De belichaamde geest

image_pdf

uit de cursus ‘Geheimen van de geest’ – (Hoofdstuk 8)  mei 1961

De belichaamde geest.

Wanneer de geest in de stof leeft, u zult zich dit uit vorige lessen herinneren, behoudt hij een groot gedeelte van zijn eigen capaciteiten, maar is door zijn concentratie op de stof zeer beperkt in de mogelijkheden, die binnen zijn eigen wereld liggen. Er mag dus a priori worden gesteld dat de geest in elke mens alle geestelijke eigenschappen bezit, alle geestelijke eigenschappen kan gebruiken, alle voor hem normale geestelijke contacten kan opnemen of handhaven en, theoretisch althans, dit ook zou kunnen doen met diegenen, die in de stof leven, op voorwaarde dat er een geestelijk contact bestaat. Want voor hem is alles even bereikbaar als in de tijd, dat hij geest was. (Dus alleen geest.)
Van dit standpunt uitgaande zou ik graag met u wat willen babbelen over de geest zelf, zoals hij in de mens leeft, en u duidelijk willen maken wat de verschillen zijn tussen deze geest en de stof, om daarnaast weer te geven hoe soms wisselwerkingen tussen geest en stof tot op zijn minst eigenaardig te noemen resultaten kunnen voeren. Onthoudt u dit:
Elke geest (behalve die, welke onmiddellijk uit diepe duisternis zou incarneren) is in zijn wezen denkend in beelden of visueel denkend. Hij kent dus niet reeksen van woorden om iets uit te drukken, maar is eerder gewend dit in een beeld te projecteren. Dit beeld houdt een bepaalde stemming in. Bovendien zal het beeld een massa details bevatten, die elke beschouwer (dus ontvanger van een dergelijke mededeling bv.) naar eigen inzicht kan bezien en interpreteren. Het is duidelijk dat dit beeld-denken, dat zo met het geestelijk bestaan is vergroeid, ook niet wordt achtergelaten gedurende de periodes dat de geest in de stof is geïncarneerd.
Verder heeft deze geest naast zijn beeld-denken nog andere mogelijkheden. Hij bezit nl. de capaciteit om alleen door zijn voorstellingsvermogen en wil in de lagere geestelijke sferen (en dikwijls ook in de fijnstoffelijke sferen) voor zichzelf een passend voertuig te bouwen. Met dit voertuig kan hij in die lagere wereld werken en het als een soort lichaam manipuleren. Ook deze capaciteit behoudt de geest, zelfs wanneer hij in het menselijk lichaam is.
Hij kan dus naast zijn eigen astraal voertuig (dat met het lichaam direct is verknoopt en noodzakelijk is voor het beleven wan dat lichaam) een levenslichaam e.d. over het algemeen als duplicaat opbouwen. Hij kan elders dezelfde vormen, dezelfde mogelijkheden, dezelfde inhoud doen ontstaan, die hij gewoonlijk in zijn lichaam bezit en behoeft dus niet al zijn voertuigen uit het lichaam mee te nemen, maar kan deze, dank zij zijn concentratie en instelling, naar willekeur projecteren op elk gewenst punt van een door hem gekende wereld of sfeer.
Dit is een zeer belangrijk punt omdat vele eigenschappen, die men op aarde niet goed begrijpt en die men paranormaal, occult of zelfs magisch of demonisch noemt, onmiddellijk met deze dingen in verband staan. Wanneer men u vertelt dat een ingewijde een tweede lichaam (een dubbel) projecteert, dan berust dit op deze kwaliteit van de geest. Wanneer u hoort van een mens, die uittredingen doet en die in die uittreding, zij het misschien wat wazig is waargenomen op een andere plaats dan zijn eigen lichaam, dan berust dat hierop. Wanneer u hoort van uittredingen en activiteiten in verschillende werelden, soms schijnbaar zo ongeloofwaardig, dan berust dat op deze zelfde kwaliteit.
Een volgende mogelijkheid die de gemiddelde geest bezit, is deze dat hij zich, althans in beperkte mate, langs de tijdlijn kan bewegen. Tijd heeft voor de geest niet dezelfde betekenis als voor een stofmens en hij beschouwt deze over het algemeen als een hanteerbare afmeting, die men naar eigen vermogen van krachten – willekeurig – op elk willekeurig moment kan betreden, waarvan men bepaalde momenten kan samenkoppelen en die men zelfs in verband met ruimtelijke verhoudingen zou kunnen wijzigen. Dit is een ongetwijfeld moeilijk punt en ik wil dan ook trachten het met enkele kleine voorbeelden iets duidelijker te maken.
Een mens leeft van minuut tot minuut. De geest echter zou in staat zijn om (ik zal een eigenaardig voorbeeld nemen) bv. een dag vooruit te zien. Aangenomen dat die geest.zich dan zou manifesteren in een zodanig lichaam, dat lezen mogelijk zou zijn, dan zou zij bv. dus op de ochtend van deze dag reeds hebben kunnen weten wat de beurskoersen morgen zullen zijn. Natuurlijk is dit een fantastisch voorbeeld dat zelden of nooit voorkomt. Maar het geeft u een klein idee van wat er mogelijk is.
Verder kan die geest op een gegeven ogenblik in deze tijd en ruimte waarnemingen doen. U zou dat waarschijnlijk een uittreding in ruimte en tijd noemen. Maar voor de geest is dat zijn eigen element. Nu ontdekt hij bv. dat er morgen om 10 uur regenwolken zullen komen aandrijven over de Noordzee. Hij heeft verder geconstateerd dat hij morgen om 10 uur, in zijn lichaam onderweg zal zijn van Scheveningen naar de Hoek van Holland. Met deze kennis gewapend, zal hij dan het lichaam, dat waarschijnlijk niet beseft waarom, bewegen om op een gegeven ogenblik haar tijdsinhoud iets te wijzigen. Hij gaat daardoor iets vroeger van huis en zal tegen 10 uur ergens rusten, omdat hij zo goed is gevorderd. Daardoor voorkomt hij dat het lichaam nat regent en heeft op deze wijze twee momenten, die hij afzonderlijk heeft erkend, tot één handeling samengevoegd.
Theoretisch zou men nog veel verder kunnen gaan, maar dan komen wij op een terrein, dat alleen door de ingewijden en de grote magiërs kan worden betreden. Als wij nl. weten dat toestand A (laten we bv. zeggen een schaakspel, waarin een bepaalde stand is bereikt) op moment A. (laat ons zeggen hedenavond 8 uur) hervat zal worden over 7 dagen op een andere plaats en een andere tijd, dan kan het voorkomen, dat de tijdswaarden zo volkomen parallel lopen, dat hij hier (dus vanavond) het gehele spel afspeelt, dat door een veel groter schaker eerst enkele dagen later elders zo gespeeld zal worden. Ik hoop met deze voorbeelden, althans enigszins, te hebben verduidelijkt wat ik hiermede bedoel.
Indien men eveneens in staat is zijn beelden naar elke andere willekeurige mens uit te zenden, zou, mits de geest van deze mens .wordt beroerd, een volkomen gelijkheid van instelling (emotioneel en zeer waarschijnlijk zelfs wat associatie betreft) kunnen worden bereikt.
Uit de voorgaande vier punten blijkt dat de geest in de stof dus zeer vele mogelijkheden bezit, die echter voor een groot gedeelte juist vallen buiten de menselijke rede. Men kan daarvoor dus geen verstandelijke verklaring geven. Zoals ook in de vorige les is uiteengezet, moeten wij ook hier weer vooropstellen dat zeer vele werkingen van de geest in de stof slechts dan de verlangde gevolgen kunnen hebben, wanneer wij tijdig het redelijk en logisch denken van de mens weten uit te schakelen en daarvoor tijdelijk een emotioneel denken in de plaats kunnen stellen. Door het emotioneel denken zal over het algemeen de mens stoffelijk in staat zijn de ware intenties van zijn geest (zijn bestuurder, zijn bezieler) te begrijpen en ofschoon deze misschien niet in overeenstemming zijn met hetgeen men stoffelijk wenselijk acht, op de juiste wijze ten uitvoer te brengen. Het gevolg is dat beïnvloeding door de geest de mens op aarde zeer grote mogelijkheden tot bereiking geeft, welke ver liggen buiten wat normaal mogelijk is; terwijl omgekeerd, een juiste beantwoording aan de onlogische en vaak ook onredelijke impulsen, die de geest uitzendt, een zeer grote en snelle bewustwording zal kunnen veroorzaken.
Hiervan uitgaande wil ik proberen u duidelijk te maken hoe uw geest met u tracht te spreken. Uw geest schept zich een voorstelling. Deze bestaat voor een zeer groot gedeelte uit vroegere ervaringen; dus niet uit het heden, dat u nu be­leeft, maar uit voorstellingen, die voor deze geest een soortgelijke bete­kenis hadden in het verleden. Wanneer de geest zijn lichaam dus sterk wenst te beïnvloeden door middel van een emotie, zal hij voor zichzelf een voorstelling uit een vroeger leven opbouwen. Het gevolg is dat de mens voertuiglijk (dus stoffelijk) in een voor hem of haar onverklaarbare en onredelijke situatie verkeert, waarbij allerhande vreemde gedachten over­springen en waarbij men zich afvraagt wat men nu eigenlijk wel moet doen. Het resultaat hiervan is voor menigeen dat hij ten slotte besluit deze onzin maar opzij te zetten, maar daarvoor dan later duur betaalt. Degene echter, die beantwoordt aan wat die geest door oude herinneringen oproept, zal mede door juist te reageren, de oude situatie ook voor de geest oplossen; d.w.z. dat de oude voorstelling een vervolg krijgt, dat van de vroeger beleefde werkelijkheid verschilt, maar voor de geest een harmonische ervaring betekent.
Aangezien wij altijd te maken hebben met waarden uit het verleden en zelden of nooit met waarden, die uit het nu bestaande stoffelijk leven zijn ontstaan, zal het verder duidelijk zijn dat wij zeer veel uitermate eigenaardige beelden en symbolen zullen ontvangen. Onze dromen bv. zullen wel worden geplaatst in de huidige associaties, maar de opbouw ervan kan eeuwen terugleggen. De volgorde is absoluut onlogisch. Als wij echter beseffen dat, wanneer u bv. vandaag over een auto droomt, dit in vele gevallen met een karos in verband staat of zelfs met een voetreis, dan zult u de eigenaardige verschuivingen, die daarin optreden, beter begrijpen. Als u heden droomt over de dood, dan zult u dat misschien doen in een allegorische vorm volgens de nu geldende allegorieën of in een tamelijk reële vorm. Maar als u deze droom hebt, dan drukt de geest iets uit het verleden af, en zijn dood kan bv. zijn gebaseerd op de legenden en overleveringen, die indertijd door Dürer zo mooi zijn afgebeeld; of wat evenzeer mogelijk is, op ervaringen, die men met de dood heeft gehad ergens in een leven, in een stad bv. of op het land. Door te begrijpen hoe de geest dit doet, wordt het mogelijk om het droomleven beter te verklaren, maar ook om te beseffen, hoe die emoties eigenlijk tot stand komen. En wanneer men in de stof weet, hoe de emotionele gesteldheid, de emotionele spanning ontstaat, die de geest oplegt, dan kan men haar gemakkelijker verwerken en aanvaarden; ook kan men tegenover het verleden, dat de geest a.h.w. in het waakbewustzijn projecteert, het heden stellen met de in het heden verworven mogelijkheden en in het heden verworven rechten. Hierbij stuit men stoffelijk vaak op hinderpalen. Er zijn bv. vaak impulsen, die vanuit de geest volledig aanvaardbaar zijn, maar waartegen men stoffelijk enig bezwaar heeft. Men kan zich dan zeer rustig aan die stoffelijke bezwaren houden, indien men dit noodzakelijk acht. Het is in het geheel niet nodig dat, wat de geest uit het verleden projecteert, zo in de stof te verwerkelijken. Als u ook dit begrijpt, zal het u duidelijk zijn dat het leven in de stof de basis moet zijn, vanwaar men als stoffelijk en redelijk denkend mens uitgaat, maar dat men de impulsen, die in dit stoffelijk leven de mogelijkheden en wenselijkheden bepalen, geheel mag richten in overeenstemming met vorige levens en vorige incarnaties.
Nu kan de geest een dergelijk beeld echter ook, zoals reeds werd gesteld, naar een andere geest uitzenden. En daarmee gebeuren ook eigenaardige dingen. Want u denkt aan een bepaalde mens. Nu zal deze mens op enigerlei wijze met u harmonisch zijn, via een vorig leven misschien met u in verband staan (of niet, dat is ook mogelijk) en zo zal, wat u denkt, vertaald worden in beelden, die weer met het verleden samenhangen. Deze voorstelling wordt geprojecteerd naar een andere geest. Deze andere geest erkent de voorstelling en produceert nu een ongeveer gelijke emotionele gesteldheid in de persoon, die op deze wijze wordt bereikt en daarmee in overeenstemming maar in eigen termen, verder droomt. Hij zet de droom dus voort,. maar met eigen associaties en eigen beelden.
Dat de geest daarnaast natuurlijk ook nog een ander spel kan spelen, zal u duidelijk worden, wanneer u bedenkt dat hij zich kan bevoertuigen. Uw geest kan uitgaan en een ander bezoeken. Die ander kan op aarde leven, dus een mens zijn. Hij kan ook bestaan in een geestelijke wereld of sfeer. Zolang uw eigen geest in staat is het voertuig aan te nemen, dat daarvoor noodzakelijk is, zal er een communicatie tot stand komen. Deze communicatie zal in u meestal weerspiegeld worden als een soort tweegesprek (een dialoog dus), dat soms maar lang niet altijd met visuele voorstellingen samenhangt. Hierbij geldt wederom dat de inhoud van de dialoog niet woordelijk juist is, maar over het algemeen de overgebrachte gedachte wel. Zo ontstaat dus, dank zij de capaciteiten van uw geest, een soort relatie, die met alle harmonische geesten (die u dus niet in de stof behoeft te kennen) over geheel de aarde kan worden uitgebreid. Het resultaat is een telepathisch netwerk, dat weliswaar niet woordgetrouw overbrengt en dus niet in staat is directe boodschappen woordelijk over te brengen; wel echter stellingen, emoties, voorstellingen en oplossingen van problemen. Deze kunnen worden overgedragen. Zolang dit onbewust geschiedt (dus de stof zich daarvan niet bewust zal worden), krijgen wij te doen met eigenaardigheden. Wij zien dat twee mensen op geheel verschillende plaatsen op dezelfde tijd praktisch dezelfde oplossing van hetzelfde probleem vinden. Wij zien dat op verschillende plaatsen in de wereld praktisch gelijktijdig dezelfde gedachterichting en filosofie worden ontwikkeld; of dat men aan gelijke experimenten begint op wetenschappelijk terrein; ofwel dat men in de menselijke relatie een praktisch gelijke wijziging ziet optreden. Dit echter is het gevolg van het feit dat men stoffelijk niet bewust is van wat er geschiedt. Durven wij echter het verstand uit te schakelen, dan kunnen wij resultaten krijgen, die wel stoffelijk bekend zijn, zodat wij in betrekkelijk grote mate naderhand kunnen berekenen, wat er elders op de wereld geschiedt.

Voorbeeld: A. heeft een oplossing gevonden voor een dringend verkeersvraagstuk, bv. (laten wij een bekende oplossing nemen) de opstelling van televisiecamera’s waardoor op afstand de bediening van een zeer groot aantal regelende verkeerslichten mogelijk is; en wel volkomen synchronisch en volkomen aangepast aan de overal bestaande behoefte. Nu denkt deze mens daarbij aan een collega bv. die, laat ons zeggen, ergens in Zuid-Amerika is. Deze gedachte, die bewust wordt overgebracht, brengt hem kort daarop een brief, waarin staat: “Ik heb er eens over nagedacht; bij ons zou het kunnen worden opgelost door zus en zo televisiecamera’s te monteren. Zou dat iets voor jullie zijn?” De opstelling en de wijze van bediening zullen aanmerkelijk verschillen van die, welke men heeft uitgezonden, maar de kern van de oplossing is dezelfde. Stel dat er in andere grote steden allerhande overheidspersonen zijn, die moeizaam worstelen met dezelfde gedachte en tijdens het uitzenden van de gedachte ontvankelijk waren (dus harmonisch waren); dan zullen ook dezen met soortgelijke schema’s beginnen. Het gevolg is dat we binnen zeer korte tijd in vele grote steden synchroon systemen zien ontstaan, die bv. op televisiecamera’s of op elektrische cellen of iets dergelijks zijn gebaseerd.
Nu wil ik nog wat verdergaan. Want ik kan ook andere sferen betreden. Mijn geest zal, terwijl ik in de stof vertoef, alle werelden en sferen kunnen betreden, die hij kent. Dit houdt in dat, als mijn geest eens in lagere sferen heeft vertoefd, al deze lagere sferen door mij betreden kunnen worden; terwijl ik ook alle hogere en lichtende sferen, die hij zich heeft eigen gemaakt, wederom rustig betreed en in al deze werelden actief kan zijn.
De consequenties, die dit voor de mens kan hebben, zijn zeer vele. Wij kennen bv. vormen van bezetenheid, die te wijten zijn aan, laat ons zeggen, wat lagere en schemerachtige of duistere sferen. Iemand, wiens geest is geschoold (en die naast deze sfeer ook een lichtende wereld kent), kan zich wapenen met het licht van de gekende lichtende sfeer en in de duistere sfeer handelend optreden, beschermd door het licht, maar met een volledige kennis van alles, wat daar gebeurt en zal daar krachtens het licht en het overwicht, dat hij bezit, de inbezitneming, aanhechting e.d. van de bezetene, ongedaan kunnen maken. Op deze wijze zou dus een bewuste dergelijke geestesziekten (zo noemt men ze) ongedaan kunnen maken en zeer snelle genezingen kunnen bevorderen.
U zult inzien dat een dergelijk gebruik weliswaar nuttig is, maar zeker niet behoort tot de beste mogelijkheden. Want juist de lichtende sferen, die u geestelijk kunt betreden, bevatten over het algemeen onnoemelijk veel lering, die ook op dit ogenblik op aarde erg kostbaar zou zijn. En nu denk ik hier vooral aan de juiste manier van handelen, aan de juiste manier van denken, aan de juiste reactie op de omstandigheden. Wanneer u in dergelijke sferen binnentreedt, kunt u daar geestelijke lering ontvangen en deze leringen kunnen betrekkelijk ver gaan. Helaas zult u ze slechts ten dele in de stof kunnen verwerkelijken. De eenvoudigste methode, die hiervoor door de bewuste geest wordt gebruikt, is deze: Hij tracht in het lichaam een zodanige stemming te wekken, dat een concentratie op soortgelijke problemen in de stof verstandelijk ontstaat. Dit redelijk denken gaat over in een overpeinzing. Deze overpeinzing wordt, al wordt dit niet beseft, onderbroken door een volledige geestelijke beleving. Het verschil in tijdsfactor tussen geest en stof kan deze periode terugbrengen tot misschien 1 à 2 minuten stoffelijke tijd, met een gelijktijdige inhoud van vele uren geestelijke lering. Daarna wordt, en vaak weer in de vorm van een dialoog, het geleerde als een gevoelswaarde naar het lichaam teruggebracht. Hier kan men dus een aantal gevoelsargumenten laten gelden, die op het eerste gezicht onredelijk zijn. Zij berusten echter op een geestelijk redelijke toestand en situatie en mogen dus van uit dit geestelijk denken worden overgedragen. Wij gebruiken dan dergelijke in ons ontvangen woordbeelden als een beginpunt voor redelijke overpeinzing. Treden er bv. 4 of 5 dergelijke beelden achtereenvolgens op, dan mogen wij wel aannemen dat zij onderling met elkaar in verband staan. Zij moeten in eenzelfde en redelijke these bevat kunnen worden. Als wij pogen dit redelijk te benaderen, dan hebben wij in de stof een weerkaatsing gevonden van de geestelijke lering en wel op een stoffelijk bruikbaar niveau. Op deze manier kun je voor uzelf vele problemen oplossen en kun je ongetwijfeld, ongeacht het grote belang van het gevoelselement, hierin komen tot een redelijk en logisch verantwoord handelen op aarde.
Anders wordt de situatie natuurlijk, wanneer u te maken krijgt met een geest, die zich op lering heeft gespecialiseerd en die zich tot u richt. Was in het gegeven voorbeeld onze eigen geest de leerling die, opgaand uit het tijdelijk voertuig, de geestelijke meesters bezocht en daar de wijsheid puurde, zo is het ook mogelijk dat iemand voor ons als leraar optreedt. En deze leraar zal trachten ons mededelingen te doen.
Zijn wij ons daarvan bewust, dan ontvangen wij leringen, die volkomen redelijk zijn. Ze worden nu aangepast aan het menselijk denken. De gevoelsinhoud blijft wel aanwezig, maar wordt veel geringer. De eigen geest vertoeft tij­dens het ontvangen van dergelijke leringen ook niet in een andere sfeer of wereld, maar zal in de meeste gevallen zich slechts even buiten het li­chaam bevinden of zelfs vanuit het lichaam via de aura de prikkels ont­vangen. Op deze wijze kan door een speciale geestelijke lering van een zich tot u richtende meester onmiddellijk een redelijke gevolgtrekking met vol­komen redelijke resultaten worden verkregen.
Nu wijs ik u nog op de mogelijkheden, die de geest heeft om als geest bepaalde krachten op te doen. Wanneer uw eigen geest moet worden uitgezonden om krachten op te doen, dan kan dit nooit als gevolg van een verstandelijke behoefte in de stof. Eerst wanneer er een emotionele behoefte aan kracht is, onverschillig op welk terrein, kan door deze emotie de behoefte aan de geest zuiver worden overgedragen. Deze zal uit haar eigen herinnering, meestal in verband staande met vorige levens of belevingen in andere werelden en sferen, voor zichzelf een soortgelijke situatie scheppen en volgens het daarin erkende (en dus niet de feitelijke toestand) krachten verzamelen en deze naar de stof projecteren, zo goed hij kan. Hij moet daarbij deze kracht dus transformeren en op het astrale gebied tot levenskracht of gedachtekracht omvormen. Ongetwijfeld gaat hierbij meestal een deel van deze kracht verloren. Wat overblijft, is echter meer dan voldoende om bv. een mens een zeer grote zedelijke moed te geven, hem te brengen tot grotere besluitvaardigheid of in staat te stellen zelfstandig te handelen, ook als dit ingaat tegen zijn eigen directe begeerte of tegen de gangbare zeden enz. van zijn tijd. Hij handelt dan volkomen geestelijk verantwoord, heeft daartoe de kracht en daarnaast voldoende besef om, zich in de verklaring weer tot de menselijke logica richtend, een oplossing te vinden, die volledig aanvaardbaar blijkt. Zo kan dus de geest, die in de stof is, onnoemelijk veel betekenen voor de mens en het menselijk denken.
U zult zich afvragen of al deze voorbeelden voor u bruikbaar zijn. Ik kan u verzekeren dat degenen, die hierop een eerlijk beroep doen en beseffen dat hetgeen zij ontvangen, niet altijd volledig overeenkomstig het redelijk verlangde maar wel in overeenstemming met de emotionele toestand waarin de vraag werd gesteld, zal zijn, daarmee zichzelf kunnen verrijken, ook als stofmens.
Er zijn vele voorbeelden waarbij geestelijke invloeden op het stoflichaam een minder aangename werking hebben. Dan is er echter geen sprake van dat de eigen geest aan de stof kwaad doet of bewust ziekten, ongenoegen, zwakte enz. veroorzaakt; maar eerder is hier sprake van een misverstand tussen geest en stof. Ik hoop, dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik ook hierop nog even inga.
De geest stelt een bepaalde behoefte vast bij de stof. Dat is dus een redelijke behoefte. Deze redelijke behoefte associeert hij meestal weer met een beeld, aan het verleden ontleend, tot een voor hem aanvaardbaar beeld. Maar wat voor die geest aanvaardbaar is, behoeft dit voor de stof nog lang niet te zijn. Hij geeft nu zijn krachten, zijn belevingen en zijn emoties aan de stof door. Op welke wijze gaat de stof dit alles nu verwerken? De stof nl. heeft zo’n beetje haar eigen kwaliteiten en eigenschappen. En zij zal geneigd zijn sommige groot-geestelijke krachten om te zetten bv. in overdadige beweging of in andere veel energie vergende bezigheden. Het zou voor haar beter zijn geweest, indien zij de opgewekte spanning in zich wist te behouden in plaats van zich stoffelijk onmiddellijk weer af te reageren. Want die spanning zou haar kunnen verzadigen. Het hele stoflichaam zou daardoor vitaler kunnen worden, het denkvermogen zou kunnen worden vergroot. U moet zich daarom wel heel goed realiseren dat de daadimpuls, die soms van de geest uitgaat, lang niet altijd identiek is met een stoffelijke daadimpuls. Integendeel, soms is de opgewekte spanning voor ons veel gunstiger, wanneer de impuls juist niet tot ontlading komt. Ik zal trachten dit met een voorbeeld te verduidelijken. Stel dat de geest erkent dat in het stoffelijke bestaan binnenkort een grote behoefte zal zijn aan vitaliteit. Deze vitaliteit zal nodig zijn, opdat mijn lichaam juist en snel zal kunnen reageren en denken in condities, die ik voorvoel. Of, een andere mogelijkheid: Ik (de geest) geef deze vitaliteit en deze kracht, opdat mijn lichaam bij het ontstaan van een bepaalde geestelijke noodzaak zal kunnen beantwoorden aan alles, wat stoffelijk van die noodzaak tot uiting komt. Nu ontvangt de persoon in kwestie die krachten; hij voelt zich op dat ogenblik werkelijk gespannen, vitaal en geladen. Gedachtebeelden trekken met plastische helderheid en duidelijkheid voorbij. Het is alsof je in de verte ziet; het lijkt alsof de geestelijke vermogens geprojecteerd zijn. En nu zegt die mens: “Nu heb ik kracht genoeg” en hij gaat een wandeling maken van 40 km. Met als gevolg dat alle ontvangen energie, en meer dan deze, wordt verbruikt. Op het ogenblik dat volgens het geestelijk standpunt die energie nodig zou zijn, is ze niet meer aanwezig. Het is dus wel zaak om goed na te gaan wat men wel en wat men niet stoffelijk tot uiting kan en mag brengen om zoveel mogelijk aan de bedoeling van de geest tegemoet te komen. Er zijn hiervoor bepaalde kleine regels. En deze z.g. kleine regels, die dus niets met magie of esoterie te maken hebben maar zuiver praktisch zijn, stellen:

  1. Alle geestelijke krachten, die ik ontvang, moeten worden gebruikt om een zo geestelijk mogelijk resultaat tot stand te brengen. Stoffelijke begeleidingsverschijnselen zijn alleen acceptabel, wan­neer ze onontkoombaar zijn. Bv. omdat ze in het eigen karakter lig­gen of in de eisen, die de omgeving stelt.
  2. Wanneer ik in mij bepaalde geestelijke impulsen, die mij kracht geven, heb erkend en deze stoffelijk kan bevorderen, zal ik mijn handelingen dus niet op het verbruik van deze kracht richten maar eerder op een bevestiging van deze tendens in de stof, voor zover het mij mogelijk is. Bijvoorbeeld, u krijgt. een zeer grote kracht om rustig te zijn, vredig te zijn, om vreugde te brengen en anderen te helpen hun leed te dragen. U merkt dat deze kracht steeds toeneemt. Nu is er op een gegeven ogenblik voor u absoluut geen noodzaak om te gaan luisteren bij anderen, die over dingen praten, die u helemaal niet interesseren. Dan kunt u dus op dat ogenblik zeggen: Maar als ik door te luisteren, ook al vermoeit mij dat en al ergert het mij een beetje, harmonie kan veroorzaken, dan schep ik hier en nu niet alleen bij mijzelf maar ook bij die anderen, zolang ik mijn geprikkeldheid maar beheers, een sfeer en een stemming, die voor mijn eigen geest het projecteren van grotere harmonische krachten mogelijk maakt en daarnaast de geest van die anderen kan wijzen op de harmonische noodzaak, zodat ook anderen aan deze krachten kunnen deel hebben. Op deze wijze kan dus toch soms een reeks van stoffelijke handelingen noodzakelijk worden, maar nooit om de kracht te ontladen. De ontladingsnoodzaak en -mogelijkheid volgt vanzelf en uit de geest, zonder dat u daar zelf iets toe bijdraagt.

Maar als die kracht bevorderd moet worden, dan is het goed om te zoeken naar een stoffelijke weg die deze bevestiging a.h.w. bij velen uitdrukt of ze voor uzelf stoffelijk zo sterk voelbaar maakt, dat u met grotere intensiteit opgaat in deze impulsen, deze tendenzen en dus meer krachten kunt ontvangen. Een volgend regeltje kunt u misschien in het dagelijks leven gebruiken. Dat is nl. dit:

Overal waar wij een tekort aan krachten ontdekken, kunnen wij, door het erkennen van het tekort op stoffelijke wijze en het om te zetten in een emotionele behoefte plus een volle en niet logische aanvaar­ding van geestelijke werkingen, vaak in zeer korte tijd deze stof­felijke krachten en noodzaken aanvullen. Het is voor de geest belangrijk, dat het stoffelijk voertuig in een zo goed mogelijke staat wordt gehouden. De geest zal alles doen om daaraan mee te werken. Maar dan moet ook het stoffelijk voertuig de geest daartoe de ge­legenheid geven. Dit geschiedt:

  1. Door het wekken van een emotie (onverschillig welke; het kan zelf als wanhoop zijn onder omstandigheden, al is het niet de beste) de geest te bereiken.
  2. Na het ondergaan van de emotie voor zichzelf de zekerheid te scheppen, dat de geest zal ingrijpen volgens haar beste weten.
  3. Zonder verder hierop door te gaan of zonder onze eigen gedragsregels te wijzigen, te wachten op wat de geest doet; ons daarbij niet verbazend over de misschien onredelijke of zelfs soms onzinnige op­komende gedachten en impulsen, maar deze eenvoudig terzijde leggen, zeggend: “Hier wordt onze energie aangevuld en deze begeleidings­verschijnselen moeten wij dan ook maar aanvaarden.”

Wilt u met uw eigen persoonlijkheid voor anderen een invloed ten goede uitoefenen, dan zult u moeten trachten dit op enigerlei wijze tot uiting te brengen en wel zo mogelijk weer op emotionele wijze. Dus in het gevoelsleven. Wanneer ik iemand wil bereiken, die op het ogenblik voor mij niet bereikbaar is (ik stel voor een ogenblik dat ik hier in de stof leef en die mens bv. in Canada, in Australië, in Indonesië of Afrika woont), dan kan ik hem niet onmiddellijk beroeren. Maar nu kan ik datgene, wat ik voor die mens zou willen doen (dus met het gevoelsleven als achtergrond), hier tot uiting brengen. Ik ga hier iemand doodgewoon een cadeautje geven, omdat ik die andere een geschenk wil geven. Dat klinkt misschien vreemd en onredelijk en toch heeft het de volgende zin: Er ontstaat daardoor een geestelijke instelling op die persoonlijkheid; de stoffelijke behoefte wordt in de geest uitgedrukt; van geest tot geest wordt de impuls overgedragen; en in 9 van de 10 gevallen zal zelfs stoffelijk het geschenk, zij het misschien wat anders dan u hebt gegeven, ook daar arriveren; maar zeker zal het gevoel van verbondenheid of genegenheid of dankbaarheid, dat door het geschenk zou moeten worden uitgedrukt, daar worden erkend en ervaren.

Nog een heel eenvoudige regel: Alles, wat u bent en doet in stoffelijk opzicht, is slechts het vernis van uw werkelijk wezen. Het is, geestelijk gezien, de buitenkant en als zodanig onbelangrijk. Realiseer u dit steeds! Realiseer u echter daarnaast dat alles, wat ervaring betekent en vooral harmonische en dus voor het ‘ik’ gunstige en aanvullende ervaring, voor de geest van het gróótste belang is. Richt u in uw stoffelijk leven voortdurend op het vormen van steeds intensere en grotere harmonieën, niet alleen met de mens maar ook met andere geesten. Hoe intenser u deze beleeft, hoe beter de invloed van uw eigen geest op uw stof zal zijn en hoe groter de mogelijkheid, dat uw stoffelijk denken en het beelddenken van de geest, althans op zeer veel punten, parallellen vertonen, ja, zelfs tijdelijk identiek zijn.
Nimmer mag men echter trachten zuiver stoffelijke en stoffelijk redelijke doeleinden via de geest na te streven. Wanneer u zegt: Ik heb f. 2500 nodig en ik moet die morgen hebben en ik wil ze zo en zo hebben, dan krijgt u ze zeker niet. Want door het geven van verstandelijke aanwijzingen, beperkt u de mogelijkheid voor de geest te begrijpen wat u bedoelt. Druk uw behoefte steeds zo algemeen mogelijk uit. Tracht nimmer te definiëren op welke wijze daaraan moet worden voldaan. Dan zult u, mits de emotie diep genoeg is, in uw eigen geest zeker ook de neiging wekken tot hulp en bevrediging en zullen uw geestelijke krachten, zij het dan misschien niet geheel bewust, in uw stoffelijk leven zijn ingeschakeld en u helpen tot een bestaan, waaruit u een maximum aan bewustwording zult verkrijgen.
Bedenk wel dat in al die gevallen, welke met geestelijke waarden in verband staan, het initiatief door de mens zelf moet worden genomen. Als u afwacht tot uw wereld voor u den situatie schept, waarin de voor u belangrijke emotionele mogelijkheden of contacten met de geest bereikt worden, dan zullen ze meestal niet komen op de tijd dat ze voor u noodzakelijk, begeerlijk of wenselijk zijn. Ze zullen in uw stoffelijk leven hiaten achterlaten en uw geest waarschijnlijk nopen zich meer te verwijderen van uw stoffelijke werkelijkheid. Als u dus erkent dat er voor u een behoefte bestaat, waarin uw eigen geest of andere krachten van de geest kunnen voorzien, neem dan zelf het heft in handen. Overweeg op welke wijze u stoffelijk redelijk en logisch tot de noodzakelijke emotie kunt komen. Overweeg op welke wijze u de voor u begeerde harmonie tot stand kunt brengen. Overweeg welke uw behoeften zijn en hoe u deze het best kunt uitdrukken, onverschillig op welk terrein ze liggen, stoffelijk of geestelijk. Neem deze dingen onmiddellijk ter hand als u daarvoor de stoffelijk redelijke gelegenheid hebt. Doe dus deze dingen niet, als u zeker weet dat u gehaast bent. Doe ze als u zeker weet dat u ze rustig en redelijk in uzelf kunt verwerken en dat u de tijd hebt, in volledige overgave aan en vertrouwen op de geest en de geestelijke krachten, uit de emotie ook het antwoord te ontvangen. Stel geen tijdslimiet en ga, wanneer u bemerkt dat voor u de toestand van ontvankelijkheid voorbij is, rustig verder met uw andere bezigheden. Maar wees actief. Slechts in deze activiteit kunt u het beste resultaat bereiken.

Atlantische wijsheid en haar achtergronden.

In het fabelrijk Atlantis, dat overigens feitelijk heeft bestaan, heeft zich een zeer belangrijke fase van de menselijke ontwikkeling afgespeeld. De mens, eerst nog gebonden aan het zuiver natuurlijk instinct, gedreven door de krachten der natuur, ontwaakte langzaam maar zeker tot een eigen besluitvaardigheid en wist op velerlei terrein, zeker ook op het gebied van paring en voortbrenging, zich los te maken van de rond hem geldende invloeden.
Het is in dit rijk dat de eerste werkelijke wijsbegeerte ontstond. Helaas is weinig daarvan vastgelegd, zodat ik mij hoofdzakelijk op citaten moet beroepen, die wij uit de tijd hebben afgelezen.
Oorspronkelijk was natuurlijk de nadruk zeer sterk gericht op het vrije handelen van de mens en de vrije menselijke gemeenschap. Later echter ging men zich bezighouden met de geest en de instincten, die men dus ook uit de geest verklaarde. Ongetwijfeld zou de huidige wetenschap sommige van deze stellingen verwerpen. Toch zijn zij, zeker in het licht van de toenmalige ontwikkeling van deze aanvankelijk toch primitieve beschaving gezien, opmerkelijk en vaak ook opmerkelijk juist. Deze juistheid is m.i. te danken aan het feit, dat de mens in die dagen nog zo dicht bij de natuur leefde en zo gevoelig was voor alle invloeden, die zich daarin ook minder stoffelijk openbaarden, waardoor hij het innerlijk bestaan als een volkomen natuurlijk iets aanvoelde. Dat was ook de oorzaak, dat hij verschijningen waarnam en waarschijnlijk sprak met geesten en geestelijke leiders, zoals u heden spreekt met de dominee, de rabbi of de pastoor. Ik leg hierop de nadruk, omdat natuurlijk de huidige mens het bestaan van geesten lang niet zo natuurlijk vindt en zich ermee vermoeit, hoe ze er eigenlijk uit zouden zien, hoe ze leven, terwijl het destijds daar een aanvaarde zaak was. In de bijbel vinden wij daarvan nog een weerklank: “en Adam wandelde met God”. De eerste mens was nog opgenomen in de grote gemeenschap van vormende en leidende geesten, die de mensheid op haar zelfstandige gang door de wereld voorbereidden. En nu ik u hier dus een inzicht heb gegeven van althans de meest primaire achtergronden, zou ik graag wat leringen willen aanhalen.

“In elke mens leeft de werkelijke mens.” (Tegenwoordig zegt men de geest). “Het is de werkelijke mens, die alle dingen ziet en er­vaart. Want de betekenis van de dingen wordt niet bepaald door wat het oog ziet of wat men hoort, maar door de, ik zou het wil­len vertalen met ‘essentie der dingen.’

Hieruit ontwikkelt zich later de magie, want het begrip voor het wezen­lijke der dingen, met hun totaal eigen betekenis in de ontwikkeling der wereld, hun eigen banden met geest en zelfs met goddelijke krachten, maakt hen tot middelaars voor de mens. Een offer van de eerste vruchten, de eerste nog wat grauwe en ijle bloesems, het offer van de vissen uit de zee, van geld en gebruiksvoorwerpen krijgt zin, wanneer men van dit stand­punt uitgaat.

“De geest,” zo zegt dan een van deze eerste denkers, “is in feite een beeld van het Goddelijke.” (Hij gebruikt daarvoor het “Licht” omdat de zon in die tijd werd vereerd.)

“En zo zij rechtvaardig is en beantwoordt aan de eisen, die de godenwereld (de natuur) haar stelt, zo zal zij zijn als het Licht, als het Goddelijke.”

Dit komt heel dicht bij menige moderne geloofsbelijdenis. En het heeft zin, zelfs in modern esoterische gedachtegangen. Het is echter opmerkelijk dat, toen de ontwikkeling in Atlantis pas een 5000 jaar oud was, er echter ook daar reeds een denker bestond, die aan zijn leerlingen het volgende onderwees:

“Wij zijn een deel van een groot geheel. Eens waren er grote krachten (of goden), die ons allen beheersten. Nu echter kunnen wij hun vrienden zijn. En wie een vriend van de grote geesten (of goden) is, zal tot hun peil worden verheven.”

Wanneer u dit eens omzet in de moderne denkwijze, dan komen wij tot de volgende esoterische stelling: Op het ogenblik, dat de mens de hoge geest leert aanvaarden en tezamen met die hoge geest zijn taak volbrengt, zal hij het bewustzijnspeil van deze geest benaderen en door deze geest worden opgeheven, tot zij gelijken zijn. En dat is volkomen waar. Natuurlijk waren er ook wel wat vreemde opmerkingen. Zo horen wij bv. stellingen verkonden als:

“De mens wordt geboren in het water (in zekere zin is dit dwaas, maar biologisch gezien weer niet onjuist), en hij wordt uit de wateren (men bedoelde daarmee dus de zee) in het moederlichaam gebracht.”

Een wat dwaze opvatting, maar die aanleiding was tot een geestelijke beschouwing, die m.i. niet zo dwaas is. Want iemand, die zich op grond van deze z.g. wetenschappelijke stellingen bezighield met het verklaren van het menselijk wezen, merkte op:

“Zoals de mens uit de zee wordt geboren, zo wordt zijn werkelijke wezen (het woord geest wordt eigenlijk niet gebruikt, maar je kunt het ervoor in de plaats stellen) geboren uit de kosmos. En eerst wie in zijn kosmisch bestaan de vorm heeft gevonden, kan mens zijn.”

Een zeer interessante stelling, die gezien onze kennis juist is; ook al is het beeld, waaruit het wordt gevonden, onjuist.

De ideeën ontwikkelen zich steeds verder. Men mag niet vergeten dat het Atlantisch rijk een zeer lange tijd het centrum is geweest van de menselijke beschaving en dat wij daarvoor een periode van bijna 80.000 ja­ren mogen uittrekken.
Deze beschaving wordt natuurlijk meermalen door strijd vernietigd. En daar, zoals tegenwoordig ook hier, zijn oorlog, strijden, rampen vaak de aan­leiding tot nieuwe ontwikkelingen en vooruitgang. Dat een dergelijke maat­schappij op een gegeven ogenblik hoogten bereikt, die nu voor een primi­tief mensenras onvoorstelbaar zijn, is dus wel verklaarbaar uit de feiten, die de tijd ons in de geest kan tonen.
Deze mens maakt zijn beschaving echter steeds complexer en draagt deze complexiteit over op de geest. De oorspronkelijk eenvoudige. aanvaar­ding maakte plaats voor vele rubrieken en klassen, waarbij zelfs de geest van een slaaf, bv. van een ander gehalte is en een andere origine heeft dan de geest van een burger. En de edelen (dat waren de regeerders, de priesters en je kunt zeggen de kapiteins, de gezagvoerders bv. van de vissersschepen, prauwen, de handelsvloot), die waren weer ergens anders ontstaan.
Zo vormt zich het beeld van de drie hemelen. Men zou kunnen zeggen: Er is een soort voorgeborchte, waarin de ziel rust en waaruit de geest dan slaaf wordt of misschien een hoger ontwikkeld dier. Daarnaast bestaat een soort hemel voor de lagere standen, waarin de middenstand zich mag vermeien in een beperkte aanschouwing van de goden. En daarboven ligt de derde hemel. Daar worden de hogeren (de hoge kasten dus) ingewijd door de hoge geest, voor ze op de wereld komen. Ze hebben dus een zekere inherente wijsheid. Het is dan ook niet zo vreemd, dat deze stellingen werden bestreden door de wijsgeren, die zich hadden teruggetrokken uit de maatschappelijke groepen. Wel is het opvallend, dat zij stellingen ontwikkelen, die enerzijds overeenkomen met latere astrologische inzichten (bv. die der Arabische astrologie) en anderzijds weer met vele moderne esoterische stellingen.

“Wanneer,” zo zegt een van hen, “er drie hemelen zouden zijn, dan zou een ieder tot de hoogste hemel moeten kunnen stijgen. Want wie het licht kan aanvaarden, kan in de zon schouwen.”
Dat was toen mogelijk, omdat de atmosfeer van de aarde nog heel wat troe­beler was. Je zag de zon toen meer door een wolkenlaag, een soort nevel, zoals tegenwoordig als het heiig is.

“Wie echter het licht durft aanschouwen, zal nimmer tot drie hemelen beperkt kunnen blijven.” En dan gaat hij zijn eigen stelling ontwikkelen.

“Er zijn tenminste 7 fasen, waarin de geest, die ons bezielt, kan leven. Hij kan van de ene fase naar de andere fase overgaan (en nu moet u opletten, want dit is interessant) en zal bij elke trap, die hij beklimt en elke poort, die hij door schrijdt, een nieuwe gave ontvangen. Een rijkdom, die hij ook op de wereld met zich draagt.”
Dit was natuurlijk een heel zwaar punt. Want als een eenvoudig mens kon opklimmen tot in de 7e hemel en daar steeds gaven verwierf, dan moest er op aarde iemand zijn, die begaafder was dan de hoogste standen. U begrijpt wel, dat die ketter dus werd achtervolgd. Maar ja, hij zat er in eenzaamheid; het was een z.g. heilige en daarom durfden ze hem toch niet goed aan. Hij ging daar verder over nadenken en toen kwam hij tot een soort esoterische wet, die later, bv. in de tijd van de 12 rijken, haast een gewone burgerlijke wet werd. Die esoterische wet luidt als volgt:

“De uiterlijke vorm van een mens kan nooit zeggen, wie in hem woont. Want de geest wordt niet gekend aan het lichaam maar wel aan de verrichtingen daarvan.”

Dat was een schop onder het achterwerk van heel veel nietsdoeners.
Maar ja, ze verdienden het wel.

“Alle krachten, die zich op de aarde manifesteren (hij zegt eigenlijk ‘regeren’) zullen de rechtvaardigheid als wet handhaven. Er is geen mogelijkheid, dat een onrecht duurzaam bestaat, tenzij je het zelf wilt en aanvaardt.”

Het derde regeltje, dat hij gaf, was ook al zo leuk. Hij zei:

“Niemand kan enig recht verwerven, dan door eigen werken en streven. Dit recht zal nimmer in de stof maar altijd in de geest zijn uitgedrukt.”

Ik vind dit een zeer interessante en ook zeer wijze regel. Want wij kennen allen oorzaak en gevolg, waarop hij hier klaarblijkelijk zinspeelt. Maar wij ontdekken allen wel voor onszelf, dat dit hier op aarde niet altijd klopt. Want je kunt wel eens een aantal gevolgen bewaren tot wie weet hoeveel incarnaties verder; zo in de zin van: wat in het vat is, verzuurt niet. Hij wist dit dus klaarblijkelijk en maakte direct de juiste gevolgtrekking .

“Het is dus in de geest, dat je het recht ten deel valt. De ware rechtvaardigheid bestaat in de geest, niet in de stof.”.

Ik zou graag over deze periode nog heel veel vertellen, maar ik merk hoe het met de tijd staat en zal daarom een grote sprong moeten maken naar de tijd van de machtige magiërs. Die magiërs hebben het hoogtepunt in hun macht bereikt ca. 15.000 jaar geleden. Toen was een groot gedeelte van de eerste beschaving reeds verloren gegaan; het mensenras had zich al ontwikkeld tot de blonde Atlanten in de heersende kringen en daarnaast bestonden de verschillende tussengroepen en de z.g. ‘donkere’ slavenvolkeren. Deze magiërs waren lang niet altijd brave mensen. Maar zij moesten wel denken. Want magiër zijn, is altijd een gevaarlijke baan. Menige vorst zal een magiër, die faalt het beloofde te verrichten, eenvoudig om hals doen brengen op de meest eenvoudige maar niet meest aangename wijze. Zo was scherp denken, logisch denken en het verwerven van kennis voor die magiërs wel een levensbehoefte. Onder hen nu scholen ook witte magiërs, die dus het goede zochten. En aan hen wil ik ook nog enkele gedachten ontlenen.

“Alle dingen dragen in zich dezelfde kracht. Waar zij dus door de kracht met mij verwant zijn, zullen zij mijn wil volbrengen, zo geen machtiger wil mij weerhoudt.”
Dat is heel logisch. Maar nu:

“De machtigste wil op aarde is die van de geest, die de mens beheerst tijdens zijn leven. Niet zijn eigen geest, maar de geest, die eens zijn eigen geest deed opgroeien tot mens. Hier wordt dus zeer duidelijk een relatie gesteld tussen de zich ontplooiende geest en een groepsgeest of geestelijke leider, welke met die mens blijft verbonden in zijn verder bestaan. En deze is machtiger dan die mens en machtiger dan alles wat de magiër op aarde kent. Het is werkelijk soms verbluffend hoe logisch enerzijds en hoe waar anderzijds die gedachtegangen zijn.

“Nu moeten wij beantwoorden aan de geest die ons leidt. Niet omdat hij onze meester is, doch omdat wij zijn wijsheid aanvaarden of de juistheid of noodzaak van hetgeen hij wenselijk acht, in ons er­kennen.”
Dus het vrijwillig werken met en in de zin van de hogere geest, is hier de kern van de witte magie. En dat .s nog steeds waar.
Ik zou misschien verkeerd doen hier alleen de mooie en edele spreuken aan te halen. U zou dan denken dat de Atlantiërs een volk waren vol van ras en schoonheid en zonder enige dwaasheid en zelfzucht. Laat ik u dan vlug uit de droom helpen. Ongeveer terzelfder tijd dat de door mij geciteerde magiër en leraar optrad, was er ook een andere, een wat grijze magiër, vooral grijs wat zijn daden betreft. En deze had de brutaliteit te beweren:

“Als ik een deel van mijn wijsheid aan een mens geef, behoef ik hem die niet te leren; want als ik mijn wijsheid in een voorwerp leg, zo zal hij deze met het verwerven van het voorwerp bezitten.” Die man was werkelijk de eerste, die een kwartjesbazaar begon; alleen rekende hij dan naar verhouding duizenden guldens voor die rommel. U ziet dus, er zijn heel veel wegen. Maar de witte magiërs en de lichtende denkers van Atlantis brengen ons ook tot stellingen als de volgende:

“Alles wat ik bewust volbreng, daarbij zoekende ten goede en niet kennende schuld of verplichting, zal voor mij een band betekenen met de Heer (dat is dus weer die geleide of groepsgeest), die mij leidt en de God, Die ik dien.”
Heel typisch. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen de geest, die leiding geeft aan je leven in de stof en de God, Die je dient. De God, Die je dient nu, vinden wij later nog eens terug en wel bij een debat over het idee ‘goden en godheid’. Daar zegt iemand:

“God is als de adem; men kent hem niet en bemerkt hem niet. Slechts waar God niet is, beseffen wij Zijn aanwezigheid in het ver­leden.”
Ik zou zeggen: Dat is mooi en een wijsheid eerste klas. Ze gaan verder en een stelt weer krachtens deze zelfde magie, dus het genoemde beginsel van leiding:

“Zolang ik mijzelf ben en mijn eigen daden stel uit eigen wil en bewegingen, zal ik machtig zijn want dan zijn de krachten en mijn God met mij. Maar daar waar ik niet mijzelf ben en niet datgene volbreng, waarvoor ik ben geschapen of besef te leven, daar waar ik weiger dat, wat ik in mij als noodzaak voel, te verwerkelijken, daar verwerp ik mijn God. Zo zal mijn Heer (dus dat is weer de groepsgeest) mij met harde hand dwingen. En in deze dwang zal ik het Licht niet meer kennen.”

Als slot mag ik nu daarmee misschien een kleine parallel maken met uw cursus ‘Geheimen van de Geest’. Wanneer je dit nl. zo hoort, dan zeg je: Ja, dat was de oude tijd en het was erg mooi; maar wat heb ik eraan? Luister dan eens goed.
Wanneer je een eigen geest hebt, dan is die eigen geest degene, die leeft. Zolang je nu leeft in overeenstemming met de Godheid, de goddelijke Kracht, dan leef je inderdaad goed. Dan is er harmonie tussen jezelf en je God en heb je de kracht van de God, maar a.h.w. nog steeds onder hulp en leiding van de geest. Op het ogenblik echter dat je niet meer wilt erkennen wat je bent, dat je dus onjuist gaat handelen, dat je dingen gaat verloochenen, onderdrukken, fantasietjes houden, dan verlies je de band met God en verdwijnt de cosmische werkelijkheid. Dan blijft er nog steeds de heerschappij over van deze groepsgeest of geleidegeest, deze Heer, die op dit moment de mensheid beheerst. Maar wat gebeurt er nu? Hij is niet meer met je. Hij wordt tot rechter, een harde rechter. Hij laat je het onware ervaren. Maar dat leidt, zo zegt deze oude denker, tot een je verzetten tegen God; en, zoals wij zouden zeggen, tot een geestelijk duister, dat heel veel moeite en pijn met zich meebrengt.
Hier is dus, zij het in een te vluchtig overzicht voor u, iets gedemonstreerd van de eenheid der geestelijke leringen in de zeer oude tijd en het heden. Want de waarheid van de geest blijft door alle tijden dezelfde. En al mogen de achtergronden, waarvan ik er ook helaas slechts enkele kon citeren en omschrijven, verschillen, de mens blijft gelijk. En omdat de mens gelijk blijft en zijn geest gelijk blijft, al zal zijn bewustzijn misschien wat veranderen, blijft de verhouding met God maar ook met de kosmische heersers steeds bestaan. Zo hebben zij in de oudheid de basis kunnen leggen voor de ontwikkeling van de geestelijke mens op een wijze, die praktisch nu nog wordt voortgezet door de oude groepen, die de enige bewuste erfgenamen zijn van de Atlantische wijsheid, waaruit ik even heb durven putten.

Dankbaarheid.

Wanneer wij zeggen dankbaar te zijn, dan bedoelen wij daarmee, dat wij ons aan een ander verplicht voelen en dat dit gevoel een zekere vreugde geeft om het bestaan van die ander. Maar de mens, die dankbaarheid alleen beschouwt als een soort verplichting of zelfs als een vreugde om het bestaan van een ander, heeft daarvan de werkelijke en diepe inhoud nog niet doorzien.
Dankbaarheid is het begin van een besef van eenheid.
Dankbaar zijn, wil zeggen dat je veel van jezelf, van je eigen behoeften maar ook van je eigen gedachten en begeerten in een ander hebt onderkend.
Dankbaarheid wil zeggen, dat je ergens, achter de uiterlijkheden en de vormen om, een harmonie hebt ontdekt. Want alleen dàn kun je waarlijk dankbaar zijn.
Het zijn niet de gaven, die je worden gegeven, welke dankbaarheid veroorzaken. Het is het gevoel van eenheid, dat alles in de stof verre te boven gaat. Het besef van eenheid, dat de kern is van dankbaarheid, is het begin van het ontwaken in een kosmische wereld, waarin alles een zekere eenheid kent.
Wanneer wij zeggen: “Mijn God, wij danken U”, dan zeggen wij in feite: “Mijn God, iets van wat Gij zijt en in ons wezen openbaart, hebben wij bevat, hebben wij begrepen.” Wij zeggen in feite: “Mijn God, uit hetgeen wij door U mochten erkennen als werkelijkheid of als steun, zijn wij meer werkelijk geworden.”  Wanneer wij zeggen: “Broeder of zuster, of vader of moeder, wij danken u”, wanneer wij zeggen: “Mens, wij danken u,” en wij menen dat van ganser harte, dan bedoelen wij: er is tussen ons een band, een eenheid, een harmonie, die niet teloor kan gaan.
In de kosmos zijn wij allen uitgegaan van een bron. Er is een kracht, die in ons allen regeert. Er is een werkelijkheid, waarin wij allen in feite bestaan. Deze band te leren kennen, is alleen mogelijk, zeker wat betreft ons eigen wezen, door het koesteren van liefde voor de schepping en voor de mens maar ook door het ontvangen.
Dankbaarheid betekent niet, dat wij een verplichting voelen, omdat wij een gave kregen. Neen, wij erkennen haar als een deel van ons leven, van ons recht; maar wij erkennen haar met vreugde, omdat daardoor een eenheid wordt uitgedrukt. Het is in deze zin, dat ik uw onderwerp wil besluiten.
Leer mij dankbaar zijn voor alle gaven. Ook voor de gaven, die ik niet heb begeerd, maar die ik innerlijk erken tot mijn wezen en mijn lot te behoren.
Leer mij dankbaar zijn, niet om de vervulling van mijn wensen maar om de eenheid, die de vervulling bracht.
Leer mij dankbaar zijn, niet omdat het banden schept, maar omdat de vrije gave en de vrije aanvaarding juist de eenheid vormen, die ons eeuwig en kosmisch doet zijn in dezelfde wereld en hetzelfde leven; deel doen zijn van eenzelfde volmaaktheid.
Laat ons dankbaar zijn voor alles, wat wij verwerven in de geest.
Laat ons vooral dankbaar zijn, indien onze ziel wordt beroerd door een licht of een kracht en laat ons niet vragen naar een begrip of een weten. Begrip en weten zijn kleine zaken, maar de harmonie met God en de kosmos zijn groot.
Daarom moeten wij leren dankbaar zijn, maar werkelijk van harte, met vreugde, zonder ons bevoorrecht of ons teruggewezen te voelen in dat, wat ons wordt gegeven; erkennende dat al, wat tot ons komt uit de lichtende Kracht en de liefde Gods, gemanifesteerd door Zijn vele schepselen uit vele sferen, ons een stap nader brengt, tot de eenheid met de Schepper Zelf.
Wie zo dankbaar kan zijn, heeft een deel van ‘s levens grootste wet begrepen. Daar, waar ware harmonie ontstaat, is een deel van de waarheid geopenbaard en is een eenheid ontstaan, die nimmer kan worden verscheurd of verstoord, omdat zij in God zelf bestaat.
Ik hoop, vrienden, dat u mij zult vergeven, als ik zeg dat ik dankbaar ben voor het onderwerp. Want er leeft iets in mij – in de zin van de kosmos, van God – van de werkelijke eenheid, die wij eens allen zullen vormen en die ik heb getracht door mijn woorden uit te drukken. In deze zin: heb dank.

Een heilige.

Deze mens heeft niet zijn leven lang gebeden. Hij heeft niet voortdurend rouwmoedig verzucht: “Mijn God, ik ben zondig.” Soms waren zelfs de slechte woorden niet van de lucht en gaf hij zijn mening bondig.
Deze mens was in het leven nimmer bescheiden.
Hij ging voorwaarts, recht op zijn doel steeds aan
en heeft heel vaak, wat scherp en nijdig,
een ander gewezen op diens waan.
Deze mens heeft zijn God erkend op eigen wijze, in eerlijkheid
en gordde zich, wanneer het nodig was, voor deze God ten strijd.
Deze mens is geen heilige in mensenogen. O neen, die heiligheid kunnen mensen niet verstaan. Maar deze mens is al zijn dagen bewust en met zijn God gegaan.
Deze mens heeft zijn dagen en zijn nachten,
hoe menselijk hij ook was,
gevuld .met zijn God en geleefd uit Gods krachten.
Dat kwam naar zijn inzicht het beste van pas.
Deze mens heeft voortdurend met al zijn daden
gedaan, wat hij meende dat de Schepper verlangt.
Hij sprak niet van noodzaak tot genade
Of een Damocles-zwaard van de zonde,
dat hangt boven het hoofd van elke mens,
die daardoor beroofd wordt van alle licht en genade.
Hij ging rustig maar voort en vond in zichzelf,
al wist hij niet hoe, toch het machtige woord:
Wat ik ben, hebt Gij mij gemaakt, o mijn God.
Al, wat de wereld is, deed Gij ontstaan.
Ik heb U lief,. mijn God, en wil met U
tot aan het eind der tijden gaan.
Mijn God, of Gij mij hel geeft of hemel,
daar trek ik mij heus niemendal van aan.
Zo het Uw wil is, zal ik t wel doorleven.
Is het Uw wil, ik zal ‘t ondergaan.
Mijn God, ik ben een eenvoudig mens,
een geest, die niet van vele krachten weet.
Maar Gij zijn het, Die met mij gaat in alle tijden.
Maak., God, dat ik dat niet vergeet.
Zolang Gij mij op de levensweg wilt leiden
en met mij door de tijd wilt gaan,
mijn God, kan mij de rest niets schelen,
dan durf ik heel de kosmos aan.
En zie, toen aan het eind der tijden
men sprak over de heiligheid,
waren ‘t enkel slechts dezen, die God zo aanvaardden,
die Hij aan het einde van ‘s levens strijd
deed bezitten al wat eeuwig is.
Zij werden deel van alle kracht
en alle licht en waarde.
Want heiligheid is gaan met God!
Dat kun je ook op aarde.

image_pdf