2 september 1960
Wij vangen dan weer aan met een nieuw verenigingsjaar. Ook dit jaar geldt weer: wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Toch hopen wij met u samen tot een groter bewustzijn te komen. Gezien de situatie van de wereld op dit ogenblik en vooral ook de toestand, zoals wij deze vanuit geestelijk standpunt zien, zal het in het komende jaar noodzakelijk zijn steeds weer op meer actuele toestanden in te gaan. Ons eerste onderwerp handelt over godsdienst. Wees niet bang! Geen vroom gebazel, want daarvoor hebben wij geen tijd meer in deze dagen. Geen theologie ook, want verwarring is er al genoeg in de wereld. Met u wil ik spreken over: De betekenis van godsdiensten in deze tijd.
Wanneer wij het woord “godsdienst” uitspreken, denken wij onwillekeurig aan de grote godsdienstige groepen, die op dit ogenblik de wereld beheersen. Elk van deze groepen heeft een eigen wijze van beleven en denken. Een ding hebben zij allen gemeen. Elke godsdienstige groepering baseert zich op een reeks morele voorschriften, een reeks van onbewijsbare stellingen en ten laatste, maar zeker niet ten leste, ook op het bieden van zekerheid aan de mensen. Het vreemde hierbij is, dat een wereld, die in verwarring geraakt – zoals op het ogenblik in toenemende mate het geval is – voor een mens heel wat meer gaat betekenen, dan alleen maar een sleur, of een wijze van leven, of zelfs een morele codex. De godsdienst wordt voor de mens tot een verweer tegen een wereld die hij niet meer aan kan.
Wanneer wij geloof en godsdienstigheid op de proef willen stellen, zo hoeven wij hen niet op waarheid en eigen verdienste te beschouwen. Wij dienen na te gaan, hoe de mens, die zo gelooft, zich houdt onder de toenemende belasting en spanningen van zijn tijd. Blijkt, dat hij in die godsdienst en dat geloof, een voldoende innerlijke zekerheid vindt, zich daarin geborgen weet, zodat hij de wereld en haar spanningen kan verdragen, zo moet worden gesteld, dat voor de gelovige mens deze godsdienst zuiver en goed is. Bij het aanleggen van deze maatstaf blijkt alras, dat het begrip “godsdienst” niet meer beperkt kan blijven tot de groepen, die zich als zodanig aankondigen en beschouwen. Ook het humanisme blijkt dan een vorm van godsdienst te zijn, waarbij de mens in de plaats van een geopenbaarde Godheid kan treden en in het mens-zijn de zekerheid en de nodige morele normen biedt, die voor de mens nu eenmaal noodzakelijk schijnen.
In bepaalde totalitaire landen zien wij, dat de staat de plaats van de Godheid is in gaan nemen. Ofschoon men hier van een politiek, of sociaal stelsel pleegt te spreken, heeft dit stelsel voor de mens toch alle eigenschappen die men normalerwijze binnen een godsdienst aan de Godheid toekent. Dit houdt in, dat wij in de huidige wereld enige verbluffende en eigenaardige tegenstellingen kunnen ontmoeten. Enerzijds zoekt een deel van de mensheid zijn geborgenheid in een staatsvorm, een vorm van gemeenschap, die in de ogen van de leden daarvan onfeilbaar is. Deze gemeenschap zorgt voor zekerheid en waarborgt een ieder, die er deel van uitmaakt, bepaalde rechten. Deze staat heeft – evenals God – het recht ook buiten het begrip van de mensen te handelen, zonder dat zij hierdoor minder Goddelijk, of minder onfeilbaar zou worden.
Een andere groep zoekt naar een vorm van vrijheid binnen de gemeenschap, maar wenst binnen deze vrijheid een God te erkennen, die een soort eeuwige reserve is, een kracht, waarop men altijd terug kan vallen. Het is duidelijk, dat een systeem, dat de staat tot God maakt, nooit tot overeenstemming kan komen met een systeem, dat de Godheid buiten de materie projecteert. Hier is een tegenstelling, waarvoor geen oplossing kan worden verwacht in menselijk of logisch vlak. Overigens kunnen wij hier meteen opmerken, dat bij godsdiensten en geloof de logica heel vaak zoek is. De logica is enerzijds zoek, doordat men een aanvaarde stelling à priori als juist blijft aanvaarden en weigert haar aan een proef of onderzoek te onderwerpen. Anderzijds gaat men er toe over stellingen van die godsdienst of leer aan de huidige toestand aan te passen. Men wil dus de leer ten koste van alles onaangetast laten.
In het communisme is dit de leer van Marx en in mindere mate ook de leer van Engels. In de christelijke gemeenschappen is dit het evangelie en de leringen van de apostelen, terwijl bij de Boeddhisten de toespraken van de Gautama Boeddha zelf en de in vele geschriften die regels en wetten definiëren als zodanig moeten worden beschouwd. Men heeft hier steeds getracht een interpretatiemogelijkheid te vinden, die aan de wereld van heden is aangepast, terwijl men aan de andere kant steeds weer probeert het oude toch onveranderd, of schijnbaar onveranderd te bewaren en zo onaantastbaar te blijven voor de meer stoffelijke verschijnselen van de wereld. Dit alles zou ons overigens in de bijeenkomsten onverschillig kunnen blijven, indien niet zoveel op de wereld en zo groot deel van de menselijke bewustwording juist door dit verschijnsel zou worden beheerst. Ik meen er verstandig aan te doen mijn redenen om dit onderwerp te bezien onmiddellijk te doen volgen door een uitvoerige verklaring en deze puntsgewijs te behandelen.
- Geen enkel godsdienstig of sociaal systeem in zijn huidige vorm is voldoende om de denkende mens een volledige geborgenheid te geven. Dit houdt in, dat geen enkel op massaal gebaseerd geloof in deze dagen gelijktijdig in staat zal zijn de mensheid verder te helpen én de mens te bevredigen. Dit voert tot pogingen godsdienst en staat – zoals in het verleden eveneens het geval is geweest – zodanig met elkaar te verbinden, dat wij van een theocratie van een godsdienst kunnen spreken. Aan de andere zijde tracht men het religieuze element in de staatkunde steeds meer te doen meespreken, ofschoon men God daarbij niet noemt. Men stelt dan, zonder dit uit te spreken, de aanvaarding en aanbidding van een bepaalde godsdienst en het volgen van de uit dit geloof voortkomende zedenwetten als het beginsel van de staat om de mensheid zo aan staat en godsdienst gelijktijdig geheel te ketenen.
In deze dagen is de wereld zeer oproerig. Deze oproerigheid blijft niet alleen beperkt tot opstanden, staatkundige opstootjes e.d. De doorsneemens in deze dagen is onrustig. Deze onrust gaat veel verder dan hij zich pleegt te realiseren. Een groot deel van deze onrust komt voort uit een innerlijke onzekerheid. De doorsnee mens wanhoopt aan de maatschappij, waarin hij leeft, twijfelt aan de God, waarin hij gelooft en twijfelt aan zichzelf en zijn rechten in de maatschappij. Krachtens dit punt zou kunnen worden verwacht, dat de mensheid zich langs steeds meer divergerende paden, groepswijze gaat bewegen. Steeds meer zullen de groeperingen uiteen gaan en ondanks hun schijnbare samenwerking en eenheid vertwijfeld zoeken naar een eigen God, een eigen nieuwe zekerheid in een eigen sociaal aanvaardbare en zekerheid biedende vorm.
- Waar wij, naast de verschijnselen van onrust en omwentelingen op het politieke vlak en de onzekerheid op het religieuze vlak, ook te maken krijgen met een aantal economische verschijnselen, die onmiddellijk invloed hebben op de mens en zijn omgeving, dienen wij ook hieraan enige aandacht te besteden. Het is gemakkelijk aan God te geloven, wanneer je in nood verkeert. Een mens die in nood is, wil zelfs geloven, dat hij kan blijven drijven op een grashalm, wanneer hij in het water ligt. Hij zal geloven, dat hij alleen door de handen uit te strekken, kan vliegen als een vogel. Kortom, hij komt tot een sterke aanvaarding, ook van het ongeloofwaardige en onlogische. De mens, die het goed gaat, heeft het idee, dat hij zelf over vele dingen moet en mag beschikken. Door deze idee van zelfbeschikking komt hij tot een zeer sterk doorgevoerde kritiek op godsdienst, esoterie, filosofische stellingen en alles, wat daarmede verbonden is. Eenvoudig gezegd, hoe beter het de mens stoffelijk gaat, hoe moeilijker het hem geestelijk wordt gemaakt.
Zo gezien zijn de crisisverschijnselen, die wij op het ogenblik zo hier en daar zien, terzijde te stellen. De onrust in de vele staten, die pas zelfstandig zijn geworden, evenals de lethargie of innerlijke verdeeldheid van de reeds langer bestaande staten, zijn op deze wereld te verklaren. De doorsnee mens meent in deze dagen zeker te zijn. Zijn zekerheid is afhankelijk van factoren, die hij niet beheerst. Economisch bv. van een steeds toenemende productie en een daarmede gepaard gaande toename van verbruik. Dit laatste zal overigens in de komende jaren niet te handhaven blijken. Ook hier een verstoring van het gevoel van zekerheid, nu in besef, later in feite. Nu heeft de moderne mens althans uiterlijk het geloof in een bepaalde God aanvaard.
Onverschillig, hoe hij de Godheid noemt of omschrijft. Hij drukt deze God tevens uit in een bepaalde sociale structuur. Wanneer hij het slechter krijgt, zal het de moderne mens zeer moeilijk vallen om te zeggen: “Dit is werk van de hand Gods”. Of “Dit is een Goddelijk ingrijpen”. Eerder is hij geneigd te zeggen: “Indien de God, of de staat, die ik heb gediend, mij gaat ontnemen, wat rechtens het mijne is, zo is deze God – of staat – niet goed”. Ook in deze zin mogen wij een opwelling van onrust verwachten. Het verloop van de economische tendensen op deze wereld pleit voor een toenemende onrust en onzekerheid die uiteindelijk het sterkste tot uiting zal komen op meer geestelijk vlak.
- Hoe meer de mens in contact komt met bepaalde religieuze factoren, hoe meer hij zal trachten deze zelf te beleven. Vooral daar, waar het hem nogal naar het stoffelijke gaat, zoekt hij niet meer de aanvaarding van een God of kracht in zich, maar het beleven van deze kracht vanuit zich. Deze beleving vanuit jezelf kan nooit gevonden worden op een geheel bevredigende wijze in een normaal aanvaarden van een godsdienst. In die godsdienst wordt men tot een deel van het geheel gemaakt, waarbij men zelf geen besluiten kan nemen en gevoerd wordt, terwijl het verboden is geestelijk zelf te gaan. Op deze wijze komt men tot een weerzin, die zich openbaart in een zoeken naar zelfstandigheid.
Vergelijk: er is een tijd geweest, dat de mensen gaarne in groepen en per autobus reisden. Het was gemakkelijk: er was iemand bij, die voor alle dingen zorgde en je had alleen maar “O” en “A” te zeggen, wanneer je iets moois of belangrijk werd aangewezen. Voor de rest had je plezier en keek je, wat de wereld betreft, netjes voor je. Als Nederlander doodde men de tijd tussen de bezienswaardigheden over het algemeen met het naar buiten werpen van bananenschillen en het zingen van vaderlandse liederen als: “En van je hela hola…” Die tijd is aan het voorbij gaan. Wij krijgen meer en meer te maken met een pogen individueel te reizen. Men wil nog wel gezamenlijk naar een standplaats gaan, maar eist meer en meer tijd voor zichzelf op. Men wil meer en meer de vreemde landen op eigen wijze beleven. Men heeft immers meer van vreemde landen gezien en gehoord en durft zich meer zelfstandig daarin uit te leven.
Zo gaat het met de godsdienst ook. Het blijkt ons, dat weinig overblijft van de op het ogenblik uiterlijk nog geldende normen van godsdienst en ook staatkunde. Ook blijkt meer en meer, dat zelfs de wetenschap niet geheel kan voldoen aan de eisen, die de mens innerlijk stelt. De mens verlangt zelf te beleven en te ervaren. Dit kan alleen geschieden langs de innerlijke weg. De esoterie, de filosofie, zullen dientengevolge toch een steeds grotere rol in het menselijke leven moeten gaan spelen. Wij zullen een zich hierop richten dan ook zowel in de gemeenschappen, als door de individualisten daarbuiten in steeds sterkere mate zien ontstaan. Het is logisch, dat een steeds grotere en meer innerlijke vrijheid noodzakelijk is, wil de normale mens in dit stoffelijke leven ook zijn normaliteit kunnen behouden, zonder tot een complex van allerlei geestelijke en verstandelijke stoornissen te worden.
Hoe nu dit alles samen te voegen met de bekende voorspellingen omtrent de komende tijd, het jaar 1963, etc.? Wanneer je op het ogenblik de tendensen over geheel de wereld bestudeert, valt op dat er een toenemende neiging tot anarchie merkbaar wordt. Deze anarchie komt tot uiting in het meer en meer terzijde stellen van diplomatieke geplogenheden. Daarnaast in een steeds groter minachting voor bezitsrecht. Ook bij de regerende partijen zien wij een steeds minder wordende eerbied voor grondwetten en het recht van het individu. Zowel bij de kleine burger als bij de hoge heren zien wij een steeds verminderende beleefdheid. Indien u meent, dat dit onjuist is, vergeet u waarschijnlijk, dat er nog niet zo lang geleden een diplomatie bestond, die haar hoogtepunten vond in het spreken van halve waarheden en het maken van zeer beleefde en giftige complimenten. Tegenwoordig is diplomatie een soort wederkerige scheldpartij, die met een borrel na afloop kan worden beklonken. Dit wijst in een bepaalde richting, die niet voor allen even aangenaam kan zijn. Een aantasting van het huidige politieke en maatschappelijke bestel, met een geleidelijke verwording van de oorspronkelijke inhoud van de vele verschillende godsdiensten. Ook in de godsdiensten gaat men meer en meer tegen de grondregels in.
Stel verder, dat de wereld deze anarchie schijnt te bevestigen met overstromingen, vulkanische uitbarstingen, aardbevingen, enz. Dit geschiedt nog niet in een zodanige mate, dat wij terecht een wereldomvattende ramp mogen verwachten. Ook hier komt een verstoord evenwicht tot uiting, die heel wat universeler blijkt te zijn, dan in een bekend verleden het geval was.
Anderzijds zien wij, dat ook in de aarde normale en dus normaal te verwachten reacties steeds meer uitblijven. Wij weten, dat in het verleden de uitbarstingen van een bepaalde vulkaan steeds weer gepaard gingen met aardbevingen en vulkanische verschijnselen in afgelegen gebieden. De laatste tijd komt dit in sterk verminderde mate voor. Ook hiervoor dient een reden te bestaan. Klaarblijkelijk is in de vulkanische werkingen en de werking van de aardschors een zekere onsamenhangendheid ontstaan, een soort anarchie, waarbij het reageren van de aarde niet meer geschiedt als geheel, maar in steeds sterkere mate is aangepast aan plaatselijke omstandigheden.
Verder valt op, dat in de natuur storingen zijn ontstaan, die sommigen zeer groot noemen, anderen weg willen praten. Deze storingen zijn in feite middelmatig, maar blijvend. Ik doel hierbij op de variaties in radioactiviteit van de atmosfeer, de radioactieve neerslag, waardoor de genen van planten en kleinere aardwezens zó worden aangetast, dat deze een mutatie van vormen en eigenschappen zijn gaan vertonen. Ook dit alles wijst op veranderingen.
Nu zijn er mensen, die denken: “Dadelijk komt het jaar 1963. Dan is alles voorbij”. Er zijn ook mensen, die denken, dat dit jaar zal beginnen met ontstellende gebeurtenissen, of een grote oorlog. Ook dit niet. Dit jaar is een jaar, waarin de climax van deze anarchistische tendensen kenbaar wordt. Een dergelijke climax moet gepaard gaan met een toenemende belasting van elke mens afzonderlijk, zeker ook geestelijk. Het is dit laatste punt, dat onze interesse voor dit gebeuren zo groot maakt. Zal een mens in staat zijn een steeds toenemende belasting van zenuwstelsel en denkvermogen te verdragen? De steeds toenemende en schokkende veranderingen in eigen toestand en omgeving zowel stoffelijk als geestelijk te blijven volgen? Zal de mens in staat zijn terug te vallen op het geloof van zijn kinderjaren, of het geloof, dat hij zegt te hebben? Dan wel zal hij een andere geestelijke weg moeten gaan kiezen? Ik zal u niet langer meer vervelen met mijn betoog. Maar op deze vragen moeten wij toch nog een antwoord geven.
Het is duidelijk, dat geen enkel beleven zonder geloof de mens in de komende tijd een uitweg laat. Evenzeer is duidelijk, dat de sterk uiteenlopende omstandigheden en condities, die voor de verschillende individuen op zullen treden, niet via één enkele gemeenschappelijke regel zullen kunnen worden aanvaard of verwerkt worden. Elke mens zal moeten komen tot een eigen én innerlijk geloof, dat dan geheel abstract moge zijn, het zal in elk geval een persoonlijke band met de kosmos in moeten houden. Indien de mens de band met de oneindigheid gevoelt, zal hij door de temporale veranderingen niet zozeer worden geschokt en getroffen, maar ook hierin de grote lijn trachten te vinden en te volgen. Dit laatste zal het hem dan mogelijk maken te ontkomen aan de zware belasting van denken en wezen, waardoor hij niet hoeft onder te gaan in zorgen, problemen en wanhoop.
Om tot een juist innerlijk aanvaarden van het leven te komen, zal de mens zijn Ik nauwkeurig moeten leren kennen en ontleden. De ontleding van het Ik houdt niet een volledig weten omtrent alles , wat je doet, in. Dit is haast onmogelijk. In de mens bestaan bepaalde dierlijke factoren, die haast niet redelijk te kennen, of te ontleden zijn. Wel betekent het een vasthouden aan één enkel beginsel, dat men te allen tijde en ten koste van alles blijft doorvoeren. Een mens moet bovenal immers trouw blijven aan zichzelf. Hij zal tevens trouw moeten zijn aan alles, wat hij in de wereld als goed heeft erkend. Hiermede associeert hij eigen denken en wezen. Zelfkennis impliceert ook het steeds sterker beleven van de hogere delen van je eigen wezen. Wanneer het een mens mogelijk is zich terug te trekken vanuit een stoffelijk en disharmonisch milieu in een andere wereld of sfeer die harmonisch is, zo moge het beeld, dat hij zich van die wereld vormt, misschien nog fantasie zijn, het aanvoelen van die wereld, het ondergaan van die toestand en Kracht op zich stelt de mens reeds in staat zich te herstellen. Zo kan hij onrust van de lagere en stoffelijke wereld leren verwerken en overwinnen.
Dit zijn dan de meer logische en nuchtere factoren van de godsdienst in deze tijd. Het is tevens een verklaring van ons streven in de komende dagen. Ik ben mij ervan bewust, dat ik in mijn betoog zo hier en daar een sprong heb genomen, die velen onder u wat groot lijkt. Sta mij toe hieraan vanuit mijn eigen standpunt nog enig commentaar te verbinden.
In het innerlijk van elke mens leeft iets, wat hij niet nader omschrijven kan. Het is een soort gerechtigheid, een weten omtrent het juist of onjuist zijn van zijn daden. Daarnaast leeft in elke mens ook wat ik “kracht” zou willen noemen. Kracht, zoals een mens ook spierkracht heeft, maar van een andere grootorde. Het feit, dat men recht en onrecht in zich wel degelijk erkent, ook al is men meestal geneigd daar maar over heen te praten, voert tot een soort vitaliseren of verlammen van de geestelijke krachten, die wij bezitten. Wanneer wij goed doen, ook al erkent niemand dat en wij doen dit alleen om goed te zijn, gevoelen wij ons opeens rijk. Wij hebben de idee, dat wij geholpen en gesteund worden. Wij hebben het gevoel, dat wij meer kunnen volbrengen. Wij zullen dan niet belemmerd zijn in het gebruik van onze geestelijke krachten. Wij zullen ook lichamelijk, dus als mens, méér kunnen presteren. Wanneer wij kwaad doen, ook al weet niemand dit, zo is er een deel van ons wezen, dat wij niet geheel kennen, omdat wij de schuld niet wensen te aanvaarden. Dientengevolge schakelen wij een deel van ons wezen uit. Vergelijkend gesproken zouden dit de armen, de benen, of het hoofd kunnen zijn. Maar u allen weet, dat iemand, die geen benen heeft, nog zo sterk mag zijn, maar altijd veel moeite zal hebben de plaats te bereiken, waar hij die kracht zal kunnen gebruiken. Iemand, die geen armen heeft, zal snel kunnen gaan naar de plaats, waar zijn kracht noodzakelijk is, maar haar daar niet kunnen aanwenden. Degene, die het inzicht niet heeft, waardoor hij zijn krachten op de juiste wijze gebruikt, komt ook tot geen resultaat. De mens is afhankelijk van zijn innerlijk rechtsgevoel, om zijn geestelijke krachten te ontplooien.
In een wereld als die van heden is het gebruik van geestelijke krachten steeds weer noodzakelijk. Ik wil hier niet wijzen op de onbewuste telekinese, die steeds meer optreedt bij dobbelen e.d., of de onbewuste telepathie. Deze dingen redeneert de mens toch weg. Ik zou willen wijzen op het feit, dat paranormale genezingen in de wereld toenemen in een tijd, dat het geloof aan wonderen steeds meer afneemt. Ik zou willen wijzen op het feit, dat mensen tot haast onmogelijk lijkende lichamelijke en geestelijke prestaties komen, alleen omdat zij zich weten te concentreren. Vele mensen weten in deze tijd geestelijke krachten in te schakelen naast de lichamelijke. Wat dit betreft kunt u wel iets leren van de Olympische Spelen. Elke mens heeft geestelijke kracht. Ook u. Die kracht blijkt echter voor 9/10 gebonden en niet vrij bruikbaar te zijn. Men kan dan die geestelijke krachten, ook al bestaan zij in het Ik, niet vrij maken. Wanneer nu de gehele wereld buiten u in oproer komt, zult u in vele gevallen de keuze hebben tussen het gebruiken van uw geestelijke krachten, of een ondergang. Men zal het onmogelijke moeten proberen, dan wel zich bij een roemloos einde neer moeten leggen. Zolang men niet door schuldbewustzijn, of een besef van absolute onwaardigheid terug wordt gehouden, zal men dan ook de geestelijke krachten kunnen en moeten gebruiken.
Volgens mij komt er dan ook in de komende jaren – en dit zou reeds in de komende maanden merkbaar moeten worden – een toenemend gebruik van occulte, of paranormale krachten op de voorgrond. Men zal steeds meer worden geconfronteerd met het ingrijpen van een schijnbaar noodlot, maar op vreemd regelmatige manier. Wanneer alle mensen ondergaan, dan wel wakker worden én hun geestelijke krachten gaan gebruiken, zo houdt dit in, dat onnoemelijk veel regels uit het verleden teloor gaan. Want waar geestelijke krachten bruikbaar zijn, vallen de regels van wetenschap, logica en politiek, zoals die nu worden aanvaard, weg. Er zullen nieuwe regels moeten komen, omdat door het manipulerend vermogen, dat in de geestelijke krachten schuilt, elke vorm van samenleving en recht anders weg vallen. Alleen een maatschappij van heren en slaven zou dan nog mogelijk blijven zonder algehele herziening van zeden, mores, geloof en regels.
Mijn conclusie zal u nu wel duidelijk zijn: wij hebben in de komende jaren godsdienst, of beter gezegd wáár geloof, hard nodig. Wij hebben naast dit geloof behoefte aan kennis van goed en kwaad, zoals deze dingen in ons leven en kennis van ons eigen wezen. Immers alleen hiermede zullen wij de geestelijke krachten kunnen ontketenen, en juist gebruiken, die de aarde een ander aanzicht moeten geven. Het voorgaande is niets anders dan een omschrijven van één enkele fase van de grote hervorming, die het Aquariustijdperk de mensheid zal brengen. Wij kunnen deze periode van 1001 zijden bezien, maar juist aan het begin van het verenigingsjaar meen ik, dat het belangrijk is te wijzen op het feit, dat geloof in deze wereld van een overweldigend belang begint te worden. De behoefte aan een steeds sterker persoonlijk geloven en beleven is bepalend voor de mens van heden, maar ook voor de toekomst van de gehele mensheid.
Wij noemen ons “Orde der Verdraagzamen”. De meeste mensen zeggen, dat dit een mooie naam is, die inhoudt: “Gebruik mij als voetmat en loop maar over mij heen”. Wij kunnen begrijpen, dat ware eenheid en samenwerking alleen kan ontstaan uit een wederkerig respect en begrip. Wij moeten begrijpen, dat alle geestelijke bereiken alleen mogelijk is langs de innerlijke weg en door de innerlijke kracht. Wij moeten beseffen, dat iedere mens en iedere geest het recht en zelfs de plicht heeft op zijn eigen wijze en niet slechts op onze manier de innerlijke God te vinden, door eigen geloof de innerlijke kracht te ontplooien. Wij zullen in het komende jaar ongetwijfeld vaak grijpen naar recente gebeurtenissen. In vele gevallen zullen, wij zelfs trachten op de recente gebeurtenissen zelfs iets vooruit te lopen. Wij zullen u daarbij steeds weer voor blijven houden, wat het gebeuren van heden werkelijk is, maar ook wat uzelf kunt doen en moet doen binnen dit gebeuren.
In deze eerste lezing heb ik getracht een belangrijk punt kort en duidelijk te omschrijven. Denk hier goed over na. Verder wijs ik u er op, dat ik het woord “God” alleen gebruikt heb om aan te geven, wat er in u leeft, onverschilligheid, of u daar nu aan gelooft, of niet. Ik heb het woord “godsdienst” alleen gebruikt om een mentaliteit te omschrijven en u duidelijk te maken, hoe bepaalde menselijke behoeften in het verleden geformaliseerd werden. Tevens heb ik u erop gewezen, dat deze vormen niet meer voldoende zijn voor deze dagen. Niet in de eerste plaats het wezen, maar de vormen en de beleving van de godsdiensten zullen moeten veranderen. Ten laatste heb ik getracht u duidelijk te maken, dat wij hier niet alleen samen komen voor een gezellig theekransje, of een heerlijk stukje esoterie. Wanneer wij hier bijeen komen, dient dit te geschieden, omdat wij bereid zijn de handen aan de ploeg te slaan. Het is alleen mogelijk de handen aan de ploeg te slaan, wanneer men ook weet, welke kant men uit moet gaan, wat er gedaan moet worden. Wij zullen trachten u de noodzaken te tonen.
Ik zal nog eenmaal herhalen, wat wij op deze avond als voor mensen en mensheid noodzakelijk hebben geconstateerd:
Een mens moet zijn innerlijke God en het innerlijke vertrouwen op het hogere weten te vinden.
De mens moet een innerlijke zekerheid hebben en vinden en leven naar dit geloof.
De mens moet trachten al hetgeen hij innerlijk als goed of onjuist ervaart, te veranderen en te herstellen.
De mens moet trachten al hetgeen hij als goed gevoelt, te gebruiken om de geestelijke krachten, die in hem sluimeren, te ontplooien en zo te komen tot een steeds actiever en hoger geestelijk werken en streven op aarde.
Zó kunnen wij de akkers ploegen, waarin zo dadelijk het zaad zal vallen van een nieuwe tijd. Zo kunt u als mens, zo kunnen wij als geest bijdragen aan een der grootste bewustwordings- processen, die in de geschiedenis van deze wereld mogelijk zijn geweest. Zó kunnen wij gezamenlijk er misschien toe bijdragen, dat mislukking als in het verleden gemaakt en een nieuw terugvallen van de mens tot het oertype, wordt voorkomen, zodat de mens boven het huidige peil zal kunnen evolueren tot een voertuig, wat iedere geest gaarne betreedt, omdat het in waarheid is geworden Gods beeld en gelijkenis, geprojecteerd op aarde.
Vragen.
Ligt de morele herbewapening niet in de geest van hetgeen u zegt?
Ja, de morele herbewapening gaat inderdaad enigszins in de richting, die ik bedoel. Zij heeft het bezwaar, dat zij haar moraliteit baseert op Judaïstische waarden, dus op de eigen geboden en de daardoor nu geldende moraal, niet begrijpende, dat de uiterlijke verschijnselen en de uiterlijke levenshouding gezonder, maar weinig of geen betekenis hebben. Slechts indien deze geestelijk actief optreden met zich brengen, zijn zij van belang. Ik zou de morele herbewapening uitgebreid willen zien tot een bewust activeren van geestelijke krachten, die nu wel vaak onbewust worden aangeroerd, maar die bij een bewust gebruik veel meer inhoud en betekenis zouden kunnen geven aan deze op zich ongetwijfeld bewonderenswaardige beweging.
Er wordt toch wel veel gedaan, want men werkt over de gehele wereld.
Zeker, maar dan denk ik terug aan een van de voorvaderen van deze groep, de Oxford beweging. Of, wanneer ik nog verder wil gaan, kan ik denken aan het wereldomvattende van de theosofie. Het vreemde is, dat deze bewegingen heel vaak vast blijken te lopen in een goed bedoeld formalisme, in plaats van de overgang te vinden van noodzakelijke samenwerking tot een ook persoonlijke en meer geestelijke ontwikkeling, die een vrije en verdere bewustwording voor allen mogelijk maakt.
De boodschappen, die wij doorkrijgen, zullen toch ook wel gegeven worden aan personen, die hoger in de kerkelijke hiërarchieën zijn geplaatst, opdat ook deze een invloed ten goede uit kunnen oefenen?
Ja, dit is wel juist. Ik zal niet verder uit de school klappen om te voorkomen, dat degenen, die de gunstige invloed uitoefenen, ontslagen worden, wanneer men er achter komt, dat hun werken meer inhoudt dan een herleving en een herbeleving van een bepaald geloof.
Het betreurenswaardige is, dat kerkelijke functionarissen, ongeacht van welke kerkelijke gemeenschap zij stammen, ten sterkste gebonden worden aan de kerkelijke opvattingen. Hierdoor zijn zij sterk gebonden aan de in de kerk gangbare theologie, de moraal door de kerk aanvaard, haar macht, etc. Degenen, die méér zeggen – wat zij waarlijk denken – dan wel wenselijk is, worden uit de kerk gezet, of uit de openbaarheid verwijderd. Degenen, die bronnen openlijk aan zouden durven tappen, die niet overeenstemmen met hetgeen de kerk als goed aan het volk doceert, vliegen eveneens eruit. De tijd, dat men opstandelingen in een klooster opsloot, om ze daarna heilig te verklaren, is helaas voorbij.
Op het ogenblik worden velen in de kerken, die openlijk durven zeggen, wat vele van hun confraters denken, vernederd en uitgestoten, of op een andere wijze naar minder gevaarlijke plaatsen weg gemanoeuvreerd. Dientengevolge kan ik – helaas – niet verder ingaan op de vraag, die u stelt. Alleen kan ik opmerken, dat wij uit de geest natuurlijk trachten allen te bereiken. Verder kan ik nog opmerken, dat het voor ons gemakkelijker is mensen te bereiken, naarmate deze minder persoonlijk belang hebben bij het slagen van een bepaald systeem, of bij de overwinning van een bepaalde religieuze opvatting.
- Ik las, dat in de katholieke kerk zelfs een soort vereniging van vrijdenkers is gesticht. Dat is toch een gunstig teken?
Ja, maar een katholiek, die vrijdenker mag worden, is te vergelijken met een hond, die eens in zijn hok vastgebonden was en nu aan een looplijn wat meer vrijheid vindt. Vergeet één ding niet: een godsdienst, evenals menig staatkundig systeem, loopt achter de noodzakelijke ontwikkelingen – onder leden of bevolking – aan, omdat alleen op deze wijze het gewenste gezag verder kan worden gehandhaafd. Dit houdt in, dat, wanneer het vrijdenken onder de Roomse kerk zeer sterk toeneemt, men dit zal gaan dulden, om zo de vrijdenkers met zachte hand te kunnen leiden in een richting, waarin de vrijdenkerij nog kerkelijk aanvaardbaar blijft.
Ik acht dit dan ook niet direct gunstig als verschijnsel binnen de kerk, wel als een verschijnsel onder de gelovigen, die klaarblijkelijk het absolute gezag van de hiërarchie verwerpen om binnen de aanvaarding van deze hiërarchie een meer persoonlijk denken na te streven. Dat is voor mij het meest belangrijke.
Maar dit zou toch binnen de kerken op de duur tot wanorde kunnen leiden?
Als antwoord zou ik hier een oude stelregel aan willen halen, die door von Moltke en Kaiser Wilhelm werd gebruikt: “Wanneer je een sterk leger wenst, moet je de ontevredenheid aanmoedigen, om deze ter juister tijd tegen de vijand te richten.”
Ik meen, dat dit de toegefelijkheid voor een deel verklaart en tevens een antwoord is op uw opmerking. Ontevredenheid is welkom, omdat zij gebruikt kan worden tot het wekken van spanningen, die men zich dan op anderen ziet ontladen. De in vrijdenken ontstane kracht, het vrijere denken, betekent een stemming, waardoor men tegen andersdenkenden in feite sterker staat dan voordien. Overdracht van stemmingen is heel gewoon. Kijk maar eens naar een man, die op kantoor ruzie heeft gehad met zijn baas. Wanneer hij dan thuis komt, is hij eindelijk eens voor vijf minuten de ‘baas’ in huis. Een heel natuurlijk verschijnsel. Hebt u verder nog een klein onderwerpje?
Waarheid
Maar welke waarheid? U zegt nu wel: spreek eens over de waarheid. Is niet alles waar voor onszelf, wat wij als waar beschouwen, terwijl niets van wat wij kennen, of waar achten, waar is in kosmische zin? Dat is een grote moeilijkheid. U zegt: Spreek over de waarheid. Wat is waarheid? Wat is waar? God is waar, zo kunnen wij zeggen. Maar dat is een geloofsvorm. Wij kunnen God niet definiëren. Daarom kan ik ten hoogste de waarheid vanuit mijn eigen standpunt belichten. Dit houdt in, dat dit zeker niet de enige waarheid is.
Onder waarheid versta ik: het vermijden van onjuistheden en leugens, zover mij dit met mijn beperkte vermogens en kennis mogelijk blijkt. Onder waarheid versta ik verder het van anderen aanvaarden van die punten, die volgens mijn beperkte vermogens en mogelijkheden onomstotelijk juist lijken. Het totaal van wat waar is, zal ongetwijfeld opgebouwd zijn uit vele dingen, die ik reeds nu waar noem, maar die ik niet in hun juiste betekenis en verhoudingen kan zien.
Zolang je als mens of als geest leeft en dus een sterk persoonlijke vorm van bestaan kent, wordt je beheerst door de illusie. De illusie is in feite je meester, niet de waarheid. De illusie is niets anders dan de vertekening van bestaande waarheid in de lachspiegel van eigen angsten en begeerten. Daarom is het ons onmogelijk een gefundeerd oordeel over kosmische waarden uit te spreken. Wij kunnen nooit zeggen: “Dit is waar”, of: “Dit is niet waar”. Wij kunnen alleen stellen: “Dit is nu voor mij waar, maar morgen kan het al minder of méér waar geworden zijn”.
Wilt u in de stof weten, wat waarheid is, dan zult u zich moeten baseren op de relatieve wereld, waarin u zich beweegt. Stoffelijk is alles waar, wat je waar maakt. M.a.w.: in de stoffelijke wereld zal een waarheid altijd uit twee delen bestaan: de gedachte en de haar bevestigende toestand of daad. Ontbreekt de gedachte óf de toestand – daad – dan kan van een feitelijke waarheid in stoffelijke zin niet worden gesproken. Een toestand, die niet gerealiseerd is, zal onwaar zijn, zover dit ons eigen beleven aangaat.
Een gedachte, die wij hebben, maar niet aan de praktijk durven toetsen, is voor ons evenzeer onwaar. Doordat wij de gedachte niet in de stof durven omzetten, geven wij reeds toe, dat wij haar niet als geheel waar beschouwen. Stoffelijk moet waarheid steeds worden gezien als bestaande uit twee afzonderlijke factoren: het stoffelijke bewijs, de stoffelijke toestand, of daad, en daarnaast het geestelijk concept, dat door het bewijs ontstaat, of door toestand en daad wordt bevestigd en omschreven. Geestelijk is voor ons al datgene waar, wat door ons bewustzijn kan worden bevat en niet zozeer veranderlijk is, dat het voortdurend in zijn tegen- deel kan omslaan.
Dit laatste is zeer belangrijk. Ik kan vandaag wel licht zien, waar ik morgen duister zie, of omgekeerd. Dan zijn licht en duister geen absolute waarheden; zij zijn niet waar, maar alleen verschijnsel. Dit verschijnsel wordt door mijn eigen waarnemingen zonder meer definieerbaar. De toestanden, die uit de veranderlijke waarden voortvloeien, kunnen voor mij wel degelijk waarde bezitten, maar niet de feitelijke situatie op een bepaald ogenblik.
Indien er voor mij nu eens meer, dan eens minder Licht is, maar het Licht altijd blijft, kan ik zeggen: er is Licht. Niet kan ik in waarheid definiëren, wat de waarde, inhoud, of kwaliteit van het Licht in waarheid is. Naarmate mijn bewustzijn groter wordt en ik meer facetten van dat Licht ga zien, kan ik dat Licht meer vanuit een persoonlijk standpunt definiëren en zo komen tot een grotere persoonlijke waarheid. Eerst indien ik zelf deel van dit Licht ben, zal ik het wezen van dit Licht en de absolute waarheid daaromtrent kunnen bevatten.
Zoeken naar waarheid wil niet – zoals velen denken – zeggen, dat men zoekt naar iets, wat kosmisch vaststaat. Zoeken naar waarheid wil in feite zeggen: zoeken naar datgene, wat voor jou en op dít ogenblik onomstotelijk juist en waar is, om zo – je baserende op het gekende – tot een groter besef van het absoluut ware te kunnen komen. Zoals onze vriend Henri met een citaat van Multatuli op zou merken: “Waar niets geheel waar is, zelfs dit niet, kan niets van hetgeen ik gezegd heb, geheel waar zijn voor u. Maar voor mij heeft het een zodanige schijn van waarheid, dat ik waarlijk mijzelf waar uitdruk, wanneer ik zó over de waarheid spreek.”
Esoterische beschouwingen.
Er bestaat een oud gezegde, dat stelt: In elke mens leven twee draken, die worstelen om de suprematie. Wanneer één van hen wint, is de mens geen mens meer. Om meer dan mens te worden, moeten bepaalde functies in de mens – hoofdzakelijk de dierlijke – beheerst en overwonnen worden. Om minder dan mens te zijn, moet je alles buiten het denken aan vandaag en jezelf terzijde zetten. De mens is een strijdtoneel. Wanneer wij zoeken naar innerlijke waarheid en wijsheid, zijn wij als mensen geneigd aan deze strijd, die wij als geheel natuurlijk beschouwen, voorbij te gaan. Toch is het juist deze strijd in de mens, die van buitengewoon belang wordt voor zijn bewustwording en zijn vermogen het Ik waarlijk te realiseren.
Elke mens heeft een aantal gewoonten. Een mens wil voor zichzelf altijd de eer redden. Zegt men niet in het oosten, dat niets erger is, dan zijn gezicht te verliezen? Dit geldt ongetwijfeld overal, waar mensen zijn. Niets is erger dan eigen onvolkomenheden in het aangezicht te moeten zien en te erkennen. Wij allen zullen in ons leven bepaalde fouten maken; voor een stofmens is het maken van fouten zelfs praktisch onvermijdelijk. Elke fout, die je maakt, mits als zodanig erkend en niet misbruikt, voert tot een verdere bewustwording. Maar het niet willen erkennen, dat je een fout maakt of gemaakt hebt, voert reeds zeer vroeg – vaak reeds in de kinderjaren – tot het aannemen van een wijze van gedragen, waarmede je de aansprakelijkheid voor je daden van je af werpt.
Voorbeeld van meer klinische aard? Er was een klein jongetje van ongeveer 5, 6 jaar oud. Dit kind, oorspronkelijk de oudste zoon in de familie, werd door omstandigheden ondergebracht in een daglonersmilieu, waarbinnen het geen enkel voorrecht meer kon laten gelden. Het kind beschouwde het gehoorzamen aan anderen toen reeds als een soort nederlaag. Wanneer het tot gehoorzaamheid gedwongen werd, kreeg het aanvallen, die oorspronkelijk werden beschouwd als epilepsie. In feite kon het kind door de pseudo-epileptische aanval in eigen ogen ontkomen aan de aansprakelijkheid van eigen weigeringen, terwijl het na de aanval kon gehoorzamen zonder daardoor in eigen ogen aan gezag te verliezen. In het verdere leven werd dit jongetje een betrekkelijk bekend staatsman. Hij is op het ogenblik ergens in het oosten minister voor sociale aangelegenheden. Telkenmale, wanneer hij met zijn meerderen in conflict komt, krijgt hij epileptische aanvallen. Na een dergelijke aanval toont hij zich buitengewoon meegaand. Hierdoor is het hem mogelijk zijn huidige status al langere tijd te handhaven en zich toch steeds op eigen onverzettelijkheid te beroepen. Alle toegeven geschiedt immers tijdens een toestand, waarin lichamelijk een verzet of nadenken tijdelijk onmogelijk was?
Dit op zich is een betrekkelijk vergaand voorbeeld. Er zijn mensen, die op soortgelijke wijze – weerom vaak van de vroegste jeugd af – zich hebben aangewend met bepaalde emoties, of kunstmatig opgewekte toestanden, de aansprakelijkheden af te wijzen, die zij niet wensen te dragen. Een mens die zoekt naar het ware Ik en de innerlijke weg, moet allereerst beginnen dergelijke aanwensels te erkennen voor wat zij zijn. Op het ogenblik, dat wij opeens last krijgen van drift of onverschilligheid, door onze hartstochten overweldigd worden en daarmede tevens aansprakelijkheden afwijzen, of in de richting voortgaan, die wij begeren, kunnen wij aannemen, dat dit een soortgelijk aanwensel is. Wij trachten dan door een schijnbaar onbeheersbaar iets, dat ons als verontschuldiging dient, de fouten die wij bewust en vrijwillig maken, goed te praten.
Ik laat het aan een ieder van u over om op eigen wijze na te gaan, in hoeverre hij/zij soortgelijk aanwensels en tics bezit. Mogelijkerwijze bezit u ze niet. Indien u al te luid uitroept, dat het voor u niet meer geldt, moet u toch voorzichtig zijn. Bij nader onderzoek zal dan vaak blijken, dat u op even koninklijke wijze vele andere waarden als voor u niet meer geldend ontkent, om zo te ontkomen aan verplichtingen, die u minder aangenaam zijn. Zelfkennis is de eerste noodzaak.
Wij weten, dat voor de mens, die het innerlijke pad gaat, de wetten van de mensen ophouden te bestaan. Er kan geen enkele sociale of algemeen aanvaarde morele wet bestaan, die voor de esotericus juist zo geheel haar waarde behoudt. Wie zichzelf kent, handelt volgens de harmonie, en de eenheid met het kosmische en zal daardoor aansprakelijkheden aanvaarden, die hij volgens stoffelijke normen niet zou kunnen en mogen dragen. Omgekeerd zal de bewuste vrijheden, waar de stof – in onbewustzijn van haar ware wezen – zich gebonden acht aan wetten en regels. Ons hierop beroepen, zonder dat wij eerst de innerlijke eenheid geheel bereikt hebben, is weerom een uitvlucht.
Er zijn vele gevaren op het pad van de bewustwording. Het gevoel van superioriteit is een van de grootste. Wij zullen dan de wereld zien als te minderwaardig of te eenvoudig en niet meer beseffen, wat zij in wezen is en inhoudt. Wij zijn als blinden, die zeggen, dat bloemen geen betekenis meer hebben als zij niet geuren, alleen omdat wij toevallig geen kleuren kennen. Wij zijn dan als mensen, die zeggen, dat wind geen enkele betekenis heeft voor de mensen, omdat hun bedrijf toevallig op waterkracht werkt. Het is dwaas dergelijke stellingen te verkondigen.
Toch zullen wij dergelijke verklaringen vaak tegen komen. Door dit ontvluchten aan ons werkelijke wezen en persoonlijkheid, komen wij te staan voor een valse, een imaginaire persoonlijkheid. Wanneer je naar zelfkennis streeft, maar daarbij een dergelijk vals beeld van eigen persoonlijkheid als leidsnoer gaat gebruiken, zul je vele in het leven niet geheel aanvaardbare handelingen gaan stellen. Je zult conclusies trekken over de wereld en jezelf, die niet reëel zijn. Daarom is het noodzakelijk alle valse voorstellingen van het Ik zover mogelijk terzijde te stellen en zo ons te ontdoen van gevolgen, die wij niet meer kunnen overzien.
Het is niet erg, wanneer een mens handelt als een dier, maar dan mag hij ook zichzelf niet meer als mens beschouwen en zich op menselijke rechten beroepen… Zodra een mens zich op zijn menselijkheid en zijn menselijke rechten gaat beroepen, zal hij ook als mens moeten handelen en het dierlijke in zich beheersen. Indien men zich een geest acht met geestelijk bewustzijn en geestelijke begaafdheid, zo zal men ook moeten handelen als een bewuste geest en niet meer als een eenvoudig mens. Dit is het eerste principe van de innerlijke weg. Esoterie, die alleen bestaat uit theoretische wijsheid, heeft weinig zin. Esoterie, die gebaseerd is op het innerlijke ware en dit innerlijk ware doet manifesteren in elke wereld, waarin men vertoeft, brengt het Ik tot de eenheid met de groot kosmische krachten.
Men zegt wel: Als de verteller op het dorpsplein zit, vergeten velen hun plichten… . Ik zal u duidelijk maken, dat dit heel begrijpelijk is. Er zijn dorpen en gemeenschappen, waarin alle families elkaar kennen. De belangrijkste verhalen gaan over de maaltijden, die men genoten heeft, of de vraag of deze en gene met zijn echtgenote heeft getwist. Wanneer in een dergelijke gemeenschap iemand komt met verhalen over heksen en prinsessen, draken en geheimzinnige helden, vergeet men al snel het dagelijkse leven. Hoe begrijpelijk dit ook is, het kan daarom nog niet genoemd juist worden. Want waar te veel geluisterd wordt naar schone verhalen en zangen, maar het dagelijkse werk verzuimd wordt, wordt het dagelijkse maal tot een verkoolde massa die geen voeding meer biedt. Daar springt het vat en houdt geen water meer, daar rot de oogst op het veld.
Bij ons in het leven vinden wij een soortgelijk dorpsplein. De waarheden, die tot de esoterie behoren, zijn immers altijd dezelfde en steeds gelijkluidend. Zij vormen een soort geestelijke familie, die wij heel goed leren kennen, wij weten het allemaal precies. Dan komt de toverzang van een buitengewone stemming. Dan krijgen wij te maken met de hoogheid van een spreker of profeet, die ons boeit en de waarheden doet vergeten. Wij worden geconfronteerd met verhalen, die ons innerlijk beroeren, maar niets inhouden, dat voor ons eigen wezen van belang is. Het is geen kwaad, indien wij luisteren. Tenminste, wanneer wij alle taken vervuld hebben. Het is misdadig en dwaas te luisteren, zolang een andere taak ons nog wacht, vooral wanneer deze taak onmiddellijk volbracht moet worden.
Dit is een tweede kernpunt van de innerlijke weg. Wij zullen steeds weer stellingen ontmoeten, die mooi zijn. Wij zullen worden geboeid door filosofieën, betogen en beschrijvingen, maar wij hebben slechts het recht ons daarmede bezig te houden, wanneer wij onszelf kennen en over onszelf meester leren zijn.
Kleine gelijkenis; zij is onschuldig, maar niét zonder betekenis: Er was eens een oude heer, die als grootste rijkdom van zijn vaderen een leemgroeve had geërfd. Omdat hij zakentalent had, maakte hij van deze leem geen schotels voor de rijst, of vaten om in te koken, maar maakte afgodsbeelden. Hij maakte vele verschillende beelden van Goden, helden, wijzen en heiligen. Hij verkocht deze voor rijke prijzen. Toch werden de beelden niet gebakken. Neen, zij werden in de zon gedroogd. Zo zouden zij sneller vervallen. Dan zou de leem opnieuw hogere waarde krijgen, omdat men een nieuw beeld moest kopen. Zo leefde de man vele jaren en was zeer met zichzelf tevreden. Op een dag, dat hij waardig uit zijn woning wilde schrijden, struikelde hij. Opziende zag hij een demon. Dit ontstelde hem zeer, zodat hij onmiddellijk terugkeerde in zijn woning achter de beschermende poorten, die alle geesten tegenhouden.
U weet wel, dat in elk huis van belang poorten worden opgericht, met in het midden een muur. De mens, zig-zag gaande, kan zo ongehinderd binnenschrijden, maar de geesten, die slechts rechtuit kunnen gaan, laat hij buiten achter. De demon wachtte steeds buiten de deur op onze waardige heer. Deze overdacht de toestand en liet uiteindelijk een nieuwe poort maken in een ander deel van zijn woning. Nauwelijks had hij langs deze nieuwe weg zijn woning verlaten, of hij zag de demon achter hem aan komen, zodat hij voor een ogenblik zijn waardigheid vergat en ijlings achter de beschuttende poorten terugkeerde. De eigenaar van de leemgroeve werd slaaf van de demon, een gevangene, die in zijn eigen huis was opgesloten en vanuit een klein hoog venster bevelen schreeuwde naar zijn arbeiders, die voor hun heer op deze afstand minder achting toonden, dan hij wenselijk achtte.
Deze onvrijheid werd ondragelijk, daarom liet de waardige heer een wijze kluizenaar komen, die de roep had het rijk van de midden-luchten geheel te kennen en alle demonen te kunnen verdrijven. Deze kwam, at en dronk, liet zich rijke geschenken geven en begon de zaak ernstig te bestuderen. Vele dagen klonk zijn gong rond het huis, vele dagen brandde hij reukwerken en las in de klassieke meesters van de magie. Toen sprak hij:
“Heer, nu weet ik, van waar uw demon komt. Uw demon schuilt in de klei.”
“Waarom zou een demon van de klei juist mij belagen?”
“Dat is eenvoudig”, sprak de wijze. “Gij hebt immers het geld zo lief. Uw geld verwerft gij door liefde aan de klei gebonden, maar de klei ontvangt tevens de teleurstellingen en verwensingen van allen, die te snel hun beelden zien breken en vervallen. Deze teleurstellingen en vervloekingen nu zijn het rijke voedsel, waarvan uw demon leeft. Gij hoeft uw demon niet te vrezen, want hij heeft u zeer lief. Wanneer hij u toch kwelt, zo is dit ongetwijfeld slechts om u tot het vervaardigen van meer en slechtere Godenbeelden aan te zetten. Verlaat gij echter de leemgroeve, zo zal de demon u verlaten.”
De waardige oude eigenaar van de leemgroeve leefde vanaf dat ogenblik met zijn demon, want hij had het geld en dus ook de klei te lief om haar te verlaten. Daarom wordt hij nu gekweld door een demon, die hij zelf tot grote kracht heeft gevoed en misschien wel heeft helpen scheppen. Wanneer de kwellingen hem een ogenblik voor woorden laten, zo verwenst hij luidkeels de leemgroeve en de klei en spreekt de wens uit eens herboren te worden in een land, waar alleen maar zand is, zodat geen kleidemon hem zal kunnen volgen en kwellen.
Zoals deze man met zijn leemgroeve, zijn vele mensen. Zij zoeken voor zich ongetwijfeld het goede en uit al hetgeen het leven hen ter beschikking stelt, maken zij wijsheid voor anderen. Maar de wijsheid, die zij geven, is vaak een broze wijsheid. Wanneer de wijsheid dan faalt, komt de teleurstelling van de anderen. Maar de anderen keren toch terug, want de eerste wijsheid was schoon. Zo wordt langzaam, maar onophoudelijk, een demon gebouwd van teleurstellingen en onwetendheid. De wijze beseft dit en laat alles achter zich om verder te trekken. Maar wie dit niet beseft, of zich te zeer hecht aan de winsten, die zijn groeve van wijsheid hem geeft, blijft gebonden aan deze demon, tot hij verlangt in een wereld te leven, waarin het geven van dergelijke wijsheid niet meer bestaat. Zo, laat ons voorzichtig zijn, dat wij niet de wijsheid, die ons door anderen, of ónze voorvaderen gegeven is, de wijsheid, die wij zelf misschien in andere levens ook vergaard hebben, uitbuiten om daardoor van anderen te gewinnen, of de meerderen van anderen te zijn. Want op deze wijze schept men zich een demon, die de weg naar de waarheid verspert en de weg naar beter inzicht onmogelijk maakt.
Het is belangrijk, dat een mens, die de esoterie als belangrijk punt in zijn leven beschouwt, ook leert zich voortdurend te ontzeggen. Nu bedoel ik niet in de eerste plaats de stoffelijke ontzegging, waarop zovele mensen nadruk plegen te leggen. Stoffelijke ontzegging heeft weinig betekenis, zij het, dat zij de mens tot beheersing kan voeren. Ik bedoel een geestelijke ontzegging, het ontkennen van de meerwaardigheid, die men zo gaarne t.o. anderen gevoelt. Het zich ontzeggen van het geven van wijsheden aan anderen, ofschoon dit een zo groot aanzien geeft. Belangrijk is het, dat de esotericus leert zonder daarvoor voorrechten op te eisen, op de meest onopvallende wijze steeds dienstbaar te zijn aan anderen.
Hiermede wil ik overgaan tot een tweede onderwerpje:
Het Ik.
Wat is er voor ons immers belangrijker in heel het Al dan het “Ik”? Het Al kan bestaan, maar wanneer ons “Ik” er niet is, bestaat het voor ons niet. Het “Ik”, het centrum van eigen wezen, is voor ons het centrum van het volmaakte en het kosmische, het middelpunt van alle kosmische belevingen, is in feite de kosmos zelf.
Het klinkt u misschien dwaas in de oren. U meent immers, dat de dingen, die met het Ik samenhangen, alleen kunnen – en mogen – gezien worden als deel van en onderdanig aan het grotere. Ik moet toegeven, dat ik dit met u eens ben, zodra ik tracht te spreken vanuit een ander standpunt dan het mijne. Maar een standpunt, dat niet werkelijk het mijne is, kan ik niet volgen tot het laatste toe.
Wat geen deel van mij is, kan ik nooit werkelijk begrijpen en verwerken. Mag ik daarom stellen, dat het “Ik” voor de esotericus zeer belangrijk is en voor hem de enige werkelijke weg naar besef, inzicht en waarheid vormt, die hij bezit? Het “Ik” is het enige middel, waardoor men kan leren in de kosmos te dienen én te heersen. Buiten het “Ik” bestaat er voor ons geen enkele weg naar oneindigheid, eeuwigheid, eeuwige zaligheid e.d. Omdat het “Ik” zó belangrijk is, zullen wij dit “Ik” altijd weer moeten beschermen.
Wanneer er iemand een beeld heeft van kostbaar jade, zal hij dit ongetwijfeld hullen in vele zachte doeken en het wegsluiten in een ebbenhouten kist, opdat het door de eeuwen heen, onberoerd door de tijd en mensenhanden, zijn schoonheid zal kunnen behouden. Het kostbaarste, wat de mens bezit, is zijn “Ik”. Dit “Ik” confronteert hij steeds weer met de wereld. Dit “Ik” bezoedelt hij en hij stelt het zonder aarzelingen bloot aan de zwaarste risico’s. Dit is dwaas. Wanneer het “Ik” een zo kostbare schat is, zullen wij het boven alle dingen moeten behoeden. Wij zullen het moeten wikkelen in de zachte doeken van nederigheid, dienstbaarheid en aanvaarding. Wij zullen het moeten beschermen door het te bergen in de ebbenhouten kist van innerlijke zekerheid. Slechts zó kunnen wij onveranderd de Goddelijke schoonheid, die eens in ons werd neergelegd, realiseren. Het is misschien voor velen aanvaardbaar, wanneer wij u toeroepen: “Het einde van de wereld is nabij. Kom, bereid u voor”. Maar uw werkelijk einde kan nooit nabij zijn en evenmin het einde van uw wereld, want gij zijt eeuwig! Uw “Ik” is deel van de kosmische krachten en de wereld waarin u leeft is slechts het bewustzijn, waarbinnen die kosmische kracht zich uit. Een dergelijke opwekking zou dus misleidend zijn.
Wij kunnen u toeroepen: “Wij zullen u de sleutel geven tot de grootste wijsheid”. Maar wat voor ons de grootste wijsheid is, is voor uw “Ik” misschien niet aanvaardbaar of dwaas. U bent uzelf. Omdat gij uzelf zijt, niet meer en niet minder dan dat, zult u goed moeten beseffen, wat gij zijt. Wat u met dit “Ik” zult kunnen en moeten volvoeren, hoe u dit “Ik” voor alles kunt behoeden tegen schade en misvormingen in en door de wereld.
Ik wil dit toelichten met enkele citaten: “Er is een weg. Wie de weg kent, vindt zijn plaats. Wie zijn plaats kent en de plichten van die plaats vervult, is één.”
Er is voor ons een weg, een lot. Dit is ons ingeschapen. Wij allen hebben ongetwijfeld wel eens het gevoel van een hoge bestemming. Maar daarnaast bezitten wij wel degelijk een innerlijk weten omtrent hetgeen wij geestelijk in feite zijn. Dit is hetgeen, wat voor ons belangrijk is. Indien wij dit besef weten uit te drukken in daden en leven, zo vinden wij onze plaats. Dit is niet slechts onze plaats in een wereld, maar onze plaats in alle werelden. Met alle werelden kunnen wij één worden. Eén worden met alle werelden betekent eveneens de bestemming van eigen wezen geheel vervullen en één worden met het Goddelijke, het opgaan in het Goddelijke. Dit is het doel, waarnaar wij streven.
Een andere wijsgeer roept ons toe: “Hoed u voor hetgeen de wereld u voorhoudt. Slechts wie de wijsheid in zich kent, en in zich kent en in zich doet weerklinken, begrijpt het wezen ervan en is zichzelf.” Deze spreuk maakt deel uit van een kritiek op de grote keizerlijke examens, waarbij de student werd genoopt op een algemeen aanvaarde versie van de klassieken, zijn commentaren in formeel zeer nauw omschreven verzen neer te penselen. Ook voor ons heeft deze spreuk zin. De wijsheid, die rond mij ligt in de wereld zal ik voor mijzelf moeten verwerken en begrijpen. Dat kan niemand anders voor mij doen. Indien ik tracht mij te verheffen op iets, dat niet mijn eigen is, zal ik vallen. Wanneer ik tracht groot te zijn zonder de innerlijke grootheid te bezitten die daarbij behoort, zal het mij gaan als de longvis, die zich zover opblies om een haai te gelijken, dat hij stierf. Wij moeten redelijk blijven. Elke mens vindt rond zich een schatkamer van wijsheid. Het is geen wijsheid, die mag worden geïnterpreteerd op de algemeen gangbare manier.
Wanneer wij een Bijbel lezen, zo moeten wij die Bijbel innerlijk verwerken en zal daarin voor ons alleen datgene waarde hebben, wat ons innerlijk aanspreekt. Indien wij ons daarmee bezighouden en dit innerlijk verwerken, ontplooien wij ons wezen. De lotus van het Ik bloeit open. Het kan nieuw kosmisch Licht ontvangen en daaruit nieuwe krachten putten. Maar degene, die de letter slechts volgt, of de inzichten van anderen zonder verder overleg erkent als belangrijker dan de zijne, zal zichzelf daarin wegcijferen en tevens het zichzelf onmogelijk maken eigen wezen tot een groter geestelijk begrip open te plooien. Langzaam maar zeker zal deze mens dan de krachten ontberen, die vanuit het “Ik” dienen te komen en die van buiten het “Ik” niet kunnen worden verkregen. Ik weet, dat er velen zijn, die spreken over een vervangend offer. Indien een ander mijn schulden draagt, maar ik mijzelf van die schulden toch bewust blijf, zo is het voor mij, alsof de ander deze schulden niet draagt. Wanneer een ander mij zijn weten geeft, maar het is niet mijn eigen weten, dan is het uiteindelijk voor mij alsof ik nimmer enig weten ontvangen heb en ik zal zo zonder weten blijven. Het “Ik” is zo belangrijk en kostbaar, dat men aan de ontwikkeling daarvan zeer zeker aandacht moet blijven besteden door zich steeds weer af te vragen: Wat ben Ik? Wat wil ik? Maak dan hetgeen u werkelijk met het Ik verlangt, ook werkelijk af.
Vraag u steeds weer af: wat kan ik begrijpen, wat kan ik aanvaarden? Het zal u misschien afzonderen van anderen. Dit geef ik toe. Maar is uiteindelijk niet de wijze de mens, die woont in de vrijheid van de bergen, terwijl de dwaas hij is, die steeds weer tegen eigen verlangen zich laat vangen in de drukte van de menigte en de engheid van de steden? Is niet de wijze de mens, die de waarheid der natuur drinkt uit het licht van de zon en het duister van de nacht en is niet hij dwaas, die waarheid wil zoeken in de dromen, die ontstaan uit de rijstwijn? Dit beseffen betekent voor de mens enerzijds een het prijs geven van de bindingen met vele dingen in de wereld, die men zeker meende te bezitten.
Aan de andere kant wil het ook zeggen: jezelf ontplooien. En dit laatste lijkt mij al belangrijk. Onze geëerde vriend de eerste spreker heeft in zijn toestand gedoeld op de toestanden in de wereld en het verder verloop van het wereldgebeuren. Maar indien uzelf niet gebonden bent aan de toestanden van de wereld, zo zal uw persoonlijke ontplooiing verder gaan, ongeacht hetgeen in de wereld geschiedt. Indien u uzelf tot slaaf van de wereld gemaakt hebt, zult gij aan het gebeuren daarin niet kunnen ontkomen, hoezeer u ook poogt dit te doen.
Gij zijt! In u is God. In u is het leven, de kosmische kracht. “Ik” en kosmos samen zijn voor u de grote werkelijkheid. Al het andere is onbetekenend en nietig. Misschien meent u zich op deze wereld te verheugen, of zeer te lijden. Maar deze dingen gaan voorbij. Zij zijn geen werkelijk deel van u. Het zijn mogelijkheden, waaruit u kunt leren meer en beter uzelf te worden, meer en beter uw plaats in de kosmos in te nemen. Meer niet. In u zijn bepaalde dingen, die te allen tijde deel van het “Ik” zullen blijven en nooit ten onder kunnen gaan. Het zijn deze dingen, die u in de kosmos uw werkelijke betekenis geven. Wat vandaag gebeurt, is morgen voorbij. Wat heden belangrijk lijkt, is morgen reeds begraven onder het stof van de geschiedenis. De helden van deze dagen zijn misschien de dwazen van morgen. Maar wat ik nu ben, waarlijk bewust en werkelijk geuit, zal het “Ik” nog zijn, wanneer de zon is uitgeblust en de laatste sterren het Al dooft. Dit zal ik nog zijn, wanneer de kosmische nacht ver klinkt en uit het herboren oeratoom een nieuw Al ontstaat. Want dit is de waarheid.
Besef dus wel, hoe belangrijk u zelf bent. Besef, hoe belangrijk het is, dat u juist úw weg gaat, juist úw eigen krachten leert kennen en gebruiken. Zeg nooit, ik wil de kracht van mijn vrienden in de geest bezitten. Zeg ten hoogste: uit hun krachten wil ik het bewustzijn verkrijgen, dat mij in staat zal stellen zelf sterk te zijn. Alleen indien uzelf sterk bent, bent u ook veilig. De geest kan u beschermen voor een uur, een dag, een mensenleven misschien, maar nooit voor de eeuwigheid. De kracht, die in u woont, kan u te allen tijde beschermen. Zeg niet, ik wil de wijsheid van de wereld tot de mijne maken, want wat heden nog wijsheid heet, is morgen nutteloos, waardeloos en vergaan. Zeg: In mijzelf wil ik bewustzijn bezitten omtrent mijn God en de waarheid. Ik wil mijzelf kennen, want deze dingen gaan niet voorbij. Het Ik is de eeuwigheid, nu nog begrensd, naar eens onbegrensd en daardoor de grote waarheid, waarin wij de werkelijkheid van God leren kennen. Mijn woorden schieten hier ook te kort. Daarom wil ik nog overgaan tot een derde punt.
Hoe belangrijk het Ik ook moge zijn, er is in ons nog een tweede iets van buitengewoon belang: zelfvertrouwen. Op het ogenblik, dat ik niet in mijzelf geloof, heb ik al hetgeen ik daarmee in mijzelf verwerp, terzijde gesteld en voor mijn gebruik gesloten. Op het ogenblik, dat ik in mijzelf geloof en in mijzelf vertrouwen heb, kan ik alles, wat in mij leeft, gebruiken en alle mogelijkheden, die in mij schuilen, realiseren. De esotericus beseft zeer wel, dat hij de kracht, die in hem leeft, alleen blijvend kan realiseren voor zichzelf, evenals alles in de kosmos, wat met dit “Ik” harmonisch is. Niemand zal krachten in het “Ik” kunnen realiseren, die zonder enige harmonie, of verdere selectie in het Al toegepast kunnen worden.
Menig mens zou gaarne krachten bezitten en zo geheel de wereld te kunnen wijzigen. Maar hij beseft niet, dat dit onmogelijk is. De krachten, die u vanuit de Goddelijke kern, die in u rust, kunt ontvangen, is mateloos, tomeloos, onoverzienbaar in haar grootheid en gloed. Zij is onvoorstelbaar in haar duur. Zij past alleen binnen uw wezen en in alles, wat daarmede harmonisch is. Daarom is het zeer belangrijk, dat wij in het leven de harmonie van het Ik met anderen steeds sterker leren uitdrukken. Hoe juister wij deze harmonie tot uitdrukking brengen, hoe meer de kracht, die in ons leeft, ook rond ons merkbaar en werkzaam zal zijn. Hoe meer wij ons eigen innerlijk in de wereld uitdrukken en zonder ons af te vragen, wat anderen daarvan denken, hoe beter wijzelf zullen leven en hoe groter door ons wezen de uitstrooiing van Goddelijke krachten in het Al zal zijn.
Er komt een ogenblik, dat het Al zal sterven. De theorie ervan is u misschien wat vreemd. Ik zal haar vergelijkend weergeven: Er zijn op de wereld bergen en dalen. Daardoor kan de mens stijgen en dalen. Daardoor kan hij uitzien over grote vlakten, of beperkt worden in uitzicht ver beneden zijn eigen vermogen tot zien. Maar steeds weer komt de wind en draagt iets weg van de hoogte der bergen, steeds weer stort de wind iets van de hoogten in de dalen. Zo komt er een ogenblik, dat alle dingen in de wereld even hoog, even vlak zijn. Is er kosmisch gezien een gelijk zijn van alle krachten, dan is er geen uitzicht meer op verdere ontwikkelingen, is er voor geest of mens geen stijgen of dalen meer mogelijk. De beweging houdt op te zijn, de uiting gaat ten onder. De stromen vloeien niet meer en de zeeën zijn gedempt. Dan is het als: is de aarde niet meer.
Nu nog zijn er verschillen van kracht. De kracht in ons en de kracht buiten ons. Eens zullen deze krachten gelijk zijn. Dan is er nog wel een bestaan, een zijn, maar geen leven en geen uiting van bestaan meer. Slechts wie dan één is met het Zijn zelf, leeft waarlijk. Laat ons daarom nooit toornig zijn, dat er verschillen van kracht, meningen en strevingen bestaan. Laat ons niet teveel ons laten verstoren door de verschillen tussen bepaalde geestelijke en stoffelijke waarden. Zij zijn noodzakelijk. Zij maken het mogelijk de eenheid met het zijn te bereiken, waardoor zelfs het vervloeien van alle krachten ons wezen niet meer kan blussen en wij te allen tijde deel blijven en zijn van het Al zijnde. Voor het heden geldt bovenal: Wees u er steeds van bewust, dat uw eigen wezen kracht is, die harmonisch kan worden geuit. Met elke daad, die wij juist stellen, dragen wij een stofje van de bergen af