30 maart 1962
Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Wij hopen, dat u zelfstandig na zult denken. Het lijkt mij wel aardig vandaag te spreken over: De controverse stof – geest.
Voor de mens is het altijd enigszins onbegrijpelijk, dat hij van de eigen geest zo weinig af weet. Toch is dit begrijpelijk, wanneer men zich realiseert, dat de mens steeds stoffelijk te midden van de materiële problemen leeft, materialistisch denkt, gebonden is aan het stoffelijke denken enz.. Vandaar, dat hij bij een pogen met zijn stoffelijke vermogen te denken over de geest, al snel schaakmat staat. De mens heeft vele filosofieën en ontvangt leringen over het leven na de dood in overvloed. Maar voor een werkelijk besef van het wezen van eigen geest, komt hij daarmee niet veel verder. Het stoffelijk denken is nu eenmaal niet in staat geestelijke waarden waar te nemen, te begrijpen en te verwerken in een proces, dat de stoffelijke logica ook maar nabij komt. Daarbij is de doorsnee mens zich maar zeer beperkt bewust van de verschillende werkingen van zijn geest, zelfs indien deze direct betrekking hebben op de stof. Rustig kunnen wij stellen, dat er op 2.000 mensen ten hoogste één is, die – bij een uittreden van de geest – zich enigszins bewust is van die uittreding.
Het blijkt voor de meeste mensen eenvoudig onmogelijk de belevingen van de geest in verstandelijke impressies om te zetten, waaruit wel blijkt, dat de mens dus t.o.v. zijn geest wat vreemd staat. Ook de waarden en waarderingen – zelfs de noodzaken, die in de geest bestaan – zal de stoffelijke mens niet kunnen beseffen. Wanneer de geest aandringt op bepaalde belevingen en het lichaam voortdurend wijst op bepaalde noodzaken, dan blijkt zelfs de mens, die dit zich werkelijk realiseert, vaak te stellen: De geest kan mij nu dit wel zeggen, maar stoffelijk gezien liggen de zaken anders. Daarom kan dit niet. Wij moeten redelijk en menselijk blijven denken. Wat de geest van ons eist, is eenvoudig onmogelijk. Het is duidelijk, dat de geest hiermee geen genoegen kan nemen, wanneer belangrijke waarden van bewustwording voor haar op het spel staan.
Zo ontstaat er vaak in de mens een strijd tussen het stoffelijk redelijke en geestelijke impulsen. Men is geneigd dit te veroordelen, wanneer men een ogenblik theoretisch nadenkt over de mogelijkheden van de geest. Maar de mens is immers niet in staat met zijn stoffelijk redelijk denken de noodzaken van de geest na te gaan? Voor hem is de wereld van de geest in feite de wereld van het onbekende, zolang hij zich blijft baseren op zijn verstandelijke vermogens. Daarentegen meent hij de wereld van de materie te kennen, ofschoon deze al even veel onbekende mogelijkheden bergt, zodat hij zijn vertrouwen stelt in de voor hem vaste en waarneembare waarden van de stof en de uiteindelijk vage wereld van de geest pleegt af te wijzen, of ten hoogste als kracht van de tweede orde te behandelen.
Nu zal mijn betoog van heden daarin geen verandering kunnen brengen. Toch lijkt het mij voor een goed begrip van de werkelijke toestand gunstig eens de verschillen, die er nu eenmaal zijn tussen geest en stof, eens iets nader toe te lichten en daarbij tevens de aandacht te richten op de verschillen van zienswijze, die nu eenmaal tussen stof en geest haast onvermijdelijk zijn.
Allereerst zullen wij de eenvoudige invloed van de geest eens onder de loep te nemen: Een mens droomt. Is deze droom nu altijd alleen maar het resultaat van herinneringen uit de materie? Dit is niet waarschijnlijk, indien wij stellen, dat juist het onderbewuste – en daarmee een groot deel van het droomleven – door de geest beïnvloed kan worden.
Stel, dat gemiddeld 1 op 50 dromen beschouwd kan worden als een reeks van symbolen of beelden, die uit de geest stammen. Bij een gemiddelde van 4-5 dromen per nacht – al dan niet bewust beleefd – betekent dit, dat de geest tenminste eens per 10 dagen langs deze weg in de stof door zal trachten te dringen. Laat ons verder het meest gunstige geval stellen, waarbij de mens zich alle dromen, die uit de geest voortkomen, herinneren kan, dan blijkt, dat de mens nog niet over voldoende mogelijkheden beschikt om tot een redelijke interpretatie van de droombeelden te komen. Dan blijft er een vreemd element over. Het beeld, dat in de droom ontstaat, zal voortkomen uit de geest. Daarbij geeft de geest haar eigen impulsen naar de stof. Het is de geest immers vaak moeilijk de juiste beelden te kiezen, zodat stoffelijk geen misverstanden kunnen ontstaan. Verder zullen de beelden trachten een mededeling uit te drukken in beperkte reeksen van begrippen, waarbij de hersenen zelf het associatieproces vanuit zich volvoeren volgens in de persoonlijkheid liggende waarden.
Stel nu, dat de geest de volgende boodschap per droom naar het stoffelijke bewustzijn wil doorgeven: “Het stoffelijke voertuig wordt op het ogenblik door een bepaalde noodzaak beheerst, waarbij een niet juist handelen ten gevolge heeft, dat men niet verder zal kunnen gaan met zijn ontwikkeling!” Dan associeert de mens dit alles volgens de menselijk-stoffelijke begrippen en kan hierbij o.m. denken aan een auto, die zonder benzine langs de weg blijft staan. Immers; voertuig = auto, stilstand door gebrek = voor een auto gebrek aan benzine. De associaties zijn begrijpelijk en in zekere mate stoffelijk logisch. Maar de mens droomt nu, dat hij zonder benzine met zijn auto langs de weg zit en niet meer verder kan. Ga dit nu maar eens als een geestelijke boodschap interpreteren. Het blijkt reeds aan de hand van dit voorbeeld uitermate moeilijk, een herleiding te vinden, waarbij de geestelijke impulsen redelijk onvervormd de stoffelijke delen van het bewustzijn bereiken.
Waar in de associaties ook menselijk sentiment en menselijke wensdromen mede een rol kunnen spelen, zal de doorsnee droom met geestelijke bron nog veel moeilijker te ontleden zijn. Voorbeeld: Men droomt dat men een vlinder is en van bloem tot bloem zweeft om honing te puren. Men nadert een zeer aantrekkelijke bloem, die – juist wanneer men de honing daaruit wil halen – verandert in een vuurspuwende draak. Dit beeld is het gevolg van een poging, die de geest deed om – vanuit haar wereld – het volgende in de stof af te drukken: “De stoffelijke welvaart, het innerlijk welbehagen, dat op het ogenblik heerst, zijn niet zo stabiel, als de stof denkt. Hetgeen stoffelijk zo aanlokkelijk lijkt, is geestelijk een groot gevaar”. De mens, die toevallig misschien net een sprookjesboek gelezen heeft, associeert in dit verband het gevaar met de draak. Zijn gevoel van vreugde en vrijheid doen hem denken aan een vlinder, zonneschijn en bloemen.
Wanneer wij de impulsen, die de geest zendt, kennen, is de associatie duidelijk en komt de boodschap meer kenbaar naar voren. Maar wanneer je in de stof leeft, ken je die geestelijke boodschap niet. Hoe kom je dan tot een erkennen van de werkelijke boodschap en de in het ik ontstane associaties, alleen door middel van het droombeeld?
Wanneer de mens met zijn stoffelijk-verstandelijke vermogens de inhoud van de droom niet kan beseffen, zal de geest vaak van mening kunnen zijn, dat het geheel toch wel begrijpelijk is. Vandaar, dat zij doorgaat op hetzelfde punt te hameren. Zo ontstaat dan een reeks van ongeveer gelijke dromen, waarin dezelfde associaties steeds weer voor kunnen komen. Dit laatste maakt het voor de mens moeilijk de werkelijke zin van zijn droom te beseffen. Zelfs indien, door steeds weer met kleine varianten herhalen van de droom, uiteindelijk de boodschap van de eigen geest tot het stoffelijk bewustzijn is doorgedrongen, zal het niet altijd mogelijk zijn daaraan stoffelijk onmiddellijk gevolg te geven.
Stel, dat de geest zegt: Mens, het is voor jou noodzakelijk, dat je gaat grazen op de wei…. Een opzettelijk gekozen en wat belachelijke opdracht, die u duidelijk kan maken, wat de reactie van de stof op dergelijke instructies kan zijn. De stof immers zegt: Ik? Grazen in de wei? Dan zie ik eruit als een oude geit, ik word voor gek aangezien en kom misschien nog in het gekkenhuis. Dat kan ik dus niet doen…. Die droom is onzin. Daarbij zal de stoffelijke denkende mens zich maar zelden realiseren, dat het grazen op een weide voor de geest een aanvaardbaar beeld is, omdat het uitdrukking geeft aan de noodzaak zich in tevredenheid te voeden met het heden, zonder dat men zich met verleden of toekomst bezig houdt.
Dergelijke misverstanden verscherpen vaak de tegenstelling, die in de mens tussen stof en geest bestaat, onnodig. Wanneer een mens regelmatig – zij het door een droom of op andere wijze – dezelfde impulsen ontvangt, maar deze met zijn stoffelijke inzichten niet in overeenstemming kan brengen, zal hieruit vaak een werkelijke strijd tussen stof en geest kunnen voortkomen. Want de mens tracht dan deze – volgens zijn verstand gevaarlijke en onzinnige – impulsen te overwinnen. Voorbeeld: De geest zendt naar zijn stoffelijk voertuig de mededeling: Zorg ervoor, dat alles klaar is, want binnen zeer korte termijn kan je geroepen worden om op aarde een geheel andere taak te gaan vervullen…..
Stel, dat het lichaam hierop reageert door een behoefte om koffers in te pakken, terwijl gelijktijdig alle belangstelling voor de huidige werkkring verslapt door een vreemd gevoel van: Ik krijg toch binnenkort een andere betrekking….. Dit kan stoffelijke moeilijkheden doen ontstaan, die zelfs ernstig kunnen worden. Toch is het beeld, de reactie op zich, nog niet eens zo heel dwaas. Wanneer de mens zich realiseert, welke stoffelijke moeilijkheden uit deze impulsen voortkomen, zal hij menen, dat dit een afwijking is, die met alle middelen bestreden moet worden. Hij tracht elke impuls, die daarmee samen zou kunnen hangen, uit zijn denken en handelen uit te bannen. Hierdoor bestrijdt hij rechtstreeks de pogingen van de geest zijn stoffelijk voertuig in de juiste richting te ontwikkelen en voor te bereiden op noodzakelijke veranderingen.
Indien de mens niet tot een verwerpen van de impulsen komt, wil hij in vele gevallen een reden hebben voor zijn tendens koffers te pakken, zijn gevoel, dat hij snel een andere baan zal krijgen. Hij zoekt deze dan in menselijke zin en komt tot vreemde stellingen als: Binnenkort zullen de Marsmannetjes op aarde landen….. Dit is nu wel een heel vreemde stelling, maar de doorsnee mens heeft de behoefte, de innerlijke drang, de optredende gevoelens voor zich te verklaren. Er moet iets gaan gebeuren. Dat neemt men nog wel aan misschien, maar hoe. Men zegt stoffelijk en redelijk tegen zichzelf, dat men zelf zijn wereld niet kan gaan veranderen, men is volgens eigen denken niet in staat iets werkelijk tot stand te brengen. Men vreest, door het volgen van de impulsen, eigen zekerheid weg te werpen en vraagt zich af, hoe men dan wel zou moeten eten en leven. Daarom wordt de verandering als een gevolg van eigen ontwikkeling meestal verworpen.
Men wil zich wel voorbereiden op een verandering, terwijl men geestelijk veel daaraan zou willen doen, maar stoffelijk kan men daarop niet verder in gaan, zodat men zich niet in staat gevoelt buiten de huidige zekerheid van de geldende maatschappelijke verhoudingen voort te leven. Dit bevordert de controverse tussen stof en geest, vooral wanneer de geest vol blijft houden: “Het is de hoogste tijd; je moet je voorbereiden; je moet klaar zijn, wanneer de veranderingen optreden…” De stoffelijke mens stelt daar t.o. argumenten als: Dan moet er eerst maar eens iets gebeuren. Dan moet ik eerst maar eens verstandelijk zeker weten, waar ik dan heen moet… De spanning neemt zo steeds toe en de druk, die de geest via gevoelsleven, droom en impulsen uitoefent, wordt voor de redelijke mens steeds moeilijker te dragen.
Dan zijn er mensen, die een uitweg zoeken in stellingen, die niets met de werkelijkheid te maken hebben als bv.: De wereld zal vergaan. Of: Het duizendjarig rijk zal binnenkort beginnen. De geest wordt daarover steeds nijdiger. Zij vraagt zich af, op welke wijze zij de begeerde en vaak noodzakelijke ontwikkelingen tot stand kan brengen. Zij zal zich zelfs wel afvragen, waarom zij toch eigenlijk juist dit onhandelbare voertuig voor haar bewustwording in de stof heeft gekozen. Zelfs kan die geest angstig zijn, omdat zij niet meer weet, waarheen dit alles zal voeren. Haar situatie is immers in dergelijke gevallen te vergelijken met die van een chauffeur, die opeens tot de ontdekking komt, dat zijn wagen opeens omgekeerd op het stuur begint te reageren, zodat een beweging, die een uitwijken naar rechts zou moeten brengen, in feite een uitwijken naar links ten gevolge heeft. Een hoogstaande geest zal zich ook hieraan aan weten te passen. Een geest, die minder bewust en ervaren is, zal trachten zonder meer eigen wil aan het voertuig op te gaan dwingen en grijpt naar alle, zelfs de meest gewelddadige middelen, om de door haar gevreesde gevaren te vermijden. Het gevolg zal zijn, dat het stoffelijk voertuig van een dergelijke geest opeens allerhande onverwachte toestanden mee gaat maken. De stof wordt op sommige momenten wel inderdaad door de geest beheerst, terwijl bovendien bepaalde impulsen door de geest zeer veel versterkt kunnen worden. Ook kan de geest soms bepaalde toevalligheden – vanuit menselijk standpunt – tot stand brengen. De verstandelijk denkende mens begrijpt er niets meer van. Nu loopt mij opeens alles tegen, klaagt hij. Niets gelukt meer.
De geest probeert impulsen te geven, die duidelijk maken, dat de mens alleen maar de juiste weg behoeft te gaan om een einde aan de tegenslagen te maken. Soms geeft deze reeks van impulsen de indruk, dat alles toch wel in orde zal komen, met als gevolg nog meer onaangenaamheden. In andere gevallen ontstaat bij de stof inderdaad een gevoel van schuld. Na zelfonderzoek zal de stof mens dan stellen: Ik doe toch redelijk gezien alles goed. Dit is niet mijn schuld. De wereld, God, enz., zijn onrechtvaardig. Het gevolg is al te vaak een impasse, waaruit geen uitweg meer mogelijk lijkt. De uiteindelijke oplossing is vaak zeer onaangenaam voor de stof en komt dan voort uit omstandigheden, die buiten het eigen Ik liggen.
Ook de opvattingen, die de verstandelijk denkende mens heeft omtrent de plichten en de zin van het eigen bestaan, zullen vaak de geest tot verweer prikkelen. De geest vindt deze vaak dwaas en onbegrijpelijk. U leeft immers niet in de stof om heilig, rijk, of algemeen geacht te worden. Ook bent u niet in de eerste plaats in de stof gekomen om iets voor anderen te betekenen. De geest incarneert in de stof om te leren. Zij kiest daarbij een bepaalde incarnatie-mogelijkheid, omdat haar wezen, haar kosmisch levenspad, haar nu eenmaal in contact en wisselwerking heeft gebracht met vele andere entiteiten. De invloed, die men op die anderen heeft, is kosmisch belangrijk en heeft directe invloed op de wijze van bewustwording en de vorderingen van de geest. De menselijke mens kan dit alles zelden in de juiste verhoudingen zien.
Neem bv. een mens, die totaal verlamd is. Deze is geheel voor alle levensnoodzaken afhankelijk van anderen. Dat is iets verschrikkelijks voor de stofmens. Men kan zich niets ergers voorstellen. Daarom vraagt men zich af, waarom God – of de geest – toelaat, dat dit lichaam bezield voort blijft leven. Indien de geest met menselijke woorden zou kunnen spreken, zou zij stellen: U beziet dit geheel verkeerd. In deze toestand van verlamming en hulpeloosheid kan men misschien zelf dan weinig doen, maar men vormt aan de andere kant een vaak zeer belangrijke beïnvloeding van ‘t leven van anderen… Verder leer je zelf nog steeds verder. Je moet leren verdragen, begrijpen, dulden. De mens kan zelfs in deze toestand leren uit alle kleine waarden van het leven nog enige vreugde, enig positief denken, te putten. Voor de geest is dit vaak zeer belangrijk. Misschien kan zij zonder deze ervaringen en het bereiken van deze aanpassing niet eens verder gaan op het geestelijke pad.
Het antwoord van de mens zal m.i. wel luiden: Zou dat dan niet anders kunnen? Het antwoord van de geest zal dan waarschijnlijk zijn: Neen. Daaraan kunnen wij niets doen. Dit is het gevolg van oorzaken, die in het verleden door mij geschapen werden, maar wij kunnen hieraan ten goede, krachten en inzichten puren. Wij kunnen hiervan profijt trekken. Nu is een dergelijk gesprek natuurlijk praktisch onmogelijk. De bewuste heeft dergelijke gesprekken niet nodig.
De onbewuste zal de eigen geest niet kunnen verstaan. Zelfs indien anderen een dergelijke verklaring en lering brengen, zal de mens haar – ondanks een uiterlijk aanvaarden – niet geheel kunnen verwerken. De mens stelt voor zich steeds weer: Ik ben zwak, oud, nutteloos, krachteloos. Was ik maar dood. Dan kan de geest 1.000 malen antwoorden: Je bent van betekenis en nut door juist dát te zijn, wat je bent, maar dan zo redelijk en verstandig en tevreden mogelijk; wanneer je maar harmonisch bent in jezelf, is je leven voor jezelf en anderen buitengewoon waardevol……
De mens kan dit niet aanvaarden. Vanuit het standpunt van de geest heeft men wel zeer eigenaardige opvattingen. Men denkt in de stof, dat succes in de wereld afgemeten kan worden aan de hand van de bankrekening. Voor de geest is er geen waarde van minder belang, geen begrip, dat meer fictie is, dan juist een bankrekening. Want alle bankrekeningen van de wereld kopen de mens niet één enkel ogenblik van rust, vrede, of harmonie, indien hij deze niet eerst in zichzelf reeds heeft verworven. De geest vraagt zich af, waarom men dan nog al die omslag maakt om veel geld te verwerven. De stof begeert een buitengewoon goede gezondheid en een vorm, die het resultaat lijkt van vele jaren bodybuilding enz., want voor de stof is de buitenkant belangrijk.
De geest meent, dat het geen verschil uitmaakt, of men ziek of gezond is, of men schoon is als een Godheid, of lelijk als de nacht. Voor de geest gelden de uiterlijkheden niet, maar alleen de bereikingen in het leven zelf. Liever doelbewust rijden in een oude wagen, dan zonder doel en beheersing in het mooiste voertuig ronddwalen. Niet de vorm, maar de wijze van leven is voorde geest van werkelijk belang. De stof kan het – krachtens haar beleven – maar zelden daarmee eens zijn.
Ook wat de geestelijke inhoud van het ik betreft, heeft de stof eigenaardige opvattingen. Zeer vele mensen horen wij beweren, dat zij zondaren zijn. Daarbij schijnen zij zich buitengewoon prettig te voelen en meer dan een ander te zijn. Ik vraag mij af, wat het de mens voor voordeel kan brengen steeds maar weer te zeggen, dat hij zondig is.
Vanuit een geestelijk standpunt heeft dit geen nut en geen reden. De hoofdzaak is, dat men in het stoffelijke leven alles kan volbrengen, wat tot de levenstaak behoort. Indien je merkt, dat je fouten maakt, is het – vanuit ons geestelijk standpunt – beter er niet teveel over te spreken, maar het een volgende maal beter te doen. Vanuit ons standpunt lijkt het, dat de stofmens, die zichzelf zo nadrukkelijk een zondaar noemt, daarmee in feite de verantwoordelijkheid voor vele dingen van zich wil afwentelen en eigen onmacht declareert, zonder ooit maar werkelijk te trachten een werkelijk goed leven te leiden. Dit is dwaasheid. Want eigen innerlijke harmonie opofferen aan een begrip van zondigheid is het meest dwaze, wat wij ons voor kunnen stellen.
Een geest, die in de stof leeft, wil resultaten zien van haar leven. Niet in één enkel ogenblik, of voor korte tijd, maar als een steeds waardevol blijvende bereiking, een verrijking van eigen innerlijk leven en werken.
Indien wij in de stof iets van belang bereiken, zo stelt de geest, zal dit van eeuwige, van blijvende waarde zijn. De stofmens vindt de eeuwigheid mooi en wil gaarne rekenen op deze eeuwigheid, of zelfs op een eeuwige zaligheid. Maar, zo laat hij altijd weer daarop volgen, de eeuwigheid is nog zo ver. Menigeen zou niet lang nadenken over zijn keuze, wanneer hij i.p.v. zijn eeuwige zaligheid, nu onmiddellijk viermaal de 100.000 zou kunnen krijgen. Want wat direct bereikbaar is, lijkt de mens in de stof het meest belangrijke, zolang alleen stoffelijke en redelijke processen in werking worden gesteld. Vandaar dat juist, waar geen bewuste eenheid tussen geest en stof in een mens bereikt werd, zo sterke tegenstellingen tussen deze beide delen van het ik optreden. Men kan deze tegenstellingen alleen opheffen door een harmonie te bereiken tussen stof en geest, waarbij het lichaam zo goed mogelijk al, wat geestelijk noodzakelijk is, vervult en daarbij gelijktijdig zo goed mogelijk voor eigen wezen en omgeving positief leeft en een positieve invloed vormt.
Deze voorwaarden worden slechts door zeer weinigen werkelijk geheel vervuld. Laat ons eerlijk zijn: Of men werpt zich op de bereikingen in de geest, dan wel concentreert men zich op de stof alleen. Slechts weinigen weten deze dingen samen te doen gaan en tot een perfecte harmonie te komen. Nog minder mensen zijn in staat te begrijpen, dat een dergelijke harmonie – wanneer zij eenmaal ontstaat – ook een steeds sterkere uiting van stoffelijke waarden in de geest en de krachten en waarden van de geest in de stof zal gaan betekenen, zodat men zelfs op aarde geestelijke waarden kenbaar zal kunnen uiten.
Met dit alles komen wij tot het probleem, dat aanleiding werd voor mijn betoog: Waarom blijft een geest leven in een oud en verlaten lichaam? Waarom zal men in de stof blijven leven, wanneer men daarbij zoveel moet lijden?
De achtergrond van de vraag is: Waarom laat je dat lichaam niet met rust, wanneer het ouder wordt, geest? Waarom ga je niet heen en kies je voor je verdere taak een nieuwer en beter lichaam? Vreemd is, dat deze vraag hoofdzakelijk wordt gesteld door mensen, die een oude wortelnoten kast uit de tijd van Louis XV blijven vertroetelen en met alle middelen in stand blijven houden, ook al weten wij, dat het hout wormstekig is en het geheel zwak, zodat het nooit als een werkelijk gaaf en bruikbaar meubel zal kunnen worden beschouwd. Indien je daarop wijst, antwoorden zij: Maar daaraan is de sfeer van lange jaren gebruik gebonden. Het heeft sfeer en edelheid van vorm. Daarom is het kostbaar….
Denkt men, dat in een bepaald lichaam, ook al is dit eveneens een beetje wormstekig, niet de waarden van het verleden kunnen liggen? Want zelfs, al kan het stoffelijk bewustzijn schijnbaar zwak zijn, het geheel, reden, denken, uitstraling, mogelijkheden, is eveneens het product van langere tijd en vele ervaringen. Vooral, wanneer het leven vele ervaringen en tegenstellingen heeft gehad, zodat men geleerd heeft zich enigszins aan te passen, kan een dergelijk menselijk voertuig buitengewoon kostbaar zijn, indien men dit op zich gebrekkige voertuig vanuit de geest beziet, want juist door de mogelijkheden en eigenschappen, die in lange jaren van leven en lijden verworven zijn, zou het als instrument gebruikt kunnen worden om bv. het leven van één enkele mens ten goede te wijzigen, één enkele mensenziel nader tot het licht te brengen.
Vanuit het standpunt van de geest is deze mogelijkheid de moeite waard, zelfs indien men daarvoor in de stof 10 jaren lang moet martelen en leven om dit mogelijk te maken. Vanuit het standpunt van de geest is de mogelijkheid zelf het licht te bereiken, of een ander het licht te doen vinden, zelfs meer dan dit waard. Voor een dergelijk doel is een geest bereid in een lichaam te blijven leven, tot het ineen valt en werkelijk niet verder meer kan, zelfs indien het bereiken van het gestelde niet zeker is, maar er alleen maar een mogelijkheid daartoe bestaat. De mens staat nu eenmaal anders tegenover het leven dan de geest. De stof beseft niet, hoe de waarden van het leven in een geestelijke wereld geheel anders worden gezien. Voor de geest zijn een paar jaren van lijden en ouderdom, van hulpeloosheid, van weinig belang.
Om dit werkelijk te kunnen begrijpen, dient men zich te realiseren, dat men in de geest in één enkel uur meer door kan maken – indien noodzakelijk – dan een mens in 50 jaren, terwijl aan de andere kant een mensenleven van 50 jaren, voor de geest voorbij kan gaan als enkele minuten van overpeinzing en harmonie, kan men wel beseffen, dat de stoffelijk redelijke waarderingen en het menselijk oordeel voor de geest betrekkelijk onbelangrijk zijn geworden.
De wereld van de geest is de wereld van de eeuwigheid. Dit vergeet de stofmens maar al te vaak. De wereld van de geest is de wereld van het tijdloze, waarin men alleen bestaat vanuit zichzelf. Ook wanneer u meent op het ogenblik, dat deze materie uw wereld is, zo zal er een ogenblik komen, dat de stof wegvalt, dat de materie verlaten moet worden. Dan zal het eigen en werkelijke ik voortleven. Dit is identiek met de geest; daarom is het meest belangrijke de geest.
Nu kunt u misschien begrijpen, waarom vele stoffelijke waarden niet alleen voor de geest, maar zelfs voor de meest bewuste geesten in de stof, zo onbelangrijk zijn. Toch zult u, wanneer u een mooie doos krijgt met een kostbaar parfum, of kostbare sigaren, niet de inhoud wegwerpen, alleen om de doos te sparen en te kunnen behouden. Om de doos te behouden de kostbare inhoud wegwerpen, is dwaasheid, nietwaar? Maar even dwaas is het dan te vergeten, dat de stof alleen het voertuig is. De geest is de waarde, de inhoud van het bestaan.
Wij moeten ook niet meten met een menselijke maatstaf van overtolligheid, nutteloosheid enz.. Want een geest, die werkelijk niets meer in de stof te zoeken heeft, zal – zelfs al is het lichaam geheel in orde – dit ongetwijfeld verlaten. Geen enkele geest zal trachten binnen een voertuig te blijven bestaan, wanneer dit bestaan op aarde voor haar niet zinrijk is. Sterker nog: Een mens zal niet blijvend in de ellende kunnen zitten, wanneer dit geen doel heeft, wanneer dit voor de geest niet nuttig is, of althans de mogelijkheid tot nut en bereiking inhoudt. Wanneer de geest bewust en lichtend genoeg is, zal zij zelfs alle lijden en ellende af kunnen wijzen. Een duistere geest zal alleen menselijk lijden dragen, wanneer dit voor haar een verbetering betekent t.o.v. een zuiver geestelijk bestaan. Wanneer een geest in het menselijke leven bepaalde waarden, omstandigheden en toestanden aanvaardt, die vanuit het menselijke standpunt niet aanvaardbaar lijken, zo geschiedt dit wel degelijk, omdat er voor haar een mogelijkheid tot winst in is gelegen. Gezondheid is voor de mens aangenaam, niet noodzakelijk. Een geest, die gezond is, is belangrijker. Want alleen een geest, die gezond is, die bewust streeft, kan op aarde met de haar ten dienste staande middelen haar opdracht volbrengen, haar taak vervullen. De geest put haar krachten uit het eeuwige en dienst krachten uit het eeuwige voor zich bereikbaar te maken. De stof is voor haar alleen middel hiertoe. Wanneer wij het middel gaan verwarren met het doel, zullen er dwaze en onmogelijke toestanden ontstaan. Dan komt de mens tot volgens zijn inzicht volledige oplossingen van problemen, die al even volledig zijn, als de oplossing van de man, die kiespijn genas door de lijders het hoofd af te slaan.
Wij moeten redelijk zijn? Wanneer u, als mens, gelooft, dat er in u een onsterfelijke geest leeft, die in de stof tracht eigen bewustwording te vergroten en een taak te vervullen, dan dient u het leven ook te aanvaarden, zoals het is. Wanneer u gelooft, dat alle dingen op aarde voor de geest van nut kunnen zijn en haar nieuwe mogelijkheden kunnen verschaffen, mag u zelfs niet spreken over het nutteloze lijden enz. op aarde. Vooral mag u uzelf op aarde niet onbelangrijk, of minderwaardig achten. Dan mag u de werkelijke waarden van het leven nimmer op grond van de menselijke reden alleen kritiek uitoefenen. Op het ogenblik, dat u dit doet, tracht u de beperkte waarden van het menselijk begrip en kenvermogen toe te passen op een wereld en waarden van het werkelijke leven, die u zelf niet begrijpt.
Vergelijk: Wanneer men verwacht, dat de boekhoudmachine op redelijke wijze kan nadenken over en beslissingen treffen t.a.v. het verjaardagsgeschenk voor de vrouw van die boekhouder, gaat het verkeerd. Opvallend is het, dat u bij dit beeld onmiddellijk zegt: Dat is te dwaas. Een machine kan geen geschenk voor een vrouw uitkiezen…. Maar toch is de mogelijkheid groter, dat de machine hier een juiste oplossing vindt, dan de mogelijkheid, die de mens heeft om met zijn redelijke processen de waarheden en werkelijke zin van het leven voor de geest te beseffen. Er zijn vele mensen, die menen, dat de machine het lichaam – gezien zijn vermogen tot denken en het hanteren van de menselijke rede binnen de menselijke hersenen – in staat zou zijn het doel, de taak en het wezen van de geest te berekenen en uit te drukken en zelfs alle geheimen van het al en de Schepper te ontsluieren.
Maar is dit uiteindelijk niet dwazer dan alle overdracht van menselijke denkprocessen enz. aan beperkt denkende machines? Vandaar, dat – gezien vanuit de geest – werkelijke harmonie en werkelijk juist leven door de stofmens op aarde alleen bereikt kan worden, wanneer hij er toe over gaat het bovenredelijke en zelfs de onredelijke aspecten van het leven te aanvaarden, door voor zich steeds weer te stellen, dat niets in het leven, hoe vreemd en onbegrijpelijk ook, ooit geheel zinloos kan zijn. Daarom dient de mens zich te realiseren, dat het aanleggen van zijn eigen maatstaven, aan werkingen en gebieden, die zich aan zijn redelijk kenvermogen onttrekken, zinloos is. Toch dient de mens ook logisch en nuchter te leven en te denken. Ook dit is het standpunt van de geest. De mens moet stellen: Mijn redelijke vermogens zijn mij gegeven om de weg, die mij door de geest is opgelegd, op aarde zo juist en nauwkeurig, getrouw en goed mogelijk te volgen, daarbij zo weinig mogelijk storing, disharmonie enz. veroorzakende in het stoffelijke leven van werkelijk belang alle bijkomende stoffelijke verschijnselen zijn voor haar van minder interesse. Daarom is voor haar ouderdom, gebrek, armoede enz. vaak zonder meer aanvaardbaar.
Misschien heb ik met dit betoog vele open deuren ingetrapt. Het probleem was het uwe en ik meende er goed aan te doen dit nader toe te lichten. Van hier wil ik overschakelen op enkele andere punten, die met het voorgaande samenhangen. Harmonie, die het totale wezen omvat, zodat men geestelijk en stoffelijk één werkelijk geheel kan vormen, zal voortdurend omgezet kunnen worden in een blijvende en binnen het ik verankerde binding met het Goddelijke.
Anders gezegd: Elke harmonische toestand, die in een bepaald ego ontstaat en daarbij alle delen van dit ik mede omvat, is gelijk voor dit ego aan het ontvangen van Goddelijke energie, wetenschap en mogelijkheden, volgens hetgeen binnen de kosmische lotslijn van dit ik mogelijk is. Deze lotslijn is de eeuwige lijn van leven en werken, die door de Schepper Zelf werd bepaald in het eerste begin van de Schepping. Met dit alles voor ogen zien wij naar het heden. Wij kunnen nu gaan stellen: Deze tijd is vol geestelijke krachten. Het is een tijd van gouden licht, een tijd van levende oerkracht, die de mensen bereikt, een periode van grote omwentelingen in de stof en de geest. Wat hebben wij aan deze wetenschap, wanneer wij deze niet tot een voor onszelf beleefbare en bruikbare werkelijkheid kunnen maken. Wat heeft u er aan, wanneer u hoort, dat het voor de geest zin heeft stoffelijk te lijden, wanneer u daaruit voor uzelf niet iets kunt putten, al is het alleen maar kracht en desnoods enig begrip voor de werkelijkheid? Wat heeft het voor zin u te vertellen, dat er rond u een wereld is vol van lichtende krachten, wanneer u blijvend van deze wereld gescheiden blijft?
Op het ogenblik, dat het persoonlijk bestaan, het ego, een intense innerlijke harmonie weet te bereiken, waardoor zowel de stof als de geest verbonden zijn met het totaal van de kosmos, zal het totaal van deze kosmos ook binnen dit ik kenbaar zijn. Nu moet u niet denken aan een glorieuze en persoonlijke ontmoeting met God of zoiets. Misschien is de beste omschrijving van het erkennen van de kosmische krachten wel: Het binnen gaan in iets, dat ons duister lijkt, terwijl wij het naderen, iets, dat kleurloos, maar intens lichtend is, wanneer wij het betreden. Zeker is, dat dit alles ons – na het afscheid – een kracht in onszelf een soort glorie, maar ook heimwee betekent, vanaf het ogenblik, dat de harmonie verloren gaat dus en wij het lichtende en de eenheid weer verlaten.
Indien men als mens tracht – of als geest – deze harmonie in het ik te vinden, zal dus wel zeker meer licht en kracht ontvangen worden. Maar deze kracht en dit licht, kortom, al, wat door ons als eigenschap van het Goddelijke kan worden omschreven – ook dus oerkracht, levenskracht, tijd enz. – is in feite een en hetzelfde. Er is geen werkelijke scheiding te maken tussen de krachten, die ons vanuit God bewustzijn geeft en de kracht, die het ons mogelijk maakt vanuit God te genezen. Er is geen verschil tussen de schoonheid Gods, de levengevende en liefdevolle kracht Gods en de rechtvaardigheid Gods. Het is het volmaakte Ik, de mens, die dit onderscheid maakt: Het is de onvolledigheid van het bewustzijn in een geest, dat een dergelijke verdeling noodzakelijk schijnt te maken. Wat betekent, dat op het ogenblik van innerlijke harmonie al de voor mij denkbare en kenbare – plus mogelijk nog andere – uitingen van de Goddelijke kracht binnen mij zullen ontstaan.
Zover mijn bewustzijn reikt zullen al deze werkingen van de Goddelijke kracht voor mij tevens geheel uitbaar en beleefbaar worden. De enige grens van de mogelijkheden in deze luidt: Alle Goddelijke krachten kunnen ontvangen, beleefd en geuit worden, zover men ze in zichzelf kan bevatten. Ook vanuit dit standpunt kunnen wij ons afvragen, wat de zin is van een mensenleven, waarin men lijdende en misschien van zijn wereld niet meer geheel bewust zijn laatste uren op aarde toestreeft. Wanneer de mens nog geen bewustzijn heeft gevonden en geen innerlijke harmonie heeft bereikt, zo is er zelfs in de omschreven toestand nog de mogelijkheid, dat de mens tenminste tot aanvaarden komt, even de harmonie met de oneindigheid ervaart, om daardoor in zich licht en kracht met zich te nemen, dat zelfs, waar de lichamelijke mogelijkheden niet meer aanwezig zijn, toch nog zal worden tot een bron van geestelijk bewustzijn, vreugde, een geestelijk bewust en gericht verder streven naar een dan gekend doel.
Stel nu, dat een mens, oud en versleten – met alle gebreken van lichaam en denken – zelfs al is deze mens voor u kinds en voor andere mensen geen redelijk contact meer met die mens mogelijk – in zichzelf een ogenblik de innerlijke harmonie vindt. Dan zal ook voor de menselijke wereld vanuit de mens licht, kracht, rechtvaardigheid, bewustzijn in een haast Goddelijke mate tot uitdrukking komen. Zelfs zonder redelijke mogelijkheden tot uitdrukking, of lichamelijke mogelijkheden tot werken en uiten van deze krachten, zal alleen reeds de verandering in de uitstraling van een dergelijke mens voor geheel de wereld uitermate grote betekenis kunnen hebben.
Nu leeft u in een wereld, die geestelijk op het ogenblik schijnbaar aan het verdorsten toe is. Een oud en schijnbaar onredelijk wezen kan, gezien het voorgaande, die dorst helpen lessen. Is het dan werkelijk zo belangrijk, dat alle Goddelijke krachten, alle harmonie, de mens alleen wordt opgediend uit een menselijke bokaal vol kracht en gezondheid, vol van schoonheid? Is het dan belangrijk, dat dit alles geschiedt via de redelijke geniale mens? Vanuit geestelijk standpunt gezien is het veel belangrijker, dat de kracht op de wereld komt, dat de geestelijke stroom van leven de mensheid bereikt, onverschillig hoe en door wie. Zelfs de meest onbewuste mensen, die zich van deze mogelijkheden niet eens bewust zijn, kunnen door het verwerven van innerlijke harmonie, deze voor de wereld en de geest zo belangrijke levenskracht en geestelijke wijsheid over de wereld uitstorten. In een dergelijke uiting kan de uiting van een dwaas opeens het karakter krijgen van een nieuwe openbaring en – niet beseft misschien door de brenger daarvan – de oorzaak worden, dat velen een nieuw en beter leven vinden. Ook een nieuw besef van goed en kwaad, een juister aanvaarden van het leven en de levende krachten kan daaruit voortkomen. Dus zelfs de volgens redelijke normen meest hulpeloze en onbelangrijke mens kan voor het geheel van de wereld van het allergrootste belang zijn.
Natuurlijk, zolang je in de menselijke vorm gebonden bent en denkt met de menselijke middelen, zul je je af blijven vragen, waarom dergelijke dingen niet worden gebracht door mensen, die lichamelijk daaraan aangepast zijn, wezens, die eeuwig lichtend, stralend, jeugdig en vitaal zijn. Het antwoord zal hierop steeds weer luiden: Zolang deze waarden door een vrije mensheid aanvaard moeten worden, kunnen zij niet van buiten de mensheid worden geopenbaard, doch zullen zij binnen de mensheid ontstaan en de mensheid beantwoordt niet aan de gestelde eisen van jeugd, schoonheid enz. Zouden de brengers van geestelijke krachten en waarheid zich door hun uiterlijk en hun capaciteiten te sterk onderscheiden van de doorsnee mens, dan zouden de mensen de kracht verwerpen door te stellen, dat zij alleen voor bovennatuurlijke wezens bereikbaar is.
Is het dan niet beter, desnoods vol bulten en builen, vol onvolmaaktheden van vorm en bewustzijn, een dergelijke kracht te uiten, dan schoon te zijn, maar niets te kunnen geven aan de mensheid? Vanuit dit standpunt kan men zelfs vragen: Is het soms niet noodzakelijk, dat je ziek bent, dat je zwak bent, omdat alleen daardoor voor jezelf de harmonie tussen stof en geest belangrijk en te verwerkelijken wordt, terwijl je alleen zo de kracht tot uiting kunt brengen op een juiste en voor de medemensen aanvaardbare manier? Leed en ziekte kan men vaak beschouwen als middelen tot bewustwording. Dit lijkt misschien hard en onredelijk, maar de mens, die in het leven alles heeft, wat hij wenst, denkt niet zo vaak aan God. Een mens, die het stoffelijk – redelijk gezien – goed heeft, zal geen behoefte hebben zich met eigen innerlijke werkelijkheid bezig te houden. Zo iemand is eerder geneigd te stellen: Laat ons de dominee maar een fooi geven, dan bidt die wel voor ons. Wij zouden het misschien nodig kunnen hebben, maar wijzelf hebben belangrijker zaken te doen. Er zijn zaken te doen. Er is te genieten, er moet beleefd worden.
De stof vergt dan zoveel aandacht en tijd, dat er voor het innerlijk leven en bewustzijn maar weinig tijd overblijft. De mens, die het te goed gaat, is geneigd om tot egoïst te worden en vindt geen tijd meer om zich werkelijk met zijn God bezig te houden, tenzij hij zichzelf meent te moeten rechtvaardigen. Geestelijke bewustwording wordt achtergesteld bij het houden van een bridgedrive en het kopen van een nieuw toiletje. Mensen, die alles hebben, wat op aarde begeerlijk schijnt en toch innerlijke harmonie vinden, toch tot God komen, zijn uiterst zeldzaam. Nu zult u misschien opmerken, dat er hopen kneusjes zijn, die ook niet tot God komen en ook geen innerlijke harmonie vinden. Inderdaad, degenen, die zich steeds weer beklagen over het onrecht, dat hen in het leven achtervolgt, zullen ook de tijd en de kracht niet vinden om innerlijke eenheid te vinden.
Toch hebben zij grotere mogelijkheden. Zij verliezen deze door voor zich een zekerheid te willen scheppen, die volgens hun eigen innerlijk begrip eigenlijk niet mogelijk is. Voorbeeld: Voor het carnaval kwam een katholiek vrouwtje in het Rheinland biechten. Zij vroeg de pastoor om een volledige absolutie en een zware penitentie. Haar schuldbekentenis wettigde dit niet, zodat de eerwaarde heer informeerde, waarom zij deze wens uitte. Het vrouwtje antwoordde: “Eerwaarde, ik ben altijd een braaf meisje. Maar nu het carnaval begint, kun je nooit weten. Daarom doe ik nu graag reeds wat boete, want ik ben graag voor alle voorkomende mogelijkheden gedekt”. U lacht hierom. Maar hoeveel mensen trachten op even primitieve manier niet een overeenstemming te vinden tussen de stoffelijke waarden, die zij innerlijk als niet juist ervaren en hun geestelijke behoeften? Dit, vrienden, gaat nu eenmaal niet. Ik gun u gaarne een hartelijke lach. Maar hoe vaak probeert u – op uw wijze – niet een soortgelijke overeenkomst te vinden, waarbij alles wel mag en men toch niet schuldig is, omdat men gedekt is door alles, wat men al tevoren aan boete of geestelijk streven heeft gedaan?
Vanuit de geest gezien is het daarom vaak noodzakelijk de mens stoffelijk in een toestand te brengen, waarin zelfs de mogelijkheid tot een dergelijke compromis met het ik niet meer bestaat. Dat is dan een voor de mens niet zo aanvaardbare situatie, een toestand, waarin hij zichzelf afvraagt: Mijn God, waar moet het met mij naar toe? Vaak is dat juist de periode, waarin de innerlijke harmonie, ondanks alles, gewonnen kan worden. Men heeft geen stoffelijke interesses meer, die het bereiken van de innerlijke eenheid en het nastreven van innerlijke waarden in de weg staan. Dan kan vaak nog zeer veel bereikt worden. Ook al oordeelt de mensheid dan: “Die mens is idioot, hij is zwak, oud, afhankelijk, een last voor zich en voor anderen, het is beter dat deze mens heen gaat”, zal de geest vaak stellen, dat juist hier nog een mogelijkheid tot grote bereikingen is gelegen. Wanneer de stof dit alles niet zo gemakkelijk kan aanvaarden, wanneer zij weigert dit zelfs maar te overwegen, zo zal altijd toch blijven gelden: Zolang in de mens harmonie kan ontstaan, wanneer in de mens licht en kracht opbloeien kunnen en in zich, al is het maar voor één kort ogenblik, zijn God kan ontmoeten, zal hij zijn eigen lot en misschien tevens het lot van een groter deel van de mensheid veranderd hebben.
Gezien vanuit de geest is het ene ogenblik, waarop de mens dit alles bereikt 10, ja, 20 jaren van voortdurende ellende waard. Misschien lijkt het u een duur betaald voorrecht, maar in feite is het goedkoop, want het betekent: Een werkelijk aandeel in de eeuwigheid, het kennen van een vast doel, een doel hebben in het scheppend werk van de Schepper Zelf. Dit is meer waard dan vele mensenlevens. Dit is het enige bereiken, dat men door alle sferen heen met zich kan nemen.
Ten laatste wil ik u nog op het volgende wijzen: In uw dagen is er steeds meer de neiging om te stellen: Nu ja het zal wel goed zijn. Of: wat kan ik daar nu aan doen. Het gaat mij toch niet aan. Gelijktijdig is er die innerlijke onrust, die zich uit in vage voorgevoelens, in innerlijke onrust, in een vrees, die wordt omgezet in de gedachte aan een wereldondergang, een laatste oordeel, de komst van de ruimtemens enz. Men mag wel zeggen, dat deze onrust bij uitstek het teken is van de laatste jaren. Er zullen – zelfs hier onder u – maar weinig mensen zijn, die eerlijk kunnen zeggen: Ik ben werkelijk geheel innerlijk rustig, ik heb in mij vrede. Mij kan niets uit het evenwicht brengen.
De meesten zullen eerder toe moeten geven: Ik ben aan de ene kant bewust zo onverschillig, als het maar kan en aan de andere kant ben ik voortdurend onevenwichtig. Ergens in mij is iets geheimzinnigs. Soms lijkt het mij, of ik door iets achtervolgd wordt, of er achter elke hoek een dreiging op mij wacht. Toch zijn juist in uw dagen Goddelijk licht, Goddelijke wijsheid, nieuwe en onvergelijkelijke kracht onmiddellijk bereikbaar. Zij zijn steeds en voortdurend, rond u. Wanneer u innerlijk tot harmonie kunt komen, wanneer geest en stof – al is het voor nog zo korte tijd – een gezamenlijke instelling kunnen bereiken, waardoor het mogelijk wordt zonder meer de werkelijkheid te aanvaarden, zijn de krachten van deze tijd voor u kenbare en bruikbare waarden. Het is dan ook mogelijk in deze dagen uw eigen roeping en taak, de voor u juiste wijze van leven te vinden. Steeds meer mensen worden tot een geestelijk werk, tot een nieuwe taak geroepen. Zij zijn bestemd om leiding te geven aan anderen. Zij beseffen dit soms ternauwernood zelf, maar bereiken voortdurend mogelijkheden, die hun eigen vermogens verre te boven gaan.
Degenen, die een dergelijke taak kunnen aanvaarden en vervullen, voeren daarmee ongetelde geesten – en niet alleen maar stoffelijke mensen – naar een nieuw en lichtend bestaan. Deze taak is gebonden aan verlossing en vrijmaking, die in het karakter van deze dagen zijn gelegen. In de komende jaren zal de mogelijkheid groter zijn dan ooit, zal meer werk op dit gebied verzet kunnen worden, dan vroeger denkbaar leek. Want de Goddelijke rechtvaardigheid eist, dat een ieder, voor hij met de consequenties van zijn leven, tijd en maatschappij wordt geconfronteerd, de mogelijkheid geschonken wordt in zich de krachten te vinden, waardoor men boven de consequenties en gebonden waarden van dit alles kan uitgroeien. Misschien hebt ook u een taak, al meent u, dat u onbelangrijk bent. Misschien is de taak, die u te verrichten hebt, wel erg onbelangrijk in uw ogen. Maar zij geeft u een doel in het leven en nieuwe mogelijkheden, voor uzelf en voor anderen. Hoe u dit zult weten? Niet door een verblindend licht, of een wonderbaarlijke beleving. Op een zekere dag is het je opeens alles anders. Zonder, dat je het eigenlijk zelf bemerkt, word je een ander mens, terwijl de stoffelijke sleur en gewoonten nog lang dezelfde vorm kunnen behouden.
Hierop zal ik niet te lang doorgaan. Men dient dit zelf te ondergaan om te weten, hoe ik dit alles bedoel. Maar er groeit langzaam iets in je, je verandert. Denk niet, dat het uw taak zal zijn om in verre gewesten wonderen te gaan verrichten. Eerder krijgt u te maken met voor de meeste mensen vreemde gebieden van de geest, dan met verre stoffelijke streken en vreemde volkeren, zelfs indien dit laatste nooit geheel uitgesloten behoeft te zijn. Door innerlijke harmonie zal men op den duur, buiten al het menselijke om en boven alle menselijke rede uit, in zich de mogelijkheid vinden krachten uit te zenden, bewustzijn te verwerven en zelfs rechtvaardigheid te ervaren en rechtvaardig te zijn. Het mogen vervullen van een dergelijke taak is desnoods wel wat reumatiek waard.
Oud zijn, zelfs in een gekkenhuis opgesloten te worden, zijn van geen belang meer, wanneer men een dergelijke taak mag vervullen en beleven. Dan is het leven meer dan de moeite waard. Er zijn ogenblikken, dat je als geest de mens benijdt om zijn mogelijkheden. Er zijn ook ogenblikken, dat je de mensheid haast zou verachten, omdat zij weigert van haar mogelijkheden gebruik te maken. Haast – niet helemaal.
Wij zijn even dwaas geweest als vele mensen nu op aarde. Wie weet, zullen ook wij nog weer eens zo dwaas zijn. Tussen stof en geest bestaan verschillen, omdat de geest onbeperkt is, terwijl de stof onwillekeurig de zekerheid van het beperkte zoekt. Toch zijn deze beiden samen de werkelijke uitdrukking van de Goddelijke Schepping en heerlijkheid en zullen zij – gezamenlijk en in onderlinge harmonie – taken met gemak kunnen vervullen, die ons in de geest verbluffen en ons – evenals de mensen – beweegt om ons af te vragen: Waarom bezitten wij dit nog niet?
Esoterie.
Het tweede deel van deze bijeenkomst is, zoals gebruikelijk, gewijd aan een beschouwing over esoterie. Als mens zult u zich waarschijnlijk nu af gaan vragen, welke bronnen van de esoterie voor de mens nu eigenlijk werkelijk van belang zijn. U heeft kunnen horen, dat er een voortdurende strijd bestaat tussen de stof en de geest. Daarom wil ik trachten enerzijds het redelijke argument t.b.v. de innerlijke ontwikkeling naar voren te brengen, anderzijds hieraan ook een beschouwing over geestelijke noodzaken en belangen te verbinden, waarin ik zal trachten weer te geven, welke behoeften en noodzaken uit de innerlijke ontwikkelingen voort kunnen spruiten. Een mens, die zichzelf niet kent, niet beseft, wie en wat hij zelf is, zal slechts zelden in staat zijn, zijn eigen leven en lot bewust te richten en te leiden. Naarmate men meer bekend raakt met eigen capaciteiten en gebreken zal men zuiverder kunnen overzien, wat men voor zich kan zijn en vanuit zich tot stand kan brengen.
Men zal in het leven een duidelijker, bereikbaarder en meer omschreven doel hebben. M.i. zal elke mens tot op zekere hoogte zelfkennis nastreven. Hij gaat daarbij gemeenlijk slechts zover, als voor eigen bewustzijn en gevoel aangenaam is. Men wil alleen de aspecten en mogelijkheden binnen het ik erkennen, die aangenaam aan doen en schijnbaar een recht geven op het ervaren van bepaalde gunstige omstandigheden in de stof en de geest.
De noodzaak het ware ik te leren kennen, komt reeds voort uit de stoffelijke noodzaken van het leven op aarde. Vanuit de stof kan elke mens natuurlijk verder gaan en een bewustzijn van vele geestelijke sferen bereiken. Men kan zelfs vanuit de stof reeds doordringen tot de allerhoogste sferen, waarin men zichzelf tijdloos en in waarheid geheel leert kennen. Maar deze dingen blijven voor een ieder, die ze niet persoonlijk doormaakt, een hypothese. Daarom zou ik mijn inzicht als volgt willen formuleren: De mogelijkheid om van je leven het beste te maken, dat maar mogelijk is, daarbij voor jezelf en de wereld zo goed mogelijke resultaten verwervende en voor anderen een zo groot en juist mogelijke betekenis verwervende, kan alleen voortkomen uit het besef van eigen wezen en mogelijkheden. Het is niet mogelijk innerlijke vrede te gewinnen, wanneer men niet beseft, waar eigen fouten liggen, waar de mogelijkheid bestaat deze fouten te delgen, ten gunste om te buigen of te overwinnen.
Ditzelfde geldt voor alles, wat men in de stof zou wensen te bereiken. Naar ik meen is dit argument redelijk en niet zonder logica. Op deze wijze verder bouwende kunnen wij stellen: In een wereld, waarin slechts weinige mensen enige zelfkennis bezitten, zal de mens met de grootste en diepst gaande zelfkennis ook in stoffelijk opzicht alle gewenste bereikingen voor zich kunnen verwerkelijken. Hij is a.h.w. Eenoog, die koning is in het land der blinden. Laat ons daarom er naar streven onszelf allereerst in meer stoffelijke zin te leren kennen. Wij zullen daardoor zeker voor onszelf een verbetering van omstandigheden kunnen bereiken, terwijl wij door dit streven niets, wat voor ons werkelijke waarde heeft, zullen kunnen verliezen. Het enige, dat teloor kan gaan, is een enkele illusie, die ook zonder dit teloor zou gaan.
Stoffelijk gezien is inzicht in eigen wezen en persoonlijkheid niet alleen begeerlijk, maar indien men werkelijk iets bereiken wil, zelfs onmisbaar. Hierop laat ik onmiddellijk het geestelijk standpunt volgen. Dit kan volgens stoffelijke opvattingen niet redelijk of logisch genoemd worden. Maar, waar in de mens nu eenmaal de geest eveneens leeft, is ook dit punt voor een ieder van belang. Wanneer een mens in de stof zichzelf in waarheid erkent, voor wat hij is, zal hij hierdoor zijn juiste plaats in de wereld leren bepalen. Hij zal dan ook zijn streven kunnen beperken tot de dingen, die voor deze mens werkelijk van waarde zijn. Hij verwerft weinig of geen nutteloze kennis en/of bezittingen. Ook zal deze mens zijn energie niet aan iets nutteloos verspillen of bereikingen najagen, die voor hem niet mogelijk zijn.
Vanuit geestelijk standpunt gezien is iemand, die zichzelf voldoende heeft leren kennen, dan ook een mens, die een zo groot mogelijke levensprestatie levert. In deze prestatie zal men zichzelf haast zonder moeite ook steeds verder innerlijk leren kennen en beseffen. Vanuit het menselijk standpunt is deze stelling niet logisch, maar vanuit het standpunt van de geest wel: Op het ogenblik, dat een volledige eenheid van streven in de stof wordt bereikt, zal men zichzelf niet alleen van eigen redelijke waarden en mogelijkheden, maar ook van zijn gevoelens – waarin geestelijke invloeden tot gelding plegen te komen – bewust moeten zijn. Ook de niet redelijke impulsen en argumenten, die eigen levensinhoud en richting bepalen, worden erkend. Door het streven naar ware zelferkenning, zelfs binnen de stof, wordt men tot esotericus. Men bereikt daardoor het vermogen waarden na te streven, die redelijk – stoffelijk gezien – buiten het eigen bereik liggen en komt tot een steeds groter begrip voor of aanvoelen van de waarden van andere werelden. Deze zullen tot uiting komen in de gevolgen van eigen streven.
Nu zullen deze werelden ten dele in de mens zelf bestaan. Hiertegen kan geen bezwaar bestaan, omdat de mens bij het beleven van elk van deze werelden binnen zichzelf de hernieuwde mogelijkheid vindt, zijn innerlijk evenwicht te bevestigen en gelijktijdig voort te streven naar een nieuwe en nog juistere uitdrukking van eigen persoonlijkheid in alle werelden, die gekend of aanvaard worden. Men zal deze uitingen nastreven in een geestelijke wereld, maar de bereiking eerst vast kunnen stellen, wanneer zij ook in eigen wereld kenbaar is en beleefd kan worden. Zo vindt de mens een werkelijke band tussen eigen geestelijk leven en meer stoffelijke bestrevingen. Men zal niet meer in staat zijn deze beide waarden van elkaar te scheiden. Vanuit geestelijk standpunt is een dergelijke stofmens daarmee tevens geworden tot een van de meest begerenswaardige voertuigen, waarin de geest in zo kort mogelijke tijd een zeer grote en vaak uiteindelijke geestelijke bewustwording door zal kunnen maken. Het argument, dat men innerlijk moet streven om zijn ware plaats in de kosmos te ontdekken, zal u allen bekend zijn. Een streven, het werkelijke ik te leren kennen, zal zonder twijfel op den duur hiertoe voeren. Naarmate wij onze eigen mogelijkheden beter leren beseffen en onze eigen fouten beter leren kennen, zullen wij immers redelijker en oprechter gaan leven? Daarmee benaderen wij ook een plaats, die wij in een kosmisch bestel zelf in dienen te nemen. Wij allen zijn nu eenmaal deel van een groot geheel. De eenwording met dit grote geheel is voor ons theoretisch zeer belangrijk. In de praktijk ontdekken wij, dat de betrekkelijke eenheid, die wij met kleinere delen van het Al kunnen bereiken, voor ons van meer gewicht zijn. Het is beter om werkelijk – maar dan ook bewust en intens – deel uit te maken van een enkele, kleine en beperkte wereld, dan in zeer zwevende en onduidelijke termen het ik één te verklaren met een kosmos, waarvan men het wezen en de betekenis niet eens duidelijk kan beseffen.
Elk bereiken van de esotericus zal dan ook uit dienen te gaan van zijn zuiver persoonlijk bereiken van een zo groot mogelijke eenheid met alle werelden, waarvan hij bewust deel uitmaakt. Meer en meer zal men het eigen leven beschouwen als een ondeelbaar geheel, waarin alle werelden en ervaringen van het ik gelijkelijk deel hebben. Er zijn mensen, die in het leven een direct onderscheid maken tussen werken en ontspanning, seksualiteit en geestelijk leven, ontspanning en inspanningen enz.. De mens, die zich werkelijk van de eigen plaats in een wereld of maatschappij bewust is geworden, zal deze waarden als eenheid ondergaan. Men zal geen onderscheid meer kunnen maken. Werken bv. is gelijktijdig werken, denken, onderzoek, beleven van vrijheid, vreugde, ontspanning enz.. In elke factor van het leven zijn alle factoren, die de onbewuste mens als van elkaar verschillend beschouwt, mede opgesloten. Het is duidelijk, dat de rijkdom van het leven en de intensiteit van leven aanmerkelijk groter zal worden. Enerzijds wint men zo een grotere persoonlijke vrijheid, anderzijds ontstaat een beter en vaak groter besef voor eigen verantwoordelijkheid, gepaard gaande met een uit dit bewustzijn voortkomende en voor het ik als aangenaam en logisch ervaren zelfbeperking. Men zal zich immers juist daar beperken, waar men erkent, dat eigen wezen, streven en verlangen strijdig is met het verwerkelijken van bepaalde waarden enz.. Uit dit alles heeft u reeds zekere gevolgtrekkingen kunnen maken, ik zal trachten deze uit te spreken vanuit mijn eigen standpunt, zodat u tevens zult kunnen begrijpen, in welke richting ik dit alles verder wil ontwikkelen.
- Op het ogenblik, dat ik een eenheid verwerf met een nog zo klein deel van de kosmos en mijn eigen wezen naar beste bewustzijn daarin volledig tot uiting breng, is er sprake van een bewustwording, waaruit het ik, kracht, bewustzijn en intensiteit van leven verwerft.
- Elk ogenblik, dat ik, vanuit mijzelf streef en met een deel van het Al harmonisch zijnde, zal ik geconfronteerd worden met vele mogelijkheden. Altijd weer zijn er nieuwe wegen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe bereikingen.
Het leven zal nooit vervelend of leeg kunnen zijn. Nooit zal het leven zonder uitdaging zijn. Steeds zal men weer een bereiking hebben, waarnaar men kan verlangen, steeds weer zal men een doel vinden, dat men werkelijk met inzet van geheel zijn wezen na kan streven. Daarom is het esoterische streven, zelfs vanuit een zuiver menselijk standpunt bezien, een noodzaak, indien men een vol en rijk menselijk bestaan wil kennen.
Uit deze punten blijkt reeds, hoe ik mij de ontwikkeling van de mens en de geest voorstel. Natuurlijk kan ik nu alle symbolen op gaan sommen, die gebruikt worden om de innerlijke weg aanschouwelijk te maken. Dergelijke symbolen zal ik nooit los kunnen denken van mijn eigen bestaan, van mijn persoonlijk bewustzijn en streven in de wereld, waarin ik volgens mijn direct bewustzijn leef. De wereld, waarin men bewust bestaat, is daarom niet alleen het punt van uitgang voor de esoterische weg, maar tevens het punt, waarop alle esoterische bereikingen tot uitdrukking dienen te komen.
Esoterie is in feite het streven door innerlijke kennis en besef omtrent eigen wezen zo praktisch en doelmatig mogelijk te leven en te werken. Meer abstract gezien kan men zeggen: Er is een God. Deze God kan ik voor mijzelf niet waarlijk begrijpen of beseffen. Wel is het duidelijk, dat degene, die gelooft, veel meer kan presteren en meer mogelijkheden bezit, dan degene, die niet gelooft. Uit de menselijke geschiedenis is reeds aan te tonen, dat de gelovige mens, mits hij werkelijk rotsvast gelooft, in staat is bepaalde z.g. natuurwetten voor zich buiten werking te stellen. Dergelijke mensen genezen vanuit hun geloof zieken, wekken doden op, zweven in de lucht, wandelen over de wateren en schrijden door het vuur, zonder dat het eigen wezen daardoor ooit wordt aangetast. Het geloof kan worden gezien als een aanvulling van de op zich beperkte mogelijkheden van de mens. Daarom lijkt mij een aanvaarden van God, een geloof in een band met God, een gevoel van een-zijn met God wel noodzakelijk, zelfs indien ik dit voor mijzelf niet redelijk waar kan maken.
Indien ik dit alleen als gevoelswaarde in mijzelf kan dragen, zal het mij – krachtens de ervaringen, de ervaringen die men reeds daarmee heeft opgedaan – immers helpen mijn eigen wezen te ontplooien en mijn werkelijke mogelijkheden als mens in de stof – en als geest – beter te realiseren. Indien ik het verbonden zijn met mijn God aanvaard heb en eerlijk en oprecht geloof, in en uit zijn krachten te leven, zo zal ik vanuit die God alle dingen moeten aanvaarden, die binnen deze God tot uiting komen. Al, wat voor mij bestaat, komt voort uit mijn God, ook al, wat binnen mij bestaat. Daarom is dit alles zonder voorbehoud voor mij volkomen werkelijk.
Nu blijkt, dat, wanneer iets voor het ik geheel werkelijk is en berust op een harmonie met God – dus aanvaarding van alle toestanden en dingen, ook in eigen wereld – men alles, wat aan krachten, inzichten en mogelijkheden binnen die God heeft gerealiseerd, ook vanuit zich tot uiting kan brengen. Dit betekent, dat men zich een levensweg kan kiezen, waarbij alle facetten van het Goddelijke, die voor het ik aanvaardbaar zijn en binnen het ik als bestaand erkend worden, tot werkelijkheid worden en omgezet kunnen worden, in een voor het ik begrijpelijk streven. De enige voorwaarde is, dat mijn streven en mijn aanvaarden van God elkaar voortdurend en geheel bevestigen. Indien men hierbij wil spreken over andere mogelijkheden en werelden, zo is het onbelangrijk, op welke wijze men deze omschrijft. Het is niet belangrijk, of men spreekt over de werelden, die in de mens bestaan, het huis des Vaders, waarin vele woningen zijn, of over de werelden van de geest, de sferen. Evengoed kan men spreken over de vele bewustzijnstoestanden.
Voor mijzelf kan ik – mits ik voldoe aan de voorgestelde voorwaarden – intreden in elke wereld, waarin ik volledig geloof. Het is mogelijk, dat men dus esoterisch bewust is en komt tot een handelen in 10 – 12 werelden gelijktijdig. Voortdurend kan men het bewustzijn van deze werelden in zich dragen. Men kan alle ervaringen en belevingen van deze werelden slechts in één wereld op aanvaardbare en voor anderen objectief erkenbare uiting brengen: de wereld, die de eigen of eerste werkelijkheid bevat. Alles, wat daarin niet kenbaar te maken is, zal niet kunnen worden beschouwd als werkelijk deel van eigen besef en geloof. Alle uitingen in innerlijke, althans niet als eigen en directe werkelijkheid erkende werelden zijn, volgens eigen bewustzijn, niet volledig en daarom niet als werkelijk te beschouwen. Stel daarom: Elke verbinding met een geestelijke wereld of kracht, die men in de stoffelijke status kan maken, is voor het ik de directe weergave van innerlijke waarden, die naar buiten toe kenbaar worden en daardoor een direct en integrerend deel van eigen leven uit gaan maken.
Esoterie in de volste zin van het woord is: De verwerkelijking van de innerlijke kracht op het vlak van eigen bewustzijn en leven. Het treedt ons steeds weer tegemoet uit alles, wat wij in geest en stof doormaken. Alle dingen, die ik uit God beleef, alle dingen, die ik doormaak, zullen betekenis hebben in elke wereld, die ik ken, elke sfeer, die ik voor mijzelf beleven kan. Vanuit mijn hoogste innerlijk standpunt kom ik zo tot een overzien van samenhangen, waarbij niet alleen de innerlijke samenhang, maar ook de samenhang met het werkelijke gebeuren van mijn eigen wereld kenbaar wordt.
Terwijl men als in een toren beschouwend waarneemt, bevindt men zich gelijktijdig in eigen wereld. Daardoor is het mogelijk eigen plaats te beseffen in verhouding tot het geheel. Men kan van boven af de beste weg zien, die men ter bereiking van een bepaald doel kan volgen. Men ziet juister en duidelijker de schoonheid en samenhang van het grote geheel.
De esotericus kiest daarom een weg, die voor hem past en zal langs deze weg, met uitsluiting van alle andere wegen, streven tot het ogenblik, dat gezien het bereikte bewustzijn mogelijkerwijze een andere weg gemakkelijker gaanbaar en innerlijk beter te verwerkelijken blijkt.