8 maart 1966
Wij hebben deze bijeenkomst een gastspreker. Van tevoren zal ik zo vrij zijn een kleine inleiding te houden. Ik zou hierbij graag willen spreken over de complete herinnering, die in het ik verborgen ligt.
Want wanneer wij ons bezighouden met de weg tot het innerlijk, dan komt er een ogenblik dat wij ons afvragen, wie wij geweest zijn en wat wij eventueel zullen worden. Het ik mag dan een eeuwig wezen zijn, maar op de weg daarheen worden wij steeds weer geconfronteerd met de vraag: Hoe komt het, dat ik thans zo ervaar en niet anders?
Hierbij spelen natuurlijk waarden als karma een grote rol, al ligt de werking van dit karma misschien iets anders, dan men over het algemeen pleegt te stellen. En daarom is het misschien goed eens na te gaan in hoeverre in dit ik het verleden is vastgelegd, en ook wat dit dus betekenen kan voor onze eigen bewustwording.
Wanneer wij langzaam maar zeker doordringen tot dat deel van eigen wezen, dat niet meer direct stof gebonden is, dan, vinden wij vage flitsen van het verleden terug. Daarbij zijn flarden van herinnering en wij komen er al snel toe om deze te interpreteren als vroegere levens.
Dit idee van het vroegere leven is over het algemeen niet volledig juist. Maar wij zijn daarmede genaderd tot de kern van het eigen bestaan. Het ego n.l. is naar beneden toe verengd. Wij kunnen het ongeveer uitbeelden als een driehoek, die op zijn punt staat en waarbij dus de onderste punt de stoffelijke waarde is. De mogelijkheid om daarin een besef vast te leggen is dus beperkt. Eerst wanneer ons eigen wezen tenminste de helft van de afstand naar de bovenste lijn heeft afgelegd, zijn wij zover, dat vroegere levens werkelijk een rol kunnen gaan spelen.
In die grotere delen van het ik zijn de ervaringen niet samen gebracht in een soort extract, zoals in het stoffelijk bestaan, maar blijven ze dus meer gescheiden en kunnen wij naast elkaar bepaalde eigenschappen, oorzaken en erkenningen aantreffen.
Degene, die innerlijk bewustzijn zoekt, staat daarbij voor een keuze. Wij kunnen trachten rechtstandig verder te streven. Maar het betekent dat ons hoogste besef ook een besef zal zijn, waarin eigenlijk maar een heel klein deel van de werkelijkheid gerealiseerd wordt. Je kunt rechtlijnig vanuit jezelf opstijgen tot contact met het Goddelijke maar de mogelijkheid om dit te begrijpen blijft beperkt tot het materiële. En het materiële is dus tot zichzelf beperkt in dit geval, zodat de godserkenning een kracht is, die men ervaart, maar geen bewuste ervaring inhoudt van goddelijke eigenschappen.
Een andere weg, die velen gaan, is om onmiddellijk nadat die eerste herinneringen gevonden zijn, zich druk bezig te houden met het verleden en eventueel de toekomstige vormen. Daarbij ga je dus weer te ver graven in het verleden en de voortgang naar het Goddelijke zelf wordt afgeremd.
Stel nu dat een mens dit punt in zich bereikt heeft. Hij heeft dan een zekere zelfkennis en hij zal nu moeten proberen om de herkenningen niet te beschouwen als feitelijke bestaanstoestanden in het verleden, maar als een weergave van eigenschappen, die hij nog niet in zichzelf erkend heeft, en daarnaast een verklaring van eigenschappen, zoals ze in het ik bestaan. Doen wij dit, dan stijgen wij verder, maar gelijktijdig wordt het totale begrip, dat mogelijk is in de geest, op een voor de stof aanvaardbare wijze vertaald.
Wij zien langzaam maar zeker het begrip eeuwig gestalte krijgen in een oneindig aantal vormen. Doordat wij niet in de vormen zelf opgaan, maar deze vormen alleen beschouwen als een mogelijkheid tot uitdrukking van het heden, zullen wij door die veelheid ook niet belemmerd worden. Wij spreken dan tot onszelf in gelijkenissen. En daarbij rijst het volgende beeld. Ik ben in mijzelf gekeerd. Ik zoek vanuit mijzelf het Allerhoogste te vinden. De ervaringen, die ik opdoe, kan ik niet vertalen. Vanuit het Goddelijke zijn zij voor mij niet onder te brengen in enig stoffelijk of filosofisch begrip. Maar nu kan ik dus wel de eigenschappen van dat Goddelijke weerkaatst zien in de verschillende facetten van mijn ware ik. Er ontstaan deelherinneringen aan het totaal van het eigen bestaan, die in de stof gezamenlijk het beeld geven van hetgeen het Goddelijke voor ons op dit moment betekent. Dan komen wij tot een paar eenvoudige conclusies: Al datgene, wat ik mij uit het verleden herinner of meen te herinneren, is niet slechts een weten omtrent mijzelf. Het maakt mij duidelijk welke delen van mijn wezen en welke in mij bestaande eigenschappen op dit moment voor mij de Goddelijke kracht dragen. Het maximum aan geestelijke en zelfs aan stoffelijke bereiking is dus gekoppeld aan de herinneringen van vorige incarnaties.
Ik weet, dat dit voor velen wat vreemd klinkt. Men denkt zich altijd het opstijgen als een voortdurend beroeren van nieuwe krachten en nieuwe engelen. Maar men vergeet daarbij, dat om ze te beroeren, men zelf op de een of andere manier daarmee harmonisch en zo mogelijk gelijkwaardig moet zijn. Die harmonie en die gelijkwaardigheid kunnen wij bereiken, wanneer wij dus de vormen zien, waarin wij geleefd hebben.
Ik zal dit verduidelijken. Een leven begint in de kosmos. Het leert zoals u bekend is zichzelf te onderscheiden van wat rond het ik is. En langzaam maar zeker wordt de relatie tussen het ik en de niet gedefinieerde buitenwereld bekend. Wanneer dit bewustzijn bereikt is, is een eerste binding met materie of kracht mogelijk. Die materie of kracht is een facet ven het totaal der Schepping. Dit facet noemen wij een engel of een aartsengel. (Wij geven er namen aan. ) Dit facet regeert dus mijn leven. Alle vorming en alle ervaring die ik opdoe onder deze engel, deze kracht, bepaalt mijn harmonie met die kracht.
Zou ik dus dit facet van het Goddelijke weer willen beleven, dan zou ik terug moeten gaan tot het punt, waarop ik ondergeschikt was aan deze kracht. En nu bewuster dan ik ooit geweest ben en daardoor niet meer in wezen ondergeschikt vanuit de toenmalige toestand a.h.w. dit deel van het Goddelijke benaderen. Dan kan ik het verstaan. Er is een gesprek mogelijk, d.w.z., een uitwisseling van krachten en waarden.
Die geest gaat verder. En zij komt misschien tot de meer gevormde materie, misschien ergens in een gloeiende planeet, die zichzelf nog vormt. Hierin is weer een ander scheppend vermogen werkzaam. Voor deze aarde zouden wij dat bv. Jôd Hé Waw Hé kunnen noemen. Dit principe heeft ons als deel gebruikt van zijn vormend werk. Door dat deelgenootschap moest er in die tijd een harmonie bestaan. Vinden wij deze zijns vorm, deze toestand in onszelf terug, dan is ook de harmonie gevonden met de kracht, die toen vanuit de kosmos het hele proces geleid heeft.
Dan komt misschien het leven in verschillende vormen. En ook daar zijn wij dan onderdanig geweest aan hogere of minder hoge krachten. Wij waren ermee in harmonie gaat verder, totdat wij komen aan het menselijke stadium, waarin wij natuurlijk ook vele levens hebben gehad. En bij die levens hebben wij gestaan onder verschillende heersers.
Voor de mens is in de eerste plaats van belang de kosmische periode, waarin hij leeft. Dus onder welk ras hij a.h.w. bestaat. Belangrijk is, welke invloeden vanuit de kosmos in die tijd vormend weren. Want u moogt als mens een grotere vrijheid hebben dan menig ander schepsel zeker wat uw bewustzijn betreft u bent nog steeds aan de stoffelijke vorming, aan dit boetseren van de schepping onderdanig. En wanneer u dus een bepaalde periode beleeft niet alleen als een herinnering aan wat geweest is, maar als een uitdrukking, van een toen bestaande harmonie dan kunt, u omdat het besef in uzelf bestaat ook deze harmonie met het Goddelijke opnemen.
De mens, die op aarde leeft en begint met esoterisch te streven, behoort – zoals u bekend zal zijn – tot een bepaalde straal, tot een bepaalde werking. Maar in die werking zijn een groot aantal krachten aanwezig. Slechts een of twee van die krachten hebben direct met hem te maken. Dat geldt echter ook voor een periode, waarin hij onder een andere straal ressorteerde. Want je blijft niet van het begin tot het einde onder een heerser. Je maakt een cyclus af, en wanneer die cyclus voleind is, dan ben je daar niet meer nodig en een volgend vormend principe geeft je een nieuwe taak. En zo evalueer je a.h.w. van kracht tot kracht.
Nu is het Goddelijke de samenstelling van alle krachten. Wanneer ik dus het totaal – Goddelijke wil erkennen en begrijpen, dan zal ik ook in harmonie moeten zijn met de delen, die gezamenlijk dit totaal vormen. En daar begint dan eigenlijk de werkelijke bewustwording. De vele herinneringen zijn de herinneringen aan acties (handelingen dus) aan eigenschappen, aan angsten en aan begeerten. De angsten en de begeerten geven onze eigen plaats, de menselijke plaats aan in dat verleden. Maar de eigenschappen die wij bezaten, de gebeurtenissen waaraan wij deel hadden, zijn deel van een groter programma. Zij zijn de openbaring van een geestelijke kracht, die op aarde werkt. En wanneer wij dus het begrip van die eigen angsten en begeerten vanuit die tijd uitschakelen en de toestand overzien, zien wij de directe werking van de entiteit, die regeert.
Zo stijg je dus op tot het moment, waarop voor het eerst niet alleen maar het persoonlijk karma, de oorzaak en gevolgwerking, de wet van compensatie – als wij het precies willen zeggen – in het ik actief is. Dat is ons persoonlijk lot. Maar wij zien daarnaast de grote vorming, de wet der schepping en der voortdurende verandering. En daarin hebben wij een deel gehad, wij hebben er een rol in gespeeld, die niet onze eigene is. Dat nu is een besef, dat het mogelijk maakt je persoonlijke beperkingen te vergeten.
De esotericus die begint te streven, de mysticus die innerlijke belevingen kent, zij zijn altijd nog gebaseerd op zichzelf. En hun bereiken – hoe groot en hoe hoog het ook moge zijn – blijft daarom altijd beperkt tot dat kleine stukje aardse bestaan. Om het precies te zeggen; het hoogst bereikte bewustzijn in de materie wordt geprojecteerd in het totaal Goddelijke en omschrijft dat deel van het Goddelijke, waarvan wij ons bewust kunnen zijn.
U zult dus begrijpen, dat de esotericus(ca), mysticus(ca) op den duur ergens een andere weg moet gaan zoeken. En wat blijkt nu? Wij zijn enerzijds zelfstandige wezens met een eigen wil, een eigen denken en een zij het beperkte vrijheid van bestaan en handelen maar wij zijn daarnaast een vast deel van het goddelijk scheppingsplan.
In dit goddelijk scheppingsplan hebben wij een overheersende functie zoals dat heet en deze overheersende functie noemen wij dan onze kosmische bestemming of kosmische straal. Dit is ons ware wezen. Om in ons eigen bewustzijn tot deze kosmische straal, deze totale functie te komen, zullen, wij eerst alle bijkomstigheden hebben moeten leren. Het is dus eigenlijk een eliminatieproces. Wij elimineren uit ons streven al datgene, wat niet ik is, maar wij nemen het gelijktijdig op in ons bewustzijn.
En zo worden wij werkelijk deel van de schepping. Want er is ons bewustzijn plus ons streven, dat onze kosmische taak en bestemming is daarbuiten is de wereld (laten wij het zo noemen), in welke wij dus de scheppende factor zijn geworden. Ons bewustzijn en onze taak werkt zich uit in al datgene, wat wij geëlimineerd hebben als niet behorende tot onszelf.
Nu kun je deze dingen in vele vormen gieten. Een spreker, die zo dadelijk hier als gast komt, zal dit ongetwijfeld in meer beeldende taal doen dan ik. Want ik heb de taak u het schema voor te leggen. Hij zal trachten u de emotie te geven, die de grondslag is van het schema, de goddelijke scheppingswil en – kracht, zoals die zich in het schema openbaart. Maar als je van boven uitgaat, dan kom je altijd op het punt, waar het eigen ik onbelangrijk is.
En nu mogen wij misschien in de kosmos onbelangrijker zijn dan een korrel zand op een duin of een strand, voor onszelf zijn wij nog steeds het centrum van het bestaan. Voor ons is het zo, dat wanneer wij sterven, met ons de wereld sterft. Wanneer wij leven, leeft voor ons de wereld door ons. De betekenis der dingen wordt gecentreerd in ons eigen wezen.
Gaan wij van het Allerhoogste uit, dan kunnen wij misschien mooi generaliseren. Wij kunnen stellingen bouwen, die fantastisch groots en mooi zijn. Maar wat wij niet kunnen doen, dat is; onszelf terugvinden. En om dat geheel van het Hogere waarlijk te beseffen, om er bewust deel van te zijn, moeten wij dus eerst onszelf vinden. Daarom wil ik de Goddelijke emotie – want dat is het in feite -, waaruit de Schepping ontstaat niet terzijde schuiven. Maar ik meen, dat zij voor de mens alleen een aanvulling kan zijn. Een aanvulling op zijn innerlijk besef van eigen wezen en eigen waarde. En ik meen, dat dit totaal alleen zin krijgt, wanneer wij onszelf kennen.
Nu hoop ik dat u mij niet kwalijk neemt, wanneer ik hier toch enkele pogingen waag om door een voorbeeld duidelijk te maken, wat er met die incarnatie aan de hand is. U hebt een leven geleid, dat misschien erg losbandig was. De volgende incarnatie moet daar een compensatie voor hebben. U zult dus de gevolgen van die losbandigheid ondergaan of haar verwerpen. Maar kiest u daarvoor een extreme vorm, dan bent u niet in staat een werkelijkheid te vinden. Want de werkelijkheid is geen ontkenning en geen bevestiging. De werkelijkheid is het bestaan, de Goddelijke Emotie, die in de lichtzinnigheid en in de meest zwaar – morele orthodoxie tot uiting kan komen. Wanneer wij de kern beseffen, dan is het goed. Doen wij dit niet, dan ontstaat dus wat wij het stoffelijk karma noemen. En dan krijgt die lichtzinnige mens heel veel ervaringen door te maken, waarmee hij geen raad weet. Hij krijgt contacten met andere personen, die voor hem misschien onverklaarbaar zijn en waarin zich gebeurtenissen afspelen, plotselinge wijzigingen en veranderingen, waarvan hij zegt. Hoe kan dit? Zou hij kennis hebben van een vorig leven, dan zou hij ten hoogste zeggen: Nu ja, ik heb dit zelf misschien eens gedaan en nu overkomt het mij. Het is een rechtvaardigheid.
Maar wat heb je daarmee? Niets. Je hebt het lot verklaard, maar je hebt niet de macht gekregen om dit lot a.h.w. naar je werkelijke persoonlijkheid te buigen. Je hebt alleen maar een verklaring en niet eens een heel goede. En daarom zou men dus als volgt moeten redeneren In mijn losbandigheid heb ik de eenheid van het Zijnde wel aangevoeld, maar ik heb ze te egoïstisch geïnterpreteerd. Wanneer ik dus in dit leven ontdek, dat de losbandigheid mij aanvalt, dan moet ik die aanval niet afslaan. Ik moet begrijpen, en ik moet mijzelf beperken. Door begrip en beperking gelijktijdig zal ik niet alleen de normale compensatiewaarden, die in het leven plegen op te treden, een heel andere betekenis geven, maar ik zal gaan begrijpen waarom losbandigheid mogelijk is. Je kunt wel zeggen dat God te delen is in licht en duister, maar dat is een persoonlijke kwestie. Er is geen werkelijk goed en geen werkelijk kwaad. Indien er een Schepper is, die maar enigszins beantwoordt aan het beeld dat de mensen ervan hebben. (en dat ook wij in zekere zin daarvan nog bezitten), dan zal die God niet nutteloos, zinloos geschapen hebben.
Hij zal het ook niet geschapen hebben als een beproeving voor de mens. Hij zal het geschapen hebben als iets, wat plaats heeft in Zijn schepping Dat daar thuis hoort. Of dat voor ons belangrijk is of niet, dat zullen wij zelf moeten uitvinden. Dat ligt aan ons persoonlijk bewustzijn. Wij moeten het ware ik vinden. Maar in wezen hoort alles thuis in de schepping. Leren we begrijpen, wat iets is in de schepping, dan leren wij ons zelf beter kennen, maar wij leren ook God kennen. En zo kun je dus de zaak veranderen.
Nu stel ik, dat iemand bv. hardvochtig is geweest tegenover anderen of onverschillig zijn eigen gang is gegaan, en dat er een volgend leven komt waarin anderen zo t.o.v. die persoon doen. Dan kunnen we daar natuurlijk tegen protesteren en zeggen dat de wereld onrechtvaardig is, dat de mensen slecht zijn en dat wij niet naar onze verdiensten worden erkend. Maar daar komen wij niet verder mee. Wanneer wij weten wat het vorige leven is geweest, dan kunnen wij misschien uitroepen: Nu ja, dat kwam ons toe. Dat moeten wij hebben om te boeten voor wat wij misdaan hebben. Maar daar zijn wij ook niet verder mee. Wij moeten begrijpen wat er is. En dat kunnen wij nooit, wanneer wij verwerpen.
De kern van de esoterie is daarom ook in uw levens een aanvaarding van alle dingen. Niet een poging om de dingen te veranderen of te verbeteren of omstandigheden te wijzigen. Een aanvaarding a priori, zonder oordeel. En wanneer wij die aanvaarding zonder oordeel hebben, dan zullen wij daar voor onszelf een mogelijkheid vinden om harmonisch te zijn, harmonisch te werken. Door die harmonie zal niet alleen ons huidig bestaan, maar ook, datgene, wat uit het verleden op ons afkomt, voor ons een bereikbaar geheel worden. Het wordt een macht.
Het wordt een begrip. Het wordt een benadering tot het Hogere. U ziet dus dat met een dergelijk voorbeeld al duidelijk te maken is, dat alleen maar het verleden aansprakelijk stellen voor wat er nu gebeurt, geen zin heeft. Maar het gaat nog veel verder. Want wanneer zo’n geest voor het eerst leeft, dan leeft zij niet alleen. In die kosmische stofwolk waren vele entiteiten. In die ongevormde vuurbal, die eens een planeet zou moeten worden, waren vele entiteiten. In het eerste leven waren vele entiteiten. In de mensheid leven vele entiteiten. En met die entiteiten vorm je een bepaald patroon.
U moet dat niet zien als een versmelting. Denk eerder aan een sterrenbeeld. Een aantal sterren, die je door een lijn kunt verbinden en die een vaste richting aangeven, zoals bv. Grote wagen, Kleine wagon, Grote Beer, Kleine Beer, enz. Wij vormen met anderen tezamen een patroon. En wij zijn geneigd om te denken, dat dat patroon dan volledig harmonisch moet zijn. Wij voelen voor onszelf innerlijk en rekenen erop in het leven dat daar een evenwicht bestaat. Maar dat is niet waar in de zin, waarin wij het zoeken. Dat is niet positief. In zo’n sterrenbeeld, als ik het zo mag noemen, zijn altijd evenveel negatieve (vanuit het huidig standpunt) als positieve factoren. Wij zullen met die andere waarden gezamenlijk binnen het kosmisch geheel onze taak vervullen.
Die contacten kunnen door alle incarnaties zich herhalen. Ze behoeven niet altijd zuiver materieel te zijn, ze kunnen ook geestelijk zijn, maar ze bestaan. En daardoor krijg je dus ook het verschijnsel, dat bv. een goede moeder een slechte zoon of dochter krijgt. Dat een slecht ouder (dus moreel gesproken slecht vanuit menselijk standpunt) brave kinderen baart. Dat de dwaasheid het genie voortbrengt en het genie de idiotie. Het lijkt tegenstrijdig. Maar ook hier moeten wij ons niet verzetten. Wij moeten niet uitgaan van onszelf en zeggen: Ik weet niet waaraan ik het verdiend heb, dat ik dit in mijn leven krijg. Neen, wij moeten begrijpen: Dit is een samenwerking. Dit is een geheel. Een geheel, waarvan wij deel zijn.
Begrijpen wij dit geheel, dan wordt het alweer anders. Dan zien wij dat goed en kwaad elkaar eigenlijk opheffen, zelfs voor ons. Dat we door het uitschakelen van onze persoonlijke bevooroordeeldheid zowel met het goede als met het slechte a.h.w. een zekere harmonie verkrijgen. En in die harmonie erkennen wij dan weer taak, we herkennen zending, maar wij zien ook, dat deze dingen gezamenlijk kracht vormen. En dat is heel belangrijk. Want innerlijk streven is mooi. Maar wanneer je in dit innerlijk streven de juiste harmonieën niet weet te vinden en het juiste evenwicht niet, dan is er nimmer een begrip van het hoogste.
Het is niet voor niets, dat wij in de levensboom juist op de middenweg als belangrijkste fase of trap vinden de Christos of de Messias, het begrip van de algemene aanvaarding. Dit is voor ons de beslissende fase. Zodra men in zich tot een algemene aanvaarding komt, zonder daarom zijn eigen aandeel in het werken (van het evenwichtig geheel dus) ooit te veranderen of te onderschatten, zal deze mens dus God in een meer algemeen daglicht zien. Er zijn niet alleen meer de eigen vroegere incarnaties. Neen, er is a.h.w. een sterrit van krachten, die samenkomt uit allerhande vormen van incarnaties en die tezamen vormen; bewustzijn. En om bewustwording gaat het.
Men heeft daar natuurlijk heel veel over gedacht Men heeft er heel veel over geschreven. Maar hoe kan je iets uitdrukken, dat onuitdrukbaar is? Je kunt spreken over de tijd en de tijdloosheid. Maar ook dat heeft eigenlijk geen betekenis. Er is alleen een gevoel. De werkelijkheid is ons innerlijk besef. En dat besef kunnen wij niet uitdrukken. Wij zijn er te arm voor aan woorden en begrippen. Maar wij kunnen het weerspiegelen in anderen. En daarmee kom ik aan het tweede en tevens laatste deel van deze inleiding.
Ik ben een deel van de goddelijke Kracht. Als zodanig spiegel ik vanuit de Goddelijke Werkelijkheid in alle sferen en werelden een deel van de Goddelijke Kracht. Ik ben gelijktijdig een kracht, een actie van het Hogere, een deel van het Hogere Besef en een ik-heid. Vanuit het Goddelijke gezien kan ik niet anders dan mijn taak vervullen. Vanuit het Goddelijke gezien heb ik geen keuze t.a.v. hetgeen ik wel of niet zal doen. Mijn uiteindelijke invloed in het totaal van de waarheid staat vast. Vanuit mijzelf als mens kan ik die waarheid misschien een ogenblik benaderen. Ik zal haar zelden of nooit bewust kunnen vervullen. Maar vanuit het Hogere kan ik het beeld zien ontstaan.
Wanneer je aan een telescoop zit en je bestudeert de maan of je speelt met het raadsel of er nu kanalen zijn op Mars of niet. In mijn tijd nam men aan dat ze concreet waren dan ga je van een afstand iets vreemds bekijken, iets onbenaderbaars. Maar daardoor krijg je een beeld. Niet alleen van die maan of van Mars. Je krijgt eigenlijk een beeld van de mogelijkheden van de Schepping. Er ontstaat a.h.w. een droom, waarin het ik een macrokosmos in zijn eigen wezen gaat omvatten.
Wanneer ik vanuit het Goddelijke ben vastgesteld en teen vastgelegd, dan mag dat allemaal waar en goed zijn, maar ik kan vanuit de menselijke persoonlijkheid of vanuit het beperkt besef van een geestelijk ego in een vormwereld nimmer die grote totaliteit bevatten. Ik kan haar alleen va uit de verte bestuderen. Esoterie is niet alleen het verhogen van eigen wezen naar het Goddelijke toe door een voortdurend meer afstand nemen van de wereld, het is eerder een bestuderen vanuit eigen wereld van de fasen van bestaan, die voor het ik kenbaar zijn. Waarbij men uitgaat van zijn persoonlijke harmonieën, zijn eigen omgeving en zijn verplichting, zijn gevoel misschien van Hogere Kracht.
Zo bouwt men zich dus een beeld op, men bevat binnen zich meer van het leven dan in de op zich pijnlijke gestalte van stof of vormsfeer denkbaar is. In feite heb ik mij dus als bewustzijn boven mijn beperkingen verheven. In de verre oudheid studeerde men ook. Men keek naar de sterren. En reeds in die dagen waren, er wijzen die zeiden dat de aarde zich wentelde rond de zon. Dat ze een bol was. En dat er vele andere bollen waren. Lang voordat de Griekse denkers hun idee van hemelsferen gingen opbouwen. Deze mensen wierpen hun geest a.h.w. in het ledige. Zij stonden als planeet tussen de planeten, als ster tussen de sterren. En zij konden niet precies uitdrukken wat zij zagen. Maar voor hen was de eenheid van de zon en de planeten kenbaar.
In de zon voelden zij zich verbonden met een godheid. Hun bestemming was er niet een van voortleven na de dood of niet. Hun bestemming was er een van uitdrukking zijn van de zon, zoals de planeten dat zijn. En daarmee gaven zij al weer, dat zij zichzelf voelden als planeten t.o.v. een zon, een geestelijke zon. In de moderne tijd klinkt dat misschien allemaal erg primitief. Maar waar is de kennis van de geest? Waar is de kennis van de voortdurende aaneenschakeling van bestaansvormen? Zij is er niet. Zij is er evenmin, als er in die z.g. primitieve tijden de mogelijkheid bestond om met technische middelen de aarde te verlaten. En toch wist men toen vaak meer, dan men thans bewezen heeft.
Zo moeten ook wij proberen vanuit de primitiviteit, waarin men t.a.v. het geestelijk besef, het mystiek beleven, op dit moment nog bestaat, te komen tot een onszelf projecteren in het mystieke geheel. Wij moeten proberen a.h.w. onze zon te vinden. En daarbij geen relatie te scheppen, die ons eigen bestaan ten doel heeft of ons voortbestaan maar een relatie, waarin wij de vervulling zijn van het Hogere. In de esoterie probeer je heel vaak om meer te worden, meer dan je bent. En in feite zou je alleen moeten proberen om juister datgene te zijn ook voor eigen bewustzijn wat je kosmisch gezien reeds bent. En daarin ligt het grote verschil.
Daarom wil ik deze inleiding samenvatten met a.h.w. een paar heel eenvoudige slagzinnen:
Het totaal der incarnaties is de weergave van de harmonieën, die tussen het ik en facetten van het Oneindige bestaan.
Elke erkenning van de relatie met het Oneindige in een dier facetten, zal voor het huidige ik een uitbreiding van het contact met de goddelijke Werkelijkheid betekenen.
Door zichzelf niet als doel en eigen continuïteit en eventueel geluk niet als hoogste bereiking te stellen, maar de erkende relatie tussen ik en God primair te stellen, zal de mens meer kracht zijn, hij zal een juistere vervulling zijn van hetgeen God hem als taak, als deel in de schepping heeft gegeven, en hij zal – ten laatste – hierdoor een innerlijk contact ervaren, dat het hem mogelijk maakt alle dingen in zich en volledig te beseffen, voor zover zij vallen binnen zijn eigen keten van oorzaak en gevolg.
Ik heb u deze inleiding gegeven, omdat de spreker die vanavond onze gast is in een van zijn verschijningen een volgeling was van de grote vorst Açoka. Açoka, vorst, dichter en wijze is een van degenen geweest, die de Indische mystiek tot een nieuw hoogtepunt heeft gevoerd. Hij is een fabel geworden misschien, maar hij heeft ook werkelijk geleefd. En zijn leerlingen zijn evenals hij sterk gevangen geweest in alle beelden, die de kringloop van het leven weergeven die de relatie met de Oneindigheid constateren.
Ofschoon ik niet weet in welke vorm onze vriend dit alles zal omschrijven, zo ben ik er toch van overtuigd, dat mijn inleiding als een basis voor zijn denken en zijn stellingen verhelderend kan werken. Zonder mij te vermeten de grootheid van zijn besef te bereiken, vermeen ik dat ik misschien in staat ben om voor deze tijd vaak logischer en gemakkelijker te volgen beelden te vinden dan hij. En daarom beschouw ik mij als iemand, die een fundament heeft mogen leggen, waarop naar ik hoop een ander een paleis van geestelijke wijsheid zal optrekken.
0-0-0-0-0-0-0
Gastspreker.
Wanneer de waterdruppel wil terugkeren tot de bron en weigert te gaan tot de oceaan, zal zij haar doel nimmer bereiken. Eerst wie de oceaan bereikt kan met de wolken terugdrijven en eens een bron, gelijk aan eigen oorsprong, terugvinden. Wij kunnen nimmer teruggaan. De gang naar het verleden is een droom, een illusie. Maar onze weg, die schijnbaar zonder oponthoud voorwaarts voert, brengt ons terug op het punt van uitgang.
Hoe jammerlijk is ons besef van deze dingen. Wij denken aan onze belangrijkheid. Wij denken niet aan het geheel en aan de kringloop. Op de wereld ben je dienaar, of vorst, of misschien een uitgeworpene. En je meent, dat je leven belangrijk is. Dan komt de dood. En je meent, dat het beter zal worden. Maar je bent jezelf. Als je denkt als een paria, zul je paria zijn, ook in een sfeer. Als je denkt als een vorst, zal dat isolement van werkelijkheid, dat voor vorsten zo sterk bestaat, ook dan regeren.
Misschien trek je op naar de kloosters van wijsheid, die liggen in de heuvels van een dromend land, waarin men ontwaakt. En je leert vele wijsheden en grootheden. En je meent waarlijk te bereiken. Maar als je verder wilt gaan, is er geen weg. En als je terug wilt gaan, is er geen weg.
De eindeloze kloof van wat ons dood schijnt vernietiging van het ego ligt voor ons. Met een onmetelijk geweld storten, als een vloed, aeonen van jaren voorbij. En wij aarzelen. Wij willen ons niet terug begeven in de tijd. Wij willen wijs zijn. En wij blijven in ons denken vorst of dienaar of paria. Maar dan is er geen wijsheid meer te vinden. Het klooster wordt ruïne. En het schijnt dat de stormen van tijd ons slechts een enkele steen laten om te staan te midden van een kolkende stroom.
En dan wagen wij de grote schrede. En wij denken aan onszelf. De tijd sleurt ons mee voort. En in een nieuwe era wordt een nieuwe mens geboren als vorst, of als dienaar, of als paria. En hij begint dezelfde gang. Maar soms, soms is er iemand, die niet aan zichzelf denkt. De tijd heeft alleen maar vat op het begrip van het ego, het beperkte, het begrensde. Soms is er een, die in zich de oneindigheid voelt. Die de dood en de ondergang aanvaardt als redelijk. En voor hem komt er een ogenblik, dat er een kust is. Dat de stroom zwijgt en dat het geweld van de tijden voorbij gaat. Dan staat hij. En hij ziet hoe alle dingen, die in de stroom ontelbaar vele leken en gevaarlijk, in feite niet meer zijn dan een enkel kleinood. Een vorstelijk speeltuig. Een edelsteen, die je beschouwt, waarover je mediteert. Waartegen je glimlacht. En dan komt de vraag in je op: Wat ben ik? Altijd meen je het antwoord te weten, tot je de tijd hebt doorschreden. Tot het ogenblik, dat je je besef van beperking achterlaat. En dan pas komt de werkelijke vraag: Wat ben ik? Niet wie ben ik? Maar! wat ben ik? Want de grenzen zijn vervaagd.
Ik kijk in het speeltuig en ik zie ongetelde tijden. Ik zie mensen strijden, lijden, vechten. Ik zie mediterende wijzen en spelende kinderen. Ik zie de droogte en het gewas in de moesson, dat groen, de aarde doordrenkt. Ik zie het leven der dieren. En dit alles is mij een en begrijpelijk en eigen. Ik vraag mij af: Ben ik dan dit of ben ik alles? En voor het eerst zoek ik niet mijzelf te begrenzen om mijzelf te verdedigen. Voor het eerst zoek ik mijzelf te begrenzen om te weten wat leven is, wat taak is.
En dan troon je daar met je speeltuig van de schepping en je kunt er in terugkeren Je kunt als een God arrangeren met je gedachten wat er zich in het speeltuig afspeelt. En je kunt het achterlaten. Het is een moeilijk afscheid van de vorm, van de gedachte. Moeilijk zelfs nu nog om de tijd achter te laten. En als je verdergaat is de wereld een hoogvlakte zonder enig reliëf, zonder enige plant, zonder zelfs een horizon, die afstanden meetbaar maakt.
Je gaat. Misschien ontmoet je jezelf, maar je moet verdergaan. Je zoekt geen God. Je zoekt alleen jezelf. En dan begrijp je, dat zelfs dit nog teveel is. Ik kan zijn, zonder dat ik ergens ben. De tijd heb je overwonnen, de ruimte overwin je. En plotseling ben je speeltuig en al wat leeft in dat speeltuig. Je bent de eenzame, die aarzelt bij de tijd. En je bent de overwinnaar, die uitgaat in de nederlaag van onbesef omtrent zichzelf. En zo zoek je. En je verdwijnt. En er is niets, werkelijk niets. En dan vraag je je weer af: Ben ik nog?
En dan is er een antwoord. Het antwoord, dat zegt IK BEN. En ge weet niet of ge het zelf zijt of dat het een ander is. Ge vraagt het, want er is zijn. En dan is het, alsof er een ademhaling is. Of ergens een Onbekende zucht. En met de zucht ga je uit en je doorspoelt alle tijd en alle wereld. En wanneer Hij de adem inhaalt, keer je terug. Je bent alle dingen en niets. En dan pas weet je de waarheid van wat je bent. Ik heb wijzen gekend en dwazen. Ik heb er een gekend, die wijs en dwaas was, zoals ikzelf ben. En wij allen, wij, hebben steeds ons geketend aan het begrip: Ik ben. Ik ben een wijze.
Ik ben een vorst. Ik ben een dienaar. En wij begrepen niet, dat al dit, wat wij meenden te zijn, alleen een functie is van die onmetelijke Ademtocht. Dat al, wat wij meenden te scheppen en te bouwen, niets anders was dan een glinstering van het speeltuig, dat alle tijd samenvat in de gloed van een enkele gefacetteerde edelsteen. En nu zijn wij niets. Ik ben niets. En toch ben ik. Ik spreek hier tot u. Maar ik spreek op duizend plaatsen en duizend werelden. En overal zijn mijn woorden anders. Ik spreek niet alleen op dit moment. Ik spreek in een verleden, lang voor ik mijn vorst volgde. En ik spreek in een toekomst, waarvan gij niet dromen durft. Want IK BEN.
Toch ben ik geen god. Ik ben alleen een ademtocht en ik leef in alle dingen. En ik spreek in de dingen en in de mensen. Ik ben geen goed en ik ben geen kwaad. Ik ben niet de kroon. En de heilige slang der wijsheid. En ik ben niet het verraderlijk stof der aarde. Ik ben allen … en niets. In vorsten zetel ik, in slaven dien ik. En al tezamen BEN IK.
Dit is geen spel van woorden. Verdenk mij er niet van, dat ik u zou willen misleiden. Ik spreek in een gestalte. En ik kan mijn gestalte wijzigen, zoals het mij noodzakelijk lijkt. Ik spreek met een stem. En ik kan mijn eigen stem doen klinken of een stem lenen, zoals mij noodzakelijk lijkt. Mij. Niet ik, die eens was. Maar de adem van het Grote, die alle dingen bepaalt. En daarom, daarom kom ik ook hier. Daarom spreek ik in al deze momenten ook tot u. Niet slechts nu. Maar altijd weer.
Want omdat ik een zoeker ben geweest, ben ik deel van alle zoekenden. Omdat ik een dienaar ben geweest, die zichzelf vergat voor zijn heer, ben ik dienaar met allen, die dienen zonder zichzelf te achten. Ik ben een eigenschap en toch een ego, een bewustzijn. Misschien gelooft ge mij niet. Misschien klinkt het u vreemd en onbegrijpelijk in de oren. Maar ik heb geen woord gesproken, dat onwaar is. Want ik ben niets. En toch ben ik kracht. Ik ben tijdloos. En toch ben ik tijd. Ik ben deel van de waan. En toch ben ik waarheid. Ik ben slechts de volgeling van mijn meester. En toch ben ik meester met allen, in allen….. En waar het mijn taak is over allen. Denk niet, dat ik meer ben dan gij. Zolang ge uzelf ziet en kent, zijt ge niets. Stof, verstoven door de wind. Kleine momenten in de stormvloed van tijd, die terugkeert tot zichzelf. Maar de waarheid van uw wezen, de kern van uw wezen, is AL.
Gij zijt hemel en aarde in uw functie en uw taak. Gij zijt in het kleine en het grote gelijkelijk waardevol. Gij zijt nietig, niets en alles, zoals ik. Als ge een graankorrel neemt ……. onaanzienlijk, klein. Als ge haar opent…. wat stof, die verpulverd kan worden. En toch ligt in die ene graankorrel meer graan, dan de aarde nodig heeft. Gij zijt als die graankorrel. Nietig, schijnbaar onbelangrijk. Niet omdat ge graankorrel zijt, niet omdat ge mens zijt of geest, maar omdat ge uitdrukking zijt van een denkbeeld. De Eeuwige sluimert. En terwijl Brahman droomt, tekent zijn Adem de dromen in de werkelijkheid der schepselen.
Maar gij zijt niet slechts beeld, niet slechts vorm. Gij zijt Adem. Gij zijt niet slechts de begoocheling der zinnen. Gij zijt niet leed en vreugde alleen. Gij zijt de essence van de dromer zelf. Niet zijn gedachte, maar zijn Wezen. En daarom, daarom spreek ik altijd weer de mens over zijn grootheid. Wanneer ge niets meer zijt, wanneer ge geen trots bezit, wanneer ge niet vreest of niet begeert, wanneer ge zijt alsof ge niets zijt, zijt ge eeuwigheid. En zijt ge eeuwigheid, ontvlucht aan Uw bestaan en ge zijt werkelijkheid.
Niets van hetgeen ge nu zijt of doet is op zichzelf belangrijk. Zelfs de wijze gedachten die ge denkt, de worsteling in uzelf is niet belangrijk. Belangrijk is de essentie, waaruit dit alles voortkomt. Vraag niet of het zin heeft of niet. Want voor ons, wanneer wij denken vanuit de beperktheid van een ego, is alles zinloos. En wanneer wij onszelf verliezen in de werkelijkheid, is niet de reden van de werkelijkheid maar haar bestaan, haar niet zijnde zijn het enig belangrijke.
Vrees niet voor morgen. En beroep u niet op gisteren. Wat ge geweest zijt, zijt ge zoals ge zijt, wat ge zult zijn. Dat is nog altijd even waar. Haast u niet, want ge zijt altijd, wat ge gisteren waart en morgen zult zijn. Gij zijt alle eeuwen niet slechts dit moment. En bekommer u niet zoveel om uw krachteloosheid of uw kracht. Gij zijt alle kracht, en zonder kracht. Want waar ge niet zelf zijt, zijt ge alle kracht. En waar ge zelf zijt, zijt ge krachteloos.
Gij zijt als ik. Dienaar en slaaf en vorst. Meester en niets. Leer te leven als wat ge zijt. Zoek in uzelf niet uzelf te bevestigen en Uw God. Want ge vindt slechts dwaasheid en waan. Maar zoek te zijn, wat uw God is in u. En ge zijt waar en tijdloos. Maar vervul. Dat is Adem. Zoek niet uzelf te beschuldigen of te verontschuldigen, wat ge voelt dat uw waarheid is. Want dat is eeuwig en meer, Gods. Wat ge oordeelt en speelt met oordelen is dwaasheid. Mijn vorst was een wijze. Hij droomde van een. rijk, waarin een ieder gelukkig zou zijn. Zijn rijk is vergaan. Zijn paleizen zijn lege ruïnen. De grootheid van zijn dienaren is vergeten en zijn naam is een legende, die niet begrepen wordt. Waar is zijn grootheid?
Maar hij vergat zichzelf. En zichzelf vergetend is hij. Is hij deel van mij, zoals ik deel ben van hem. Zoals wij allen deel zijn van het Onbekende, dat leven, dat bestaan is. Het bestaan, dat zichzelf zin en reden is. Gij bouwt in de tijd en ge zorgt in de tijd en ge kunt niet anders. Maar ge moogt beseffen, dat dit slechts een spel is. Dat wat vandaag. is, morgen is uitgeblust. En dat wat vandaag onmogelijk schijnt, morgen de werkelijkheid heet. Gij zijt niet beperkt…. dan door uzelf. En daarom is mijn lering; Gij, deel van het tijd en ruimte loze, bepaal en beperk u niet teveel in tijd en ruimte. Droom niet van een eeuwigheid. Beleef de eeuwigheid, die is in u. Droom niet van een God, die ge bereiken zult. Wees de God, die zich in u openbaart. Maar zeg nimmer, dat gij het zelf zijt.
Wanneer ge dit doet, hebt ge de waarheid gevonden. De waarheid van het verleden, die de waarheid van morgen is. Want wat ik u zeg, is de sleutel voor een menigte van mensen: Om van mensen delen van de Oneindigheid, en van delen der Oneindigheid Adem van de Oneindige te worden.
Dat is de lering, die ik u wilde brengen. Moge onze eenheid in u ontwaken, opdat wij niets zijnde de perfecte uitdrukking zijn van de droom, die de dromer droomt.
0-0-0-0-0-0-0-0
Het is misschien wat moeilijk om de overgang te verwerken.
De lering is misschien een klein beetje meer Oosters en de waarheid is misschien een beetje groter dan men beseft. En toch mogen wij niet vergeten dat iemand, zoals hij die nu gesproken heeft, zich aan ons toont in bepaalde vormen. Hij is voor ons een van de meesters, die zoals dat heet het altaar van de Broederschap uitmaken. Hij is een van de vrienden, die wij vaak tegenkomen. Hij is eigenlijk vaak de onverwachte uitkomst, wanneer we met een probleem zitten.
Ik zou hem geen naam willen geven, ik kan het niet. Maar wanneer ik zo onderga wat hij uitstraalt, dan weet ik niet of u hetzelfde krijgt, wat ik ervan heb een gevoel van belangrijkheid aan de ene kant en aan de de andere kant van een onvolkomenheid. Hij vult eigenlijk aan wat je bent. Hij is op zo’n moment een aanvulling van je eigen wezen.
En wanneer hij dan bij de bijeenkomst van de Broederschap deel is van het altaar (van hen, die aan het altaar staan), dan weet ik soms niet of hij het licht is dat neerdaalt, of dat hij een van degenen is, die het licht roepen. En zo zijn er meer.
Het is een bijzondere vreugde, dat we u daarmee op deze bijeenkomst hebben kunnen confronteren. En het is geloof ik ook wel belangrijk, dat u probeert de gevoelens, de sfeer ook, die van zo’n spreker uitgaat, dat u die probeert te verwerken.
Laten we goed begrijpen Wat hij ons vraagt, dat kunnen wij nog niet. Ik niet en u niet. Misschien is hij meer een wegwijzer. Iemand, die zegt hoe wij tenslotte zullen moeten gaan. Maar ik kan wel dit verklaren Hij heeft vele en – misschien voor u – vreemde dingen gezegd. Er is geen enkele uitspraak bij, waarvan ik kan zeggen: Neen, dat heb ik anders meegemaakt.
En wat meer is, dat telt niet alleen voor hem. Hij zegt het op zijn manier. Maar datzelfde voel ik in Jezus, dat voel ik in die andere groten, die soms nog wel eens bij ons komen. En daarom hoop ik, dat u dit beleven van heden dus wilt beschouwen als een gevoel. Een gevoelskwestie, die u gebruiken kunt om aan een besef inhoud en zin te geven. Het heeft absoluut geen inhoud voor ons, wanneer wij voor onszelf willen waarmaken, wat er is gezegd.
Maar het helpt ons over de hiaten heen in ons eigen wezen en onze eigen persoonlijkheid. En ik geloof, dat wanneer je dat kunt doen, dat je een eind verder bent. Dat je door jezelf niet meer te veroordelen of op de rug of op de borst te kloppen, dat je vanzelf al verder bent gekomen. En dan kom je misschien ertoe de waarheid te leven, die je ergens bent. Een gekke term maar zowel wij als u hebben altijd wel weer het gevoel, dat we ergens meer zijn. En wij dromen ervan, dat wij het eens waarlijk zullen zijn. Wij geven er een vorm aan, die onbelangrijk is.
Maar dat meer zijn er ergens is, is zeker. En dat dat meer zijn niet kan bestaan binnen de beperking van ons wezen zoals wij dat nu zien, dat lijkt mij ook haast zeker. En dan kan ik dus hier afsluiten en meteen de spanning, afvlakken voor zover dit het medium betreft en sommigen van u en eigenlijk niets anders zeggen dan: Wat we zijn, dat zullen we eens weten. Laten we nu maar proberen te begrijpen, wat we volgens ons eigen denken zijn. Want ook degene, die in waarheid spreken als onze vriend van zo-even, zijn begonnen zoals wij. Laten we daarom rustig onze eigen weg gaan, maar met de wetenschap hoe we verder moeten gaan. En dan heb ik nu naar ik meen de zaak wel zover in bedwang en dank ik u voor uw aandacht.