De achtergrond van de christelijke weg

image_pdf

 11 mei 1965

Wij hebben deze bijeenkomst een gastspreker. De inleiding komt heden voor mijn rekening. Het onderwerp zal u misschien iets verbazen, maar mede in verband met onze gast zou ik er prijs op stellen in dit eerste deel van onze bijeenkomst te spreken over de achtergrond van de christelijke weg.

Jezus van Nazareth wordt geëerd als een zoon Van God, als God, als verlosser. Van zijn leringen wordt zeer veel begrepen, veel herhaald, maar ook zeer veel vervalst. Hij is inderdaad een leraar, die een geestelijke, een esoterische weg geeft. Deze weg kan vooral in de tijd, die nu is aangebroken van het allerhoogste belang zijn voor elke mens.

Wij moeten deze Jezus niet alleen maar zien als de rabbi, de leermeester. Hij is wel degelijk daarnaast de mens, die zich terugtrekt in de eenzaamheid en die in deze eenzaamheid niet alleen bijzondere leringen geeft aan selecte groepen, maar daarnaast ook vele riten volbrengt, die een zeker magisch karakter hebben.

Zijn weg is natuurlijk moeilijk uit te drukken in de termen van zijn tijd. De mystieke achtergrond van zijn land en van zijn volk zijn voor een groot deel teloor gegaan. De gedachtegangen in een wereld, die zoveel minder wist omtrent natuur en natuurwetenschappen, is eveneens moeilijk te volgen. Ik zal daarom zo vrij zijn om de achtergrond van deze christelijke weg om te zetten in moderne, eenvoudige termen.

Allereerst! Het is niet een kwestie van leven na de dood als tegenstelling tot het leven in de materie. Beide zijn een en hetzelfde. Leven is een ononderbroken waarde. Alle processen in dat leven berusten op de wijze, waarop men zich isoleert t.o.v. de omgeving of zich identificeert met de omgeving.

Deze eerste leerstellingen geven eigenlijk het wezen van het leven zelf weer. De begrenzingen worden door de mens gemaakt. De eeuwigheid, de continuïteit van bestaan, van ervaren en zelfs van bereiken is een kwestie, die dus inherent is aan het bestaan van het leven.

Opvallend is dat Jezus noch in zijn openbare leringen, noch ook in zijn besloten onderricht ooit spreekt over de dood als een onvermijdelijk, een eenmalig verschijnsel. Zijn tegenstellingen zijn gebaseerd op licht en duister. Hij beschouwt elk geestelijk leven als een normaal resultaat van het materiële. Omgekeerd stelt hij de resultaten, die materieel te behalen zijn, als direct afhankelijk van het geestelijk bestaan.

De relatie, die hij op zijn wijze schept, kan van groot belang zijn, zowel bij een poging om jezelf te kennen en te ontleden, alsook bij elk streven om je innerlijk bewuster te worden van je werkelijk wezen en je relatie tot God.

Jezus stelt verder en wederom geef ik dit weer in mijn eigen woorden: Niet alle dingen zijn voor ons aanvaardbaar. Wij moeten ons daarom beperken tot datgene, wat voor ons aanvaardbaar is en datgene, wat ons aanvaarden kan. Daarbij is niet belangrijk onze eigen persoonlijkheid, zoals wij die zien, ons bezit, ons aanzien, maar alleen de kwestie van onderling begrip. Hij stelt tegenover zijn leerlingen o.m. Daar waar gij uzelf erkent in één die lijdt (in een zieke), zult gij genezen. Daar waar gij uzelf niet erkent, zult gij verdergaan. Daar waar men uw taal spreekt, daar zult ge toehoren. Daar waar men uw woord verstaat, daar zult ge spreken. Gij zult echter verdergaan, waar niemand verstaat. Hier wordt de relatie met de wereld dus inderdaad teruggebracht tot het begrip.

In de esoterie zullen wij vele dingen ontmoeten, die wij eigenlijk niet kunnen begrijpen. Wij zullen daarnaast dingen aantreffen, die wij eigenlijk niet prettig vinden. Wanneer wij iets begrijpen, dan moeten wij luisteren. Wanneer wij ontdekken, dat dit begrip bestaat, zullen wij ook mogen proberen om te spreken. Slechts indien ons woord begrepen wordt door de ander of in het andere, heeft het zin voort te gaan met spreken.

Men heeft dit in vele gevallen willen beschouwen als een raadgeving, die speciaal op genezing, uitdrijving van duivelen en dergelijke slaat. In wezen echter geeft het een deel van Jezus eigenlijke weg weer. Er is sprake van een erkenning van alles, wat bij je behoort. Het doen wegvallen van alle kunstmatige grenzen, maar gelijktijdig een erkenning, van een natuurlijke begrenzing.

Dit laatste kan van veel groter belang zijn, dan men beseft, omdat juist in de esoterie, in de poging tot innerlijke rijpheid, tot innerlijk begrip te komen, nu eenmaal delen van het leven en van het Zijn ontoegankelijk.

Een woord, dat Jezus gesproken heeft tegen enkele bezoekers, is misschien hier ook het vermelden waard. Hij zegt nl. tot hen: Daar waar gij niet begrijpt (het gaat over de Talmoed), daar geeft gij uw eigen woorden. En uw eigen woorden gevende, doet gij teloorgaan wat is. Dat is zeker voor Jezus, die van zichzelf zegt: Ik ben het einde van het oude verbond, een zeer belangrijke uitlating. De wijsheid, die wij niet kunnen verwerken, moeten wij niet adapteren aan onze persoonlijkheid. Wij moeten ze voorlopig laten rusten. Werk met datgene, wat je begrijpen kunt, wat je hanteren kunt.

De verhouding van de mens met de wereld wordt door Jezus eveneens gesteld op een totaal andere wijze, dan dit gebruikelijk is. Arbeid acht hij ergens wel een noodzaak. Maar die noodzaak ligt in de mens, zo zegt hij. De arbeid is niet de verplichting, die voor de mens bestaat. Het is de rechtvaardiging voor zichzelf van zijn bestaan door de mens. Het heeft niets te maken met ons contact met God. Het heeft alleen te maken met ons contact met de wereld, met de manier waarop wij zelf kunnen leven en bestaan.

Wanneer hij het heeft over de wetten van voeding, van onthouding, van beperking of rust, zo blijkt hij al dezelfde mening te zijn toegedaan. Hij zegt o.m. tegen zijn leerlingen: Gij zult u niet onthouden omdat gij verwerpt als slecht, wat gij niet aanvaardt. Gij zult u onthouden omdat gij uzelf sterkt. Wederom weer een zeer typische verklaring.

Hij zegt bij een andere gelegenheid: Datgene, wat geschreven staat in de wet, zult gij gehoorzamen tenzij gijzelf meer zijt. Hier komt dus in die gedachtegang van Jezus naar voren; de mens, die een wet accepteert, omdat die wet hoort bij zijn wereld, naar die wet op zichzelf niet acht, hij acht alleen het verband, dat onder de mensen door de wet ontstaat.

Iemand die een bepaalde leefregel, voorschriften voor onthouding, voor gezondheid enz. niet ziet als dingen, die onvermijdelijk waar zijn, of die over de zondigheid van de mens kunnen beslissen, maar die hij ziet als iets, waardoor die mens past in zijn wereld. En als de mens zich bewust is wanneer dan in zijn wereld normaal is, dan zal hij dus daarmee ergens boven de wet staan. Maar dit boven-de-wet-staan geldt alleen, wanneer hij zijn boven-de-mens-staan hierdoor tot uiting brengt.

Ik wil nog twee voorbeelden geven om de achtergrond nog iets verder te belichten.

Jezus spreekt van zichzelf afwisselend als een mens (dus volgens de opvattingen van zijn tijd een eindig wezen) en als een zoon van God, ofwel een wezen bezield door de Vader, een eeuwig wezen. In zijn leringen en in bepaalde riten brengt hij voortdurend tot uiting, dat hij beiden gelijktijdig is. En hij zegt tot zijn leerlingen, dat dat ook voor hen de waarheid voortdurend zal zijn: Gij zijt eindig en oneindig tegelijk.

Verder vinden wij een punt, dat wel zeer curieus is. Jezus zegt, dat hij ingaat tot de Vader, wanneer hij dus volgens de mensen dood is. Maar de Vader is in hem, wanneer God zich in hem openbaart zolang hij leeft. Hiermede kenschetst hij dus een verhouding, waarbij de mens God ontvangt en de mens bevrijd van zijn banden door God ontvangen wordt. Ook dit is nodig als achtergrond, opdat wij de weg die Jezus zelf brengt kunnen volgen. Opdat we kunnen weten wat hij bedoelt.

Een mens is eindig, want een deel van wat ge denkt te zijn, een deel van wat ge thans uw wereld en uw belangen en uw taak noemt, gaat onontkoombaar te gronde. Al datgene wat berust op illusies, op gedeeltelijke waarheden, verdwijnt of verandert. Daarom is de mens eindig.

In elke mens is echter een deel van waarheid. Het is die waarheid in hem, die uitdrukking geeft aan het totaal van het Goddelijke. Zo is hij dus oneindig. In de eindigheid van zijn begrip is het hem onmogelijk op te gaan in iets, wat onbegrensd is. Hij zou zich daarin verloren gevoelen. Hij zou dit niet kunnen aanvaarden. Daarom kan hij in zich alleen de uiting van een deel der oneindigheid ervaren of ontvangen.

Op het ogenblik dat zijn eigen begrenzingen en zijn eigen wereld wegvallen, bestaat hij in een soort oneindigheid, in een wereld, waarin niets meer een vaste norm is, waarin alle waarden voortdurend kunnen veranderen. Wanneer hij deze wereld aanvaarden kan, kan hij ook de oneindigheid, het onbeperkte aanvaarden, omdat het dan een normaal deel van zijn wezen is.

Zodra de mens zijn beperkingen achterlaat, kan hij opgaan in God. Zolang hij zijn menselijke beperking – al is het maar zijn denken en streven – behoudt, kan alleen God zich in hem openbaren.

Uit deze kleine toelichtingen (direct genomen uit de leringen van Jezus zelf maar omgezet in moderne taal) kunt u wel begrijpen, dat de weg die Jezus toont aan de mens, enigszins anders is dan men in de religie, in de moderne verklaring van het Christendom over het algemeen wil stellen.

Wat nu is die weg zelf? Hij is zeer eenvoudig. Hij kan worden ondergebracht in enkele zeer simpele punten: Dat, wat gij van uw wereld aanvaardt als deel van uzelf, zijt gij. Om te ontvangen zult ge moeten geven.

Gij zult met vol vertrouwen vragen, omdat gij gevende het recht tot ontvangen bezit. Dat is de hele kern. Je kunt dat materieel gaan uitleggen., maar dat is niet de bedoeling. De christelijke weg brengt de mens ertoe zich te identificeren met het Zijn. Stel, dat de eigen vorm teniet gaat. De mens heeft zijn gedachten, zijn gevoelens, zijn zorgen gegeven aan andere mensen. In die mensen leeft hij a.h.w. voort. Hij verliest zijn wereld niet, hij wint er slechts een wereld bij. Stel, dat de mens op een gegeven ogenblik een goddelijke waarheid ontvangt. Dan kan hij alleen die waarheid voor zichzelf waar maken door haar te uiten. Maar gelijktijdig zal hij hierdoor die waarheid in zichzelf dus groter en sterker vinden.

Als u esoterisch wilt streven en werken, dan zult u moeten uitgaan van het denkbeeld, dat het niet belangrijk is hoe je streeft. Belangrijk is, dat die esoterie niet gebaseerd is op een afstand doen van je eigen wereld, maar alleen op een afstand doen van de begrenzingen, die je kent in je eigen wereld.

Het begrip moet zich zover ontwikkelen, dat alles wat bestaat kan worden ervaren als gelijkwaardig met het eigen wezen. Vergeet niet dat ook. Jezus in zijn leringen dit meerdere malen doet. Ofschoon hij zich daarbij vaak baseert op oudere Talmoedische wijsheden, mogen. wij toch zeker niet ontkennen, dat hij daaraan een geheel eigen aanschijn geeft, wanneer hij spreekt over een bloem in vergelijking tot de mens en zelfs een belangrijk mens. Wanneer hij spreekt over het geloof, wederom in vergelijking tot een plant. Hij bedoelt daarmede niet alleen de eigenschappen van bv. een lelie des velds of van een mosterdstruik. Hij bedoelt het geheel van het levensproces. Als je in jezelf denkt dat je als mens meer bent dan iets anders, dan ben je eigenlijk al begrensd. Dan ben je blind voor vele dingen, die je zou moeten weten.

Jezus kent niet alleen de mensen, maar ook de dieren. Daarover leren wij in de evangeliën betrekkelijk weinig en slechts in enkele apocriefe geschriften staat, dat de vogels tot Jezus komen, enz. Maar het is logisch, dat het besef van Jezus het besef van een vogel kan aanvaarden als deel van het ik. Daardoor is niet alleen bereikt, dat de vogel eventueel dienstbaar kan zijn aan Jezus (zoals bepaalde anachoreten in de woestijn gevoed worden door raven, symbool ook overigens weer van een bepaalde graad in een bepaald genootschap)| maar dat ook het bewustzijn van de vogel deel wordt van Jezus.

God is het totaal van het Zijnde. Wat Jezus eigenlijk zegt is: Door je zoveel mogelijk één te voelen met al wat er bestaat, zul je God beter leren begrijpen. Hij zegt verder: God spreekt in je en door je op het ogenblik, dat je de begrenzing van je ik vergeet. In de esoterische bewustwording is het niet een nadere definitie van het ego waar het om gaat, zoals men vaak schijnt te denken. Het is juist de ontkenning van de grenzen van dat ego, van de beperkingen die het ook persoonlijk zijn opgelegd.

Wanneer dit vanuit het ik wordt beleefd, is het een ziekelijk iets. Je kunt geen werkelijke superioriteit verwerven door te ontkennen, dat ie beperkt bent als ego. Maar zodra je erkent, dat je in verband met het Onbekende onbeperkt bent, dan ontstaat in jou de mogelijkheid concepten te hanteren, die voor jezelf eigenlijk te zwaar zouden zijn. Wanneer een mens ingaat tot en van de grote geestelijke krachten (bv. tot een van de grote krachten, Geburah bv., die in de levensboom staat) dan zou men denken; dit is een school. Jezus zegt: Neen, het is geen school. Want die kracht wordt voor mij pas werkelijk, wanneer ik mijzelf als deel van die kracht beschouw. Als deel van die kracht heb ik het bewustzijn van die kracht en de uiting van die kracht. En hoe mijn wezen verder ook andere delen van het Al beseft, deze band gaat nooit meer teloor.

Herleid dit tot het leven. Alles wat ge zijt en wat ge geweest zijt is nu in u nog steeds van kracht. Het verste verleden van een lang vergeten bestaan is een deel van uw bewustzijn en van uw mogelijkheden. Wanneer ge die mogelijkheid ontkent, dan zult ge nooit beseffen hoe de vervlochten noodlot bestemmingen van mensen hen samenbrengen of scheiden. Dan zult ge nooit kunnen begrijpen, waarom u bepaalde problemen worden gegeven en andere niet.

Maar beseft ge, dat dat verleden verbonden is met u, dan zult ge ook leren zeggen; Ik ben niet slechts datgene, wat ik nu ken als mijzelf, maar het totaal van al, wat in mij geuit kan worden. Jezus weg is dus een weg, waarbij eigenlijk het ego langzaam vervaagt in zijn begrenzing en overblijft als een centraal besef, waarin zich de impulsen van een oneindigheid van gestalte en mogelijkheden tezamen vinden. Hij eist daarbij een erkenning van God. En ook dit is logisch. Wanneer wij in de esoterie God uitsluiten of slechts beschouwen als een ver van ons afstaande factor, dan zullen wij dienst bewijzen aan het lagere en gelijktijdig die God ontkennen. Afgesloten van de krachten hebben wij nog wel het besef, maar wij hebben niet meer het handelingsvermogen. Wij kunnen wel erkennen, maar niet uiten. Wij kunnen wel ervaren, maar niet werkelijk beleven. Er kan een innerlijke dood ontstaan. Een buitenste duisternis, waarin het gevoel van machteloosheid inderdaad geween en knarsen der tanden kan betekenen.

Het gehele beeld, dat ik u probeer voor ogen te brengen, is dus wel het beeld van iemand, die geen vaste lering brengt, tenzij dan de leer dat begrenzingen niet aanvaard kunnen worden. Jezus is geen meester, die een vaste wet schept buiten die ene dat je jezelf en dat, wat je erkent als deel van jezelf, nimmer ontrouw moogt worden, hoe zwaar de kosten daarvan ook mogen zijn.

Jezus leert niet via een bepaalde methodiek te streven. Hij laat de methode aan de mens zelf over. Hij geeft de punten aan, die noodzakelijk zijn voor een bewustwording. Hoe ge die bereikt is uw eigen zaak. De gast, die wij – naar ik vrees –  zo dadelijk mogen ontvangen, heeft deze weg op zijn wijze gevolgd. U moet niet denken dat zo iemand daarom meer of minder is dan u. Hij is slechts bewuster van zichzelf dan u. En hij ziet het totaal van het lot van de wereld maar ook van de problemen (de geestelijke en ook lichamelijke problemen, die in deze tijd steeds meer toenemen) niet als een verschijnsel, dat alleen moet worden verklaard uit de ontwikkeling op deze aarde. Hij ziet dit in de eerste plaats als een deel van een geestelijk proces. Een proces, dat tot stand komt, doordat de juiste weg niet wordt gevolgd.

Het is natuurlijk altijd heel prettig en praktisch als je kunt uitroepen: “Zie, alles is nietigheid, alle heerlijkheid is waan. Want zie, deze dingen gaan voorbij en zij keren niet terug.” Maar zo is het niet. Wij scheppen ons de waan, omdat wij de werkelijkheid niet willen aanvaarden. Wij scheppen de waan en de illusie, omdat wij onszelf willen isoleren van een wereld, die meer is dan wij, maar die wij niet kunnen beseffen en aanvaarden zonder gelijktijdig een deel van onze eigen levensmotieven prijs te geven.

Ik meen, dat onze gast die kwestie van motivering buitengewoon belangrijk vindt en misschien ook verder met u zal bespreken. Maar achter die kwestie van motivering (een motivering, die voert tot waan en illusie) ligt iets anders; de angst voor jezelf. En wanneer Jezus steeds weer hamert op de Vader als een kracht van Liefde, dan doet hij dit niet, omdat God alleen maar een exceptionele liefdekracht is. Maar Hij doet dit, opdat de mens in vertrouwen op die liefde iets van zijn eigen begrenzing en beperking zal durven prijsgeven.

In zekere zin speculeert Jezus erop, dat men terugkeert tot een kinderlijk stadium van beleven en aanvaarden, omdat alleen in die toestand de eigen illusies nog niet zo belangrijk zijn, dat ze alle feiten verdringen. Jezus ontkent nimmer het recht, dat men heeft om te dromen.

Integendeel, hij moedigt tot op zekere hoogte fantasie en droom aan. Maar hij beschouwt deze dan als een mogelijkheid om de waarheid te omschrijven. Hij maakt uit de grap, uit de allegorie, in feite de weergave van een werkelijkheid in menselijke termen.

In zijn tijd is onze gast daarin zeer sterk geweest. Ook hij sprak veelal in gelijkenissen. Ook hij maakte het zich tot een gewoonte om alle dingen kort te zeggen en a.h.w. commentaar gevend op de wereld en de daarin bestaande opvattingen. Die achtergrond is van Jezus weg is daarin volgens mij ook in hem volgens mij aanwezig. De weg die hijzelf is gegaan, is volgens mij de weg die Jezus bedoelt. Het resultaat daarvan is vanuit menselijk standpunt wat vreemd, wat verbluffend. Want hij is niet de mensheid ontstegen. Integendeel, hij is meer deel geworden van de mensheid. Hij is niet de gezaghebber geworden, of de meester, die met zijn alwetendheid leraart. Hij is de geest geworden die niet slechts één mens, maar alle mensen tracht te zijn, wiens weten, wiens leraren niet is een spreken tot de mens, maar een poging om te spreken vanuit de mensheid.

Al hetgeen ik naar voren heb gebracht is niet alleen maar esoterie. Het is ook levenspraktijk. Wanneer u een mens aanvoelt, kunt u die mens begrijpen. U kunt meedenken met zijn denken. U kunt lezen uit de verborgenheden van zijn wezen. En u kunt in uzelf de oplossing vinden van de problemen waarmee hij kampt. Wanneer u in uzelf een kracht erkent, en u erkent ook een tekort aan kracht in die medemens, en die medemens is voor u aanvaardbaar, ge kunt hem a.h.w. zien als een deel van uw bestaan, van uw wezen, ge kunt er een antwoord op uzelf in vinden, dan kunt ge met die kracht, de ander sterker maken daar, waar hij zwak is.

Gij kunt hem geluk geven, daar, waar hij ongelukkig is. En het belangrijkste misschien: Wanneer je een ander volledig aanvaardt en erkent, – niet volgens je eigen normen en je eigen voorwaarden, maar zoals die ander is en toch die ander begrijpt, toch door die ander verstaan kan worden – dan kun je die ander de waarheid geven.

Mijn conclusie is dan ook dat de weg die Jezus heeft gepredikt de oplossing is voor deze moderne tijd. Omdat hij het de mens mogelijk maakt i.p.v. rationalisatie en gedeeltelijke aanpassingen aan de normen van de gemeenschap een erkenning en een aanvaarding van feiten te stellen. Een erkenning en een aanvaarding van het leven zelf, dat oneindig en eindig gelijktijdig is.

Dit is naar ik meen het meest belangrijke. Want veel van de onnodige strijd, het onnodige lijden, de onnodige innerlijke verdeeldheid en conflicten in deze tijd komen voort uit een weigering de zaken te zien zoals ze zijn. Een weigering om de grenzen, die je om jezelf hebt opgetrokken, neer te laten.

Menig mens van deze tijd is als iemand, die snakt naar zonlicht en alle vensters heeft dichtgemetseld, omdat hij meent zichzelf alleen zo, waardig te zijn. De esoterie probeert die vensters open te breken. Maar het is niet voldoende als dat alleen volgens een geestelijke theorie gebeurt. Wanneer de mens de feiten van zijn wereld wil accepteren, de werkelijk belangrijke en onbelangrijke dingen van elkaar leert scheiden, wanneer hij leert begrijpen wat met hem verwant is en wat niet, dan heeft hij de oplossing gevonden, ook voor zijn oorlogen, zijn geestelijke en menselijke ziekten. De opeenhoping van mensen in landen en steden, voor de tekorten en de nood, die zovelen kwellen.

0-0-0-0-0-0-0

Gastspreker.

Dit is een tijd, waarin ontzettend veel mensen geestelijk ziek zijn. De gedachtewereld van de mens wijkt zover af van de feiten, die hij moet beleven, dat hij geen weerstand kan bieden, aan deze onaangename werkelijkheid. Dat hij wegvlucht voor zichzelf en voor de feiten, die toch onvermijdelijk hem dwingen zich te voegen in de wereld. Het is over deze dingen, dat ik u in de eerste plaats zou willen spreken.

Wij kennen allen een innerlijke kracht. Deze kracht is niet van ons. Zij is een deel van ons wezen, maar ze bestaat buiten ons zo sterk als in ons. En slechts door haar te beleven kunnen wij de wil opbrengen om in het leven voort te gaan, om in het leven ons eigen wezen en denken voortdurend weer aan te passen, voortdurend aan onszelf een uitdrukkingsmogelijkheid te verschaffen, die voor een ander aanvaardbaar en nuttig is.

Deze kracht echter wordt al te vaak gezien als de onze. Wij kennen mensen, die bevangen door een nationale trots niet strijden voor recht, maar strijden voor de begrenzing van de feiten van de wereld, voor een soort terugdraaien van de klok maar een verleden, waarin zij wederom de oude grootheid zouden kunnen hervinden als volk. Het zijn dezen, die in uw wereld gevaarlijk zijn. Want een verschil in taal, een verschil in geaardheid maakt nog geen verschil uit tussen mensen. Mensen leven uit dezelfde kracht en zijn deel van hetzelfde leven.

Zij onderscheiden zich in uiterlijkheden. Maar in hen speelt zich hetzelfde spel af van streven en denken, van geluk en van teleurstelling. Er zijn mensen in deze dagen, die menen dat een voordeel, dat stoffelijk behaald is, altijd waardevol is. Maar wat moet je doen met stoffelijke voordelen, wanneer er niet in jezelf een kracht is, een denkbeeld, een leven, dat dit stoffelijke tot werkelijk deel van je bestaan kan maken? Er zijn mensen die strijden voor meer vrije tijd. Er zijn mensen die streven voor grotere activiteit van zichzelf en anderen. Maar hoe kan men gelukkig zijn met rust, als men niet rustig is? Hoe kan men meer streven, wanneer men zichzelf reeds is?

Dit is het probleem van uw tijd. En achter dit probleem ligt de eeuwige weg, die ons allen tenslotte moet voeren tot de waarheid, waarin wij ophouden alleen te zijn. Een mens is altijd een eenzame. Hoezeer hij zich ook met anderen verbonden weet en voelt, er blijft een grens. In hem zijn dingen, die nimmer worden uitgesproken. In hem zijn dingen, die hij nimmer zal durven zeggen of toegeven. In die mens is een angst om zichzelf prijs te geven aan de wereld. En daarom is hij alleen.

En toch zullen wij moeten komen tot dat punt in leven, in werkelijkheid, waarin die begrenzing ophoudt. Waarin wij niet bang zijn het totaal van ons bestaan te aanvaarden. Waarin wij niet bang zijn het totaal van ons wezen te openbaren en te uiten, zoals het is. Kun je dat niet, dan ben je – zoals de wereld – ziek.

Mens-zijn is een genezingsproces. Want je bent als mens gebonden aan jezelf eigenlijke ik. En uit de intense beroering van eigen wezen, de concentratie op je eigen bereiken en je eigen zijn, moet je langzaam groeien naar een begrip voor de gemeenschap, waartoe je behoort.

Een aanvaarding van het geheel. En niet slechts een exploiteren van het geheel, voor zover het voor jou mogelijk is. Soms wordt je ouder en wijzer omdat je meer van de wereld aanvaardt. Soms wordt je ouder en dwazer, omdat je steeds meer van de wereld verwerpt.

Ziek zijn als geest betekent vaak als mens succes hebben, volgens de beperkingen en normen van het menselijk zijn. Allen die groot zijn geweest of het zijn de meesters en leraren, of het zijn de heiligen, de kluizenaars uit het verleden of de zoekers van deze dagen, ze zijn in de ogen van de wereld ergens een mislukking. Zij schieten tekort, zij falen ergens, zo zegt men. En pas wanneer ze dood zijn, wanneer de werkelijkheid van hun leven en lijden vergeten is, dan roemt men hen misschien als wijzen, omdat zij toch niet meer kunnen spreken over de werkelijkheid van hun leven en hun woorden.

Er is soms een grote durf voor nodig om werkelijk een mislukking te durven zijn op het een of ander terrein. Er is moed voor nodig om te zeggen; het gaat mij om mijzelf, om de intensiteit van het kloppende leven, dat ik in mijzelf ervaar. Het gaat mij om die uitbreiding van bewustzijn, die mij niet slechts maakt tot de dienaar van een paar mensen of de bevrijder van een paar geesten, maar die mij maakt tot een, die gebonden is met al die anderen.

Die gebondenheid is de oplossing en niet alleen maar van de problemen van de wereld. Want waarlijk, wanneer de mensen vroeger één waren geweest met hen, die moesten lijden, dan zouden er geen concentratiekampen zijn geweest. Wanneer de mensen, één waren geweest met hen, die tekort hadden aan mogelijkheden, dan zouden er geen revoluties zijn geweest.

Dan zouden er geen systemen zijn uitgedacht om de mens te rechtvaardigen. In deze dagen komen de systemen met elkaar in botsing. In deze dagen komt de behoefte om zichzelf te verdedigen, in de mens zo sterk naar voren, dat hij de hele wereld wil opofferen aan het behoud van een illusie. En toch, wanneer die mens de eenheid met de mensheid kan beseffen, zal hij daardoor gelijktijdig zijn problemen oplossen.

Men meent maar al te vaak, dat het voldoende is om geestelijk jezelf te redden. Men stort zich in godsdienst of in esoterische beschouwingen. Men wordt lid van leerscholen. Men zoekt soms naar meesters tot in de verste uithoeken van de wereld. En men beseft niet, dat daarmede niets bereikt wordt. Alleen wanneer je daardoor minder eenzaam wordt, wanneer je leert de verdedigende bastions, die je rond je eigen werkelijke persoonlijkheid hebt opgebouwd, langzaam maar zeker te verwaarlozen, en te laten vervallen tot je vrij staat te midden van vrije mensen, dan ben je geestelijk gered en lichamelijk.

Men heeft op aarde vele vooroordelen. En soms, soms lijd ik onder die vooroordelen, omdat het mij lijkt alsof het ketenen zijn, die ook mij ergens de keel samen snoeren. Die mij de handen binden, zodat ik mij niet roeren kan. Soms moet ik erom glimlachen, omdat het papieren guirlandes zijn, die men koningskronen en ketenen noemt, die men waarheid noemt of enige oplossing. Maar altijd weer vraag ik mij af waarom?

Wat ge in uzelf weet, dat uit ge zelden. Wat ge waarlijk in uzelf weet en gevoelt, dat spreekt ge zelden. Wat meer is, gij toont u altijd anders dan ge weet te zijn. En daarin gaat de tijd heen, daarin wordt de geest teruggehouden van de grote vrijheid, die haar ook op aarde behoort. Daarin wordt het Koninkrijk Gods verworpen en wordt de mensheid ontdaan van haar menselijke waardigheid.

Ik zou op deze bijeenkomst – nu ik in de gelukkige mogelijkheid ben een contact met u op te nemen – dan ook iets willen zeggen, dat misschien zinloos lijkt voor u en dat toch zo waar is.

Gij kunt uzelf eerst waarlijk liefhebben, wanneer gij een ander lief hebt. Ge kunt uzelf eerst waarlijk, dienen wanneer ge de wereld dient, waarvan ge deel zijt. Ge zult geestelijk eerst waarlijk vrij zijn, wanneer ge anderen vrij maakt. Gij kunt het lot eerst waarlijk meester worden, wanneer ge nimmer tracht het lot te dwingen, voor zover het anderen betreft.

Gij kunt nimmer uzelf verhogen, tenzij gij eerst leert in nederigheid anderen te helpen meer te worden. Want uit de vele wegen, die er bestaan tot het begrip van de oneindigheid, is, er maar één weg, die waarlijk voor elke mens begaanbaar is, is er maar één kracht, één leven, één woord, dat voor allen gelijkelijk geldt: Vergeet uzelf in dat, wat gij anderen geeft. En betreur niet dat, wat ge anderen schenkt, in of om uzelf. Dat is de kern.

Jezus is een meester geweest, die ik in mijn tijd gevolgd en bijzonder bewonderd heb. Hij is voor mij ook nu nog een weg die ik volg, een voorbeeld waarmee ik mij één voel. En deze Jezus heeft ons gesproken van een Koninkrijk Gods. Schijnbaar een mythos, een onbegrijpelijk beeld van een geheimzinnige regering, die boven alle menselijke uitgaat. Maar zeg mij, is er dan niets sterker dan uw wet, dan uw gebruik? Zij, die de wet stellen, zondigen tegen de wet. Zij die de moraal prediken, zijn vaak ergens immoreel. Zij die anderen onthouding prediken, zijn soms degenen die zelf zich verzetten tegen het noodlot, dat hen dwingt zich te onthouden.

Er is een vreemde duisternis rond de wereld, omdat men weigert te erkennen dat de eerste en enige plicht die je hebt is anderen gelukkig te maken met jouw vorm van geluk, maar datgene, wat die ander geluk geeft. Dat is de weg. Dat is het Koninkrijk Gods.

Het Koninkrijk Gods is de vreugde, waarin alle dingen met elkaar vereend zijn. Waarin de wolf de vriend wordt van de mens. Waarin de vissen luisteren naar de onbegrepen woorden en de eenheid erkennen, waar het begrip hen ontbreekt. Goddelijke liefde, het Koninkrijk Gods, dat is de zon, die spreekt in een mens en een mens, die zingt tot de zon: Alle dingen hebben stem, alle dingen spreken, alle dingen antwoorden, wanneer de mens leert om tot allen te spreken als gelijke.

Het is zo gemakkelijk die eisen aan anderen te stellen, het is zo moeilijk om die dingen zelf te volbrengen. Ik heb soms gesproken, tot de bomen, tot de vogels. Ik heb een lied gezongen met een vlinder en de mensen hebben gezegd, dat ik een dwaas was. Maar daarin vond ik het Koninkrijk Gods.

Ik heb wat ik had aan anderen gegeven. En ik heb voor mijzelf niets gevraagd. En waar ik vragen moest, heb ik niet gevraagd wat men geven zou naar mijn lust, maar slechts wat men geven wilde naar eigen inzicht. Men heeft mij een dwaas genoemd en een geestdrijver. Maar de werkelijkheid van het leven is een andere. Want toen ik sprak tot de zon, sprak de zon tot mij. Toen ik sprak tot de vogels, gaven zij mij een antwoord, waaruit de oneindigheid klonk. En zelfs de stomme vissen in het water, zij brachten mij het rijk der oceanen, de eenvoud van een leven anders dan het mijne. En zij maakten mij rijk.

Het is moeilijk om de grenzen te slopen, die rond je wezen staan. Het is heel erg moeilijk om te spreken tot de zon en niet een menselijk antwoord te verwachten, maar eenvoudig die zon te drinken met haar kracht, haar vaak dodelijke felheid en haar warme koestering. Het is moeilijk om te spreken tot een vogel en niet te verwachten, dat hij kwinkelerend een menselijk antwoord geeft. Maar iets te voelen van die kleine snel kloppende harten, van de wijde vlucht gedragen op vlerken door het eigen jachtterrein. Van de schijnbare geborgenheid van een nest. Van de koelte van een nacht, die bij het aanbreken van de dag je wakker roept tot een leven, dat je niet eens kent. En toch is dat de waarheid, dat is het Koninkrijk Gods.

Ik heb God gevonden in grotten en in kerken. Ik heb Hem ontmoet in mensen, in landstreken, in dieren. Overal was Hij en overal is Hij. Ik heb mijzelf ontmoet als edelman, als koopman, als ridder. Ik heb mijzelf ontmoet als zeevaarder en als deerne. En als de statige vrouwe van een veste. Ik heb mijzelf duizenden, tienduizend malen ontmoet. En ik heb mijzelf steeds vreugdig begroet, wetend; dit is het Koninkrijk Gods.

En nu zie ik een wereld, waarin de mensen steeds verder van elkaar wegdrijven. Een wereld waarin de mensen a.h.w. door een onzichtbare film van elkaar gescheiden worden. En ik wil deel zijn van die mensen, want ook zij zijn het Koninkrijk Gods en zonder hen is dat koninkrijk niet compleet. Zonder hen is er geen goddelijk licht en een goddelijke waarheid in volledigheid. En ik kan hen ervaren en hen beleven. Maar zij, zij kunnen mij niet bewust antwoorden. Zij kunnen geen antwoord geven op de natuur rond hen. Zij kunnen geen antwoord geven op het leven. Zij zien alleen zichzelf en hun complexen. Zij zien alleen zichzelf en de dwaasheid.

Jezus leert ons de weg naar het Koninkrijk Gods. En wat helpt het ons, wanneer wij zijn naam roepen, duizend maal, wanneer wij hem lofliederen zingen, wanneer wij hem plaatsen op de altaren en zijn naam schrijven in boeken, die wij het meest heilig noemen van al, wanneer zijn Koninkrijk Gods in dat niet leeft? Wat baat het of je de ruimte bedwingt en de planeten maakt tot een speeltuig van mensen, wanneer je de geest van die planeten niet kent en, ademt wanneer je niet ziet, hoe het spel er is van eeuwigheid en zon en alle dingen, wanneer je niet één kunt zijn ermee? Wat baat het je of je de grootste en de machtigste wapens hebt en de machtigste staten, wanneer je de grootste welvaart bezit en je hebt dat ene niet, dat deelgenoot zijn van anderen? Wat baat het je of de hele wereld je eert, wanneer je in jezelf weet dat je anders bent, dan, je niet waar bent?

In uw wereld zijn zo’n beetje de problemen begonnen, waarvan ik vrees dat ze juist door de misverstanden, juist door dit gebrek aan wederkerig begrip, een groot gedeelte van de mensheid zullen dwingen terug te keren tot een leven, dat ze eigenlijk ontgroeid moesten zijn.

Ik zie hoe juist dat misverstand, dat niet begrijpen van de ander, dat niet deel kunnen hebben aan elkaar, zo dadelijk misschien, de machtige wapens doet gebruiken, die eigenlijk niemand gebruiken wil. Ik zie het gevaar van twist en van verlatenheid. Ik zie de nood van de mensen.

De nood van een mens, die geïsoleerd is te midden van duizenden. Ik zie de gebondenheid van mensen, die zozeer verknocht zijn aan een boekje, waarin hun regels staan, dat ze geen oog meer hebben voor God en voor de zon. Dat ze een medemens niet meer zien als een mens, maar als een getal.

Hoe kun je leven als je eenzaam bent? Hoe kun je leven als je de ander niet begrijpt? Hoe kun je mens zijn, wanneer je niet eerst bereid bent die ander te aanvaarden, zoals die is? Om jezelf te geven zoals je bent? Natuurlijk, ik kan niet van iedereen verwachten, dat hij zal spreken met de wind en dat hij God zal horen in het kabbelen van de wateren. Je kunt niet van iedere mens verwachten, dat hij in de duistere kloven en bergen de eeuwigheid ontmoet. Dat moet een ieder voor zich op eigen wijze vinden. Maar ik zeg u: Er is een Koninkrijk Gods, dat de oplossing is van de problemen. Niet omdat het een leer is, niet omdat het een stelling is, maar omdat het de enige ware gemeenschap is met God, met leven, die voor ons allen bestaat.

Ik zou zo graag in herinneringen verzinken. Een mens is een soort eeuwige pelgrim. En toen mijn leven door de tijd wat versleten geraakte op deze wereld, toen mijn geest steeds feller ging leven en mijn lichaam steeds vermoeider werd, toen besloot ik ook nog een laatste pelgrimstocht te maken. Maar ik kon die niet helemaal volbrengen. En de broeders die mij volgden, die met mij deelden mijn bestaan, hebben mij op een baar verder gedragen, zeggende; ziet, hier gaat een meester. Maar hoe kon ik hun meester zijn? Waren zij het niet, die mij het laatste stukje weegs gedragen hebben?

Zo gaat het u maar al te vaak. Ge meent meester te zijn of knecht. Maar daar, waar gij uw meester draagt, zijt gij de ware meester. Daar, waar een ander u draagt, is uw meesterschap waan. En hoe vaak kun je op het levenspad als mens of in de geest alleen gaan? Het is een voortdurende verbondenheid, het is een eeuwige samenwerking, een scheppen van besef en begrip over en weer.

In mijn leven heb ik dat soms mogen ervaren. En het zijn mooie herinneringen, omdat zij mij tonen, hoe de muren rond een mens gemakkelijker vallen dan die rond een stad. Het verleden is mij dierbaar, omdat ik daardoor ben, wie ik ben. Maar ik geloof, dat het mij het meest dierbaar is, omdat het de toegang is geweest tot een ander bestaan.

O, ik weet het, ik interesseer u misschien niet zo en misschien preek ik wel wat te veel. Maar waarom zou ik niet preken? Waarom zou ik verzwijgen wat in mij leeft? Waarom zou ik niet zeggen wat mijn wereld is? Waarom zou ik niet zeggen; het Koninkrijk Gods is er, wanneer je het maar beseffen wilt. Waarom zou ik niet zeggen; God is in alle dingen en Zijn stem spreekt tienduizend malen, als je Hem horen wilt. Waarom zou ik niet zeggen; de nood en ellende van uw wereld, de kosmische invloeden en alle gevolgen daarvan, zij zijn als nietig en niets, zodra je i.p.v. weerstand te bieden tegen deze dingen met de geest ervan één bent. God is de bron van Al. Erken die God, Die in alles leeft en je bent één met die God, je bestaat uit die God.

O, denk nu niet dat je daardoor groot wordt. Hoe meer je vrij wordt van je eigen beperkingen, hoe kleiner je bent. Maar is het niet beter een grashalm te zijn gedrenkt door de regen, soms gebogen door de wind, dan weer gekoesterd door de zon, dan een boom die telkenmale breken moet en breken zal, als de wind komt? Die uit de regen niet het volle kart puren? Die verzong, verdroog, en ziek elke keer zijn leven geeft? Die grootheid is een waan. Wij zijn minder dan gras voor de voeten van de Oneindige. Dat gras is nog afzonderlijk en wij zijn alleen maar deel van Hem.

Wanneer wij die kleinheid durven aanvaarden van onszelf, de natuurlijkheid, waarmee wij deel zijn van alle dingen, dan kunnen wij de kosmos overmeesteren. Niet door onze macht, maar door onze eenheid ermee. Problemen die voor onszelf bestaan kunnen wij moeilijk oplossen.

Maar als die problemen nu het probleem zijn van een wereld en die wereld lost het op en wij zijn een met die wereld ?

Er was bij ons een broeder. Men noemde hem wel eens dwaas en dom, omdat hij sterk was en eenvoudig. Maar hij had een groot voordeel. Wanneer een ander zorgen had, dan droeg hij de zorgen van die ander en hij lachte er om. Als hij bij ons was op het pad, dan was de nacht niet zo koud, dan was de dag niet zo lang, dan waren de wegen niet zo zwaar. En hij? Hij ontleende zijn kracht aan ons. Want hij vond vreugde om met ons samen te zijn. Die verbondenheid maakte hem sterk. Uit die verbondenheid met ons vond hij de kracht om ons te dienen en te dragen. En zo waren wij sterk. En zo kunt gij sterk zijn.

Ik weet het wel, men heeft mij in mijn dagen gezegd, dat ik een dwaas was en een  revolutionair. Men heeft mij willen uitbannen. Drie maal ben ik naar Rome geweest, voordat ik vanaf een grote afstand de erkenning kreeg, dat ik misschien toch niet helemaal een dwaas was. Maar wat hindert dat? Ook toen er geen paus was, die mij aanvaardde, was de zon er en de regen. Was er de aarde. Was er het droge land in de zomer. Waren er de moerassen met de zoemende golven van muggen, met de vogels. Was er vreugde. Dat wil ik u juist duidelijk maken.

Het is prettig om erkend te worden, maar de erkenning is niet noodzakelijk. Het zijn, het beleven van de eenheid met het leven is het belangrijkste. Waar dit contact niet bestaat is ondergang. In uzelf, voor uzelf, vanuit uzelf voor anderen.

Mijn pleidooi want wat kan ik anders doen dan vragen en verzoeken is dit: Erken hoezeer gij deel zijt van het leven en van de wereld. Erken dat ge zonder dit niets zijt. Erken hoezeer ge deel zijt van de geest, zo gij de geest aanvaarden kunt van God, zo ge God erkennen durft.

Erken dat ge alleen niets zijt. En. dat ge niets kunt zijn in een beperkte groep of in een kleine gemeenschap of in een grote gemeenschap. Maar dat ge alleen werkelijk iets zijt, wanneer ge bewust deel zijt van de totale mensheid, van de totale schepping.

Het Koninkrijk Gods is de aanvaarding. Het Koninkrijk Gods is de erkenning van de eenheid. Voordat wij het gehele rijk hebben doorvorst zullen wij misschien nog een lange, lange tijd volgens menselijke berekening verder moeten gaan. Maar dat is niet belangrijk. Als je het Koninkrijk Gods vindt – al is het maar op één punt – op een moment dan, dan heb je gevonden de zon. Dan heb je gevonden de wind, die je streelt. Dan heb je de vrijheid gevonden van een natuur, die je niet ketent. Dan heb je de vrijheid gevonden van de plechtstatige gewaden in een vrolijke, frisse beweging. Dan heb je de vrijheid gevonden om te leven. En dan heb je voor het eerst de vrijheid gevonden om te sterven zonder de dood te zien.

De wereld gaat ten onder aan haar vrees voor de dood, aan haar haast om voor zich uit het leven iets te putten. En daardoor ontkent ze het leven.

Jezus heeft ons een weg getoond. En ik heb hem – eigenlijk ketters – nooit aangesproken als Heer, maar als broeder. Want hij is deel van God zoals ik. Ik ben deel van Hem. Ik ben deel van de hele wereld. Ik ben deel van alle sferen, van alle sterren. Van alles. En dat wat ik nog niet kern als deel van mijzelf, waar ik nog niet bewust deel van ben, waar ik zelf nog niet in opga, ik zal het ontmoeten.

Gij zult vrij zijn zodra ge uw begrippen van onvolkomenheid, uw tegemoetkomen aan de eisen van anderen een beetje opzij stelt en daarvoor in de plaats zoekt de waarheid van uw leven, maar ook het ware deel zijn van anderen. Dat is wat ik wil zeggen vandaag.

Ach, misschien ben ik weer in de oude fout vervallen en heb ik gepredikt. Maar zelfs predikende wilde ik deel zijn van u. Wilde ik u zien als deel van mijzelf, waartoe ik spreken kan als tot een deel van mijzelf. Daarom, vergeef mij wanneer ik u misschien dingen heb gezegd, die u niet aangenaam vindt of die u niet aanvaardbaar vindt. Vind voor uzelf het beginpunt van Gods Koninkrijk, het eerste licht van vrije verbondenheid, waar ge wilt.

Tenslotte zullen wij één zijn. Ik met mijn woorden en gedachten en gij met de uwe. Want wij zijn niet alleen, tenzij wij dit willen.

En dat is de troost voor een ieder, ook in deze dagen. Dat is het begrip, dat redding kan betekenen voor velen, die muziek zijn en verdoold. En dat is het begrip van een werkelijke vrede, die niet is de lusteloze gelijkblijvende wereld. Maar die is een groei, die niet gebaseerd is op het bestrijden van de vooruitgang van anderen, maar op een zelf nog streven om verder te komen, opdat gij gezamenlijk meer moogt bereiken.

Vrienden, dat het Lumen Deos, het Licht Gods in u moge stralen, opdat de verbondenheid met de werkelijke Kracht voor u allen steeds meer kenbaar moge worden. Wij zullen elkaar nog ontmoeten daar, waar wij niet gescheiden zijn door verschillen van stof of geest, door verschillen van begrip. En daar, waar de zielen huwen in het Goddelijke en vervloeien tot eenheid, daar zullen wij elkaar zeggen dit is het Koninkrijk Gods.

0-0-0-0-0-0-0-0

Het is misschien wat moeilijk om iemand te volgen, die een dichter is van een verbondenheid die de meeste mensen niet kennen. Toch zou ik er graag een paar woorden aan willen toevoegen en zo gelijktijdig een gemakkelijker terugkeer voor het medium mogelijk willen maken.

Te spreken over die grote vrijheid is betrekkelijk eenvoudig. Het is erg gemakkelijk. Het is uitermate moeilijk om die dingen werkelijk te vinden en in de praktijk om te zetten. Toch zijn er mensen, die dit presteren. Er zijn mensen, die dit gepresteerd hebben. Maar als je als mens met deze dingen geconfronteerd wordt, moet je begrijpen dat die dingen groeien. Je kunt niet ineens de volledige vrijheid kennen als een volledig Koninkrijk Gods. Je zou het niet eens kunnen verwerken. Het is dan ook niet zo belangrijk, dat je dat geheel ineens vindt. Het is alleen maar belangrijk, dat je dat ene punt vindt, waarop die heerlijkheid, die vrijheid, die aanvaarding mogelijk is, die u in vele toonaarden vanavond bezongen is.

Dat punt kan liggen in uw geloof, in uw denken, in uw streven. Het kan liggen in handelingen, in uw houding tegenover anderen. Het is eigenlijk niet van belang, welk punt dat is. Het eigenaardige is n.l. dat wanneer je eenmaal een punt hebt gevonden, waardoor je die eenheid met de mensheid beter ervaart, die oneindigheid in jezelf een beetje beter leert kennen, dit vanzelf uitbreidt. Dan behoef je niet eens te geloven in een God of in een hiernamaals.

Wanneer je dat ene punt in jezelf hebt gevonden, dan groeit het andere. En het is geloof ik toch wel erg belangrijk om dat er even bij te zeggen. Want anders zoudt u op het ogenblik misschien willen uitbarsten in een of ander enthousiasme, of het geheel als onpraktisch willen verwerpen. Wanneer je een totaal schema ziet, dan weet je, dat je dat als een mens niet kunt volbrengen of als een geest. Maar wanneer je beseft, dat je een begin kunt maken, dan heb je in ieder geval iets gedaan.

Als er een huis moet worden gebouwd en er is niemand, die een uitgraving durft maken voor een fundament, geen eerste steen durft leggen, dan zal er nooit een huis komen. Wat wij bouwen in onszelf, dat is het huis Gods, de eeuwige tempel, de oneindigheid. Maar wij kunnen die alleen werkelijk vinden, wanneer wij bereid zijn om op een punt ergens te beginnen. Dan is het nog niet eens belangrijk waar. Het is ook nog niet belangrijk met welke planners wij dat doen. Het is alleen belangrijk, dat wij het begin vinden. En dat is naar ik meen zowel door de spreker in het eerste gedeelte als door onze gewaardeerde gast vanavond sterk naar voren gebracht.

Ik zeg u nogmaals niet alle dingen tegelijk willen, maar proberen om ergens dat keurslijf te verbreken, waarin je zit om ergens dat ene punt van contact te vinden, waardoor je niet met een mens of met enkele mensen maar met het leven meer verbonden bent. En als u het mij vraagt zou een poging in die richting – zelfs wanneer die voor vele mensen niet onmiddellijk zou slagen – reeds de oplossing kunnen. betekenen van heel veel problemen en vragen, die in deze tijd bestaan. Het zou de oplossing kunnen zijn voor veel geestelijke problemen en moeilijkheden, waarmee u worstelt.

Het lijkt mij de moeite waard om de proef te nemen. Ik hoop dat u er ook zo over denkt. Want ook ik geloof, dat tenslotte dit alles onvermijdelijk is. Dat wij ons niet aan deze eerlijke eenheid met al het Zijnde kunnen onttrekken. Waarom zouden wij ons dan vervreemden van iets, dat het werkelijke leven is?

image_pdf