De Bhagavad-Gita,  haar inhoud en betekenis in de moderne tijd

image_pdf

15 januari 1960

Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u er op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ik hoop, dat u hiermede rekening zult houden.

Men heeft als onderwerp gesteld: De Bhagavad-Gita, haar inhoud en betekenis in de moderne tijd.  Dit is wel wat veel gevraagd: de Bhagavad-Gita telt namelijk rond 1200 verzen. Uitgezonderd enkele verzen in het begin, die eerder een opsomming van namen zijn, dragen al deze verzen een afzonderlijke beschouwing. Toch zal ik trachten in de beschikbare tijd u iets te vertellen over de Bhagavad-Gita en haar huidige betekenis. Bij het bespreken van dit werk moeten wij ons realiseren dat het een van een grotere reeks van heldengedichten is. Het wordt niet beschouwd als een openbaring. Dit geschrift is door wijzen vervaardigd en neergeschreven. Het is niet onmiddellijk uit de Goddelijke bron ontvangen.

De hoofdfiguur in dit gedicht, Arjuna, is in een voortdurend gesprek met Sri Krishna, die in deze gesprekken de leraar is. Hij doet ons enigszins denken aan de Jezusfiguur. Er zijn meerdere parallellen tussen deze beiden aan te wijzen. Er is over dit gedicht wel veel te zeggen, doch de hoofdzaak komt hierop neer. Door verschillende oorzaken ontstaat een oorlog. Arjuna en zijn broeders zijn daar bij betrokken. De tegenstander is een blinde vorst, wie men de gave van zien wil geven, om de slag te kunnen volgen. Deze weigert hij, daar hij niet wil zien hoe velen van zijn mensen vallen. Zijn secretaris ontvangt in zijn plaats deze gave en beschrijft nu de vorst, wat er gebeurt. Alles, dus ook de gesprekken tussen Krishna en Arjuna, zijn in dit deel niets anders dan een weergave, van het gebeuren door deze secretaris, die zich ook niet ontziet zo nu en dan enkele stanza’s eigen commentaar op het gebeuren toe te voegen. Het toneel in het begin tekent ons een slagveld. Twee legers staan klaar voor de slag. Arjuna, vergezeld van zijn wagenmenner Krishna, rijdt tussen beide legers door om te zien wie zijn tegenstanders in feite zijn. Wanneer hij zo rijdt, ontdekt hij vele van zijn oude vrienden, bekenden en strijdmakkers. Nu dezen onder de tegenstanders behoren, wil Arjuna niet meer strijden. Hij zou zich terug willen trekken, maar Krishna wijst hem er op, dat het feit, dat de tegenstanders nu toevallig vrienden zijn, in feite weinig betekent. In het volgende gesprek komt de essence van de Hindoeleer op de voorgrond, waarbij de gedachtegang ongeveer als volgt is: Atman – of Brahman – is de levende kracht. Er zijn perioden van schepping. Dezen noemt men: “dag van Brahman”. Er zijn perioden van niet geuite potentie tot scheppen. Dezen noemt men: “nacht van Brahman”. Wanneer Brahman zijn vorm als Schepper aanneemt – hij draagt dan een andere naam – gaan alle wezens en krachten die als potentie in hem bestaan, in zijn schepping uit. Zij kennen daarbij drie verschillende krachten en vinden zo een bestaan, waarin drie verschillende waarden behouden zijn. Alle leven keert bij het aanbreken van Brahman ‘s nacht – of de dood – terug tot de wereldziel en zal daarin als potentie bestaan, tot het weer in de Schepping geuit zal worden. Dit worden tot potentie binnen de Schepper, is iets anders dan uw begrip van éénwording met de Schepper. Het is eenvoudig een continueren van het leven, dat in zijn vorm van uiting tot potentie terug keert.

Krishna wijst Arjuna erop dat niets in feite teloorgaat. Het doden is niet belangrijk. Het gaat er eerder om eigen verplichtingen na te komen. Later vinden wij in het gedicht vele stanza’s die erop wijzen dat het in de eerste plaats hierbij gaat om de kasteplicht. Elke kaste heeft zijn eigen plicht. Het kastesysteem wordt in het werk dan ook verdedigd. Krishna wijst Arjuna erop, dat hij moet strijden. Zijn strijd is een rechtvaardige. Deze te voeren is zijn lot. Wij mogen hierbij niet vergeten dat Krishna in dit werk een vreemde rol heeft. Hij heeft een menselijke vorm, maar is in feite verstoffelijking van Vishnu. Deze figuur is in feite een Godheid in stoffelijke gedaante. Arjuna herinnert zich dit zo nu en dan, maar behandelt een ogenblik later Krishna weer als gelijke en vriend. Vermoedelijk kan dit in het christendom het best vergeleken worden met het gedrag van de apostelen, na Jezus’ opstanding en verheerlijking. Op deze ogenblikken hebben zij Hem ongetwijfeld vereerd als een soort Godheid. Toch blijkt uit de christelijke geschriften, dat zij al snel in Hem weer de gezel en de meester zagen en Hem ook zo aanspraken en behandelden. Het verhaal gaat voort. Uiteindelijk vindt het zijn bekroning in een tocht naar de Godenwereld waarbij de broeders vallen omdat zij niet in staat zijn de tocht te volbrengen.

De leer die wij in dit gedicht ontmoeten, zou men wel de kern kunnen noemen van de leer die Karma Yoga wordt genoemd. Wij hebben namelijk allen een taak en een plicht in de wereld.

Deze moeten wij volbrengen. Wanneer je als mens in de wereld komt, heb je een bepaalde status. Deze status is in feite een verplichting: door de plaats die je op aarde inneemt, ontstaat de plicht tegenover anderen te handelen. Om goed te kunnen handelen, moet je onthecht zijn aan de vele krachten en waarden der wereld. Je moet a.h.w. de glorieuze onverschilligheid bezitten, die in het christendom door Franciscus van Sales wordt voorgestaan. Dit houdt in, dat je het bestaan moet aanvaarden als door God gegeven, als gevolg mag men zich laten leiden.

Misschien lijkt u dit geschrift, dat rond 320 v. Chr. ontstond, voor de moderne tijd van weinig belang. De slagveldscène en de wijsgerige gesprekken hebben voor de meeste moderne westerlingen weinig of geen betekenis meer. De westerling is bij zijn zoeken naar geestelijk licht aan andere scènes gewend, zoals het optreden van Jezus in een betrekkelijk vredige tijd, waarbij Hij leraarde aan de mensheid, maar steeds weer Zich terugtrok van de mensheid en de menigten.

Hierbij ziet men over het hoofd, dat bv. een Mahatma Gandhi een zuivere uiting was van de leer, die in de Bhagavad-Gita staat beschreven. Ook in deze tijd bevat de Bhagavad-Gita vele belangrijke lessen. Misschien dat zij niet alleen prettig zijn voor de moderne mens. Menigeen zal deze wijze van geestelijk streven minder aanlokkelijk vinden, waar het immers in de eerste, plaats noodzakelijk is actief te zijn. Deze leer is er een van actie, zoals ook Karma Yoga actie vergt, de daad, en geen genoegen kan nemen met alleen de beschouwing. Men kan nu eenmaal niet volstaan met het overwegen van feiten, men moet zelf zijn wil richten en doen. Hierbij moet men de weg der werkelijke rechtvaardigheid weten te vinden.

Handel is op zich geen kwaad, maar als u handelt in een middel dat tot de verslaving van velen kan voeren, dan is dit aspect van de handel onrechtvaardig en dient men zich hiervan te onthouden. Wanneer men reageert op de medemens, heeft men er steeds rekening mee te  houden dat alle verhoudingen op recht en rechtvaardigheid gebaseerd moeten zijn. Wanneer u alleen vervoer kunt krijgen ten koste van wreed behandelde dieren, of onderbetaalde arbeiders, is het uw plicht te gaan lopen. Het is niet altijd prettig op deze wijze steeds weer tot onthouding, of “zelf doen” gedwongen te zijn. Wanneer voedsel is verkregen door het onnodig lijden van dieren, is dit lijden een onrecht en moet alle voedsel dat op deze wijze verkregen werd, verworpen worden, ongeacht de gevolgen. Hier tegenover staat, dat de rechtvaardige actie op zich voldoende is. Menigeen meent dat je handelingen moet berekenen en rekening houden met alle gevolgen, desnoods tot 10 jaren na de daad. Vooral de moderne wereld gaat aan dit euvel mank. Men meent dat men plannen op moet bouwen voor eigen daden en streven die reiken tot ver in de volgende eeuwen. Is het gevolg wel belangrijk? Is het niet in de eerste plaats de daad, waar het om gaat?

Ook deze vraag wordt door Arjuna gesteld en in een betrekkelijk lang antwoord van Krishna behandeld. Ontdaan van bijkomstigheden is dit antwoord zo eenvoudig, dat men wel zou wensen, dat ook de mensen van deze dagen steeds leerden daarmee rekening te houden. Het gaat niet om het gevolg van de handeling, het gaat erom, dat de handeling wordt gesteld in een absolute onthechtheid, a.h.w. als een uitdrukking van de volmaakte eenheid met Brahman in de mens, een uitdrukking van innerlijke eenheid met de wereldziel, voortgebracht zonder vrees of begeren, zonder eerzucht en zonder nederigheid. Het gaat immers niet om deze dingen. Het gaat alleen om de handeling zelf, die een lotsvolvoering is. Wat ik doe tegenover de buitenwereld, zal tot mij terug kunnen keren. Mijn handelen op zich is een volvoeren van een wereldwet, het volbrengen van een karma. Keer na keer kan de ziel in de Schepping terug keren.

Mogelijkerwijze zal ook keer na keer dezelfde daad moeten worden gesteld en zal hetzelfde drama zich af moeten spelen. Daaraan kunnen wij niets doen. Wel weten wij steeds: dit is de enige daad die wij aan de hand van de nu bestaande condities, omstandigheden, verantwoord kunnen stellen. Verantwoord, daarom stellen wij die daad. Het is niet belangrijk of die daad onheil brengt, of zegen. Dat ligt in de hand der Goden, dat is deel van de eeuwige kracht en haar raadsbesluiten, waaraan wij niet kunnen tornen. Gevangen in de wenteling van leven tot leven is het onze taak steeds weer onze daad te stellen volgens ons bewustzijn en weten, zo rechtvaardig mogelijk én verantwoord mogelijk.

Ook zal het voor de westerling vreemd schijnen dat niet in de eerste plaats de nadruk wordt gelegd op de deugd. Het Westen spreekt gaarne over deugd, deugd en nogmaals deugd, wanneer het zich met geestelijke wetten bezig houdt. Maar deugden op zich zijn niet belangrijk.

Misschien als een middel om de juiste instelling te bereiken en de juiste instelling tegenover de wereld. De deugden mogen nooit op zich belangrijk worden genoemd en alleen om hun wezen verheerlijkt worden. Dan hebben zij geen betekenis, geen werkelijk doel meer.

Het gevolg van een dergelijke handel- en denkwijze brengt op de eerste plaats met zich, dat je je plaats in, en verplichtingen tot de wereld, altijd zuiver voor ogen hebt. Wanneer ik weet -zoals zo vaak voorkomt – dat mijn wezen in deze wereld op een bepaalde plaats is gesteld, dan is mij hiermede geen recht ten opzichte van die wereld gegeven; er is sprake van een verplichting die mij wordt opgelegd. Door de wijze waarop ik in de wereld ben geplaatst, wordt tevens voor mij vastgelegd hoe ik – in onthechtheid – de Goddelijke wet kan volgen.

Kasteverschil is dan ook – in de betekenis van de Gita – geen verschil van stand of rang, zoals men in het Westen dit meestal ziet. Het is een verschil in verplichtingen die men heeft in het leven en de wetten waaronder men dient te leven.

Op de moderne tijd zou ik dit begrip als volgt toepasselijk achten: schoenmaker, houd je bij je leest. Doe niet aan politiek, wanneer je daar geen verstand van hebt. Houd je niet bezig met godsdienstige en theologische betogen. Zij hebben geen zin voor u. Onthoudt u van een oordeel over, of een deel hebben aan dingen, waar je niet terecht over kunt oordelen. Neem afstand van alles, wat niet behoort tot je eigen leven, je eigen stand en werk… . Alleen wie op deze wijze leert in beheersing van het eigen ik alle mogelijke buitensporigheden – als gezien vanuit eigen status in het leven – terzijde te stellen, is het mogelijk op positieve wijze te streven en in de wereld werkzaam te zijn. Deze positiviteit zou voor de moderne wereld betekenen: een plichtsbetrachting die niet zoekt naar beloning, of erkenning, maar in het vervullen van de plicht zelf een persoonlijke uiting vindt en de mogelijkheid het deel van het Goddelijke, dat binnen het ik bestaat, in het leven uit te drukken.

Vanuit de religieuze opvattingen, waaruit de Gita groeide, komt de mens in het leven ook nog tegenover een ander probleem te staan. Alle delen van het leven zijn gelijkelijk deel van Atman, of Brahman, maar slechts één deel is bewust. Dit is de scheppende figuur Ishwara, geuit in drie personen. Men zou deze scheppende Godheid ook met Maya kunnen omschrijven. Deze Schepper houdt nu anderen in onbewustzijn van het feit, dat ook zij een feitelijk deel zijn van de Goddelijke potentie en deel hebben aan het scheppen. Hieruit volgt: Dat wij, om aan de waan te ontkomen, het beleven van het Goddelijke in onszelf steeds weer moeten bevorderen. Dit Goddelijke beleven houdt waarden in als trouw.

In een der vele verhalen – een tocht naar de Himalaya ‘s als woning der Goden – zien wij een oude vorst als enig overblijvende van al zijn tochtgenoten binnen komen in het verblijf der Goden, met zijn hond, die hem – als in heel zijn leven – volgt en trouw is. Dan zegt men hem:…. “Honden worden hier niet binnen gelaten…” Onmiddellijk keert de vorst zich om en gaat heen: Dan is er ook voor mij geen plaats…. . Hij is trouw en doorstaat zo deze beproeving. Een ander voorbeeld toont ons een krijgsheld, die in een hemelwereld binnen treedt en daar geen enkele van zijn vrienden, doch vele van zijn vijanden ziet. Hij vraagt, waar zijn vrienden zijn en men toont hem dan een hellewereld. Daar, te midden van vele kwellingen, vertoeven al zijn vrienden. Dan zegt de held, dat zijn plaats bij hen is. Hierop verdwijnt de begoocheling van de hel en begint de werkelijkheid voor allen.

In deze wijze van denken en betogen, vrienden, ligt iets, wat het Westen ongetwijfeld vreemd is. Druk het nu eens uit als: moed hebben persoonlijk de consequenties te dragen van alles wat je doet. Persoonlijk verantwoordelijkheid aanvaarden van alle gevolgen die uit je daden kunnen ontstaan en toch steeds handelen in overeenstemming met je eigen plaats in de wereld en de wil van de Godheid, zoals je die je meent te kennen. Een dergelijke wijze van leven zou voor uw moderne wereld heel veel kunnen betekenen. Indien geen staatsman de moed had een oorlog te beginnen zonder de zekerheid, dat hij zelf als eerste slachtoffer daarvan zou kunnen vallen, zouden er weinig oorlogen zijn. Wanneer alle voorstanders van vernieuwing, i.p.v. een strijd met geweld te ontketenen, op vreedzame wijze zelf zouden offeren voor hun doel en alle consequenties van hun streven zonder verzet aanvaarden, dan zouden er minder stakingen en betogingen, maar meer positieve resultaten zijn. Wanneer innerlijke oprechtheid en niet alleen maar doelmatigheid, of politieke en religieuze wenselijkheid op een ogenblik bepalen in welke richting een mens tracht te leven en te handelen, steeds in overeenstemming met de mogelijkheden van het ogenblik en de innerlijke waarheid, zou dan niet veel ongedaan blijven, wat op dit ogenblik uw wereld ten verderf dreigt te voeren?

Deze oude geschriften, vrienden, dragen wel degelijk in zich een belangrijke les voor uw tijd. Deze les is misschien wel de meest belangrijke en noodzakelijke die er op het ogenblik bestaat. Natuurlijk komt deze les niet alleen voort uit de Gita. Zij komt evenzeer voort uit boeddhistische stellingen, uit het christendom en Mohammeds leer. Want in alle belangrijke leerstellingen vinden wij dat de mens vreedzaam, maar bovenal rechtvaardig moet leven, zonder voor zichzelf te begeren en te vrezen, handelend naar zijn weten omtrent recht, zonder enige verdere overweging. Het aanvaarden van deze leer betekent het einde van vele sentimenten. Het is het einde van een gebondenheid aan mijn partij, aan mijn vrienden, ja, zelfs een einde van de gebondenheid aan mijn gezin en mijn familie. Het betekent dat al deze dingen zullen moeten wijken op het ogenblik dat werkelijkheid en rechtvaardigheid in het geding komen. Zij tellen niet meer mee op het ogenblik dat onze daad gesteld wordt. Evenals Arjuna strijdt tegen verwanten en velen die hem dierbaar zijn, wanneer het noodlot bepaalt, dat hij op het slagveld aan de andere zijde zal staan. Deze leerstelling betekent in de praktijk ook het einde van alle gekonkel.

Wanneer men eerlijk is en rechtvaardig, zal men nooit onrechtvaardige winst nemen, een onrechtvaardig compromis sluiten, of een onrechtvaardige beloning voor zijn diensten eisen. Wanneer men bereid is te sterven voor recht, zonder enige bijgedachte, zonder enige vertekening door persoonlijke belangen, zijn er maar weinige machten en mensen, die de kracht bezitten hier tegenover te staan en te blijven staan.

De helden uit de oude gedichten, ja, eigenlijk haast alle figuren uit de Mahabharata, tonen ons de mensheid. Van de vorst Bharata af zien wij hen strijden om recht. Ook zij begeren, ook zij maken fouten. Ook zij wijken soms uit voor de werkelijkheid, of nemen toevallige uitspraken te letterlijk en te gewichtig, maar zij handelden steeds weer volgens hun beste weten, en zijn veelal rechtvaardig zo goed zij kunnen. Wanneer zij dit vergeten, is daar het noodlot en de wereld der Goden als een kracht, die henzelf steeds weer de daden doen ondergaan, die zij zelf onjuist gesteld hebben. Dit is de les die ook het lied van God, de Bhagavad-Gita, voor deze tijd heeft.

Het is noodzakelijk, dat de mens leert rechtvaardig te zijn. Het is noodzakelijk, dat de mens leert rekening te houden met alle andere schepselen, die evenals hij uit een oerkracht, die ene oervader zijn voortgekomen. Bovenal is het noodzakelijk, dat de mens leert het noodlot te aanvaarden, maar tevens in de kern van het noodlot te schouwen. Zo, getrouw zijnde aan al hetgeen dat tot hem behoort volgens leven en wet, maar bovenal getrouw zijnde aan het Goddelijke Zelf, vindt de mens zijn plaats in de Goddelijke potentie op een wijze die geen hernieuwde persoonlijke uiting in een Schepping noodzakelijk maakt. Dit laatste is niet helemaal in overeenstemming met de theorieën die men aan de hand van bestaande wijsheden veelal verkondigt. Het is een interpretatie daarvan, volgens mijn eigen weten.

Wanneer u meent dat leerstellingen als die van de Bhagavad-Gita alleen maar oud, niet interessant en heidens zijn, wil ik u erop wijzen dat de moderne wetenschap veel verkondigt, wat in deze oude stellingen reeds werd gezegd. Ook de wetenschap spreekt over delen die in de meest verschillende samenvoegingen alle elementen vormen. De verhoudingen van de delen wijzigen zich wel, maar hun wezen blijft gelijk. In deze gedichten spreekt men over het verschil tussen het vuur van de zon en het vuur van de vulkaan, die samen met de gebonden materie in geheel verschillende verhoudingen verschillende wezens doet ontstaan, maar in allen, in verschillende verhoudingen, toch gelijk in eigen kracht aanwezig zijn. De omschrijving van het geuite heelal was in deze oudheid reeds dichter bij de waarheid en het modernere weten, dan menigeen zal durven vermoeden. Daarom zou ik zeggen, wanneer u tijd en lust hebt u eens te verdiepen in dit lange dichtwerk, dat een van de langste gedichten der wereld is, tracht dan eens voor uzelf na te gaan, hoe in de samenspraken God Zelf, ook uw christelijke God, Zich openbaart, want de waarheid is niet te verdrijven, of te verslaan.

Daarom moeten de oudheid en het heden wel spreken van hetzelfde: het noodlot, de Goddelijke wil en wet, die bewust moeten worden aanvaard. Door eigen bewust en wilskrachtig streven, zonder angst of begeren, moet dit worden gemaakt tot een verwerkelijking van de Goddelijke kracht in eigen wezen. Slechts wie erkent, hoe hij een feitelijk en onscheidbaar deel is van de wereldziel zelf zal rechtvaardigheid leren kennen en bovenal de bevrijding, die alle waan terzijde stelt, en scheppingsgedachte, zowel als scheppingskracht ook in het eigen ik duidelijk maakt.

Ik hoop mijne vrienden, dat ik u in dit korte betoog althans enig inzicht, heb kunnen geven in de vele niet besproken schatten, die dit dichtwerk inhoudt.

 Vragen.

  • U stelt: Kaste is verplichting. Maar enkele jaren terug werd er veel gesproken over de untouchables. Daarin ligt toch een verwerpen, of afstand nemen wat niet rechtvaardig is?

Men mag nooit en beslissing nemen over innerlijke waarden en waarheid aan de hand van de uiterlijke gebruiken van de mens. Is de mens niet onwaardig, tot hij de ware innerlijke rust heeft gevonden? De onaanraakbaren waren onreinen. In de kasten is langzaam maar zeker een begrip ingeslopen omtrent lichamelijke beroeringen, die onreinheid zouden kunnen veroorzaken. Dit voerde tot regels, zuiveringen en wassingen, die op zich zinloos zijn. In plaats van het begrip omtrent de ware betekenis van de kaste is men gekomen tot een standenbegrip. Is eenmaal een stand ontstaan, dan zal zij trachten zich tegen elke, als lager geziene stand, te verdedigen. Dit is niet het principe van het kastensysteem. Dat vergeet men. Evenmin als het een principe van het christendom kan worden genoemd, dat priesters en predikers elkaar bestrijden en verdacht maken. Zouden wij misschien moeten zeggen, dat de wijze waarop men de onaanraakbaren in India buiten de maatschappij plaatst, heidense wreedheid was, maar dat de inquisitie een teken van de ware christelijke naastenliefde is? Er is een verkeerd begrip mogelijk, ook in godsdienstige zaken. Uw inquisitie was m.i. een verkeerd begrip van Jezus wil elke mens tot God te brengen.

Het kastensysteem, in zijn slechte uitingen, is evenzeer het gevolg van een verkeerd begrijpen van de betekenis die het heeft. Ook begrijpt het Westen vele dingen verkeerd. Wanneer ik Brahman ben, deel van Brahma, door meerdere levens mij van geestelijke verplichtingen bewust ben en in staat door te dringen in geheimen, die anderen niet kunnen doorgronden, is het dan niet mijn eerste plicht deze a.h.w. verkregen mogelijkheden ten volle en onmiddellijk te gebruiken? Is het dan niet mijn taak een wijze, een rechter, of een priester van mijn volk te worden? Om dit te bereiken heb ik recht op de steun van anderen, niet op méér dan noodzakelijk is, maar hun eerbied en hulp is toch vaak een noodzaak. Wanneer ik geboren ben als krijgsman en mijn leven voor de veiligheid van anderen waag, omdat ik nu eenmaal tot deze kaste behoor, heb ik dan niet het recht op een zekere achting en zelfs gehoorzaamheid? Uiteindelijk is mijn leven gewijd aan het beschermen van de armen, het verdrijven van vijanden en het voorkomen van plunderingen. Heb ik dan niet het recht op een zekere gehoorzaamheid omdat ik zo grote verantwoordelijkheid voor het leven van anderen draag?

  • Reactie: Neen

Ik geloof dat u een fout maakt. Wanneer u mij het recht geeft u te verdedigen, of meer nog, door de Heer der Schepping mij wordt opgedragen u te verdedigen, heb ik een zeker recht op uw hulp, en bezit ik over u een zeker gezag. Alleen daardoor zal het mij mogelijk zijn mijn taak naar recht en rede te volbrengen. Wanneer ik deze volbreng zonder daarbij aan mijzelf te denken, doch alleen streef naar uw welzijn, zal ik maatregelen moeten nemen die u misschien onjuist of onrechtvaardig zult vinden. Ik kan u een zeer recente gelijkenis geven die mij juist hier door een vriend wordt toegefluisterd. Is het uw inziens een onrecht dat de gemeentelijke autoriteiten van de hoofdstad bij de overstroming tot een algehele ontruiming van het ondergelopen gebied besloot en dus de mensen het recht ontzegde in eigen woning en bij eigen bezit te blijven vertoeven, te midden van het overstroomd gebied? Vindt u deze beslissing misschien onrechtvaardig? Hadden zij naar uw mening dit recht niet? Toch hebben zij daarbij de vrije wil van lageren daarbij als het ware onrecht aangedaan. Dit geschiedde ter bescherming van het geheel. Waar hier geen enkele zelfzuchtige bedoeling bij kwam kijken, kan naar mijn mening worden gezegd dat ook in dit besluit sprake was van een edele daad, waardoor de verplichting van rang – bij u is hier geen kaste voor mede aansprakelijk – op de juiste wijze is vervuld.

Indien men de verdeling in kasten kent, beseft men hoe iedereen eigen recht, maar bovenal ook een eigen taak heeft. Wanneer je geboren bent als landbouwer, zal je juist in de landbouw en alle werkzaamheden die daarbij voorkomen, bekwaam zijn. Het is niet uitgesloten dat iemand zich op den duur boven deze stand verheft. Zoals het theoretisch niet uitgesloten is dat een mens toelating tot een hogere kaste kan verwerven. U bezit de grondeigenschappen voor de landbouw. Uw ziel die incarneert heeft zich dit milieu gekozen. Het is dus redelijk aan te nemen, dat uw levenstaak hierin zal liggen. Vervul dan allereerst deze taak, en tracht niet van boer tot fabrikant te worden, of tot krijger, tenzij uitdrukkelijk blijkt dat je als boer niets kunt bereiken door omstandigheden buiten je eigen wil, of dat je voor boer uitdrukkelijk door lichamelijke of andere oorzaken niet geschikt bent. Een dergelijke stelling klinkt vreemd in de oren. Stel nu dat je niet geschikt bent voor andere, dan zeer dienende taken in het leven en door je geboorte behoort tot de onaanraakbaren, de mensen zonder kaste. Het is dan, gezien het voorgaande, toch ook logisch dat je leven bovenal en allereerst in het vervullen van deze dienende taak wordt gesleten?

Indien u nu vraagt of de Brahmaan het recht heeft zo iemand te verachten, dan is het antwoord neen. Want ook de onaanraakbare is, evenals de Brahmaan en evenzeer als hij, deel van de wereldziel. Indien de Brahmaan opgaat naar een offerande of gewichtige bezigheid, is het logisch dat hij de aanraking van de onreine, die hierdoor deze taak tijdelijk onwaardig zou maken, vermijdt. Maar hij heeft niet het recht de onaanraakbare gastvrijheid en voedsel te weigeren. Indien dit toch gebeurt, is dit het gevolg van een onjuiste interpretatie van de rechten en plichten die de hogere kaste heeft. In India was, en is nog veel, wat dringend verandering vereist. Er zijn leraren geweest die hierin reeds een begin hebben gemaakt. Maar er zijn nu eenmaal weinig Mahatma ‘s. Er zijn maar weinig mensen zo sterk en groot van geest, dat zij terug kunnen keren tot de oorspronkelijke betekenis der dingen en daarbij de moed hebben menselijke belangen en menselijke vooroordelen te bestrijden en te overwinnen. Is uw staat zoveel beter? Ik meen dat het een misvatting is, wanneer men het kastensysteem op zich wil verwerpen. Ik meen dat men het kastensysteem in zijn juiste vorm en waarde moet leren zien en gebruiken, zoals ook het christendom in zijn juiste vorm terug moet keren. Alleen dan kan het enige betekenis hebben voor de mens. Niet, wat mensen maken van de waarheden, die de Schepper op de aarde openbaart, doch de waarheden zelf zijn belangrijk. Ongetwijfeld vindt een ieder op de wereld zijn eigen taak en zijn eigen lot. Dit lot moet men vervullen. Het kastensysteem is erop gebaseerd dat men – eenmaal geboren in een milieu dat een bepaalde levenstaak inhoudt – alle middelen zal vinden om deze taak naar behoren, of zo goed mogelijk te vervullen. De ziel weet bij reïncarnatie immers reeds, waar zij terecht komt? De misbruiken van het kastensysteem kan en wil ik niet verdedigen. Wel wil ik er de nadruk op leggen dat de kaste op zich behoort te zijn: Een groep van geesten in de stof, een groep van delen van de wereldziel, die een bepaalde taakvervulling op aarde hebben. Binnen hun eigen gemeenschap zullen zij daartoe de beste geestelijke en materiële mogelijkheden vinden.

  • U vraagt zich af, of onze staat beter is. Hier kan iedereen, ongeacht zijn geboorte, tot de hoogste graad komen.

Theoretisch en soms ook praktisch bestaat een dergelijke mogelijkheid ook in India.

Wanneer u zich de moeite wilt getroosten uit de ongeveer 100.000 verzen van de Mahabharata er eens enkele te lezen, zult u ontdekken, dat ook uitgeworpenen tot hoge eer konden komen, verkeerden met de hoogste der kaste en daartoe zelf konden gaan behoren. Zeg mij, is het redelijk dat een slager in de politiek gaat? Is het gevaar niet groot dat zijn versie van politiek de wereld tot een slagerij maakt? Is het redelijk dat een koopman, of een koopmanskind, over de geestelijke belangen van anderen moet gaan beslissen? Is het redelijk dat een mens die niet de roeping in zich heeft om mensen te genezen, beroepshalve geneesheer wordt, omdat dit nu eenmaal een aardig inkomen geeft? Deze dingen zijn hoofdzakelijk menselijke fouten. Zij kunnen niet worden voorkomen. Dat geef ik toe, maar kan niet veel worden voorkomen, indien men vermijdt het de mens te gemakkelijk te maken buiten eigen stand en erfelijke mogelijkheden te treden? Hoe vele ongelukken zijn op deze wereld niet te wijten geweest, doordat een schilder, een koopman, een boerenzoon besloten militair te worden, of in de staatkunde te gaan? Hoe vele dwaasheden zijn er niet gebeurd, doordat mensen die op wetenschappelijk gebied veel hadden kunnen betekenen, zich in de politiek begaven, of onder politieke pressie kwamen te staan? Hoe vele godsdienstige afdwalingen en dwaasheden zijn er niet ontstaan toen mensen die geschapen waren om krijgslieden te worden, in een priestergewaad werden gedwongen?

Bezie uw wereld en zeg mij of deze wereld waarin iedereen alles kan worden, werkelijk gezond is? Democratie is – zoals u dit ziet – de regering van het volk. Maar geloof mij, zolang Demos niet kan denken, kan Demos ook niet regeren. Menige democratie is niets anders dan een schijnvertoning, waarbij allen de illusie, de gedachte opgedrongen wordt, dat zij alles kunnen bereiken, dat zij alles mogen zeggen en besluiten, terwijl in feite kleine groepen bepalen, wat er gebeurt. Al te vaak, vooral in het Westen – maar ook in toenemende mate reeds helaas in het Oosten – luistert men naar de leuzen van de kleine groepen en ziet men de waarheid niet meer.

Is het redelijk dat iemand die veel van rechten af weet, maar niet van koloniale toestanden, over de koloniën regeert? Is het redelijk dat een econoom zich bezig gaat houden met justitie? Toch zijn dit de vreemde gevolgen van uw “democratie”.

  • Maar dat is alleen in naam. Wanneer een jurist minister wordt en over koloniën gaat, is hij in naam minister, maar wordt geheel geleid door zijn ambtenaren.

Als ik het goed begrijp, is de gehele democratie dus de etalage, waar achter een ambtelijke dictatuur verborgen is?

  • U meent dus met Plato: De regering van het land moet bestaan uit wijsgeren?

Dat zou verkeerd zijn. Vergeet niet, dat de ware wijsheid het erkennen van de Godheid in allen is. Maar wijsgeren zijn diegenen, die de wijsheid zo zeer begeren, dat zij maar al te vaak de praktijk daarover vergeten. Neen, waarde vriend, de regering van een land moet m.i. – misschien ben ik hierin ouderwets – staan onder een vorst. Er dient een symbool voor de staat en de eenheid daarvan te zijn. Deze vorst dient, met of zonder medewerking van zijn volk, voor zich bekwame figuren aan te stellen, die de materie beheersen van hetgeen zij in naam van vorst en volk zullen gaan besturen. Wanneer er een ingenieur nodig is om de draagkracht van bepaalde besluiten te zien en de redelijkheid van beslissingen te beproeven, dient er inderdaad geen politicus, maar een bekwaam ingenieur op die plaats te staan. Op die plaats is het alleen maar fataal, wanneer men daar een handelsman, een jurist, een politicus, of het waardige lid van een oud geslacht zonder verdere kwalificaties aanstelt. Niet alleen behoort op een dergelijke plaats een man, die ingenieur is, maar hij dient een goed ingenieur te zijn. Wanneer het over financiën gaat, een financieel expert. Gaat het over zaken, neem dan een zakenman, een man van de praktijk, maar neem geen theoreticus zonder praktijkervaring, al weet hij ook nog zoveel van economie af. Vergeet nooit, dat theorieën stellingen zijn, die door de praktijk meestal slechts ten dele aanvaardbaar kunnen worden gemaakt.

De vorst zal op deze wijze ook een krijgsman moeten aanstellen, als het even kan uit een geslacht van krijgslieden – dus met traditie – om de verdediging van zijn land te behartigen. Men stelt dus een ieder op de voor hem juiste plaats. Daarnaast zal iedere staatsman met zijn persoon en goed voor alle beslissingen, die hij neemt, aansprakelijk moeten worden gehouden tot de vorst – of het volk – deze aansprakelijkheid heeft overgenomen. Opleiding en onderricht zouden zo moeten zijn, dat deze mensen in zich deze algehele verantwoordelijkheid inderdaad ook gevoelen, niet t.o. een mogelijk nageslacht, maar t.o.v. het heden en de mens van heden.

Slechts hij, die in het heden en onmiddellijk de juiste daad weet te stellen zonder vrees of begeren, zonder ook de politieke hysterie, die zo vaak verantwoordelijk is voor onverantwoorde besluiten, is in staat het werkelijk goede te doen.

De tijd is de Goddelijke adem, die uitgaat en terugkeert tot haar beginpunt. Niemand kan besluiten hoe de tijd in feite verder verloopt.

Uw economen en deskundigen zitten met de handen in het haar, wanneer een paar zomers vochtiger, of droger zijn dan het gemiddelde en vragen maatregelen van anderen, die hen – of de door hen geleiden – van eigen verantwoordelijkheid ontheffen, de best geplande industrieën blijken plotseling niet aan de verwachtingen te voldoen, wanneer de arbeiders opeens harder, of minder hard dan normaal gaan werken. Door dergelijke op zich niet belangrijke factoren, worden alle plannen en berekeningen helemaal overhoop gegooid. Economen menen dat een voortdurende grotere besteding enkel een gunstige invloed kan hebben en menen dus de arbeiders steeds meer geld te moeten geven. Maar wanneer er overbesteding bestaat, die niet in hun plannen werd voorzien, hoe moeten zij dit dan verantwoorden? Voor theoretici is in de werkelijkheid slechts weinig plaats. Het is de praktische kundigheid en de gave ogenblikkelijk en in het heden te handelen, die de mogelijkheid tot blijvende successen in zich sluit.

Niet werken voor de verre toekomst: Vandaag moet er een zo groot mogelijke welvaart zijn. Vandaag moet er voor de mensen gezorgd worden. Wanneer er huizen nodig zijn, dan moeten die zo mogelijk vandaag nog, gebouwd worden en niet over 20 jaar. Wanneer een bepaalde belasting noodzakelijk is, moet zij – zo mogelijk vandaag nog – geïnd worden en niet heel politiek worden uitgesteld tot na de volgende verkiezing.

Misschien vriend, klinkt u dit alles in deze termen te westers en te concreet. Maar wat ik zeg, draagt in zich de oude waarheid: Wij zijn gebonden aan de Goddelijke wet. In ons is een erkennen van het Goddelijke mogelijk. Wij zullen in ons erkennen van het Goddelijke, op dít ogenblik moeten handelen, volgens hetgeen voor ons op dít ogenblik recht en noodzakelijk is.

Alleen door zo te handelen, zullen wij steeds verder kunnen vorderen in het begrijpen der grote krachten. Misschien vinden wij zo in korte tijd reeds het innerlijk bewustzijn van recht en onthechting, dat het ons mogelijk maakt alle menselijke vorm te boven te gaan. Bedenk wel, dat innerlijke bewustwording niet moet worden uitgedrukt in theorieën en stellingen, maar in de geleerde praktijk.

  • Maar de mens heeft vaak een verkeerd inzicht in hetgeen voor hem goed en recht is.

Wanneer een klein kind geboren wordt, dan leert het lopen. Eerst kruipt het. Dan leert het te staan, maar vele malen valt het. De jonge mens gaat aldra met lange schreden door het land en aarzelt niet. Hij gaat zonder vermoeidheid verder. Het is uit de mislukkingen van goede bedoelingen e.d. dat men de lessen krijgt die noodzakelijk zijn in het leven. Wanneer u tracht het leven te vervormen zodat dergelijke schokken voor de eenling onmogelijk worden, schept u steeds meer waan. Dan is uw streven één met het streven van de vreemde kracht die een ieder tracht te verhullen, dat hij deel is van de Godheid en zo uit God kan puren eigen plichten, eigen rechten en kennis van eigen wetten.

Laat de mens fouten maken, daaruit leert hij. Niets kan de mens leren wanneer hij voortdurend behoed wordt tegen de gevolgen van eigen misgrepen. Hoe meer men de mens beschermt, hoe minder hij innerlijk en zedelijk tot volwassenheid zal kunnen geraken, hoe minder hij dus ook in staat zal zijn te weten wat voor hem in wezen noodzakelijk is en wat niet. Hoe minder de mens dus ook tot het besef zal kunnen komen van ware gerechtigheid, hoe meer hij in deze verkinderlijking, in het gevaar komt te verkeren zichzelf en zijn wereld te gronde te richten.

Vergeet niet dat de wetten der Goden en de wet van de Al-kracht op deze wereld blijven gelden, onverschillig of gij u daartegen meent te verzekeren, of niet. De wetten Gods aarzelen niet. Zo deze mensheid door haar onvolwassenheid onder moet gaan en sterven, zo is er reeds een andere mensheid. Wanneer blijkt dat het Al er niet voldoet, wordt het teruggenomen in de Schepper en blijft daar als potentie besloten, tot de kracht het weder uitzendt en doet worden tot uiting. In die uiting ligt dan mogelijk een nieuwe en grotere mogelijkheid tot vervolmaking.

Al deze dingen weten wij niet. Eén iets weten wij zeker: wij zijn verplicht voor en vanuit onszelf rechtvaardig te zijn. Wij zijn verplicht de vrijheid en de rechten van anderen volkomen te achten en dit te allen tijde. Voor onszelf mogen wij ook geen onrecht aanvaarden wat een ander ons heeft gedaan. Hoe minder wij de kracht en het geweld gebruiken om de fouten van anderen te onderdrukken, hoe meer wij zelf de consequenties zullen moeten nemen, het onjuiste voor onszelf te weigeren in al zijn aspecten. Houden wij ons hieraan, dan wordt ons wezen zuiverder, ons bewustzijn groter, maar wordt ook de wereld verbeterd. Kleiner wordt dan de waan en de invloed die de voortdurende verhulling der waarheid heeft op de geslachten der mensen. Wat telt een leven, wat telt een dood? Sterven is slechts een ogenblik verdwijnen in de schaduwen van een nacht, die zoete rust baart. En morgen? Dan breekt opnieuw de dag aan. Belangrijk is alleen, dat het innerlijke Ik rijp wordt. Belangrijk is, dat de ware vrede en het ware recht worden gevonden. Belangrijk is, dat wij leren als mens – of geest – de Schepper in het oog te zien. Deze dingen zijn belangrijk door alle tijden. Niet, of men nu wel of niet een welvaartstaat sticht. Ongetwijfeld ben ik enigszins bevooroordeeld. Maar sta mij een verontschuldiging toe: de dingen die ik op uw wereld de laatste vijftig jaren moest gadeslaan, zijn waarschijnlijk hiervan de oorzaak.

  •  Kunt u de sluier oplichten van het punt van overgang. Is dit te vermijden, uit te stellen, of door zelfmoord te verhaasten?

U verlangt een soort striptease van de dood? Bij de geboorte geldt dat het punt van overgang vaststaat, tenzij grote en onverwachte geestelijke veranderingen plaats vinden die hun weerspiegeling vinden in lichamelijke omstandigheden. Het is mogelijk het punt van overgang binnen de tijd te wijzigen. Zelfmoord houdt soms een wijziging van het bij geboorte gestelde punt van overgang in. Dit laatste geldt niet altijd, omdat soms door erfelijke waarden het lichaam reeds bij de geboorte zo zeer ziek is, dat van zenuwziekte, of verstandelijke afwijkingen kan worden gesproken. In dergelijke gevallen is de zelfmoord in de loop van het leven verdisconteerd. Elke overwinning op dergelijke factoren betekent in dat geval een verlenging van de bestaansduur, die bij de geboorte voor kon worden voorzien.

  • Is het mogelijk dat geesten op muren kloppen, zich stoffelijk bewegen, zich tonen e.d.? Wat is hier tegen te doen?

Voor geesten is het zeer moeilijk zich stoffelijk te bewegen. Zij hebben namelijk geen stof. Zij bezitten energie. Energie, op de juiste wijze ontladen, als een pressie aangewend e.d., kan dienen om klopgeluiden te doen ontstaan, materie te verplaatsen, bestaande veldkrachten te veranderen, wanneer de geest tenminste sterk genoeg is. De geest die zoiets doet, is een soort nozem, een geestelijk evenbeeld van het jongetje dat brandweeralarm geeft, omdat men daar zo lekker nijdig over wordt. Wij hoeven hier niet te spreken over spoken, maar moeten wel aannemen dat deze verschijnselen – zo zij door geesten worden veroorzaakt – stammen van geesten van lager gehalte. Het eerste verweermiddel hiertegen is: Ontdoe jezelf van alle gedachten die onzuiver en onrein zijn. In de tweede plaats tracht je woning te reinigen. Laat dit eventueel doen volgens de daarvoor geschikte rituele duivelsuitdrijving. Wilt u het zelf doen, dan is dit mogelijk door het branden van goede wierook. Helpt dit niet, dan moet op houtskoolvuur dat niet met olie of alcohol in aanraking is geweest, tafelzout worden gestrooid in een voldoende hoeveelheid. Voldoende is dit, wanneer er een damp ontstaat. Ook dit helpt.

Wanneer genoemde verschijnselen soms door geesten kunnen worden veroorzaakt, zo zal een veel groter deel van de verschijnselen door mensen worden veroorzaakt. Meestal zijn dit jonge mensen die meestal onbewust, vanuit zichzelf een dergelijke kracht projecteren. Hierdoor worden de “Poltergeist” verschijnselen veroorzaakt. Een laatste raad: Wanneer dergelijke dingen in uw nabijheid gebeuren, laat u er niet door imponeren. Wanneer je onder de indruk, of zelfs bang bent, is de kans groter dat de plagerij door gaat. In de tweede plaats kan – juist door de angst die je koestert – het verschijnsel dan voor jezelf ernstige gevolgen hebben.

  • Kunt u iets zeggen over de spelonkenziekte die o.m. de mensen kregen, die het graf van Toetanchamon openden en het graf van de Inca’s?

Dit is een poging iets geheimzinnigs op normale wijze te verklaren. De zwam des doods werpt sporen, die, wanneer zij ingeademd worden, ziekten kunnen veroorzaken. In de bijna hermetisch gesloten graven zouden dergelijke zwammen zich niet voort kunnen planten.

Als sporen vermengde de zwam zich met het stof. Bij het binnendringen zou dan door onderzoekers deze zwam ingeademd worden. Ik wil er op wijzen dat deze, op zich bestaande zwam, geen voldoende verklaring geeft voor de ongelukken bij bv. het openen van het graf van Toetanchamon. Hier zijn ook arbeiders gestorven, die het graf niet betreden hebben en geen contact hebben gehad met de voorwerpen die daarin werden gevonden. Ook hadden zij geen direct contact met de zieken die later stierven. Ook het omvallen van pilaren en instortingen bij het openen van graven, die vaak het leven van 20 arbeiders – of meer – kostten per graf, kunnen ook moeilijk worden geweten aan een zwam. Wie dat toch beweert, zwamt. De zwam des doods is dan ook m.i. een versie voor populair wetenschappelijke artikeltjes in niet wetenschappelijke bladen, die weliswaar niet helemaal uit de lucht is gegrepen, maar in zijn betekenis toch wel heel sterk wordt overdreven.

  • Was er ook een vloek gelegd op die graven?

Inderdaad. Maar laten wij niet vergeten dat vele graven geschonden waren voor men ze in deze tijd hernieuwd ontdekte. Toch vielen ook dan slachtoffers. De vloek kwam het sterkste tot uiting, wanneer nog originele vloekzegels werden verbroken, dus in graven die niet waren aangetast, of na aantasting door bevoegde priesters hernieuwd waren gezegeld.

Drie jaar geleden werd hier reeds een voordracht gehouden over “de vloek op het graf van Toetanchamon”. De zwam des doods bestaat natuurlijk wel, maar was niet alleen, of hoofdzakelijk, aansprakelijk voor de haast epidemische sterfte onder de schenders van sommige graven.

  • Bij werken met planchette trekt het noemen van een willekeurige naam willekeurige geesten aan, die deze naam gedragen hebben. Waarom?

Het noemen van een naam schept zekere harmonische waarden voor het contact met personen die zich met een dergelijke klankenreeks vereenzelvigen. De gedachte-uitstraling die met het noemen van de naam gepaard gaat, kan de aandacht trekken van geesten die zich hierin menen te kennen. Dit zijn vooral geesten uit lagere sferen en schaduwland. Dit gebeurt natuurlijk vooral met geesten die zich binnen het bereik van uw kring of gedachtesfeer bevinden. Het feit, dat men seanceert schept reeds een uitstraling die voor de geest waarneembaar is, zodat bij een langere duur van een zitting er waarschijnlijk meer geesten binnen uw bereik zullen vertoeven, dan in andere omstandigheden.

  • Moet de heropleving van het antisemitisme worden beschouwd als een vervulling van de voorspelling, dat de joden tot het einde der tijden vervolgd zullen worden?

Dit is eerder het resultaat van christelijke wraakzucht, dan waarheid. Dat de joden als minderheid zullen worden vervolgd, zolang zij in kleinere gemeenschappen leven en niet in de bevolking op weten te gaan, is duidelijk. Hierbij komt, dat de jood hereditair een betere achtergrond heeft en ook cultureel hogere waarden bezit. Hij is spaarzamer. Het schelden op joodse kunst en zakenpraktijken vinden wij in deze kringen die het op de betrokken gebieden zelf nu niet direct ver hebben gebracht. Afgunst in het verleden heeft geleid tot het uitdrijven der joden. Indien de joden zich voor laten staan op het feit dat zij achtervolgd worden en menen daaraan bepaalde bijzondere rechten te kunnen ontlenen, is er gevaar dat hierdoor het antisemitisme wordt aangemoedigd. Het feit dat de joden niet alleen in handel en kunst, maar ook op ander gebieden blijk geven van hun kunnen, zal de wereld ertoe brengen hen als natie, als volk, of als groep van de bevolking te aanvaarden en te respecteren. Het afvloeien van voor andere burgers misschien te actieve en intolerante joodse delen van de bevolking naar Israël, draagt er reeds nu toe bij, dat de Joden worden beschouwd als volwaardige leden van de gemeenschap.

image_pdf