12 februari 1963
Wij hebben over het onderwerp inwijding al meer gesproken. En het is misschien goed in dit stadium van onze lessen deze inwijdingen eens na te gaan en te zien welke achtergrond voor die inwijding bestaat en ook hoe bepaalde inwijdingsgebruiken tot stand zijn gekomen. Dit alles kan n.l. verhelderend werken, wanneer wij de stellingen die u bij de Orde en elders hoort met elkaar willen vergelijken, om zo te komen tot een juister inzicht, een beter begrip van de innerlijke weg en eventueel ook een betere magische beheersing.
De oudste inwijdingen staan praktisch alle in verband met het water. Het water is echter in de oudheid niet alleen de representant van de zee, want aan het einde van de wereld is er een grote waterval en daaronder ligt de wereldzee, waarin de wereld drijft. De wereld wordt gedragen door de zee van de eeuwigheid. Die idee, dat het water belangrijk is, maakt al deel uit van de eerste overleveringen, waarbij wij dan te maken hebben met het sjamanisme in zijn primitieve vorm.
De opvatting blijft bestaan en er komt een tweede bij. Wij hebben dan niet alleen te maken met eeuwigheid, maar ook met leven en levenskracht. Het is duidelijk dat hier het bloed als drager van het leven wordt uitverkoren en dat zo water en bloed (en in de vervangende offers bv. het offer van Melchizedek water en wijn) wordt gebruikt.
Nog later gaat men zich realiseren dat een inwijding niet gebaseerd kan zijn op het totaal van de kosmos. Er zijn dan een groot aantal verschillende inwijdingen, die elk een bepaald gebied proberen te omvatten. Er is bv. een groot verschil in de school van Thot en die van Isis. Isis is een school, die in de eerste plaats mystiek-magisch georiënteerd is. Thot is wetenschappelijk-magisch.
De een gaat uit van de essentiële levenskrachten en de inwerking van de goden en godinnen daarop; de ander gaat uit van de wetenschappelijk vaststelbare feiten plus de mogelijkheid om daaraan nieuwe krachten toe te voegen, die echter niet wetenschappelijk kenbaar zijn. Nog later voegt zich aan deze inwijdingen een derde toe; en dan zijn wij al gevorderd tot ± 5000 v. Chr. Wij krijgen dan o. m. te maken in Perzië, in India en China met de filosofische inwijding. De filosofie van die dagen is een poging om de verhouding van de mens tot God en de werking van God t.o.v. de mens te bepalen Ook hierin worden bepaalde geheimen gevonden en ook deze worden neergetekend en overgeleverd.
De geheimen zoals ze thans bestaan, zijn natuurlijk voor een groot gedeelte ontluisterd.
Ik hoop dan ook u duidelijk te maken dat het begrip inwijding niet altijd gelijk is aan het door anderen onthullen van bepaalde geheimen. Dit hebben wij nl. gevonden in de wetenschappelijk-magische richting. De inwijdingen die op Thot of op de Hermetische wetenschap zijn gebaseerd, zijn wetenschappelijk. Hier heeft men een sleutel nodig om de achtergronden der dingen te leren kennen; men moet van daaruit doordringen. Zij vergt echter een zeer grote vorming van de mens. Je kunt niet zo maar de geheime werken van Thot, de hermetische tafelen hanteren, maar moet daarvoor kennis hebben van de bestaande wetenschap en verder een behoorlijke ontwikkeling op het gebied van filosofie en redekunst. Zonder dit kun je niet verder. Thot is dus eigenlijk een elite-inwijding, die grotendeels een verstandelijke weg volgt, en slechts voor enkelen toegankelijk is.
De inwijding met Isis is een van grootste inwijdingspriesterschappen geweest op het terrein zoals door mij gekarakteriseerd. (Wij vinden elders soortgelijke groepen.) Zij baseert zich op de overdrachtelijke magie, die wij o.m. in de vorige lessen besproken hebben.
Hierbij is de mens een deel van het goddelijke. Hij moet dit beseffen. Zijn inwijding kan dus niet bestaan uit een menselijk geheim of een menselijke inwijding. Er is een innerlijk en mystiek beleven voor nodig. De mens studeert, hij houdt zich bezig met werken, met oefeningen, hij herhaalt geheiligde spreuken, vaak in een taal die hij niet eens beseft en op den duur ontstaat in hem een bewustzijn. Er komt een ogenblik dat hij ineens voelt, dat hij ingewijd is. Niemand kan zeggen dat het wel of niet zo is, buiten hijzelf. In de priesterschap betekent dit, dat hij mededeling doet aan zijn meerderen en dat deze hem dan testen. Er is dus sprake van een inwijding die later door de toets, de beproeving, wordt bevestigd. Niet, zoals men zich vaak voorstelt, van een beproeving die gevolgd wordt. door een inwijding. Deze misvatting is zeer waarschijnlijk ontstaan uit de inwijding van Amon van Thebe, waarbij de beproeving wel vooraf gaat aan de inwijding, maar de inwijding op zichzelf niets anders is dan een enkel sleutelwoord of meditatiewoord. De gedachten van de mystieke inwijding hoop ik zo dadelijk af te handelen. Ik wil eerst nog iets zeggen over de filosofische richting.
Bij de filosofie is het het eigen denken, dat de sleutel is van de inwijding. De meester, de leraar heeft een grote rol evenals in de inwijdingen van Thot maar het is niet zijn taak te verklaren. Het is zijn taak om het raadsel te scheppen. Het is zijn taak om de vaak cryptische beantwoording te geven aan de hand van de vragen, die zijn leerlingen stellen.
Wat hij zegt, moet waar zijn. Maar het mag niet als waarheid onmiddellijk en zonder denken kenbaar worden.
De filosofische inwijdingsrichting heeft verder grote voordelen, omdat zij zich kan baseren op alles wat menselijk is. Zij baseert zich dus op politiek, op geloof, op economische verhoudingen en sociale onderscheidingen en hiërarchieën. Het is misschien juist daardoor dat de mooiste voorbeelden hiervan ontstaan zijn in een van de vroegst grootgeorganiseerde rijken, nl. in China.
In China was er een grote keizerlijke hofhouding en deze keizerlijke hofhouding was zelfs zodanig belangrijk, dat het beeld van de hemelen, dat men daar kende, gebaseerd was op de hofhouding. Dat moge blijken uit oproepingen, die men daar magisch gebruikte.
Het komt bv. voor: Hoort mij wel, want ik spreek uit de naam van de vijf keizers der hemelen. En men heeft mij gehoord aan het hemelse hof. Hoort wel, gij die ik roep en dan volgt de naam….. en gehoorzaam het keizerlijk bevel.
En dan heel vaak blijkt de magiër zichzelf ook nog een rang toe te meten, die eveneens ontleed is aan de indeling, zoals die binnen het rijk toen bestond. Het voordeel is hier natuurlijk dat je werkt met levende waarden, met datgene wat rond je bestaat. Dat je het mysterie het mysterie laat en dat je alleen tracht, op grond van hetgeen je beleeft en waarneemt, een redelijk aanvaardbaar beeld op te bouwen. Daarnaast gebruik je wel middelen, die niet meer redelijk zijn, maar je denkt er niet verder over na. De filosofische richting heeft dus het eigen denken gescherpt om te komen tot een zo groot mogelijk concept van de wereld met een zo juist mogelijke toepassing van onredelijke middelen, zodra men als ingewijde optreedt.
U zult begrijpen dat wij wanneer wij al een hele tijd bezig zijn met esoterie ergens een keuze moeten doen. En die keuze wordt moeilijker naarmate men duidelijker beseft wat er allemaal in de wereld bestaat. Het is heel prettig om naar inwijding te zoeken aan de hand van wetenschappelijke gegevens, dat je die heel moeilijk bereikt, vergeet je dan liever. Want je blijft binnen het redelijk kader en dat is binnen de mensheid erg aantrekkelijk. De filosofie heeft het grote voordeel dat je zelfs uit vaagheden voor jezelf iets kunt distilleren, dat waardevol is. Dat je gescherpt denkvermogen op den duur in staat is een bevredigend wereldbeeld op te bouwen en de inwijding wanneer ze niet direct komt in de filosofie verklaard kan worden als toch plaatsgehad hebbend. We kunnen elkaar graden gaan toekennen, die geen werkelijke zin hebben en dit toch filosofisch volledig aanvaardbaar en redelijk maken.
De mystieke inwijding is in zekere zin de moeilijkste. Want in het mystiek-magisch karakter krijgen wij in de eerste plaats te maken met een innerlijke beleving. Het hangt van onszelf af. In de tweede plaats worden wij geconfronteerd met de noodzaak om onze innerlijke beleving te toetsen; dus duidelijk te maken dat die beleving niet alleen een droombeeld is, maar dat ze ons eigen wezen enigszins veranderd heeft. Dat we toegang hebben gekregen tot andere macht, ander inzicht.
Ieder moet natuurlijk weten, welke weg hij kiest. U zult bij ons ongetwijfeld ook op zuiver redelijk terrein op filosofisch terrein zeer veel aantreffen dat voor een persoonlijk zoeken naar inwijding gebruikt kan worden, Maar de mystieke inwijding heeft wel de grootste voordelen in onze ogen. En het is aan deze inwijdingsmethode vooral haar achtergronden dat ik vanavond in het bijzonder aandacht wil wijden.
De mystiek is een jezelf verplaatsen in een belevingswereld, die niet je eigene is. Dat betekent verder dat het eigen ik in die wereld, althans grotendeels, teloor gaat. De achtergrond wordt misschien het best omschreven door een mysticus uit het Oosten, die als volgt schrijft: Wanneer ik tot innerlijke rijpheid gekomen ben, zo ontrukt mijn ziel zich aan de wereld. Ik ken mijzelf niet en zo, zwevend boven alle dingen, erken ik alle dingen en heb aan alle dingen deel. Doch ik handel niet want ik besta slechts. En in het bestaan is de eenheid mij voldoende.
Hij geeft hier dus zuiver weer een verlies van persoonlijkheid, waarbij een persoonlijk bewustzijn wel gehandhaafd blijft, maar eigen daadkracht weg valt. Wij vinden dit in de z.g. mystieke vereniging, zoals die in bepaalde kloosterorden wordt gezocht, weer terug.
Jezus of een andere godheid, ergens anders, openbaart zich binnen het eigen wezen. De wereld heeft geen belang meer. Men is één met deze kracht en ondergaat haar.
Psychologisch gezien brengt dat nogal wat moeilijkheden met zich mee. In de meeste gevallen zoeken wij niet naar een ontkenning van ons eigen ik, maar naar een bevestiging, want wij willen meer zijn, wij willen meer bewust zijn. Wij willen meer bereiken en meer beleven. Toch zal dat “meer” ons voor een groot gedeelte terughouden van de werkelijke bereiking op mystiek gebied. Het is niet; wat ik ben, wat ik doe, wat ik bereik, maar wat door mij geschiedt, wat waarde heeft.
Hier staat de mens dus eigenlijk als onbelangrijke waarde tegenover zijn God. De hele wereld is belangrijk, hijzelf niet. Het kosmisch beleven is belangrijk, hij zelf niet. Wat hij voor de wereld betekent kan belangrijk zijn, maar nooit voor hemzelf. Er is dan ook over het algemeen een groot verzet tegen de mystiek, tenzij men zich daar volledig aan overgeeft. En die volledige overgave houdt dus in, dat een groot gedeelte van eigen besluit en eigen kracht wegvalt en dat men er zich niets van aantrekt of men nu dwaas is of niet.
Wanneer wij te maken krijgen met bepaalde mystieke orden, zo treffen wij daarin altijd weer een reeks patronen aan, meestal rituele patronen, die schijnbaar voor een ieder openstaan. Je kunt bij de dansende derwisjen meedansen. U kunt hun incantaties, hun bewegingen gadeslaan, u kunt er aan meedoen, niemand zal het u beletten.
Er zijn Boeddhistische tempels, waar volgens een zeker magisch ritueel, heilige woorden worden gelezen, bepaalde gebeden worden opgezegd, bepaalde gezangen worden gezongen. U kunt erbij zijn, u moogt meespreken en meezingen. Niemand zal het u beletten. Want de sleutel tot deze waarde ligt zo denkt men in u zelf. De mens die zichzelf daarin verliezen kan en daardoor de innerlijke beleving verkrijgt, is ingewijd. Hij heeft alle recht om mee te doen. Degene die dit niet bereikt, kan 1000 x hetzelfde doen en hij zal nooit iets bereiken. Er is dus geen rede om een ander af te zonderen of uit te sluiten.
Deze gedachtegang is daarom zo belangrijk, wij zijn altijd geneigd om erg geheimzinnig te doen als mensen. Wanneer wij denken, dat wij iets bereikt hebben, iets hogers, een kosmisch geheim, dan doen wij er heel erg geheimzinnig mee. Wij houden ons alsof we alleen onder het grootste voorbehoud onze diepzinnigheden tot uiting mogen brengen, en wanneer het er op aan komt, dan blijkt meestal dat het geheim kan worden teruggebracht tot iets heel eenvoudigs.
Alleen wanneer we proberen eenvoudig te zijn en wanneer wij dus een ieder eigenlijk toelating geven om onze praktijken te zien, onze rituelen te volgen, ja, onze uitspraken aan te horen, dan kan er altijd toch nog wel dat ene zijn. De mens zelf is een sleutelbegrip.
Hijzelf is het die zichzelf inwijdt. Hijzelf is het die in zich de mystieke vereniging met het Hogere bereikt.
Dit kan dienen om een onderscheid te maken tussen stellingen en regels, die voor u belangrijk zijn en die niet belangrijk zijn. Het zal u heel vaak voorkomen, alsof iets te eenvoudig en te simpel is. U hebt het altijd al geweten en het is al zo vaak gezegd; het is waardeloos geworden. Wanneer u zo bent, zult u er ook geen waarden in vinden. Maar het kan zijn dat er ergens een ritme, een zin, een woord in verscholen zit, die voor een ander de sleutel is tot een nieuw innerlijk beleven. tot een nieuw inzicht en daardoor de mogelijkheid tot een mystiek beleven.
Ik maak u hierop attent, omdat de grote waarden van de mystieke inwijding, de mystiek-magische inwijding, vooral dus niet gelegen is in de procedure. De procedure wordt aangepast aan de behoefte en aan de mogelijkheden. Wat belangrijk is, is alleen wat in u gebeurt en verder niets.
Nu kunnen we natuurlijk met deze oude voorbeelden verdergaan. En nu kan ik u bv, weer vertellen over de Isisdienst, waarin bepaalde praktijken bestonden, die lopen, zeg maar, van psychologisch zeer fijne kneepjes tot wat u zoudt noemen grove seksualiteit toe. Er zijn riten bij, die naar uw inzicht misschien, gebaseerd zijn op het gevoel voor muziek of massahypnose en er zijn ook rituelen bij, waarvan u zegt: Zo eenvoudig kan alleen maar een kinderlijke mens het Goddelijke benaderen. Het is eigenlijk onzinnig dat men zich mee bezighoudt.
Ik kan datzelfde gaan vertellen over bepaalde inwijdingsgebruiken van Joden en wij komen niets verder. Want als ik u alleen maar inlicht over wat er was, dan gaat u denken; daarin is dus het geheim. Maar het geheim ligt in uzelf.
Wat is dan de mystieke sleutel? Laat mij voorop stellen dat het voor ieder mens een andere is. Wat voor de een vol mystieke waarde is, wat hem innerlijk vrij, gelukkig en groot maakt, kan voor een andere mens leeg zijn en zonder betekenis. En ook het omgekeerde is waar.
De sleutel zelf bestaat uit het gevoel van innerlijke eenheid. Maar daarmee hebben wij eigenlijk veel te weinig gezegd, Elk menselijk wezen heeft een eigen grondtrilling, dat weet u. Wij zouden kunnen zeggen; dat is zijn lotslijn, zijn kernlijn, die gaat vanaf het Goddelijke, door alle tijden heen tot het begin van het menselijk zijn, de chaos. Deze trilling of hoe u het verder wilt noemen, deze harmonische waarde kunnen wij ook zeggen is de eigenschap van uw wezen. De enige bepalende, u kunt zich aan alles onttrekken, u kunt alle dingen in uw leven, zij het tijdelijk, veranderen. Maar één ding kunt u niet veranderen. En dat is de grondwaarde die u bindt met de schepping van begin tot einde.
Het is deze kracht, deze grondwaarde, die een verbinding vormt van voertuig tot voertuig in de mens. En of je nu 100.000 voertuigen hebt of een, dezelfde grondwaarde zal altijd bepalend blijven voor uw wezen, voor alle mogelijkheden daarbij.
De mystieke sleutel nu is deze grondtrilling, Wanneer er iets is dat u innerlijk zo beroert dat u daarin het contact met het eeuwige, met het tijdloze kunt ervaren – al is het maar in een flits – is hier voor u de enige mogelijkheid om toegang te krijgen tot de mystieke wereld. Tot die wereld waarin ik, God en alle dingen op een wonderlijke wijze met elkaar verwant zijn en er haast geen onderscheid tussen deze is te maken.
Uit ditzelfde grondbegrip, grondprincipe van het “ik” vloeit ook de z.g. magische werking voort. Laat ons niet vergeten dat ook de mystieke inwijdingsgenootschappen en dat zullen er heel wat zijn tenslotte een zekere macht kunnen uitoefenen, bepaalde krachten kunnen oproepen en gebruiken. Maar zij doen dit niet op een buiten het “ik” staande basis of schaal. Zij gaan niet van zichzelf. En hier is weer de grondwaarde die in mij bestaat, gelijk aan de Goddelijke kracht die in mij bestaat. En die Goddelijke kracht is het die bepaalt, waar ik weerklank vind., waar ik een weerkaatsing vind in de eeuwigheid, die bepaalt welke krachten ik aan mij kan onderwerpen en welke niet.
De gedachte dat die grondtrilling belangrijk is kunnen wij overigens terugvinden. Wanneer wij nl. de magie beschouwen, dan zien wij heel vaak dat namen heel belangrijk zijn. En vooral bij de mystieke genootschappen ontdekken wij dat er hele reeksen van namen zijn, die absoluut zinloos zijn; dat er uit oude talen iets wordt beweerd. Om u een voorbeeld te geven: In Griekenland worden er ongeveer 300n.C. nog magische spreuken gebruikt, die uit het Arcadisch voortkomen; dat is een taal die dan geheel uitgestorven is. De mensen weten niet eens wat het betekent; ook de priesters niet. Maar het gaat hen ook niet om de betekenis. Het woord wordt de trillingssleutel. De trillingssleutel, waarmee men dus het grondwezen bereiken kan en zo een tijdelijk contact tussen zichzelf en anderen tot stand brengt. Maar wanneer men zelf niet harmonisch is met die waarde, wanneer het eigen grondgetal daar niet op ingesteld is, zal men niet in staat zijn om dat woord juist te vormen, om die klank juist uit te spreken. Men krijgt geen resultaat.
Er is hiervoor geen verklaring nodig. De mysticus vraagt geen verklaring, hij vraagt beleving. En juist dit zal ertoe geleid hebben, dat een groot gedeelte van de mystieke wetenschap later in filosofische inwijdingen werd gebruikt, maar dan in een poging om de juiste verhoudingen van het Al te verklaren met alles wat erbij komt. Wij hebben echter daaraan zeker geen behoefte. Het kan voor ons gemakkelijk zijn, vooral wanneer het gaat om het kennen van ons eigen wezen, onze eigen mogelijkheden. Dan zullen wij zeker zoeken naar ons eigen grondgetal, naar onze eigen grondtrilling, naar hetgeen daarmee is verbonden: Zelfkennis.
En dan zullen wij daarbij misschien grijpen naar de astrologie en de kabbalistiek, maar dat is alleen maar voor onszelf. Het heeft niets te maken met de zuivere mystieke beleving. Laten we dat even vaststellen. Ook niet met de magie, die op mystieke basis kan ontstaan; de achtergrond daarvan ligt buiten redelijk. En nu ik u dit verteld heb moet ik proberen en dat is heel erg moeilijk om een omschrijving te geven van wat deze mystieke inwijding verder inhoudt.
Wij hebben een sleutel. Goed. Dat is ons eigen grondgetal. Onze eigen basis. Maar wij ontmoeten er schijnbaar heel wat verschillende dingen mee. Het ene ogenblik worden wij geconfronteerd met tegenwerking, met neerslachtigheid, zodat het lijkt alsof je ondergedompeld bent in een zee van inkt. En het volgende ogenblik leven wij in een gulden licht of worden wij omringd door een blauwe gloed van glans. Want elke beleving heeft weer een eigen karakter. Het ene ogenblik ontmoet de christelijke mysticus een glorende Jezus, het volgende ogenblik een menselijke, een ander ogenblik een lijdende en bijna verslagen Jezus.
Toch zijn de belevingen allemaal op hetzelfde gebaseerd. Wij kiezen dus zelf ook wat er eigenlijk uit voortkomt. Wanneer ik nl. de sleutel gebruik, dan ben ik ook altijd dat wat zichzelf niet geheel verliest. Want er blijft een bewustzijn, een ervaring, een waarnemen.
Mijn eigen daden en handelen, mijn problemen, tot zelfs het weer, en het al of niet honger hebben, spelen een rol. Mijn lichamelijke toestand speelt een rol. Al die dingen tezamen bepalen de manier waarop ik binnen de mystiek iets bereiken kan.
Ik wil de achtergrond hiervan zo eenvoudig mogelijk schetsen en zeggen: Het is niet slechts wat wij zijn, ons grondgetal en onze basis, maar ook hoe wij zijn, dat bepalend is voor de ontmoeting met het eeuwige. Wij kunnen deze ontmoetingen nimmer vinden d.m.v. een ander. Wij kunnen ook niet zeggen dat een bepaalde daad, een bepaalde handeling of een bepaalde toestand noodzakelijk is. De ware mystiek en het waar mystiek geheim liggen nl. alleen in ons persoonlijk bestaan en in de wijze waarop wij ons aanpassen.
Wanneer wordt geleerd dat men in de mystieke inwijdingen alleen moet zijn, dat men zich gedurende drie dagen van spijs en gedurende 12 uur van drank heeft te onthouden, dat het lichaam volledig rein moet zijn, dan is dat alleen maar een poging om de mens te beïnvloeden. Het heeft niet met de inwijding zelf te maken. Ook wanneer wordt gezegd dat de tempelwake belangrijk is omdat juist daar God spreekt tot de mens inwijdingen in verschillende priesterorden en kloosterorden, ook tegenwoordig nog ridderslag, zelfs de ridderwijding, ook een inwijdingsprincipe zoals die in de Middeleeuwen bestond. Zij alle worden door een nachtwake voorafgegaan en wel voor een altaar. Maar ook dit altaar is eigenlijk van minder belang. Het gaat om de geheiligdheid. Op het ogenblik dat wij iets doen, iets beleven, iets doormaken, waarin wij onszelf volledig goed en tevreden kunnen voelen, waarin wij onszelf kunnen wegcijferen, waarin onze gedachten het Hogere kunnen aanvaarden, zonder onmiddellijk dit Hogere om te buigen tot een verheerlijking van of een kritiek op ons eigen wezen, dan hebben wij weer de juiste weg.
Er bestaat voor een ieder een persoonlijk geheim. U hebt allemaal wel eens gehoord van de z.g. geheime naam van de mens of bij anderen de geheime naam van God. En dan zal u verteld zijn hoe deze met veel moeite wordt verworven in jezelf, letter na letter. Of hoe de naam, de werkelijke naam die men heeft, de geheime naam zich keer op keer kan wijzigen, kan veranderen. Dat is in zekere zin waar. Want wij bouwen dus in onszelf het begrip op van onze grondwaarde.
Wanneer er een woord is dat ons of het nu onzin is of niet a.h.w. beroert van top tot teen, van binnen tot in de toppen van onze haren, dan hebben wij daarmee een woord gevonden dat voor ons belangrijk is. Dat kan voor een ander nog net zo goed onzin blijven. Wanneer wij die sleutel naar buiten toe gaan gebruiken, dan zien wij, dat ze voor een ander niets betekent, Vandaar dat wij in veel genootschappen; die van deze mystieke mogelijkheid gebruik wil maken te horen krijgen, dat dit woord zo geheim is, dat men het nooit mag uitspreken, daar het. anders zijn waarde verliest. Dat is juist. Want zodra wij de innerlijke sleutel gaan vergelijken met anderen, baseren wij ons niet meer op de invloed die zij op ons heeft, maar op de invloed die zij bij anderen al dan niet heeft. En wij hebben niet met anderen te maken, maar alleen met onszelf.
Alle krachten die in het Al bestaan, kunnen door ons bereikt worden. Maar er is slechts een betrekkelijk klein gedeelte van die krachten waarmee wij onmiddellijk verwant zijn.
Voor alle andere krachten, zal ons contact lopen via het totaal kosmische, tot het centrale punt van het Al. Onze sleutel, onze inwijding, die wij zelve vinden is nu de bron, het woord, de trilling, het ritueel, dat ons direct met het eeuwige in contact brengt. Op het ogenblik dat wij zeggen, dat het eeuwige daarmee niets te maken heeft dat dit ónze daad of onze lust is is dat eerder verkeerd dan goed. Op het ogenblik echter dat wij daarin juist het Hogere erkennen, is het wel goed. Dan heeft het zin en dan kunnen wij, via het Goddelijke, alle harmonische waarden bereiken en hebben wij, wat men noemt, de absolute heerschappij der ziel. De term die hiervoor soms gebruikt wordt is, vrij vertaald, zielenmeester of zielenheerser.
De ingewijde die deze waarde dus bereikt, leest en spreekt in de ziel van een ander. Maar hij doet het nimmer onmiddellijk en vanuit zichzelf, het is geen telepathie. Het is een wezens erkennen via en vanuit het Goddelijke. Zo zal u duidelijk worden dat de God, Die de mysticus kent, veel verschilt van de godheid die een religieuze zich bv. voorstelt. Voor de mysticus is God niet een mens, een figuur, een gestalte, of een punt. Hij is een onbekende ruimte, waar alle wegen samenkomen, waar alle krachten elkaar ontmoeten en waar dus de kennis van het Al bestaat. Meer niet en ook niet minder.
Dat hij daarnaast zijn God ook nog ziet als een bewust wezen, vloeit voort uit de godsdienstige vorming. Maar in zijn tactiek, zijn poging om het innerlijk wezen te verhogen en binnen te dringen in de oneindigheid, maakt hij alleen gebruik van God als een soort clearinghouse, als het punt, van waaruit de waarheid omtrent alle dingen toegankelijk wordt.
Nu moet u goed onthouden:
- De weg van elk wezen dat een mystieke sleutel vindt, gaat regelrecht tot het Goddelijke, maar het bewustzijn van dit wezen ontmoet achtereenvolgens verschillende grootkrachten, die schijnbaar de volledige waarde van het nu erkende leven voor u dus het stoffelijk bestaan in zich draagt. Zo is elke mystieke beleving er een waarbij men vele goden ontmoet en in de schijnbare leegte van de Godheid het contact met alle leven en alle waarden gedurende alle tijden tot stand brengt.
- Waar men zichzelf inwijdt is het onmogelijk te zeggen of een mens al dan niet een inwijding heeft ontvangen. Wanneer iemand dat zegt, kun je dat aannemen. Maar wanneer de inwijding wordt omschreven mag worden verwacht dat deze bewezen wordt.
- Alles wat wij doen, moet passen binnen het grondpatroon van ons eigen wezen. Juist in de mystieke inwijding is de kern van ons eigen bestaan belangrijker dan wat ook. Het overtreft in zijn belangrijkheid alle wetten, alle regels, alle gebruiken en alle kennen. Wat ik ben moet ik zijn. Ik ben dit niet omdat dit voor mij bevredigend is, maar omdat ik door mijzelf te leven, een voortdurende schepping in de wereld tot stand breng van de grondwaarde, die in mij bestaat. Ik geef de sleutel een voortdurende uitdrukking en hoe sterker de sleutel rond mij in de wereld wordt uitgedrukt, hoe sterker de goddelijke kracht in mij onmiddellijk werkt.
- Elke inwijding heeft als hoofdeigenschap een innerlijke verandering. Zonder innerlijke verandering geen inwijding. De innerlijke verandering zal over het algemeen betreffen het gedachteleven, daarnaast heel vaak de lichamelijke gesteldheid, de beheersing en de gebruiken, maar zij zal in ieder geval het gevoelsleven zeer sterk beïnvloeden en wijzigen.
- Zij, die naar een inwijding zoeken, zullen deze vanuit zichzelf moeten vinden. Alle inwijding, die door een ander gegeven wordt, heeft geen oneindig of kosmisch nut, maar kan er ten hoogste toe voeren dat men bepaalde handigheden verwerft, die dan echter teloor kunnen gaan met het achterlaten van een of meer voertuigen. Dus bij uw dood. De overgang. Op het ogenblik dat wij onze redelijke maatstaven aanleggen aan het oneindige, zullen wij God beperken. De mens, die alleen filosofisch een inwijding zoekt, zal een grote hoogte kunnen bereiken, maar hij bereikt nimmer het punt waarin hij, middels het Goddelijke, met alle dingen waarlijk verbonden is. Daarom is het goed om de mystieke beleving, ook wanneer men een andere weg heeft gekozen, toch een zeer grote nadruk te verlenen.
En dan ten laatste: Er is geen sprake van bv. een geestelijke leiding, die voert tot inwijding. Men kan u helpen zoveel men wil. Men kan u echter nimmer dwingen om een inwijding te ondergaan. Men kan u er ook niet toe brengen de waarden van de inwijding innerlijk juist te beseffen.
Wanneer ik dit allemaal heb gesteld, dan heb ik hiermee meen ik, de achtergrond wel geschetst van die mystieke inwijding, die voor ons zo buitengewoon belangrijk is. Nu moeten wij wanneer wij eerlijk zoeken toch ook nog even anders gaan denken. Dit zijn wel de feiten. Maar wij staan zelf tegenover het leven. Wij verlangen iets van het leven. Wij hebben onze eigen wensen, wij hebben onze eigen eisen. En wij zijn gewend om die te projecteren tegen de buitenwereld. Wij verlangen in de eerste plaats iets van een ander, pas secundair van onszelf. Wij verwachten van de wereld een antwoord, niet van onszelf. Daardoor staan wij dus altijd in een voor ons persoonlijk niet erg prettige relatie met het Al. Wij worden enerzijds gedreven door wat wij zijn, door onze grondpersoonlijkheid. Wij worden gedreven door alles wat er verder in ons bestaat en leeft en anderzijds kunnen wij dit niet aanvaarden. Wij worden gebracht tot een veroordelen van de buitenwereld, of het stellen van eisen aan de buitenwereld. En wanneer die niet beantwoord worden, komen wij in een innerlijke staat die, soms haat, soms nijd, soms zelfverachting en soms zelfverheffing ten gevolge heeft.
Wij moeten goed begrijpen dat alles wat wij zijn, normaal is. En wanneer het gebaseerd is op onze persoonlijke werking, op dat wat wij innerlijk zijn, dan is dat voor ons juist, zolang het niet voor ons strijdig is met God. Er bestaat voor ons in feite niets hogers dan God en ook niets anders. Er zijn geen wetten, die langzaam gewijzigd worden, er is een absolute wet. Die absolute wet is gebaseerd op datgene wat wij nu zijn en altijd zullen zijn, onszelf.
De magie die hierbij te voorschijn komt, toont al precies dezelfde aspecten. Je kunt magisch zeer veel bereiken door handelingen, die schijnbaar geen samenhang hebben met hetgeen je bereiken wilt. Wanneer men iemand wil doden en men schiet een pijl af, dan is er nog een overeenkomst. Dan kunnen wij nog zeggen; hier is een vorm van sympathische magie. Maar wanneer iemand een ander doden wil en hij blaast alleen maar in de lucht, dan is daar geen samenhang. Toch blijkt deze magische methode ofschoon zwart, gezien haar instelling net zo goed te werken.
Wij kennen het aanspuwen van een mens om te genezen, maar wij zien hetzelfde om een mens te doden. Wij ontdekken dat deze zelfde aanspuwing gebruikt wordt om demonen uit te drijven, maar ook om duivelen samen te lokken. Het is wel heel duidelijk, dat dus het teken op zichzelf niet zo belangrijk is. Alleen wanneer wij de zuiver sympathische magie bedrijven, die vanuit mystiek standpunt gezien behoort tot de lagere vormen, hebben wij op overeenstemmingen, op harmonieën e. d. te achten in de wereld.
Indien wij met de mystieke kracht werken hebben wij alleen maar te letten op ons eigen wezen plus de erkenning van het Hoogste in ons eigen wezen. We kunnen dus soms heel vreemde resultaten bereiken. Maar al die resultaten zijn gebaseerd op ons gevoel.
Wanneer u voelt innerlijk, dat u een medemens kunt helpen, dan kunt u die mens helpen wanneer u het probeert. Maar indien u twijfelt daaraan, zult u die medemens waarschijnlijk niet kunnen helpen. Voelt u dat het niet kan, dan is Uw beste pogen nog te weinig. Dan gaat het niet.
Wanneer u probeert de toekomst te lezen en u twijfelt eraan dat het mogelijk is, dan kunt u enkele flarden opvangen. Maar meer niet. Bent u ervan overtuigd dat het wel mogelijk is, dan zult u meer opvangen, Maar beleeft u die werkelijkheid innerlijk, dan zal uw uitspraak altijd juist zijn.
De banden die er bestaan tussen u en al het andere, kunnen dus, vanuit de mystieke weg gezien, worden als delen van eigen beleven. En wanneer wij er nu verder bij zeggen dat ik natuurlijk de weg ben dat is een oud verhaal, de meesten uwer kennen het wel en dat die weg reikt van het, begin tot het einde der schepping, dan kan ik ook zeggen; alles waarmee ik ooit gereleerd geweest ben en gereleerd zal zijn in de toekomst, is in mijn wezen behouden. Wanneer ik uitga van de grondstelling van mijn wezen; de basiswaarde, dan zal ik uit deze basiswaarde alles kunnen kennen waarmee mijn wezen in toekomst of verleden in verband staat.
Hierdoor krijgen we dus een heel ander inzicht, de dingen krijgen een heel andere betekenis. Het gaat ook niet meer om “men”. Om wat men zegt. Het gaat om wat ik ben.
Een voorbeeld: leven is in zekere zin een kunstwerk creëren. Wanneer een schilder echter schildert om de bijval van anderen te verwerven, zal hij nooit een groot schilder zijn.
Wanneer hij echter zijn eigen innerlijk, zijn eigen visie en beleven vastlegt op het doek, zonder daarbij op anderen te letten, zonder hun eisen daarbij belangrijker te achten dan hoogst noodzakelijk is, dan zal diezelfde schilder een groot kunstenaar zijn. Denk u maar aan de beroemde Nachtwacht van Rembrandt, die onder soortgelijke condities tot stand kwam.
Ons leven kunnen wij natuurlijk baseren op de wereld, het oordeel van de wereld en hoe het vanuit het standpunt van een ander is. Doen wij dit echter, dan is ons beleven voor deze tijd, dan is het voor dit leven. En misschien belangrijk. Het zal voor de bewustwording zijn betekenis hebben en hoe beter we het proberen te doen, hoe groter die betekenis.
Maar gaan we de mystieke weg, dan gaat het er ons niet om iets te creëren wat nu juist is, wat nu aanvaard wordt; dan gaat het er om iets te creëren wat zo lang wij bestaan, van begin tot einde, voor ons aanvaardbaar blijft. En daardoor binnen het Goddelijke voor alles aanvaardbaar is. U zult begrijpen dat daardoor de grote tegenstellingen verklaard kunnen worden tussen de vele systemen.
Wanneer u te maken krijgt met bv. de religieuze mystici, dan komt u tot de ontdekking dat zij zelfkwelling, zelfontzegging e.d. gebruiken als hulpmiddel. Gaan wij daarentegen naar het verre Oosten toe, dan bestaan er sekten, die evenzeer mystici zijn, maar die juist in een volledig uitleven van zichzelf, hetzelfde effect proberen te bereiken. Er is tussen deze geen verschil. Het enige verschil is de weg, die men kiest. Het is iets wat voor hen meer aanvaardbaar is. Maar het resultaat kan bij beiden volledig gelijk zijn.
En zo is het ook met een magische handeling. Bij een sacrament, zoals dat bv. in de christelijke kerken gehanteerd wordt als doopsel, hebben wij ook te maken met een zekere mystiek. Hier is de kracht ook mystiek bezielend. En het eigenaardige is alweer dat het er niet om gaat hoe dat daarbuiten wordt beseft of hoe een kind, dat gedoopt wordt de doop zal ondergaan, het gaat er om welke geestelijke band er bestaat binnen de kerk. En in feite wordt de kerk gerepresenteerd door de aanwezigen onder leiding van een priester.
D.w.z. dat een sacrament dat volledig gelijk wordt toe gekend in 500 kerken, 500 maal een verschillende betekenis en waarde kan hebben. Uiterlijke waarden zijn niet bepalend voor de innerlijke waarden.
Het sacrament kan de meest eigenaardige vormen krijgen. Er zijn plaatsen waar men munten achterover de schouder werpt en daarmee een zekere sacramentele band, tussen zich en een zekere Godheid tot stand brengt. En er zijn andere methoden waar men in gebed samenkomt en door het uitspreken van een zegenformule ook een soort sacramentele werking tot stand brengt. Schijnbaar zijn deze dingen verschillend, praktisch kunnen zij volkomen gelijk zijn.
Dit te beseffen is belangrijk voor u. Want juist nu u aardig wat grondslagen hebt gekregen voor magie, en wat er verder bij hoort in verschillende denkwijzen en systemen tot uiting is gekomen, nu wordt het noodzakelijk dat u begrijpt dat uw eigen wezen beslissend is.
Niet omdat dat eigen wezen zo belangrijk is, maar omdat het de enige sleutel bevat, de kern van uw eigen wezen, waarmee God en de goddelijke Kracht onmiddellijk bereikbaar zijn. Het is ook geen kwestie van vroomheid wanneer wij mystiek beleven. Mystici zijn niet vroom, zij zijn niet godsdienstig, zij zijn niet heilig. Ze zijn wel in zichzelf verzonken. En de esotericus, die met de mystiek geconfronteerd wordt, vraagt zich wel eens af of die mystiek nu wel voor 100 % aanvaardbaar is. Want, zo zegt hij, wij hebben een langzame en moeilijke weg in onszelf af te leggen. Dat is inderdaad waar voor het bewustzijn. Maar dat geldt niet voor het totale wezen. Wanneer u f.100, in een tas hebt, waarin nog heel veel andere dingen zitten, dan kan het tijd kosten om die f.100, uit te tellen, ze eruit te halen, maar ze zijn er altijd. Nu is het hele verschil tussen de esoterie, die het bewust probeert te doen en de mystiek die dus uitgaat van de Goddelijke werking onmiddellijk deze: men weet altijd dat men die f. 100, heeft, nl. de eeuwigheid. De mysticus schrijft een cheque uit en vraagt zich niet af hoe de middelen staan. Hij is er van overtuigd dat het voldoende is. De esotericus probeert regelmatig zijn bezit na te tellen om er zeker van te zijn dat hij de komende uitgaven kan dekken. Waar in feite de esotericus zowel als de mysticus beseft dat hij de eeuwigheid heeft.
D.w.z. een oneindigheid van tijd en momenten; dat hij een oneindigheid van kracht heeft, nl., de eeuwigheid en eeuwigheid is onvergankelijkheid. Zolang daar maar enige beweging in is, kan elke afstand dus worden afgelegd, kan elke prestatie worden verricht en zal men ook moeten toegeven dat het heden niet zo belangrijk is.
De mysticus zegt dan ook niet vandaag. De esotericus probeert het soms te doen. Het gaat er dus om; ga ik uit van wat ik nu schijn te zijn in mijn eigen ogen? Het “ik”, wat ik nu ben, of ga ik uit van datgene wat ik innerlijk moet te zijn? En dan moet ik dus ook dat geloof hebben. Dat onbewijsbare weten in mijzelf waaruit ik mijn eigen eeuwigheid besef. Wanneer ik dit allemaal verteld heb, dan zult u vooral bij herlezing ontdekken, dat er schijnbaar weinig nieuws is gezegd. Ik zeg schijnbaar. Maar een richting aanwijzen is altijd eenvoudig. Ik heb u als een wegwijzer de verschillende wegen aangeduid. Ik heb u omtrent een weg wat meer gegevens verstrekt. Nu moeten wij echter ook de praktijk van het menselijk leven bezien.
En de praktijk van het menselijk leven schept in de eerste plaats noodzaken. D.w.z. er zijn in ons leven onontkoombare verplichtingen en banden. Deze te ontkennen is vanuit een menselijk standpunt dwaas. Op het ogenblik dat wij dit n.l. doen, brengen wij onszelf en onze wereld in verwarring. In strijd met onze wereld kunnen wij onszelf niet meer beseffen. Slechts, indien wij onverschillig zijn voor de wereld, kunnen wij het mystiek beleven, de mystieke gebondenheid onbeperkt handhaven. En dit bestaat in de doorsneemens niet.
Wij moeten dus uitgaan van het standpunt: Wij moeten uit onze eigen wereld en haar wetten werken. Maar wij moeten dit zodanig doen dat ons eigen wezen daarbij zoveel mogelijk tot uiting komt. Het eigen wezen heeft nu eenmaal zijn eisen en wensen.
Psychologisch en fysiek, heeft het zijn behoeften, ook in gevoel en gevoelswaarden.
Wanneer wij uitgaan van het standpunt dat deze dingen nu eenmaal in ons bestaan en daarom aanvaardbaar zijn, dan besparen wij ons al veel moeilijkheden.
Maar wij moeten daarbij ook rekening houden met de wereld. Op het ogenblik dat hetgeen voor ons aanvaardbaar is, voor de wereld als zodanig onaanvaardbaar is, moeten wij er voor zorgen dat het niet tot uiting komt of slechts in zoverre als het voor die wereld nog te tolereren is. Het scheppen van een vijandschap tussen jezelf en een deel van het Al, betekent vaak het verbreken van de goede, de lichtende magische band, dus het vermogen om ook langs schijnbaar bovennatuurlijke weg te werken.
Het betekent daarnaast dat wij onszelf niet meer gaan zien de wereld, maar dat wij onszelf gaan zien als een tegenstelling tot iets wat leeft. Vijandschap en haat zijn dodelijk.
Vijandschap en haat komen ook uit ons wezen voort, wanneer wij teveel onszelf willen uitleven zonder daar enige beperking bij te erkennen. Maar wij kunnen altijd toch wel ergens de weg vinden waardoor wij onszelf zijn, zonder de wereld of het leven daar om te moeten haten of iets als vijand te zien of te bestrijden.
Zo is er ook de kwestie die in het menselijk leven een grote rol speelt, nl., die van eerlijkheid en rechtvaardigheid. Eerlijkheid vergt, dat men een ander niet bedriegt. Dat is volkomen waar. Ik kan anderen echter onbewust vaak bedriegen. Op het ogenblik dat ik uitga van mijn eigen wezen alleen en van daaruit een maatstaf stel voor anderen, dan ontstaat er nl. het grootste gevaar wat er maar zijn kan; een poging tot gelijkschakeling van de gehele wereld aan mijzelf. Maar eerlijkheid is dat niet een poging om die wereld oprecht te behandelen, maar om die wereld onderdanig te maken aan mijn maatstaven.
Mijn eerlijkheid zal zich dus in de praktijk moeten beperken tot het uiten van datgene wat noodzakelijk is en het altijd juist beantwoorden van elke vraag die ons gesteld wordt. Wij mogen dat rustig onder een voorbehoud doen. Wanneer ik een vraag eerlijk beantwoord is het dus niet noodzakelijk dat ik deze vraag zodanig beantwoord dat een ander daarvoor geen enkele interpretatie buiten de juiste kan vinden. Slechts wanneer hij verder vraagt en dus informeert of zijn mening juist is, zullen wij moeten corrigeren. Het is misschien een beetje vreemde opvatting van eerlijkheid. Maar een mysticus moet begrijpen dat alle eerlijkheid tenslotte ook een onwaarheid is. Want het is een beperkt beleven. Een zeer beperkt bestaan en slechts wanneer je God in jezelf erkent en van daaruit de waarde nooit een oordeel van een bepaalde toestand erkent, is het mogelijk daaromtrent iets eerlijk te zeggen en dan is eerlijkheid alleen nog maar uit te drukken in gelijkenissen, in voorbeelden, omdat zij, nu eenmaal geen directe omschrijving meer verdraagt.
Hetzelfde is het met rechtvaardigheid. Rechtvaardig zijn tegenover een ander betekent voor de doorsneemens: Die ander niet aantasten maar die ander ook laten lijden onder de consequenties van zijn eigen daden. Ook hierbij weet de mysticus dat deze menselijke begrippen van rechtvaardigheid niet overeenstemmen met de Goddelijke begrippen.
Wanneer vanuit het “ik” een oordeel wordt geveld wat bij rechtvaardigheid in feite het geval is dan betekent dit wederom het opleggen van eigen waarden aan de wereld, zonder de waarden die de wereld zelf heeft, te erkennen of te kunnen kennen.
Mijn rechtvaardigheid is op aarde altijd een middel om mijzelf uit te drukken, maar zij is niet een uitdrukking van het Goddelijke. Ik moet beseffen dat de Goddelijke rechtvaardigheid totaal strijdig kan zijn met mijn eigen begrippen van rechtvaardigheid.
Ik geef een voorbeeld aan. Een mens leeft volgens uw inzicht lichtzinnig en slecht. Toch krijgt die mens op zijn pad steeds weer het goede. Die mens vindt de goede vrienden, die vindt het kapitaal. Die vindt de goede zakenrelaties, die vindt de goede woning, en alles wat maar begeerlijk is. En tenslotte leeft hij toch niet erg netjes, zoals u vindt, en zijn zijn handelingen heus niet altijd even eerlijk en rechtvaardig.
U zegt dan: dit is onrecht en uw gevoel voor rechtvaardigheid zal u er vaak toe brengen om een dergelijk mens haast vijandig te bejegenen. Hij verdient het niet. Want deze mens heeft in een vorig leven alles aan anderen opgeofferd, hij heeft daarbij nog niet het juiste bewustzijn gevonden, terwijl hij nu het bewustzijn, dat hem vroeger in zijn offeren beheerste, uitleeft terwijl hij ontvangt, herstelt de kosmische wet binnen die mens alleen maar een evenwicht van belevingswaarden. Wat hij ontvangt is volkomen zijn recht, want hij heeft het eens gegeven, of hij zal het eens moeten geven.
Daarom is Goddelijk gezien juist, wat binnen een beperkt menselijk standpunt gezien, onjuist is. En ook het omgekeerde kan voorkomen. Dit te erkennen is voor de mysticus gemakkelijk. Want hij herkent de levende kracht in alle dingen. Hij oordeelt niet over omstandigheden, maar hij zegt doodgewoon: Hier is een harmonie of er is geen harmonie.
En waar geen harmonie met mijn wezen mogelijk is, heb ik niets te zeggen. Waar een harmonie ontstaat kan ik begrijpen, kan ik beleven en kan ik zelfs helpen.
Op deze wijze zal de mysticus dus rechtvaardigheid zien als een voortdurende opbouw, terwijl de mens – en heel vaak de filosoof – zelfs het idee rechtvaardigheid eerder ziet als een afbreken van het onjuiste, opdat later het juiste gebouwd kan worden. Hen corrigeren.
De mysticus bevestigt. De mens corrigeert.
Alle waarden die er menselijk bestaan in uw eigen wereld, plus een groot gedeelte van de geestelijke waarden die u in de vormkennende sferen opdoet passen binnen deze gestelde regels.
Het zal u duidelijk zijn dat wij niet afstand kunnen doen, wanneer wij als mens leven en de menselijke wereld ervaren van alles wat die menselijke wereld aan maatstaven hanteert. Wij kunnen niet plotseling gaan zeggen, dat onrecht recht is en omgekeerd, omdat wij het innerlijk voelen. Want wij hebben een vaste maatstaf nodig. Maar laten wij toegeven dat wij die maatstaf alleen erkennen, omdat onze wereld erop gebaseerd is. Niet omdat zij kosmisch juist is.
Laten wij niet uitgaan van een menselijk begrip van goed en kwaad, van rechtvaardigheid, eerlijkheid of waarheid, wanneer wij tot God gaan. Laten wij tot God gaan vanuit ons eigen wezen en vanuit Diens Waarheid, Diens rechtvaardigheid, Diens kracht, aanvaarden.
Hier ligt ook voor de filosofische inwijding een van grootste struikelblokken. De filosofie, komt op een gegeven ogenblik voor het zelfde punt dat ik nu aanroer. Er komt een ogenblik dat er geen goed en geen kwaad is, er geen maatstaf meer is. Maar er moet toch ergens een maatstaf zijn, een Orde, die alles ordent. En men komt dan tot ditzelfde punt. Maar wanneer ik vanuit mijzelf denk, dan kan ik weliswaar theoretisch aanvaarden dat ergens een ware wereld, een ware rechtvaardigheid enz. bestaat, maar ik kan niet aanvaarden, dat deze ook voor mij en mijn wereld geldt. De filosofische inwijding komt echter op een ogenblik zover dat het “ik” zich los kan maken van dit denken. Op dat ogenblik is het voor het “ik” nog steeds een filosofische opbouw, maar voor de doorsneemens is het ook mystiek geworden, die is verborgen achter de redelijkheid. Het is voor de mens niet meer te volgen. En datzelfde geldt ook voor de andere vormen van inwijding. Ergens is er een grens. Wanneer wij die grens naderen, dan vallen de waarderingen weg. Wanneer wij esoterisch bewust willen worden, een zeker magisch gezag willen verwerven, moeten wij beginnen met dit te begrijpen. Mij moeten beseffen dat wij onze eigen maatstaven mogen hanteren, maar dat ze alleen voor onszelf te hanteren zijn. Dat ze nimmer kosmisch, of een alomvattende betekenis hebben. Dat wij banden mogen scheppen, maar dat die banden in feite niet zo bestaan. Dat de werkelijkheid alleen gevonden kan worden, wanneer je innerlijk opgaat tot het Hoogste en vanuit het Hoogste ontvangt.
En u kunt ook leren beseffen op die manier dat is het voordeel van de mysticus ook weer boven de anderen, ook boven degenen, die de zuivere magische inwijding doen dat hier de bron is van alle krachten en dat zo het “ik” kan opgaan tot het Hoogste, de mystieke beleving, waaruit alle resultaten voortkomen.
Ik hoop dat ik voor vandaag hiermede mag volstaan, en ik hoop dat u deze sleutel – want het zijn inderdaad sleutels die u hebt gekregen vanavond – ook op de vorige lessen zult toepassen. Want de manier waarop u: in de volgende maanden hiermede werkt, zal van grote invloed zijn op hetgeen wij met en voor u kunnen doen het volgend jaar. Ik hoop dat u ergens die innerlijke maatstaf vindt, die voor u zo belangrijk is.
0-0-0-0-0-0-0-0
De verschillende aspecten van geloof.
Ik zou vanavond nog eens met u willen spreken over verschillende aspecten van geloof, van godsbesef. Op het ogenblik dat iets voor mij zeker is geworden, is het een kracht die in mij leeft. Het geloof aan een onwaarheid kan soms een grotere invloed hebben op het leven en het bewustzijn van een mens dan een waarheid, die hij onverschillig heeft vastgesteld, maar waar hij zich verder niet in verdiept en waarmee hij geen rekening houdt.
Hetzelfde geldt voor God. Wij kunnen aan een God geloven op een betrekkelijk onverschillige manier. Wij weten dat Hij er is en wij menen dat wij alles omtrent Hem Weten, en wij leven toch ons eigen leven. Deze God kan misschien dichter staan bij de grote werkelijkheid dan de godheid die door een ander wordt vereerd en waarmee hij elke dag leeft. Misschien dat die godheid waarmee hij leeft alleen maar een houten beeld is.
Misschien is het alleen maar een dwaasheid, maar voor hem is het een levende god en die god werkt op hem in, uit die god put hij zijn krachten, die god heeft voor hem betekenis.
Alle waarden die in het menselijk leven bestaan zijn betrekkelijk. En die betrekkelijkheid wordt niet alleen tot stand gebracht door de verhoudingen in de natuur of in een grote werkelijkheid, maar voornamelijk door de wijze waarop wij zelf daarin opgaan. Wanneer gij meent vermoeid te zijn, zo zal uw lichaam veerkrachtig zijn en toch verlaat de kracht uw leden, ze worden loom en loodzwaar en ge kunt niet verder. Gij zijt uitgeput. Ofwel uw lichaam kan uitgeput zijn. Maar wanneer de geest opvlamt met een hoop, met een beweegreden, dan kan net nog verdergaan, terwijl het onmogelijk schijnt te zijn, dat nog een schrede wordt verzet.
Hier ligt de grote waarheid van geloof, van God. En hierin ligt ook wel degelijk de waarheid van het leven, dat wij op aarde of in de sferen slijten. De werkelijkheid rond ons is voor ons van belang. Zij is voor ons het kader, waarbinnen wij moeten leven, waaruit wij moeten putten. Maar dat waarin wij geloven, is voor ons het belangrijkste. En wanneer ons geloof onjuist is, zo zullen wij er toch nog kracht uit kunnen putten. En wanneer ons standpunt niet juist is, maar wij zijn er innerlijk volledig één mee, zo zal het toch ons leven blijven bepalen.
Er zijn veel punten in het menselijk bestaan, waarbij wij geconfronteerd worden met de ontgoocheling. Dat onze God niet antwoordt, dat ons geloof geen waarde schijnt te hebben. Men zal denken dat dit dan de schuld is van de God of van het geloof, maar in feite is het de mens zelf die schuld heeft. Want wanneer je gelooft moet je overtuigd zijn.
Wanneer je gelooft in een God Die met je is, Die je helpt, dan moet je dat zeker weten in alle dingen, niet slechts in enkele. Pas dan kunnen die krachten volledig werken.
Rond ons is een oneindigheid. Oneindigheid van leven en van bestaan, maar ook een oneindigheid van mogelijkheden. En elke keer dat wij een keuze doen, zo kiezen wij weliswaar, maar alle mogelijkheden worden vervuld. Wij kiezen niet, zoals wij soms denken, in die zin dat wij iets onmogelijk maken. Wanneer ge voor een medemens staat en ge vraagt u af, zal ik hem doden of niet doden, zal ik hem helpen of niet helpen, dan kiest ge een van de mogelijkheden. Maar als ge een mens doodt, zal er een wereld zijn, waar deze mens niet gedood wordt. Er zal een wereld zijn, waarin hij u doodt. Wanneer ge die mens helpt, zal er een wereld zijn waarin hij niet geholpen wordt, een wereld, waarin hij beantwoordt met dankbaarheid, en een wereld waar men u beantwoordt met ondank enz.
Wanneer dit alles stoffelijke werelden moesten zijn, dan zou het Al verzadigd zijn van elkaar kruisende en parallelle werelden. Maar het werkelijke leven waarin de mens en het menselijke bewustzijn bestaat, zijn werelden van gedachten. De werkelijkheid is betrekkelijk onbelangrijk geworden, zodra het menselijk denken gaat zegevieren. Het zijn zijn gedachten, die zijn reacties bepalen en zijn ervaren. En daarom is het, dat waar een mogelijkheid erkend is, ook alle andere mogelijkheden erkend moeten worden. Ook wanneer het bewustzijn ze van zich wijst. Alle dingen zijn altijd vervuld en het ligt aan u of ge die werkelijkheid kiest, zo, dat zij beantwoordt aan uw wezen of niet.
Ge zegt: er is een God. Er zal een wereld zijn, waarin die God spreekt. Er zal een wereld zijn, waarin Hij slechts een illusie is. Wanneer ge zegt: ik geloof, dan zal er een wereld zijn waaruit uw geloof door de feiten wordt bevestigd. Er zal een wereld zijn, waarin uw geloof op zich het u mogelijk maakt een deel van het geloof te bevestigen. Er zal een wereld zijn waarin alles met dat geloof strijdig is. Want alle mogelijkheden zijn vertegenwoordigd.
Zo kiest de mens vanuit zichzelf, vanuit de oneindigheid, wat leeft, wat waarde heeft, voor hem. En het is niet alleen maar wat rond hem bestaat of leeft, maar het is wat in hem bestaat. De kracht die vanuit hem voortgaat, die bepalend is voor zijn beleving, voor zijn bewustwording. Dit punt is misschien gelijktijdig ingewikkeld en eenvoudig wanneer wij het ontleden.
Wanneer wij het werkelijke Al willen zien, zo kunnen wij het ons het best voorstellen als een lege blaas gevuld met mogelijkheden. Niets is zeker, niets is vast. Maar alle dingen kunnen tijdelijk vast worden, zoals schaduwbeelden vertoond op een wand. Tijdelijke vormen kunnen we geven. Er is kracht. Levenskracht. Dan kunt ge ze noemen zoals ge wilt, maar die levenskracht is deel van uw Wezen, ze is de enige werkelijkheid.
Alle dingen kan men ontkennen, maar nooit dat men leeft. Alles kunt ge verloochenen, maar niet uw werkelijke ik. Alles kunt ge ontkennen, maar niet, dat uw leven ergens een bestemming moet hebben. De levende kracht waaruit wij bestaan is de stof waaruit de droombeelden van de tijd Worden geboetseerd. Waar wij uit duizenden mogelijkheden een werkelijkheid kiezen. Maar wij kiezen zelf. Het goede wat ik schep, zal door mij bevestigd zijn in anderen. Maar die anderen, zullen zij niet in het kwade geloven, het kwade, verwachten en het kwade tot Werkelijkheid maken?
Dit te beseffen betekent ook begrijpen, dat alles aankomt op jezelf. Waar is de God Die ik ken? Waar is de God waarop ik vertrouwen kan in alle dingen? Waar is het geloof waarnaar ik leven kan? Waaraan ik mij voortdurend kan wijden zonder oponthoud, zonder een ogenblik van ontkenning of aarzeling? Dat is de eerste vraag, die de wijze zich stelt. Want het leven zonder geloof, zonder een God is haast niet mogelijk. Maar leven met een willekeurig geloof, met een willekeurige god is evenmin mogelijk. Slechts leven met de Waarheid, die in je leeft betekent werkelijk geloven, werkelijk je God kennen, werkelijk krachten bezitten en creëren uit het totaal van de mogelijkheden der tijd, het beeld dat past bij jouw wezen. Dat past bij de oneindigheid.
Hierin ligt echter een grote vraag en een groot gevaar. Want indien ik dit zo stel, dan kunnen alle dingen onwerkelijk zijn buiten mijn wezen. Hoe kan ik weten of anderen zien wat ik zie, en beleven wat ik beleef? Hoe kan ik weten hoe anderen zullen beantwoorden aan de eisen, die ik stel? Hoe kan ik weten of mijn geloof ook voor hen juist is? Zeker, voor de beelden die ik mij van hen schep is dit altijd juist. Maar soms zal de Wijze zich voelen of hij is de enige levende in een wereld vol schimmen, onbezield; alsof die hele wereld alleen bestaat voor hem, niet om hem te dienen, maar om te beantwoorden aan zijn bewustzijn.
Daarom zegt de Wijze: Ik geloof in mijn God en Hij kent mijn geloof. Maar ik ben het die handelt. Ik ben het die kiest. Hoe anderen zullen zijn en antwoorden, ik weet het niet.
Maar wanneer zij antwoord geven op mij, dan geven zij geen antwoord volgens hun wezen, maar volgens het mijne. Wanneer ik heers, heers ik in feite alleen over mijzelf. En heers ik niet over mijzelf, dan ben ik geen heerser. En wanneer ik dien, kan ik de hele wereld schijnbaar dienen, maar ik ken slechts in wezen mijzelf dienen, de kracht die ik in mijzelf ken.
Dit zijn grote moeilijkheden. Want een mens en een geest, zij willen zo graag een wereld hebben, die vast is, waarin alles werkelijk is en alle regels zijn betrouwbaar en juist. En toch, wanneer ik mijn gedachten goed uitzend, wie zegt mij niet dat de bergen zullen wandelen, indien mijn geloof het toelaat dat bergen wandelen. Wanneer ik geloof in één God en die God kan tot mij komen en met mij gaan, wie zegt mij, dat ik niet waarlijk wandel met God? Ik ben het, die de wereld maakt, zoals ik haar beleef.
Achter dit alles zal een werkelijkheid liggen, dat is waar. Maar dat kan geen werkelijkheid zijn van feiten zoals ik ze ken. Van mogelijkheden en toestanden zoals ik ze besef. Dit moet een wereld zijn van alomvattende gedachte, meer niet. Een rust, waarin alle dingen zijn, niet menselijk meer, maar alomvattend. Een wereld waarin de deugden en de zonden met elkaar versmolten zijn. Een wereld waarin de waarheid en de onwaarheid gezamenlijk even waar en onwaar zijn. Een wereld waarin de vorm vluchtig is als de geest en de geest vast en gevormd door de vormenwereld, die men kent. De Wereld waarin de eeuwigheid en het tijdloze gelijktijdig in de tijd zijn en de tijd tijdloos wordt. Een wereld waarin licht en duister één zijn en het duister of licht is, naarmate ik zie naar deze waarde.
Ergens leeft een werkelijke wereld, maar ik die zoek, ik vind geen werkelijkheid buiten mijn geloof, de kracht die in mij leeft. Buiten de God, Die ik voor mijzelf erken en waaruit ik mijn krachten put, Scheppend is de mens geboren. Scheppend, en men weet niet waarom. In hem leeft een wereld van rijke gedachten, zoals het Al is. En uit de volheid van gedachten, die in hem leeft, creëert hij zijn werkelijkheid voor zich. Een beeld van het eigen “ik”, dat wisselt van dag tot dag, zoals hij gelooft dat zijn god haar schept, die zichzelf erkent in de Schepping, dag na dag.
Wij wezens die oneindig zijn en toch onszelf als beperkt zien, in, erkennen onbewust daarin de waarheid van tegenstellingen die elkaar opheffen. Wij, die gelijktijdig angst hebben om dat te zijn, te zeggen en te doen, wat in ons leeft en toch ook weer angst hebben om niet onszelf te zijn. Wij erkennen hoe onpersoonlijk en persoonlijk gelijk het “ik” is. Vast omschreven wezen in de eeuwigheid. Een gedachte maar gelijktijdig zozeer deel van andere gedachten, dat het eigen tegendeel in het “ik” gelijkelijk tot uiting komt.
Spel van licht en schaduw wordt ons gegeven in de tijd. En soms willen wij alleen aan het licht geloven en soms geloven wij alleen aan de schaduw. Maar zodra wij eenzijdig geloven, kunnen wij het geheel niet erkennen en is onze bewustwording niet voltooid.
Waar is de machteloosheid die ik mij zelf toeschrijf, wanneer ik geloof aan mijn eigen macht. Waar is jeugd of ouderdom, wanneer ik mijzelf juist zie? Waar is leven en waar is dood, wanneer ik de eenheid van die beide erken?
De praktijk wijst uit, dat juist in de sferen dood niet bestaat en toch velen sterven. Want daar verbleekt de schijn van een vriend en hij schijnt weg te drijven, verloren in een nevel, maar voor zich ontwaakt hij juist in een nieuwe wereld.
Mensenwerelden zijn scherper gevormd. D.w.z. dat de ideeën, de denkbeelden een scherper vorm krijgen; dat de gedachten meer gebonden zijn. Maar wanneer de gedachten veranderen, verandert de wereld. Wanneer het wezen der mensen verandert, verandert alles wat rond die mensen is. Wanneer de mens geen angst kent, maar slechts aanvaarding, waar is het verscheurend dier dat hem zal bedreigen? Waar de giftige slang, die hem zal bijten? Zij zijn er niet.
De dieren beantwoorden aan zijn wil, zij erkennen dat zij schimmen zijn van zijn wezen en in een antwoord geven zij de eigenschappen, die in de wijze leven voor, tegenover hem. En toch zal de slang, die zich vriendschappelijk naast hem voortbeweegt, die hem beschermt en koestert, door hem beschermd en gekoesterd wordt, hetzelfde giftige serpent blijven, dat kind en man en vrouw doodt wanneer de wijze niet in de nabijheid is.
Dezelfde tijger die als een zoete kat speelt aan de voeten van de wijze, zijn bevelen gehoorzaamt, wordt tot een roofdier onder andere mensen, die haten en vrezen. Waarom erkent de mens dit niet?
Wanneer je gelooft in een God moet je ook in jezelf geloven. Wie niet gelooft in zichzelf dat hij in staat is een waarheid te bevatten, hoe klein en hoe beperkt ook, hij kan niet waarlijk in zichzelf geloven en ook niet waarlijk in een God. Er is voor hem geen zekerhuid, geen waarheid, er is slechts een tastend zoeken in voortdurend wisselen van meningen, een voortdurend wisselen van overtuiging en zelfs van wil. En dan beklaagt hij zich omdat zijn leven voortdurend strijdigheden schijnt te geven. Maar is het niet de mens zelf?
Daarom wordt alle geloof, ja zelfs het erkennen van een God teruggebracht tot dat woord: Erken o mens wat gij zijt, opdat ge de kosmos leert kennen waarin ge leeft. Alle gedachten worden daden. Er kan zondereen gedachte geen daad bestaan. Er zijn krachten die de loop van de aarde denken en er zijn mensen, die zich een levensweg denken. En juist daarom is de kracht van het geloof zo sterk. Juist daarom zijn de krachten van goden, of zij waarlijk bestaan of niet, zo machtig. Want in feite schept de mens zichzelf zijn God. Hij is geen God, de mens. Hij is deel van een groot geheel en die grote werkelijkheid zou men God moeten noemen. Maar de mens bevat die werkelijkheid niet en hij schept zich een God En hij roept tot die God: help mij. En hij stelt zich een kleibeeld ergens op een altaar en zegt: Geest mijner voorvaderen, kom tot mij en sta mij bij. En hij krijgt antwoord. De mens schept zijn Wereld en juist daarom kan de mens zo onnoemelijk veel scheppen en oproepen.
Ik roep tot U, o Kracht, verborgen achter Licht. Ik roep tot U, o Kracht en zeg U, hoor mij aan. Uw machtig Wezen is mijn kracht en leven. Mijn bestaan echter is de zin van Uw Wezen. Hoor mij, o God en hoor op mijn bevel, Ik stel een wet, want uit Uw Wezen zelf geboren spreek ik Uw Wil, niet meer. Ik zeg U, hoor mij aan. Vervul mijn wens, opdat ik een zij met Uw Wezen.
Hoe trots klinkt dat niet. Ik zeg U, luister, een bevel dat een mens geeft aan een God. En toch waarlijk, zij die deze formulering eens schiepen en haar waarlijk innerlijk kenden, zij spraken niet tot een God in oneerbiedigheid, maar vervullend Zijn Wezen zoals zij het erkenden. Zij zeiden slechts; dit deel van Uw Wezen ben ik, bevestig dit deel van Uw Wezen, Ze zeiden niet: gehoorzaam, onbekende Kracht aan mij.
Zo gaat het steeds weer. De mens zoekt en hij roept zijn goden. Hij roept naar wat hij gelooft, naar wat hij misschien zelf als beeld zich heeft geschapen. Hoor mij, ik roep tot U. Ik zeg U: Hoor mij en vervul mijn wil, Ik roep tot U, o zuster Maan. Hoor mij, vervul mijn wil. Ik roep tot U, o snelle bode, dienaar der goden. Hoor mij aan, vervul mijn wil.
Als een litanie klinkt het, achter elkaar. 10 x,100 x, 1000 x een naam, een woord, ten omschrijving en dan het dwingende; vervul mijn wil.
Maar is dat dwaasheid? Is dat het onbegrip van heidenen? Of is het misschien het waar begrip van een wijze, die weet hoe hij leeft in een wereld van slechts denkbeelden en gedachten? Wanneer ik roepen en spreken moet tot u, spreek ik en roep ik tenslotte niet naar mijzelf? Kan ik dan roepen tot u? Ik kan slechts spreken tot mijn wezen, zoals het ook leeft in u; de kracht die ik ben, het denkbeeld dat ik ben.
Wanneer ik geloof in een God of ik geloof in u als werkelijke wezens, is het dan niet redelijk dat ik roep? Dat ik, wetend hoe de gedachte dwingt, zeg of denk of uitdruk; hoor mij en volbreng mijn wil?
Maar ik kan slechts bevelen, wanneer ik weet wat ik ben. Niet wanneer ik mijn wezen volledig ken, want dat is een onmogelijkheid voor een mens of geest, tenzij de laatste fase van bewustzijn is gewonnen. Maar ik weet toch wat ik denk; ik weet toch wat ik waarlijk geloof, wat waarlijk licht is voor mij en waarlijk duister, wat goed en wat kwaad is. Ik weet toch waar mijn God en mijn wet in mij leven. Wanneer ik die uitdruk, zal het Al mij gehoorzamen.
Het is wonderlijk te zien hoe mensen in het westen geloven alleen in de materie. Hoe zij geloven in goden. Maar goden zijn vaag. De werkelijke god is de machine wiens werking zij hebben geschapen, die zij rad na rad hebben gesmeed en saamgevoegd. En in die god geloven zij. Maar zijn de ik-beelden, die een mens schept niet even bruikbaar als de raderen van een machine? Kan men niet even goed geloven aan de kracht die in het “ik” is, de motiverende kracht van het Leven, de werking, waaruit je bestaat? Is het iets dat je handen hebben voortgebracht? De westerling leeft bij de klok. Het uurwerk tikt dood de seconden weg.
Wijzers bewegen over een plaat en tonen op cijfers aan, welke tijd het is. En soms gelooft die mens meer aan die machine dan aan zichzelf. Wanneer zijn lichaam roept en zegt: het is tijd om voeding tot u te nemen, dan kijkt hij op het uurwerk en zegt; nog twee uur en dan gaan wij eten. Maar ik ben hongerig. Neen, hij gehoorzaamt aan het uurwerk, hij voelt zich schuldig, wanneer hij toch eet. Is die mens geen dwaas? Er zijn mensen die zeggen; ik ben moe. Mijn lichaam vraagt om rust, mijn leden zijn als lood. De loomheid bevangt mijn ogen. Hoe laat is het? Zij kijken naar het zielloos aanzicht van het uurwerk, de doodstikkende machine, die zonder mensen niet bestaan kan en zelfs zonder de kracht van de mens niet bestaat. Ze zeggen: Maar het duurt nog uren voor ik rusten mag. Zijn deze dwaas?
De mens gelooft, vooral in het westen, in het uurwerk. Hij gelooft in de kalender. Hij gelooft in zijn wetboeken, zijn gebedenboeken. Hij gelooft in al wat hij heeft gedrukt of neergelegd, wat hij heeft gebouwd. Hij beseft niet eens dat deze dingen het verlengstuk zijn van zijn eigen ik. Wanneer ik tot de klok zeg; ga sneller, dan zal hij voor mij sneller gaan. Wanneer ik die klok zeg: wacht, dan zal zij wachten. Langzaam tikkend met wijzers, die weigeren voort te schrijden. En waarom alleen een uurwerk. Wanneer ik mij tot de kosmos richt in de zekerheid, dat mijn wezen leeft en ik zeg; zon sta stil, dan staat zij stil aan het uitspansel, wachtend op mijn bevel.
De mens zegt misschien; dat is een machtige god, die dat doet, maar hij is het die met zijn wil de tijd rekt als een elastiek of doet samenkrimpen. Het is de mens, die het ervaren beheerst, de mens die de gedachte schept. Waarom zou die mens dan dit gezag niet erkennen. Dit gezag, dat in hem is gelegd. Het gezag van het scheppend denken. De kracht der gedachte is machtiger dan alle dingen; maar de mens moet erin geloven.
Wanneer ge niet gelooft in de waarheid van een geestelijke kracht, kunt ge niet uit de geest genezen. Wanneer ge gelooft aan pillen, dan helpen u pillen. En aarzelt ge daar, dan helpt niets. Wanneer ge gelooft aan een wet, aan een structuur en ge zegt slechts; zo kan ze geboren worden en ge moet ze zelf volledig vervullen en gij gelooft daar niet in, zij wordt tot niets.
Maar wanneer ge gelooft zijn alle dingen mogelijk. Niet, omdat het geloof een wonder doet geschieden, maar omdat het geloof de wet is, volgens welke de mens zijn wereld vormt.
Want met het denken bouwt hij zijn werkelijkheid. Maar slechts vanuit zich kan hij die werkelijkheid beheersen. Want er is geen kracht rond hem, die die werkelijkheid voor hem beheersen kan. Maar indien hij tracht zich te onderwerpen: hij leeft in chaos. Chaos, helle wereld, onderwereld bouwt hij voor zichzelf. Niet alleen in sferen, maar ook op aarde.
Verterende twijfel, kloppende begeerten, voortdurende angst, gebrek aan zelfvertrouwen, gebrek aan geloof, gebrek aan aanvaarding, zelfs aan datgene waar hij toch waarde aan hecht. Of de aarzeling om van zich te stoten wat hij niet gelooft en wat hij niet kent. Zij zijn het die chaos en verschrikking brengen.
Indien hij zichzelf is en zichzelf leeft en zichzelf spreekt, wanneer hij vanuit zich het juiste doet, kan hij anderen dwingen. Niet omdat die anderen waar en werkelijk zijn, maar omdat ze, zoals ze voor hem bestaan, schaduwbeelden zijn. Schaduwbeelden van zijn eigen gedachten. Ongeteld is het aantal mogelijkheden in het Al. Bij elke keuze zullen alle mogelijkheden bestaan. De mens kiest. Daarmee kiest hij dat deel, en dat uitzicht in de wereld, wat hij zelf moet doormaken.
Zo vrienden, is er slechts een vraag belangrijk. Gelooft gij waarlijk aan iets? Zonder twijfel, zonder voorbehoud. Is er iets waarin ge kunt geloven? Is er een beeld van een god, godin of wat dan ook, dat voor u het principe van de eeuwigheid is, de bron van kracht en de gezel van uw dage. Zo ja, aanvaard dan de verplichting, die daarin ligt. Vanuit uw geloven, uit uw God te leven, te handelen, nooit uzelf verloochenend, maar volbrengend wat ge erkent in uzelf als het enig juiste. Dan zult ge zien hoe de wereld antwoordt op u. Dan zijt ge waarlijk de wijze, die uit zijn Schepper de kracht heeft om te scheppen en zijt ge waarlijk mens en geest, verlichte. En uit het scheppend spel zult ge uzelf de rust baren, waaruit ge eens de werkelijke veelheid van gedachten, met alle mogelijkheden, zult overzien, zeggende: Ziet, dit alles is en is niets is, en levende naar uw eigen welgevallen, wat ge verkiest uit de veelheid van mogelijkheden.
Misschien is het voor u een teleurstelling, dat niet een gast spreekt of een hoog ingewijde, maar dat slechts ik spreek. Maar ik spreek mijzelf en ik geloof dat mijn woorden kracht en zin hebben. Daarom is dat voor mij zo en is voor mij het antwoord groot, duidelijk en klaar omdat ik mijzelf bevestig. Er zijn andere mogelijkheden, maar die kies ik niet. Zo gij ze kiest is het uw weg en niet de mijne. Wat zou ik meer moeten zeggen dan dit? Wanneer ge wilt kunt ge meester zijn van alle dingen, zoals ik in zekere zin meester ben van alle dingen die behoren tot mijn leven.
Een beter woord kan ik tot mijzelf niet richten, een beter woord kan ik zelfs niet begrijpen.
Een beter woord zal ook van mij in u niet leven. Een beter antwoord van u voor mij op wat nu is, lijkt mij niet mogelijk. En nu breek ik deze band, die ik schep vanuit mijn bewustzijn met u, die toch ook op dit moment delen zijt van mij en mijn wezen. Zo ge waarlijk zijt, zoals ik geloof, en gij als levende wezens, dat ge zijt, hetzelfde moogt beseffen, dan zult ge de vrede kennen van een heelal, d.i.: Het antwoord op je eigen wezen.