5 april 1959
Het is zeker, dat zeer vele oude gezegden en oude wijsheden vandaag aan de dag nog volledig toepasselijk zijn. Een van de meest belangrijke daarvan is de bepaling van de mens en zijn lot. Deze werd neergeschreven in het jaar 7963 vóór Chr. Vrij vertaald en ontdaan van overvloedige beeldspraak luidt deze als volgt;
“De mens is identiek met zijn lot. Hij beheerst zelve het totaal van de wereld. Doch dit niet beseffende wordt hij slachtoffer van zijn eigen wanbegrip. Slechts degene, die zijn eigen wezen en wil weet te projecteren in het totaal van de wereld, kan door beheersing van deze wereld op redelijke wijze zijn eigen wezen binnen die wereld harmonisch uitdrukken.”
Dat is een punt, waarover veel te zeggen is. Aan de ene kant kennen wij bv. de Chinese filosofie, die ons vertelt over Tao, de Weg. En de vertalers maken daar meestal van een vast schema van verplichtingen, waarbinnen je gevangen zit. Het tegengestelde dus schijnbaar van hetgeen ik u hier als eerste citeer. Toch is dat niet helemaal waar. De mens, die zich bewust is van zijn eigen wezen, zijn eigen mogelijkheden, zijn eigen behoeften, zal het totaal van zijn gedragingen te midden van de wereld zo regelen, dat aan deze belangrijkste behoeften en verplichtingen volledig tegemoet gekomen wordt. En dat is Tao.
Men heeft dat later uitgedrukt door te zeggen: “Heb je naasten lief gelijk jezelf.” Natuurlijk, ook daarin zit iets. Maar we zouden er toch iets aan moeten toevoegen. De mens kan alleen werkelijk zijn naaste liefhebben, wanneer hij zichzelf kent. En eerst wanneer je jezelf kent en zo a.h.w. je naaste kunt beschouwen in een meer objectieve zin, kun je je naaste werkelijk liefhebben. Anders heb je fantasiebeelden, schimmen lief. Het is logisch, dat ook in deze christelijke zin de noodzaak bestaat voor de mens om zichzelf te zijn, zo bewust en zo harmonisch mogelijk.
Nu is het niet alleen noodzakelijk voor ons om al onze mogelijkheden voortdurend maar uit te breiden. Wij kunnen natuurlijk proberen een oneindig aantal dingen te kennen, te beheersen en te beleven. Maar we gaan daarmee dan veel verder, dan stoffelijk verantwoord is. Neen, de mens moet in zekere mate beperking kennen en dan beperking zonder eenzijdigheid.
Als u in deze wereld leeft, dan kunt u natuurlijk gaan zeggen: “Ik interesseer mij niet voor godsdienst, voor politiek, voor film, voor muziek, ik interesseer mij niet voor dit en voor dat,” Heel begrijpelijk en in sommige gevallen zelfs logisch,maar in de meeste gevallen niet. Want al die dingen, die ik nu zo even opnoemde en vele andere, maken toch tezamen een deel uit van uw leven. Deze dingen ontkennen, eraan voorbijgaan, ze van u afwijzen, is niet aanvaardbaar. Want door factoren uit het leven a.h.w. terzijde te stollen en ze weg te drukken, maak je het voor jezelf onmogelijk om werkelijk te leven. Dan leef je in een fantasiewereld. Dan sta je overal voor factoren, die je niet aan kunt, die je niet beheersen kunt. En dat is juist zo noodzakelijk. Wij moeten binnen de beperking van het mens-zijn en van het geest-zijn in onze eigen wereld juist krachtens de beperkingen, die wij onszelf opleggen, tot een zekere beheersing komen.
Hoe zou je dat dan je het best kunnen voorstellen? Dan grijp ik hier naar een uitspraak van een der farao’s, een der Ptolomaeën. Deze zegde eens tot een landvoogd, die zich bij hem beklaagde, omdat hij zo ontzettend veel te doen had; “Niemand verplicht u om veel te doen. Uw plicht is niet zo groot. Vervul uw plicht in de eerste plaats en verdeel hetgeen u blijft over al hetgeen ge begeert, de rust niet te vergeten,”
Als mens wil je soms te veel en soms te weinig. Als geest kan datzelfde optreden. Je wilt de hele wereld kennen. Er zijn mensen, die hun hele leven in een jachtig voortstormen gebruiken om nu eens hier op visite te gaan en dan daar een praatje te maken. Ze moeten daar naar een uitverkoop en ze moeten hier praten. Dat is natuurlijk zinloos. Geen van die dingen is een werkelijke verplichting of noodzaak, geen van die dingen geeft een werkelijke levensinhoud en een werkelijke bevrediging.
Toch zullen er bepaalde dingen zijn, die moeten gebeuren. Ik kan mij voorstellen, dat het noodzakelijk is dat een moeder haar kind bezoekt, ook als dat kind allang volwassen is en zelf kinderen heeft. Ik kan mij voorstellen, dat men zijn taak vervullend in eigen deel van bedrijf toch noodzakelijkerwijze zo nu en dan eens ergens anders moet gaan kijken om te weten hoe men verder moet. Dat zijn noodzaken. Maar die noodzaken kunnen zeer sterk beperkt worden, wanneer wij dat willen.
Wanneer wij elke niet-noodzakelijke werking eerst eens even terzijde zetten, blijft een betrekkelijk eenzijdige kern over. Dat is ons leven, dat is onze plicht, dat is ons werk. Dat zijn wij eigenlijk voor een groot gedeelte zelf. Als we op deze manier onszelf en onze taak omschreven hebben, dan vinden wij rond ons nog allerhande mogelijkheden. We kunnen gaan werken zoals men dat soms doet voor een vereniging. We kunnen visites gaan maken. We kunnen ons gaan bezighouden met de een of andere sport. Wij kunnen ons gaan bezighouden met de een of andere liefhebberij. We kunnen meer werk gaan doen wat lang niet altijd raadzaam is. Kortom, we hebben dan tijd over. En wij moeten dan de tijd, die overblijft, nadat wij de kern (de noodzaak van ons bestaan) eerst vervuld hebben, zo gelijk mogelijk verdelen.
Per slot van rekening sta je in een wereld of dat nu een geestelijke sfeer is of een stofwereld om met die wereld tezamen te leven en te werken en uit die wereld bewustzijn op te doen. Wanneer je nu redelijk nadenkt, zul je begrijpen, dat slechts door die gehele wereld te accepteren en daarin van elk aspect iets in jezelf op te nemen, te assimileren, je verder kunt komen. Want de kern van die hele zaak is God. En dat zie je wel eens over het hoofd, Je zegt: “Ja, natuurlijk, ik ben er, ik.” Maar zegt men: “God is er in mij?” Theoretisch wel, praktisch denkt men er niet over na.
Maar stel je nu eens voor, dat God een soort lichtdrukraster maakt zoals je dat van een foto ziet in de krant punten van verschillende helderheid. Dan kunnen wij zeggen, dat u en Zijn werking in u een punt is. in het beeld van de schepping, dat Hij creëert. Niet alleen is het belang dat die punt er is, dat die punt een bepaalde schakering van tint heeft, een zekere lichtkracht of een zekere duistere kracht; maar het is ook wel degelijk belangrijk, dat die punt in de juiste verhouding staat tot de omringende punten. En dat verband is niet logisch, zolang je de plaat niet kent.
Ik kan mij voorstellen, dat je menselijke eigenschappen kunt toedenken aan die rasterpunten in een gewone foto. Laat ons bv. zeggen: Wij hebben een foto van een mooie filmster of van de heer Croetsjef of een van de vele informateurs en formateurs, die nodig zijn om een wankel Nederlands kabinet in elkaar te zetten. Nu staat er een punt in dat gezicht omringd door duister (allemaal zwarte punten er omheen). Wat zegt ze? “Dit interesseert mij niet, het past mij niet, ik ben hier helemaal niet op mijn plaats, ik hoor hier niet.” Toch is die witte punt deel van die paar punten, die gezamenlijk het oog vormen en daarmede een groot gedeelte van de gelaatsuitdrukking helpen bepalen. Dat besef je niet. En ergens anders staat misschien een punt, die zo zwart is, dat ze zegt: “Ik deug nu helemaal nergens voor. Rond mij is allemaal licht en ik ben alleen maar zo somber.” Wacht even. Die ene zwarte punt kan wel het accent zijn, waardoor het witte vlak zijn betekenis krijgt.
Wanneer u dat voorbeeld nu eens overdenkt, zult u begrijpen, dat het noodzakelijk is willen wij deelhebben aan de God in ons dat wij accepteren de wijze, waarop God ons plaatst in de wereld. En wat meer is, dat wij niet proberen door een selectief proces de waarde van die wereld rond ons te veranderen. Daar hebben wij geen recht toe. Wij moeten onszelf zijn. En wanneer wij onszelf zijn geweest eerst dus de intensiteit van indruk, die we hebben gemaakt, van licht of desnoods duister, zoals noodzakelijk in het goddelijke scheppingsplan dan kunnen wij verdergaan. En wat doen wij dan? Dan gaan wij de relatie, die tussen ons en de ons omringende punten (entiteiten, persoonlijkheden, delen van de schepping dus) bestaat, versterken maar zo gelijkmatig mogelijk.
Ais die oude Egyptenaar had geweten hoe dit te doen, had hij alleen als gezagvoerder namens Farao (vorst in plaats van de vorst) natuurlijk zijn plichten volbracht, maar hij had het verder niet zo druk gehad. Want hij had de stad, waarover hij regeerde, a.h.w. rond zich gezien als een bouwsel, als een schema. En hij had zich evengoed bezig gehouden met Amon als met Isis, maar met allemaal een beetje. Hij had zich evengoed beziggehouden met feesten als met treurfeesten. Hij had zich beziggehouden met het eenvoudige volk en met de adel. Maar ja, deze man meende dus, dat hij selectief moest werken en dat hij overal het stempel van zijn eigen persoonlijkheid op moest leggen. En daarom ging hij klagen tegen de Farao. En onder ons gezegd en gezwegen, dat is een van de redenen, dat het machtige Egyptische rijk tijdens de regering van de Ptolemaeën begon af te brokkelen. Iedereen meende, dat hij zelf de belangrijkste was, dat zijn visie, zijn denken, zijn wezen onvermijdelijk moest worden afgedrukt op de wereld, zolang er macht en mogelijkheid was. Als u dat doet, gaat uw eigen wereld ook ten onder. Want u hebt niet de plicht of zelfs naar het recht, om uw eigen wereld te wijzigen. U hebt alleen de plicht uzelf te zijn en het recht de wereld rond u te accepteren op een evenwichtige en redelijke wijze.
Nu is het natuurlijk noodzakelijk, dat wij een bepaald wereldbeeld voor onszelf hebben. Dat wereldbeeld bestaat voor elke mens dus uit God, maar ook uit alle factoren, die wij van God erkennen. En meestal is dat in de eerste plaats voor het leven, het menselijk leven, na dat leven. De middenfactor is voor de mens van belang, omdat hij in dit leven nadenkt over hetgeen er vóór dit bestaan was en ook speculeert op het hetgeen er na dit bestaan komt. Van elk van die drie werelden heeft hij een eigen beeld gemaakt. Het is belangrijk op het ogenblik? Altijd het heden, nietwaar? In feite is dat verleden een met de toekomst en zijn deze beide een met het heden. Het is een vlak. Door nu te differentiëren, dus wederom een splitsing te maken tussen het geestelijke, het stoffelijke en het voorstoffelijke, maak je het voor jezelf onmogelijk om in eenheid de schepping te beloven.
Nu mag ik misschien hier een boeddhistische abt aanhalen, die ons zegt: “Want weet wel, het rad is altijd in zijn geheel in u. Niet wentelt het u meesleurend door hemel en hel, maar ín u is het. Overwin dus de begeerte en de waan en ge zult een zijn met het rad. Met meer voortbewogen, doch zelf bewegende van uit de scheppende Kracht.”
Dat is een stelling, die voor u in de komende tijd erg belangrijk zal worden. We hebben niets aan mensen, die alleen maar denken aan de geest. We hebben niets aan mensen, die alleen maar denken aan de stof. We hebben niets aan geesten, die de stof alleen als een verleden bezien, dat overwonnen is. Er moet een eenheid komen tussen al deze werelden. En die eenheid kunnen wij alleen zo realiseren:
Ten eerste: Het heden bevat alle sferen, ook wanneer u ze niet ziet en u er niet van bewust bent. Hemel en hel zijn gelijkelijk met u verbonden, nu op dit moment. Vergeet dit nooit. Gij zijt ook verbonden met allen, die in hemel of hel of in welke sfeer dan ook vertoeven. Echter uw eigen vorm van bewustzijn is nog niet volmaakt genoeg om dit te beseffen, om die eenheid volledig ook zintuiglijk, lichamelijk te beleven.
In de tweede plaats: Al wat je nu doet, onverschillig wat, brengt het verleden en de toekomst samen in de daad. Dat wil zeggen, dat elke daad eeuwig is. De gehele keten van oorzaak en gevolg met al zijn keuzemogelijkheden wordt door uw daden gefixeerd. Niet alleen wat betreft het verleden, maar zeker ook wat betreft de toekomst. Gij fixeert uw eigen lot en uw eigen bewustzijn. Slechts door dit bewust te doen van uit het heden volgens de normen van het heden, zult u kunnen handelen met een juiste overtuiging, ook volgens normen van verleden en toekomst. Want ook deze vloeien samen in het punt heden.
Ten derde: Elke mens, elke geest, elk wezen dat bewustzijn heeft, zal zich kunnen onttrekken aan het bekrompen bewustzijn van een enkele wereld. Om dit te bereiken denkt men, mediteert men en werkt men. Doch men mag deze gedachten, meditaties en werken niet richten op een andere wereld maar op de kern van eigen wereld. Want in de kern van eigen wereld zijn alle andere werelden verborgen.
Het is eigenlijk de reinste esoterie, wat ik u hier vertel. Het betekent dat u, mijne vrienden, nu in dit heden alle sferen gelijkelijk kunt beroeren. Maar dat u om wat te bereiken nooit moogt uitgaan van een andere wereld, doch altijd van uit een eigen wereld. U moogt die beelden aankleden zoals u wilt. Geloof rustig in de heerscharen van geesten, die rond u zijn, want in feite zijn wij aanwezig, ook al zijn onze werkelijkheden op een andere wijze verknoopt, dan u zich kunt realiseren, Maar handel niet in het vertrouwen, dat de geest of de sfeer de zaak wel in orde zal brengen. Handel nu volgens eigen bewustzijn, volgens eigen beste weten. En slechts daar, waar het weten en het kunnen ophouden, hebt ge het recht u te verlaten – niet op de vrienden uit een andere sfeer of zo, maar op de goddelijke Kracht, die een volledige evenwichtigheid tussen alle werelden schept.
LIEFDE.
Laten we het zo zeggen: Zolang wij over liefde praten, is ze een illusie. Want werkelijke liefde is een eenheid, waarin geen verschillen meer gerealiseerd worden.
Liefde. Men spreekt van liefde in de lente van het leven en ziet in een ander zichzelf weer en drukt zijn begeerte dan uit in liefde. Niet meer.
Men leert met elkander tesaam te leven, elkander steunend de weg te gaan, die noodzakelijk is, die men wordt gedreven, de gezamenlijke weg door het stoffelijk bestaan. Dat is kameraadschap, maar men noemt het liefde.
Men spreekt van een liefde, die reikt over grenzen van leven en dood. Want, zegt men, de liefde is zo groot, dat zij alle grenzen kan verbreken. Maar tenzij het eenheid is, is ‘t niet eerder drang tot spreken, tot zelfrechtvaardiging? Is ‘t niet meer dan dit, dan liefde?
Men zegt; God is liefde, heeft de wereld lief. Maar al te vaak wordt dit omschreven als een God, Die zorgelijk met je gaat en naast je staat in heel het leven. Dat is geen liefde. Dat is misschien een scheppingsdaad, ‘t herstellen van hiaat, in eigen denken eens ontstaan. Of ook wel; ‘t restaureren van een waan, die door de moeizaamheid van t leven was versleten. Neen, dit kan ik geen liefde Gods, geen ware liefde heten.
Maar….God is en leeft in al wat bestaat. Het is Zijn kracht, Zijn zijn, Zijn wezen, dat alle vorm tezamen houdt. Hij is het, Die de schepping bouwt uit Zich en zonder vragen met eigen kracht ook ons bestaan, ons denken onvoldaan en onbewust nog in Zich wil dragen. Kijk, daar vind ik God als een liefdekracht. Niet omdat Hij de wreedheid verhoedde of vrede tot stand heeft gebracht, wanneer er een oorlog woedde. Maar omdat Hij zonder vragen Zich geeft; is de kracht van al, wat bestaat en wat leeft.
Indien wij liefde geven aan anderen, die werkelijk waardig is deze naam, dan is het niet alleen: tezamen streven; dan is het niets wij gaan de weg tezaam. Dan is het: wij zijn een geworden, Wij dragen als uit eigen wezen elkanders last. Wij dragen ook elkanders weten en denken, ‘t bewustzijn al tezaam. Wij zijn niet meer verschillend wezen maar een en kennen slechts een naam.
Liefde is ook; vrijheid geven aan dat, wat leeft, uit wat jij bent. En zo is Gods liefde. Zo vindt eens de mens een liefde, die zichzelf vergetend het woord niet meer gebruikt; maar is een werkelijkheid, waarin het “ik” beleeft de ander, vol en zonder grens. Dan maakt de liefde tot een deel van God wat was slechts mens en dan niet meer.
Vereend met al, al één, dat is de goddelijke liefde, in allen steeds geopenbaard, Slechts zo is liefde leven. Slechts deze liefde is het leven waard.
HERINNERING.
Ja, als je spreekt zo over herinnering, moeten we dat dan zo pessimistisch zeggen als sommige mensen flarden van verscheurd verleden, hangend in gedachten, ontneemt gij mij de krachten tot verdergaan, waar ik terugdenk aan ‘t gelukkige, aan ‘t vredige bestaan van vroeger.
Of moeten we misschien gaan zeggen (het is mogelijk); Herinnering, een weten omtrent werkelijkheid; een ogenblik in tijd aan het bewustzijn haast ontgleden. Herinnering, een wetenschap van eens weerkomend heden, waarin alle tijden samengaan.
Het ligt er maar aan, hoe je het beziet. Herinneringen zijn soms zwaar, soms droevig, soms ook met een vreugde, die haast met weemoed vervult. En soms gaat die herinnering zelfs naar vorige levens. Dan vraag je je wel eens af; Hoe komt het nu eigenlijk, dat ik nu zo klein ben en vroeger zo groot? Of omgekeerd. Herinnering is een vaststelling van iets, wat voor u althans op het ogenblik niet reëel meer is.
Maar herinneringen, weet u, die bouwen de wereld van de geest. Het zijn al die beelden van het verleden tezamen, waarvan zoals het wel eens wordt gezegd een huis in de sferen wordt gebouwd. En omdat ze bij ons zo werkelijk zijn zou ik dan ook dat onderwerp herinneringen een beetje anders willen behandelen dan u misschien denkt. Ik wil niet gaan spreken over herinnering aan moeder of aan een eerste bal of aan je eerste meisje. Dat heeft zo weinig zin. Ik wil spreken kort over; het bouwwerk van herinnering, dat bij ons in de geest bestaat.
Herinnering. Beeld na beeld en steen na steen heb ik een tempel opgebouwd. Tezaam gevoegd uit vreugden, uit verlangens en daden lang berouwd, zie ik een bouwwerk, dat is eeuwigheid.
Herinneringen. Daden, voor een flits verloren, komen weer naar voren en tot nieuw bestaan, wanneer ik vrij om te gaan tot de paden des Vaders door het leven heen kan gaan en erkennen de waarheid; alles is één. Dan vluchten alle herinneringen terug tot het heden. Dan spreek ik niet meer van verleden en herinner ik mij de toekomst zozeer als al, wat voorbij ging aan ‘t heden. Het is één.
Soms aarzel je te treden in die volheid van bestaan. Je voelt je te beperkt om binnen te gaan in een wereld zo groot, zo lichtend, zo rein, Maar dan…na een aarzelend aanvaarden vind je je thuis. En je gaat door de tuin der herinnering en wilt nu wat dagen in ‘t verleden gaan treden om dan weer te snellen vooruit naar een toekomst of te erkennen het lichtend heden. Dan kweek je herinneringen als bloemen. En stelt ze neer in een hof, die je aanlegt om te erkennen een plan van de schepping, te zingen de lof van de Schepper.
Er komt soms koude tijd, wanneer de bloemen van ‘t verleden sterven en je het heden weer hernieuwd als toekomst moet gaan erven en vinden in een leven een kort beperkt bestaan. Dan zijn er weinig slechts herinneringen. Enkele dingen, die nog met je leven, ofschoon het oog ze niet meer ziet en voor de wereld reeds ze ophielden te bestaan.
Maar weer komt de vrijheid, kun je vrijelijk treden in het land, waarin tijd geen werkelijkheid is. Daar herken je in je herinnering je eigen wezen, je eigen vrezen, je eigen krachten, je eigen klachten. En je ziet, hoe uit je fouten en deugd is gebouwd een eeuwige vreugd, een tuin van kristal, van diamant, een nieuw geboren wonderland, waarin God spreekt uit heel het zijn.
Herinneringen, op zichzelf klein, hebben dan weer opgebouwd een wereld, waarmee je nu vertrouwd geraakt kunt vinden; God, de Werkelijkheid. En zeggen kunt: In ‘t hele leven heeft God in mij en mijn bestaan Zijn wezen neergeschreven en vastgelegd. Ik ben bevrijd. Het is mijn recht om latend de herinnering in ‘s Heren tuinen in te gaan, waarin ik vele bloemen, ook uit mijn eigen zijn, als uiting van Zijn wondermacht rond mij in bloei zie staan.
En daarmee, vrienden, heb ik dan geprobeerd iets te zeggen over herinnering. Niet veel misschien. Maar u zult eens ervaren, dat wat u dood verleden acht, leeft als nooit te voren. En dat juist in dit leven van het verleden werkelijkheid wordt: God heeft Zichzelf geopenbaard. Hij is in alle dingen en alle tijden. En wordt eens door ons begrepen het principe van de eeuwigheid, wij zien alle dingen, alle tijden, al ‘t bestaan tesamen gaan. En treden dan in Werkelijkheid, bevrijd van lange waan.