereld van deze tijd wel voort de eenvoudige technische werker, die in zekere mate creatief is, maar slechts zeer zelden de geniale werker, die uit zijn eigen eigenaardigheden – en misschien onmatigheden – komt tot het erkennen van een nieuw bestaan, een nieuwe mogelijkheid, een nieuwe wereld.
Dit is geen aantijging tegen uw tijd, begrijp mij wel; maar het is alleen om u iets duidelijk te maken. Een geestelijke ontwikkeling, een innerlijke zelferkenning is geen geleidelijk en rustig gebeuren. Het gaat gepaard met ontzettende innerlijke stormen. Je zou haast kunnen zeggen: je hebt geestelijke groeistuipen; en die komen zeker ook stoffelijk tot uiting. Dit is normaal.
Wanneer men de normaliteit van de uiting bestrijdt, maakt men daarmee de innerlijke bewustwording tot een reeks van complexen i.p.v. een normale groei. Ik hoop voldoende over dit punt te hebben gezegd. Ik achtte het belangrijk genoeg er eens uitvoerig op in te gaan. Let wel, u behoeft het met deze dingen niet eens te zijn, maar begrijpen moet u ze wel. U moet begrijpen dat een ander dit kan beseffen en kan zien.
Nu moet u eens trachten om vanuit uzelf de stelling, die u van de wereldleraar gehoord hebt en het commentaar daarop desnoods ook, om te zetten in een voor u juiste levenshouding, in een voor u juist inzicht, in een voor u juist hanteren van de krachten, die u bezit, de gaven die voor u mogelijk zijn, de werkelijkheid, die voor u bestaat. Op het ogenblik, dat wij magisch willen werken, zullen wij ons natuurlijk het eerst getroffen voelen door deze verklaring: Wanneer je dit licht nu maar eenmaal in je ontvangt, al is het slechts op één punt, dan put je daaruit zoveel, dat je doden kunt opwekken, dat je mirakelen kunt doen. Maar dat betekent in zekere zin een prijsgave van jezelf aan het licht, begrijp dat wel. Je kunt niet jezelf blijven, zoals je zou willen zijn of zoals je bent en gelijktijdig het licht ontvangen. Indien het licht in je werkzaam is en door je optreedt, dan heeft dat consequenties. Die consequenties liggen zeker in het vlak van hetgeen u daarmee betekenen kunt voor anderen, wat u bereiken kunt voor anderen en ook voor uzelf.
Maar het houdt ook in, dat u al wat er uit voortkomt zult moeten leven. Je kunt niet het goddelijk licht aanvaarden en je eigen waarheid leven. Je kunt niet de kracht van het goddelijk licht gebruiken en de gevolgen daarvan voor jezelf voorkomen. Innerlijke harmonie is voor dit licht een noodzaak.
Ik geef toe dat die harmonie soms van zeer korte duur kan zijn en toch het gewenste resultaat met zich brengen. Hoe je die harmonie bereikt is eigenlijk onbelangrijk, maar u moet voor een ogenblik volkomen tevreden zijn met de wereld, met jezelf, met je God. Je moet eigenlijk alles als een eenheid durven ervaren, omdat er voor jou geen gevaren, geen kwetsbare punten, geen directe tegenstellingen in zijn. Pas dan wordt dit geheel magisch hanteerbaar en niet voordien. Het zal u duidelijk zijn, dat het mooi is om te zeggen: Geloof nu maar en het komt er. Maar een direct en volledig geloof kunt u niet scheppen zonder innerlijke harmonie. In 9 van de 10 gevallen is een geloof eerder iets wat je gebruikt om je eigen onevenwichtigheden aan te vullen, dan een werkelijke en volledige aanvaarding met volledige zekerheid van iets, wat niet onmiddellijk gemanifesteerd is en wat je alleen innerlijk erkent.
Daarom, hoe groot de mogelijkheden ook zijn, die er voor de mens in liggen, is het zeker niet de gemakkelijkste of de eenvoudigste weg, die in deze nieuwe leer is gelegen.
Richten wij hierop in de eerste plaats onze blikken, dan bestaat het grote gevaar, dat wij voor onszelf tot velerlei frustraties zullen komen. Alleen in het volledig jezelf vergeten a.h.w. in God kun je komen tot dit magisch licht, dit goddelijk licht, dat alle wetten der wereld desnoods overhoop werpt.
Nu is er nog een punt aan verbonden. Want er ligt in de nieuwe leer ook een zekere esoterische kracht. Het is de leer, die wij eenheid, harmonie noemen en die u vroeger misschien eerder met naastenliefde zou hebben omschreven, Een element echter, dat niet meer uitgaat van een relatie tussen het ik en de naaste, maar alleen in de erkenning van de naaste het behoefte-element van de naaste binnen het ik erkent. Wij hebben het daar zo-even al over gehad aan de hand van onze vorige les. Hier treedt het vreemde dus op, dat wij niet bewogen zijn door de toestand, die anderen zich indenken, maar alleen door de werkelijke toestand.
Nu werd er zo-even gezegd: u hebt de Boeddha aangehaald als een voorbeeld. Toen de Boeddha geroepen werd om bij zijn vader te komen, toen deze stervende was, werden hem zes malen boden toegezonden en hij zond hen terug. Hij ging niet. Toch ging hij op het juiste ogenblik en was hij tijdig bij zijn vader voor diens sterven. Waarom? Niet de beoordeling van de wereld telde meer; maar wat hij in zich erkende aan leven en levende kracht van zijn vader, zoals die in hem bestond, dat telde. En daardoor wist hij; eerst nu is er het ogenblik, dat een wisseling naar een lichtender wereld mogelijk wordt. Op deze wijze zou je volgens de nieuwe wereldmeester moeten leven. Niet reagerend op wat buiten je bestaat, maar reagerend op wat in je bestaat aan erkenning, aan behoefte enz.
Bij deze innerlijke erkenning worden alle wetten opzij gezet, zeker. Maar …. ik kan slechts die wetten terzijde stellen (laten we dat niet vergeten), die in mij geen werkelijke waarde hebben.
Als u werkelijk gelooft aan artikel 461 (verboden toegang), dan betekent dit voor u, dat ook in u deze beperkingen bestaan en dat het overschrijden van zo’n gebod het wekken is van innerlijke disharmonie. Begrijpt u waar het om gaat? In deze esoterie met al haar leer over vrij wording en over het verwerpen van vaststaande waarden geldt de innerlijke wereld. En die innerlijke wereld erkent krachtens bewustzijn, denken en leven bepaalde uiterlijke maatstaven.
Zolang deze erkend worden, innerlijk en in mij, zal elk overschrijden daarvan – zelfs in gedachte – een ontstaan van disharmonie zijn.
Wanneer je dat dan verder ontleedt, is het voor het volgen van deze nieuwe leer en dus ook van de nieuwe tendensen in de wereld erg belangrijk, dat je leert je gedachte en je daden in overeenstemming te houden of te brengen. Dit geldt op elk terrein. Dat gaat van het terrein van luiheid, trots, begeerte, enz. tot het hoogste toe.
Waar een aanmerkelijk verschil is tussen de gedachtewereld en de dadenwereld, is disharmonie. Waar je disharmonisch bent is geen werkelijke eenheid met het Goddelijke, geen opgaan in deze nieuwe kracht, geen eenheid in het nieuwe licht te verwachten.
Mozes heeft het al neergeschreven in zijn wet: “Gij zult niets begeren, noch ……” en dan komt een hele serie opsommingen van hetgeen een ander toebehoort. Dus alleen al de gedachte is net zo erg als de daad. Voor Mozes waren er anderen, die zouden wij ook nog kunnen opnoemen. De waarheid hiervan is echter niet, dat men de wet volgt omdat zij een uiterlijk opgelegd gebod is, maar een innerlijke noodzaak. En dat is een verschil. Tot nu toe heeft men u dit alles opgelegd, omdat het “de weg” was of omdat het “Gods wil” was. De nieuwe meester echter zegt: Dit is niet Gods wil. God laat toe dat je elke fout uithaalt, die je maar wilt uithalen. Hem interesseert dat niet. Maar voor jezelf is het een noodzaak, omdat je alleen op die wijze (dus door die eenheid van handelen en denken, enz.) als mens verder kunt komen.
En hoor ik nu nergens iemand zeggen: Maar dat klopt dan toch niet helemaal met de esoterische weg? Heeft niemand daaraan gedacht? Dan heb ik u of meer geboeid, of u bent het vlugger vergeten dan ik veronderstelde. Want ik breng hier het handelen dus naar buiten toe. En toch spreek ik over een esoterische weg.
Als het één is, is het het Zelf.
Wordt het het Zelf, maar het ís het niet. En daarom kan de leer, die nu gebracht is, nog niet de volle en de volledige inwijding van de mensheid betekenen. Want zij is een leer, die gebaseerd is op wat nu bestaat. En eerst wanneer uit het heden zich een nieuwe en anders denkende mensheid ontwikkeld heeft, wanneer de wereld is aangepast aan nieuwe mogelijkheden, zal het mogelijk zijn een nieuwe leer te brengen, die de volledige vrij wording in de juiste vorm voor elke mens aanvaardbaar, redelijk en bruikbaar brengt. En dan zal blijken, dat naarmate wij verdergaan in de ontwikkeling van de mensheid als zodanig, het esoterisch element ook tevens een meer redelijk element wordt; ofschoon het nimmer stoffelijk-redelijk kan zijn en voor de menselijke rede aanvaardbaar. Want dat is een leerstelling, die niet is aangehaald, maar die ik dan nog graag van de nieuwe wereldmeester even wil citeren. De uiteindelijke weg der bereiking brengt ons tot beseffen, verwerkelijken en één worden t.o.v. het Goddelijke.
De mensheid is nog niet rijp voor de lessen van de nieuwe wereldmeester.
Als een lering, die bestemd is om meer gemeengoed te worden, is de mensheid dus nog niet rijp voor de hoge waarheid. Maar wanneer dit een waarheid is, die nu voor de mensheid wordt voorbereid, opdat zij die na enige tijd dus algemeen zal kunnen verwerken, houdt dit ook in, dat er een nieuwe fase begint van inwijding, die de volgende fase onder de mensen en de geest voorbereidt.
Is het voor de jeugd niet aantrekkelijk? Als je jong bent, lijkt het me heerlijk dit alles te horen.
Het lijkt je, wanneer je ouder bent, goed voor de jeugd. De jeugd lijkt het goed voor de ouderen; omdat het voor de jeugd wel aanvaardbaar maar te abstract is; en voor de ouderen eigenlijk wel aanvaardbaar, maar te moeilijk en toch niet meer te verwerkelijken. Dat bedoelt u toch? Maar nu kunnen we daar een andere vraag tegenover stellen: Kunnen wij in een eeuwig leven, waar de kern van de zaak geestelijk is en niet anders en alle andere verschijnselen als bijkomstigheden en onbelangrijk kunnen worden beschouwd, een dergelijke ontwikkeling van leeftijd of van wereldervaring afhankelijk stellen? Of moeten wij haar alleen afhankelijk stellen van innerlijk begrepen? U leeft eeuwig. Wat u nu begint, kunt u vanuit de stof in de geest voortzetten. Maar wat u nu niet begint, kunt u niet in de geest voortzetten.
Want elk geestelijk werken en bereiken in de sferen is gebaseerd op iets, wat in de stof reeds bestond. Al is het maar een kiem, maar er moet iets van aanwezig zijn. Dus wanneer je nooit belangstelling hebt gehad voor muziek, kun je nooit een goede bazuinengel worden.
Is dit ook niet een verleggen van de verantwoordelijkheid, waar je vroeger alles wat je overkwam aan God kon danken of wijten, terwijl je het nu alleen met jezelf hebt te stellen?
Het is natuurlijk een verleggen van de verantwoordelijkheid, maar het is tevens een rijpingsproces. Zoals God is gegroeid van een plaatselijk godje, dat voortdurend ruzie had met andere plaatselijke godjes, voortdurend toornig was, als iemand keek naar andere godjes, is God al gegroeid tot een Vader vol van liefde. Naar nu moet de mens nog groeien als een kind, dat die Vader waardig is. U bent zelf verantwoordelijk voor alle dingen, want alles komt uit jezelf voort. Dat is de essence van de leer.
Degene die de lering gaf was iemand uit het gevolg van de wereldleraar en is dus bij hem?
Geestelijk, ja. Dus één van de groep, die vanuit de geest – noemt u het desnoods als dienende geest – dus met de wereldleraar en zijn werk zeer nauw verwant is en zich daar praktisch geheel aan wijdt.
Het Licht werd aangegeven als een trilling, een siddering in jezelf. Dus feitelijk behoef je God niet eens meer buiten je te stellen of te denken, omdat we het alleen van binnenuit kunnen bereiken?
Dat is volkomen juist, maar dat is altijd juist geweest. Wanneer u thuis waterleiding hebt, gaat u dan een glas water drinken aan de dorpspomp? Wanneer u dat doet, dan doet u dat zeker niet, omdat het de enige of de beste wijze is om water te verkrijgen. U doet het misschien om te ontlopen aan dingen in uw eigen huis, die u niet bevallen. Zoals vele mensen een God buiten zich vereren, omdat in hen zoveel aanwezig is, wat ze niet met God in harmonie kunnen brengen, dat ze maar liever afzien van een erkennen van de goddelijke waarheid in henzelf.
Mens – scheiding – geest.
Tussen de wereld van de geest en die van de mens bestaat natuurlijk een scheiding. Deze scheiding is echter niet volledig. Wanneer wij nu stellen, dat de werkelijke scheiding tussen mens en geest identiek is aan het verschijnsel, dat u tijd noemt, maar dat zich voor de geest eerder openbaart als beweging of als flux, dan zijn wij ongeveer juist.
Het is duidelijk, dat wanneer wij een stroming hebben, die in het midden het sterkst is, zij aan de beide zijden zal afflauwen. Dit houdt in, dat – wanneer u leeft in uw eigen menselijke tijd – door enigszins in deze tijdstroom in te dringen u een aanmerkelijk snellere beweging krijgt.
Een vooruitgaan in tijd; terwijl u daarentegen door naar de andere zijde te gaan de mogelijkheid krijgt (het is n.l. een keerstroom) om terug te gaan in tijd. Een ieder, die zich vanuit de menselijke sferen beweegt in de richting van de geestelijke sferen, zal deze stroom moeten doorkruisen en zal dus over het algemeen een gelijke periode voorwaarts en terug in tijd worden gezet. Waar dit niet wordt ervaren bij een normale uittreding naar een hogere sfeer, maakt dit weinig uit. Zodra wij echter blijven vertoeven in de grensgebieden, zal deze invloed zeer sterk optreden. Wij kunnen daarom – rekening houdend met dit verschijnsel – bepaalde krachten voor de aarde in tijd vooruit projecteren; zoals wij op dezelfde wijze kunnen terugkeren in de tijd en dus onafhankelijk van de stof in het verleden bepaalde krachten of gedachte kunnen projecteren op een zodanige wijze, dat ze in dit verleden reeds werking krijgen en in het heden mede verwerkt zijn. Het zal dan ook vaak noodzakelijk zijn voor de mens om in zijn eigen innerlijk leven zowel als in zijn geestelijke werking t.o.v. anderen soms in tijd terug te gaan. Dit teruggaan in tijd speelt zich binnen het menselijk denken veelal af als herinnering, maar kan, gekoppeld aan een geestelijk streven, bepaalde factoren in het verleden planten, die – in het heden tot rijping komend en nooit eerder – in de toekomst een andere, voor ons meer wenselijke ontwikkeling mogelijk maken. Hetzelfde geldt dus voor bepaalde geestelijke ontwikkelingen, het verwerven van geestelijke kennis, het leggen van geestelijke contacten en zelfs het leggen van bepaalde stoffelijke contacten. Al deze mogelijkheden zijn dus ingesloten in deze flux van tijdstroom.
Nu moet de mens vanuit zichzelf rekening houden met het feit, dat hij overal, waar hij zich in deze flux, in deze tijdstroom, beweegt, contact zal opnemen met verschillende geestelijke entiteiten, die daarin trachten zich te openbaren op ongeveer dezelfde wijze als de mens. Zo zal een geest, die zich in dit gebied openbaart, niet haar werkelijke wezen of voertuig aannemen, maar eerder – evenals de uitgetreden mens – zich in een soort tussenvoertuig of in een soort projectie daar bevinden. Daarom kan worden gesteld dat elk contact met de geest, dat nog binnen de tijdstroom plaatsvindt, nimmer reële uitingen van die geest mogelijk zal maken of een reëel erkennen van de persoonlijkheid van die geest; dat schijnvormen, begoocheling e.d. vanuit geestelijke gebieden, evenals waanvoorstellingen hoofdzakelijk vanuit deze stroom te verwachten zijn.
De conclusies: Daar wij met ons eigen denken en vooral wel met onze innerlijke concentratie vaak zeer grote krachten kunnen ontladen op de wereld, zullen wij gebruik kunnen maken van deze toestand om – indien wij eerst in onszelf deze kracht vergaard hebben – d.m.v. uittreding en een juist hanteren, een juist stijgen in de sferen tot bijna boven het astrale toe, een ontlading in het verleden kunnen veroorzaken, waardoor wij soms mensen aanmerkelijk kunnen helpen, die wij op dit ogenblik met eenzelfde kracht niet meer zouden kunnen bijstaan.
Als zodanig kan het bv. bij genezing zeer interessant zijn om zich op de beginfase te concentreren en te trachten in deze beginfase in te grijpen. Wij zullen daarbij nooit verder kunnen komen dan de huidige ontwikkelingen, omdat een absolute tegenstelling of plotselinge verandering in ons eigen besef en dat van onze omgeving niet mogelijk is, zolang wij in de stof zijn. Wel echter kunnen wij gunstige voorwaarden scheppen om in de nu bestaande toestand aanmerkelijke wijzigingen tot stand te brengen, ja, zelfs vaak de verschijnselen, die nu misschien nog officieel bv. aan een ernstige ziekte zijn toegeschreven, zover terug te dringen, dat zij eerder een kwestie worden van zenuwen, van mentale instelling, dan van een feitelijke kwaal. Wij zullen dan in het heden alle verdere maatregelen moeten nemen en eventueel zelfs krachten in de toekomst moeten projecteren, indien wij de mens in het heden daarvoor niet voldoende kunnen bereiken, om de verdere gevolgen weg te nemen.
Ook wat betreft veranderingen in de wereld kunnen wij dit doen, zolang wij ons beperken tot personen. Het uitstralen van krachten zo groot, dat zij grotere groepen van mensen of zelfs grote delen van de mensheid zouden beïnvloeden, is in deze tijdstroom niet mogelijk, daar een te grote krachtsontlading het effect zelf wegneemt en ons plaatst in de werkelijkheid en het eeuwigdurend nu, dat door ons automatisch wordt geïdentificeerd met de ogenblikken, die wij nu beleven.
Alles wat wij willen doen en tot stand willen brengen d.m.v. deze tijdstroom, zal dus zijn gelimiteerd tot:
- Iets dat ligt buiten eigen wezen. Eigen wezen wordt altijd met het nu geïdentificeerd en het in een voorgaande tijd projecteren van krachten heeft op het ik geen invloed. Het zal altijd voor een ander moeten zijn.
- Wij kunnen die krachten slechts dan projecteren, wanneer wij ongeveer op de hoogte zijn van de tijdsverhouding en het tijdsverloop.
Daarbij houden wij aan, dat de voorstelling van een feitelijk stoffelijk gebeuren plus een geestelijk stijgen voldoende is om een teruglopen mogelijk te maken tot deze periode. De periode zelf wekt dan een signaal en maakt het de geest mogelijk onmiddellijk haar eigen krachten te ontladen. Daarbij daalt zij over het algemeen enigszins door de tijdstroom naar het menselijke toe en wordt weer meegevoerd naar haar eigen moment, dat voor haar “nu” heet.
Nu wil ik verder nog enkele opmerkingen maken omtrent de gedachtewereld. Telepathische contacten kunnen op vele wijzen worden gelegd. De mogelijkheden van directe projectie van beelden zijn over het algemeen beperkt voor de mens, die in de eerste plaats nog denkt aan spreken met anderen als contactmethode. Ook een uitvoerig spreken is over het algemeen uit den boze, waar men niet in staat is zich op volledige zinnen zo scherp en intens te concentreren als bv. op enkele woorden. Alle pogingen tot telepathisch contact zullen dus – behalve tussen de zeer bewusten – worden bepaald tot het als telegramstijl samengevoegd uitzenden van de hoofdideeën met zo groot mogelijke intensiteit. Daarbij is het belangrijk, dat u uzelf identificeert. Want iemand, die telepathisch ontvankelijk is, maar niet voldoende in staat is zichzelf af te schermen tegen alle andere en mogelijk storende invloeden, zal over het algemeen niet in staat zijn – zonder een regelmatig herhaalde identificatie – uit te maken met wie hij contact heeft en zou dus tot een verwisseling van bepaalde gegevens kunnen komen.
Voor elke mens is deze telepathische overdracht mogelijk, zolang hij verkeert in een toestand van praktische daadloosheid en zich niet intens bezighoudt met andere, de gedachte wekkende prikkels of emoties. Voor het uitzenden van gedachte kan gebruik worden gemaakt van eigen emotionele inhoud, zodat men eigen gevoelsleven kan gebruiken om een bijzondere nadruk te geven aan de impulsen, die men uitzendt.
Wanneer de gevoelsimpuls buitengewoon groot is, kan een dergelijke overdracht van gedachte spontaan optreden. Hierbij kan een weerkaatsing via de tijdstroom optreden, zodat het ogenblik van uitzending en ontvangst niet altijd identiek zullen zijn. Hoe beknopter en scherper de boodschappen worden uitgezonden, hoe duidelijker en scherper zij zullen worden ontvangen.
Alle telepathische berichten, die men uitzendt, zullen verder gebonden moeten zijn aan de volgende condities:
- Men moet zelf direct bij de boodschap betrokken zijn en moet er zelfbelang bij hebben, anders zal – tenzij men zeer geschoold is – een voldoende uitzending daarvan zeer moeilijk vallen.
- De persoon, tot wie de boodschap gericht is, zal eveneens bij de uitzending betrokken moeten zijn; hij zal belang moeten hebben bij hetgeen wordt geprojecteerd.
Alleen op deze wijze is het mogelijk om zonder een tevoren vastgesteld punt te hebben van harmonie toch een contact met elkaar te verkrijgen.
Deze telepathische contacten kunnen worden gebruikt om bv. troost uit te zenden; bepaalde impulsen of gedachte naar mensen in wie men meent een belangrijke wijziging tot stand te kunnen brengen; zij kunnen gebruikt worden om bepaalde gevoelens te veranderen; zij kunnen worden gebruikt om in elke mens – mits wij dit ten goede richten – een zekere daaddrang te doen ontstaan.
Alle verschijnselen, waarbij een terugvoeren in tijd ontstaat van de gedachte-impuls, voert tot onbegrip. Daarom mag men nimmer uit een hoog geestelijk standpunt trachten telepathische contacten met andere, in gelijke wereld levende mensen en wezens op te nemen.
Contacten op dit gebied zijn ook mogelijk met dieren, indien men tracht zich te beperken tot de zeer eenvoudige gevoelens van lust en onlust, daarbij zich baserend op hetgeen het dier in zijn gewoonten (niet in de interpretatie, die u daaraan geeft maar in zijn gewoonten) als emoties van behagen en onbehagen kan kennen. Op deze wijze zou het ook mogelijk zijn om dieren een zekere scholing te geven tijdens de rustpauze.
Ten laatste kan door geschoolden deze methode van telepathisch zenden gebruikt worden om kennis in anderen te verankeren, die voor hen noodzakelijk is, danwel een volledige recapitulatie van hun eigen kennis – en soms ook een vrij wording van een deel van het onderbewustzijn – tot stand te brengen en hen zo dus innerlijk te verrijken. Dit voor zover het voor vanavond de magie betreft.
De esoterie staat ook enigszins in verband hiermede. Alle mensen behoren tot dezelfde mensheid. Deze mensheid breidt zich uit over allen, die eens de menselijke vorm bekleed hebben of bekleden zullen, ongeacht de vorm en de bewustzijnstoestand, waarin zij thans verkeren. Wij dienen te beseffen, dat al hetgeen wijzelf binnen de mensheid zijn, presteren en uitzenden, een weerkaatsing zal vinden binnen het totaal van deze mensheid. Het kennen van deze mensheid is voor ons echter onmogelijk. Wel kunnen wij in onszelf een voorstelling van die mensheid maken. Indien wij spreken tot de voorstelling van die mensheid, die wij in onszelf dragen, treedt automatisch een selectief proces op, zodat wij ons slechts zullen richten tot diegenen binnen het menselijk zijn, die inderdaad met ons harmonisch zijn.
Het is daarom verstandig om bij elk esoterisch streven, dat mede de wereld tot doel heeft (voor zover dit dan in de esoterie mogelijk is) zich te richten op de in het ik bestaande voorstelling en nimmer op een uiterlijke werkelijkheid. Ik zou u willen aanraden, om – wanneer men vanuit deze basis werkzaam wil zijn voor anderen, wat soms voorkomt – niet te werken bv. met foto’s of concrete voorwerpen, maar eerder met voorstellingen, die men in zichzelf opbouwt aan de hand van enige uit de werkelijkheid stammende gegevens.
Waar de innerlijke wereld van het allergrootste belang is voor onszelf doen wij er goed aan in die innerlijke wereld elke voorstelling op te bouwen en wel voor onszelf zo permanent mogelijk (ze zal toch altijd vluchtig blijven), opdat wij in onszelf een voortdurend beroep kunnen doen op elke kracht en elke factor in het leven, die voor ons noodzakelijk is. Wanneer wij geleerd hebben, dat wij op deze wijze antwoord kunnen krijgen zowel vanuit het Groot Goddelijke, de voorstelling die wij ons maken van geesten en sferen, als uit het menselijke en zelfs het z.g. dood-materiële, zullen wij misschien kunnen overgaan tot het aanvaarden van het Goddelijke in onszelf, zoals het werkzaam is. Dit bestaat dus in een identificatieproces, waarbij niet de buiten ons liggende waarden maar wel de binnen ons liggende voorstellingen alle worden gezien als bezield door de goddelijke kracht, gelijktijdig weerkaatsend een deel van ons wezen. Deze weerkaatsing van ons eigen wezen maakt het ons mogelijk uit het geheel van de in onze voorstellingswereld levende factoren een beeld op te bouwen van onszelf.
Naarmate deze beelden veranderen, nemen wij ook aan dat wijzelf veranderen. Het is niet belangrijk, dat wij verstandelijk idealisaties zullen aanbrengen in deze beelden, waar zij zich bij een ernstig gebruik ervan toch aan de werkelijkheid voortdurend zullen aanpassen.
Het is voor ons niet mogelijk in onze innerlijke wereld (of zo ge wilt: eigen kosmos) beelden aan te brengen, die niet stroken met ons eigen wezen of een elders bestaande werkelijkheid; en wel een elders voor ons kenbaar bestaande werkelijkheid. Deze kenbaarheid kan zowel geestelijk als stoffelijk zijn. Zo zal altijd onze innerlijke wereld beperkt blijven tot datgene, wat op dit moment tot ons leven behoort. De absolute eenheid, door het zien van het Goddelijke in al deze dingen plus de uiting van onszelf in het geheel uit al deze dingen ontstaan, maakt het ons mogelijk steeds verder door te dringen in de groot-geestelijke krachten.
Er kan worden gesteld, dat bij het bereiken van een zekere harmonie in deze innerlijke wereld, tevens harmonie optreedt met de z.g. kosmische openbaringen of groot-krachten. Deze kosmische openbaringen of groot-krachten, zelf een persoonlijkheid zijnde, zullen ons dan hun eigen licht geven. Het godsbeeld in ons wordt tijdelijk vervangen door dat van een bepaald facet in de kosmos. Hoe sterker wij het facet leren kennen, hoe harmonischer ons wezen zal worden en hoe sterker en juister alle beelden op elkaar afgestemd raken.
Waar ons eigen ik echter niet in staat is te volstaan met één facet van het Goddelijke, zullen er – zelfs wanneer er een maximum aan harmonie bereikt is – in ons bepaalde vragen overblijven. Deze vragen, die een beantwoording eisen, vormen een verandering of een nieuwe factor in die innerlijke wereld, die wij geschapen hebben. Daardoor ontstaat een hernieuwd streven, tenslotte overgaand in een afstemming op een nieuw facet van het Goddelijke en daarmee een hernieuwde harmonische beleving, die echter nu op een ander niveau ligt.
Harmonie op elk niveau is voor ons innerlijk van het grootste belang. Ook wanneer wij deze uiterlijk niet kunnen handhaven en niet in staat zijn hiervan de volle vruchten te plukken, zo dienen wij toch steeds hiernaar te blijven streven. Dit streven kan voor de mens over het algemeen het best worden gehandhaafd, indien hij de volgende levenscondities voor zichzelf zo goed mogelijk verwerkelijkt: Tracht nooit te leven in tegenstelling tot je eigen gedachte en dromen, maar tracht deze – voorzover ze binnen je wereld en het daarin gangbare mogelijk zijn – te verwerkelijken. Zoek in de verwerkelijking van deze dromen niet naar de lagere maar naar de hoogste elementen, die daarin kenbaar zijn.
Ga steeds uit van het standpunt, dat overal in de wereld, waar een disharmonie bestaat, uzelf aan de disharmonie deel zult hebben. Vermijd daarom elke disharmonie zoveel mogelijk; en zo ze optreedt, tracht voor uzelf door het verwerven van een juiste voorstelling der omstandigheden onmiddellijk innerlijk een toch harmonisch beeld te scheppen. De werking hiervan uitgaande zult u vaak ook uiterlijk kunnen ervaren.
Projecteer nimmer idealen op anderen, maar wel voortdurend in uzelf. Maak ze voortdurend deel van uw innerlijke kosmos en zie, hoe zij in feite zich vormen.
Absorbeer alles wat u aan lering wordt gegeven, maar voeg het binnen uw eigen ik samen tot een voor u harmonische en praktische waarde.
Alle innerlijke groei gaat gepaard met stoffelijke uiting. dit is geen gewild maar een automatisch proces. Onverschillig of u een weg volgt van rede of van gevoel, in de esoterie is het onmogelijk te ontsnappen aan deze consequentie. Wat ik in mij als voorstelling wek en in mij als harmonisch beschouw, zal ik tot uiting moeten brengen. Komt men tot een verzet tegen deze uitingen, dan is de innerlijke harmonie verstoord en zal deze eerst hernieuwd en nu in overeenstemming met de mogelijkheden moeten worden opgebouwd. Houd dus steeds rekening met de mogelijkheden, die er voor u bestaan, ook in de materie, daar dit voor het bouwen van een juiste en bruikbare innerlijke wereld noodzakelijk is.
Ga uit van het standpunt, dat u alle vermogens en krachten bezit, waarvan niet uitdrukkelijk is gebleken, dat u ze niet kunt gebruiken. Bouw daarom in uzelf een beeld van alle voor u begeerlijke en noodzakelijke capaciteiten, maar dan zo perfect als u ze zich denken kunt. Dit zijn natuurlijk waan- en droombeelden. Maar deze waan- en droombeelden, samengevoegd met al het andere, wat in u leeft, plus een reële zelferkenning uit stoffelijk en geestelijk standpunt, voert tot een juist gebruik van alle aanwezige krachten en capaciteiten. Hoe intenser u alle mogelijkheden, die in u bestaan, gebruikt en hanteert, hoe beter dit is voor uw innerlijk beleven en innerlijk werken.
Geen enkele mens is in staat alleen geestelijk te streven. Zijn eenheid, opgebouwd uit stof en geest, maakt een uiting in stof en geest noodzakelijk.
Indien u dan verder nog met het volgende rekening wilt houden, kunnen wij ons betoog besluiten: Alle consequenties, verbonden aan het beleven van onze innerlijke waarden, kunnen in de buitenwereld optreden, zonder dat we daarop onmiddellijk invloed hebben. Indien wij deze invloeden echter verwaarlozen – ten hoogste deze compenserend waar ons dit mogelijk is – en in ons een volledig harmonisch beeld van samenwerking opbouwen, zal blijken dat wij zeer vaak door tenslotte ook bv. stoffelijk op onzelfzuchtige wijze veel voor anderen te doen, kunnen komen tot een verwerkelijking in stof en geest van de door ons gewenste en ideale toestand.
Dit geldt op elk terrein. Of dit nu genezen is, zaken doen, schriftelijk verkeer met anderen, correspondentie, onderlinge gesprekken, wat u ook wilt, dit is een bepalende factor. Leer deze factor te gebruiken, baseer u daarop. Zoek uw innerlijke harmonie in overeenstemming te brengen met wat door u als feitelijke mogelijkheid wordt erkend. Hebt u dromen, die verdergaan dan de feitelijke mogelijkheid, voeg ze in deze kosmos in en laat ze daarin enige tijd bestaan, om daarna te zien in hoeverre ze zich veranderd en hervormd hebben. Dan zult u ontdekken, dat op deze wijze elke droom, elke begeerte, elke gedachte enz. verwerkt kan worden in het kosmische beeld en toch op een juiste en harmonische wijze ook tevens stoffelijk tot uiting kan worden gebracht.
Meditatie: Geborgenheid – De macht van het zwijgen – De juiste keuze.
Zwijgzaamheid heeft natuurlijk vaak zijn verdienste. Vergeet niet dat Gods hoogste openbaring stilte is. Stilte waarin weten is. En daarom zal ongetwijfeld zwijgen in vele gevallen – wanneer het om hogere, om belangrijker waarden gaat – voor ons de enig juiste weg zijn.
Voor de mens moge gelden: Al wat hem onmiddellijk met zijn God in beroering brengt, is voor hem niet in woorden uit te drukken. Zwijg dan ook over datgene, wat in je heilig en hoog is.
Laat het in jezelf voortbestaan, opdat het niet bezoedeld en door woorden tot karikatuur geworden zijn werkelijke betekenis en waarde voor je verliest.
Soms is het ook een verdienste om zwijgzaam te zijn, voornamelijk wanneer wij weten, dat hetgeen wij zeggen voor anderen van weinig of geen belang is. Daar, waar onverschilligheid tot woorden leidt, is het spreken dodelijk.
Toch moet men goed begrijpen, dat het zwijgen in zichzelf het niet mogelijk maakt het ik te verborgen of in een soort grot van geborgenheid alleen te leven. Juist de uiting die je geeft is belangrijk: de uiting in het leven, de ervaring die je opdoet, de kracht die zich samenvoegt tot een nieuw weten.
Het zal u vaak moeilijk zijn te begrijpen, dat er ogenblikken zijn, dat het woord noodzakelijk is.
Dat er ogenblikken zijn, dat je niet zwijgen kunt of moogt. Maar dat zijn ogenblikken, dat je dan ook je gehele wezen a.h.w. prijsgeeft. Ogenblikken dat je eerlijk en oprecht alles tot uiting brengt wat in je leeft en wat noodzakelijk is. Dit doe je natuurlijk alleen, wanneer je weet dat je een antwoord kunt verwachten. En dit antwoord ligt slechts zelden in de mens. Spreek daarom alleen, wanneer het noodzakelijk is; en laat verborgen blijven dat, wat niet begrepen wordt.
Maar denk niet geborgen te zijn in deze mantel van zwijgzaamheid, want ge kunt u niet onttrekken aan hetgeen in uzelf leeft.
En zo ge u afvraagt wat de juiste keuze is, hoe ge tussen zwijgzaamheid en openlijkheid, tussen spreken en zwijgen, tussen daad en stilte moet kiezen, zo zou ik u het volgende in herinnering willen brengen: In uzelf leeft een kracht en een weten. In uzelf leeft honger en angst. Maar ook vreugde. Al wat in u leeft, wat in u tot vreugde kan voeren, wat in u schuld en angst niet oproept en geen honger veroorzaakt, is aanvaardbaar.
Indien ge een juiste keuze wilt doen, zo dient ge u niet af te vragen: Wat wil een ander of wat wil ik? Ge dient u af te vragen: Waar ligt hier de mogelijkheid tot een zo groot mogelijke harmonie, een zo groot mogelijk begrip, een zo groot mogelijke vreugde en innerlijke beleving.
U moet u afvragen: Waar ligt voor mij – wat mijn innerlijke wezen zowel als mijn dagelijks bestaan betreft – dat, wat de grootste waarde heeft? En zo ge dit in uzelf hebt gevonden na rijp beraad en denken, wanneer ge voor uzelf hebt gevonden “deze weg is mij alle consequenties waard”, denk dan na over woorden en over stilte.
Bedenk dat weinig woorden nodig zijn om mensen elkander te doen verstaan, als het de juiste woorden zijn. Dat het dwaas is om meer woorden te spreken dan noodzakelijk zijn. Maar handel eerlijk en oprecht en zwijg slechts daar, waar het woord geen reden heeft.
Ge merkt, dat ik getracht heb uw drie onderwerpen met elkaar te verweven. Maar ze voeren voor mij tot een conclusie: In mij – zoals in u allen – leeft een goddelijke kracht. Ons leven, ons geestelijk zijn, onze mogelijkheid van bestaan, onze wereld en al wat erbij hoort, is direct deel van de Schepper zelf. Het is niet aan ons daarin te kiezen of te verwerpen door een oordeel over hetgeen in ons leven en in de wereld bestaat. Het is slechts aan ons om daar, waar wij harmonie kunnen vinden, waar wij menen ook het Goddelijke zelf intenser te kunnen beleven om ons eigen streven en denken t.o.v. het Goddelijke duidelijker en juister uit te kunnen drukken, dat wij kiezen mogen. Want ons doel is niet om voor een kort ogenblik op aarde gelukkig te zijn, voor een kort ogenblik aangenaam te leven of een hemelsfeer alleen te bereiken. Het is ons doel de innerlijke harmonie voortdurend te vergroten en uit te breiden, tot wij ons-zelven één weten met alle wereld en alle kracht.
Bedenk, wij kunnen nooit één zijn met één deel Gods ten koste van een ander deel Gods. Wij kunnen niet één deel van de schepping verwerpen of onrecht aan doen en in het andere God vinden. Wij moeten de weg kiezen van harmonie, vrienden, van innerlijke verwerkelijking. Wij moeten in onszelf de eenheid en het begrip zoeken, niet slechts voor onszelf maar voor alle delen Gods, die in ons leven belangrijk zijn. Opdat wij zo in een harmonisch en rijk leven steeds intenser gebonden moge zijn met de Grote Kracht, waaruit wij voortkomen.
Het is moeilijk te bepalen welke delen in u leven, welke voor u een directe openbaring Gods kunnen zijn, en welke te ver van u afstaan. Dit zult ge zelf moeten nagaan. Echter dat, waarin gij ook God en de goddelijke kracht, waarin ge het witte licht en de waarheid kunt zien, de wet zowel als de liefde, daar spreekt God tot u. En daar, waar God tot u spreekt, is het zaak aan te horen, maar ook de ware en juiste samenwerking, de samengang te zoeken.
Hoe ge dit wilt en hoe gij dit doet is onbelangrijk, zolang gij het niet ervaart als een ontkenning van ook maar één deel van die kracht, eens in het Al uit God voortgebracht.
Indien wij zo handelen en leven, zal elke vergroting van deze innerlijke harmonie door denken en streven, door daden of door woorden (wanneer het niet anders kan) betekenen: vergroting van de mogelijkheid om harmonisch te zijn met het Al. Want het ons daadwerkelijk samenvoegen van beelden in onszelf, ons daadwerkelijk toegroeien naar de eenheid met het Grote, dat onszelf kan maken tot bewustere wezens, die steeds meer kunnen omvatten en die daarom het medeleven met het Al in zich dragen zo goed als het kennen van de wil van de Schepper.
Een juiste keuze kunt slechts gijzelf doen en slechts uw eigen maatstaven gelden daarbij, volgens hetgeen ik u gezegd heb.
De geborgenheid kan men vinden in deze harmonie met het Goddelijke. Maar verborgenheid is alleen mogelijk voor datgene, wat voor ons nog; niet Goddelijk is en buiten ons ligt.
En zwijgen? Zwijgen doen wij daar, waar niet het Goddelijke spreekt en ons noopt tot antwoorden. Want zo zijn de dingen voor ons geschapen, zo leven en zo werken wij en zo voltooien wij onze bewustwording.
Laat mij nog kort en duidelijk samenvatten: Harmonie is het hoogste doel in het leven, maar is alleen mogelijk daar, waar wij de eenheid zien als goddelijk. Er kan nooit harmonie gewonnen worden ten koste van iets, wat wij erkennen als evenwaardig uit God geboren. Wij kunnen nimmer in spreken waarheid vinden, tenzij de woorden een uiting zijn van een innerlijke kracht, een innerlijke harmonie, een innerlijke nood misschien. Alle andere woorden zijn in feite zinloos. En wij kunnen slechts waarheid vinden door onszelf zo waar mogelijk te zien en onze eigen gedachte en behoeften zo waar mogelijk te erkennen.
Dit is de weg om tot God te komen en steeds meer van Zijn eigenschappen te erkennen. Dit is de weg om in te gaan tot het grote rijk van de Al-bewusten, die de grenzen des lichts overschrijden en één zijn met de scheppende wil.