De delen van het werkelijke ‘ik’

image_pdf

14 juli 1975

Wij hebben voor vanavond een gastspreker moeten zoeken die een beetje is aangepast. Daardoor krijgen we een verhandeling over het werkelijke wezen van de mens. Nu zult u zich waarschijnlijk afvragen, of u dat niet meer heeft gehoord. Ik meen van wel, maar zeker niet gezien uit deze gezichtshoek.

Als wij namelijk willen ingaan op het wezen van de mens, dan worden wij geconfronteerd met de ziel. “Het ego in zijn grote en volledige vorm en in de deel-ego’s, die in dit grote geheel optreden en afwisselend dit bewustzijn schijnen te domineren.” Ik citeer de gast van vanavond.

Als je op zoek gaat naar het werkelijke ‘ik’ van de mens, dan zal je verschillende fasen moeten doormaken. Elk van deze fasen op zich heeft een zeer bijzondere betekenis. En nu ik deze verklaring heb afgelegd, kan ik de fasen achtereenvolgens opsommen, omdat ik niet aanneem dat onze gastspreker dit zo dadelijk voor u zal doen.

1e fase: de ontstaansfase.

Hier ontstaat een ik-bewustzijn dat definitief bepaalde reacties t.a.v. de buitenwereld zal vertonen. Er is weinig rationeels in te vinden volgens de huidige maatstaven. U zou kunnen zeggen: de eerste fase van het ik-bewustzijn is behagen en onbehagen. Dit deel van het ego zal uitgeschakeld worden. Het is dan niet meer een deel van de overige deel-ego’s, maar het blijft wel de reacties daarvan domineren.

2e fase: eenheid.

Dit deel kunnen we eenheid noemen. Die eenheid is het zich verbonden weten met het levende. Dat impliceert een relatie die gaat van de kosmos of van God tot de relatie die het ‘ik’ kent met alle kleinste wezens, entiteiten en factoren. Hierin ontstaat voor het eerst de gemeenschapserkenning en de gemeenschapshunkering en daaruit ook de noodzaak tot streven. Het streven is namelijk een voortdurend herwinnen van deze eenheid. Ook deze factor zal in elke volgende ontwikkelingsfase een rol spelen, maar blijkt vaak te versmelten met behagen en onbehagen.

3e fase: de persoonlijkheidsvorm.

De persoonlijkheidsvorm. Hier wordt niet meer alleen gereageerd op de buitenwereld, maar de buitenwereld wordt beseft en ontleed; ook het ego ontleedt en erkent zichzelf tegenover de buitenwereld. Deze fase, die vele incarnaties kan duren, betekent niet alleen een stoffelijke confrontatie met de wereld in verschillende vormen, maar daarnaast een voortdurende noodzaak om aan de hand van beelden, die je in jezelf hebt, je relatie tot anderen verder te definiëren. Er ontstaat een verbreking van het bewust kosmische verband. Gelijktijdig echter blijft dit onbewust voortbestaan en deze fase zal daarom heel vaak een grote rol spelen bij alles wat met behagen en onbehagen te doen heeft. Het ‘ik’ dat hierin ontstaat, manifesteert zich in vele verschillende vormen.
Als wij denken aan incarnaties, dan weten we dat het niet alleen een kwestie is van wisseling van sekse (de ene keer man, de andere keer vrouw), het kan ook nog een verschil van vorm betekenen en onder bepaalde omstandigheden zelfs leven op verschillende werelden; dus verschillende fasen in het stoffelijke heelal. In deze gevallen keer je terug naar een geestelijke wereld. De grote moeilijkheid schijnt hier te zijn, dat indien er geen eenheidsbesef wordt bereikt, het erg moeilijk is om al je vorige levens in jezelf tot een eenheid te maken. Je wordt verdeeld door de verschillende begrippen die in je een rol spelen en je hebt geen juist inzicht in het geheel van wat zich uit het bestaan van het ogenblik verder zal ontwikkelen. Er is wel een zeer beperkte mogelijkheid tot voorkennis, maar verder praktisch niets.

4e fase: communicator.

Het “ik” ontplooit zich als communicator. Het ‘ik’ vindt verbindingen. De relaties zijn belangrijker geworden dan het eigen ‘ik’. Men voelt zich vaak als een knooppunt van verschillende signalen. Het ego blijkt hier langzaam maar zeker te moeten leren hoe het alle inkomende factoren zelf moet vertalen, zodat het zich toevoegt aan elke ontvangen boodschap die weer verdergaat. In deze periode zal het ‘ik’ gelijktijdig ook reacties van anderen ontvangen. Het grootste gedeelte van dit bestaan is geestelijk, maar het kan ook in stoffelijke vorm plaatsvinden.
Dan is echter het stoffelijk leven paranormaal geworden. Het bevat namelijk een groot aantal besefswaarden en persoonlijke mogelijkheden, die buiten de normen van het gewone menselijke bestaan liggen. Als je deze fase hebt volbracht kom je tot de volgende fase.

5e fase: zender.

Hier is het ‘ik’ niet meer alleen communicator, maar wordt het zender. Men noemt dit wel de fase van de Bron. Als je in staat bent om boodschappen te ontvangen, komt er een ogenblik dat je niet meer wilt volstaan met slechts het toevoegen van je persoonlijke waarde daaraan. Je wilt je erkenning, voortgekomen uit dit geheel uitdrukken. Er ontstaat een kosmisch bewustzijn dat nog steeds uitgaat van het ‘ik’, dat de houding van dit ego t.a.v. het andere bestaande nog steeds weergeeft, maar waarin het geheel voortdurend betrokken wordt. Je bent op dat ogenblik iemand die boodschappen uitzendt naar alle werelden en alle sferen. Maar een boodschap zonder antwoord heeft weinig betekenis.
Er komen dus in een dergelijk bestaan perioden voor waarin je stil bent, dat je luistert. Hier zou ik onze gast van vanavond, die ik bij uitzondering voor u mag inleiden, willen citeren.
“Als het ‘ik’ verzadigd is door alle krachten die het uit zich heeft doen vloeien, rust het. Stil drijft het rond in een zee van licht. Het hoort niet en stelt geen daden. Het reageert niet en denkt niet. Het geeft geen boodschappen weer totdat het een antwoord ontvangt op dat wat het zelf in de kosmos heeft uitgedrukt.”
In deze zeer belangrijk fase ben je niet creatief. Je bent alleen bezig om uiting te geven aan je conclusies omtrent je eigen bestaan en het totaal bestaande en te kijken of anderen daarop reageren. Uit deze fase, die niet in de stof beleefd pleegt te worden, kom je tot de 6e fase.

6e fase: creativiteit.

Hierin speelt creativiteit een rol. Het ‘ik’, nu beseffend hoezeer het verbonden is met al wat er bestaat in materie en geest, probeert uit eigen besef vorm te geven aan het bestaande. Je zou het een artistieke bezigheid kunnen noemen. In het begin ben je bezig met iets wat je architectuur zou kunnen noemen. Hier probeer je je in grote lijnen een kosmos voor te stellen waarin – in een zekere indeling – alle erkende waarden zouden passen. Maar snel ontdek je dat een dergelijke indeling niet houdbaar is. Je moet overgaan tot de volgende fase, die je een ritmische zou kunnen noemen. Hier is het helemaal beweging geworden. De verstarring wordt opgeheven en we gaan nu proberen te zien welk patroon het bestaan van anderen hebben.
Daarna krijg je de omschrijving. Hier hoort het scheppende woord eigenlijk al thuis, want we gaan ons niet alleen afvragen: hoe is de bewegingssamenhang, het verloop van het zijnde buiten alle tijd om, maar wij gaan proberen daarvan voor onszelf een omschrijving te geven. Het is de kosmische poëzie waarin je verwoordt, maar nog steeds zing je alleen zelf. Jij bent het die spreekt.  En in de hoogste fase ga je combineren.
“Erkennend de grondwaarde van het geschapene, voeg ik mijn eigen stem en wezen daarbij en moduleer ze zo, dat de voortdurende schoonheid van de totaliteit en de werking van alle delen tot uiting komt.” (citaat. )

7e fase: eindfase.

Deze periode, die als eindfase wordt beschouwd, confronteert het ‘ik ‘ met een opgelost zijn.
“De kosmos wordt door mij omvat; niet meer omvat zij mij. In de totaliteit, die ik in mij draag, geef ik vorm en erken ik de grondtonen en melodieën die eens in mij geschapen zijn en geef ik ze weer aan het geschapene. Ik vorm mijn eigen wereld. Ik ben mijn eigen God geworden en toch aanbid ik gelijktijdig de kracht die mij in stand houdt.”
Hierdoor word je langzaam maar zeker losgemaakt van de werkelijkheid zoals een mens en een geest die kennen.

Nieuw begin.

Daarna schijnt er een fase te zijn, die men de hergeboorte noemt. Het ‘ik’ , ontdaan nu van alle bewustzijn van vormen en normen, heeft de essentie van de schepping in zich opgenomen en weerkaatst die opnieuw. Hierin wordt het de Bron waaruit goden geboren worden. Dat laatste moet ik onder voorbehoud stellen. Ik heb daarop van de gastspreker geen definitief antwoord gekregen en ook elders evenmin duidelijke en in woorden vertaalbare aanwijzingen in dit opzicht gekregen.

Nu is dit natuurlijk een systeem, dat mogen wij nooit vergeten. De indeling, die toevallig in 7 fasen plus een nieuw begin uiteenvalt, volgt de oude ritmen van de eerste sterrenkijkers, die in de dans van de 7 planeten die ze kenden, meenden de wil van God geschreven te zien. Maar buiten die indeling om, geeft het geheel een beeld van een ego dat niet zo beperkt is als wij wel denken, maar dat zichzelf moet vinden door de verschillende delen van het ‘ik’ achtereenvolgens te beleven en bewust te voegen bij het reeds bestaande.

Opvallend is ook, dat in de eerste fase in feite onbewust beleefde, maar toch bepalende krachten voor het verdere bestaan worden beschouwd.

Ik ben zo vrij hier enige conclusies voor mijzelf aan te verbinden.

In de eerste plaats wil ik opmerken: Aangezien wij de eerste 2 fasen niet zelf beheersen, worden we kennelijk beheerst hetzij door wetten die wij niet kennen, hetzij door een kracht die ons wezen bepaalt. Het is volkomen duidelijk dat wij daarna een volledige zelfstandigheid hebben, maar dat wat wij ooit kunnen worden, is in de eerste fase, in de eerste deelpersoonlijkheden die zich ontwikkelen, reeds bepaald. Het ego, een vastgestelde waarde, kan niet ontsnappen aan de werking van de kracht waaruit het is voortgekomen.

In de tweede plaats zou ik willen opmerken, dat het samentrekken van alle incarnaties in de materie in een en dezelfde fase voor mij niet geheel aanvaardbaar is. Ik meen namelijk, dat in de stoffelijke incarnaties niet alleen een progressie van bewustzijn kan ontstaan, maar dat daarnaast de invloed die het ‘ik’ heeft op de wereld meer wordt bepaald en meer in overeenstemming komt met de totale persoonlijkheid. Ik acht het niet juist om een dergelijke en toch zeer belangrijke ontwikkeling samen te vatten als één fase zonder meer. Ik heb het gevoel dat, als wij over deelpersoonlijkheden spreken, hier wel degelijk verschillende delen van het ‘ik’ achtereenvolgens gaan reageren. Aan de andere kant blijft natuurlijk de bepalende invloed van de eerste 2 fasen (behagen en onbehagen en het eenheidsbeleven dat als een voortdurende hunkering voortbestaat) in ons allen voortduren.

In de derde plaats: Elke denker kan slechts een deel van zijn gedachten – en dan nog onbeholpen – tot uitdrukking brengen. Zelfs in de geest zal een contact met een denken resulteren in veel gegevens en daarnaast een groot aantal vaagheden. De vaagheid is onvermijdelijk. Het is als een gedicht waarin je je gevoelens en verwachtingen wilt uitdrukken, maar er de woorden niet voor hebt en dan in beelden en ritmen, in een waanzin van woorden misschien, zelfs probeert weer te geven wat je beroert. Ik moet zeggen: dit is vaak zeer belangrijk. We kunnen niet alles zeggen, omdat we niet de mogelijkheid hebben alles uit te drukken.

Als ik met u spreek, dan moet dat – althans voor een deel – op logische basis geschieden. Maar de logica is alleen het instrument van de mens. Het is een samenvoegingsmethode waardoor de argumenten gerangschikt worden. In schijn wordt gelijktijdig hun belangrijkheid daardoor bepaald, maar dat is niet waar.

Als ik te maken heb met de logica, dan heb ik te doen met een beredeneringsmethode waarin elke waarde afzonderlijk bestaat en de gegeven conclusie t.a.v. de feiten speculatief blijft, ongeacht alle schijnbare bewijzen. Als ik dus probeer mijn visie en mijn indrukken weer te geven, dan zal ik ongetwijfeld ergens moeten falen, omdat ik of niet logisch ben en als zodanig voor veel mensen niet meer te volgen of misschien ook omdat mij het mystiek-mythische ontbreekt dat sommige anderen zou aanspreken en tot een emotionele beleving zou kunnen brengen die voor hen het redelijke te boven gaat.

Bij een denker als onze gastspreker zullen diezelfde dingen gelden. Je kunt niet verwachten dat je de totaliteit uitdrukt in woorden. Je kan ook niet verwachten dat je een erkende werkelijkheid kunt weergeven in een totaal. Heeft u ooit geprobeerd om één litermaat te vullen met 100 liter water? Je kunt die hoogstens vullen en weer ledigen. Maar wie zal zeggen, of dan die 100 liter werd verplaatst en dat op een zichtbaar aantoonbare manier werd gemanifesteerd? Dat blijft een vraag, want bij 100 liter raak je hoogst waarschijnlijk de tel wel eens kwijt. De veelheid van onze mogelijkheden is tevens het verwarrende voor ons begrip.

We worden geconfronteerd met een heelal dat vol feiten en mogelijkheden is, waarin mogelijkheidswerelden en parallelwerelden bestaan. Waarin krachten, die ver boven het menselijk aanvaardbare uitgaan een rol spelen. Waarin geestelijke wereld en soms plotseling invloed krijgen op stofwerelden of omgekeerd. Werelden waarvan wij de wetten en regels ternauwernood kennen. En dan moeten we zeggen: zo is de werkelijkheid. Je kunt de werkelijkheid niet omschrijven. Je kunt haar alleen in jezelf beleven.

Een mens hoort bij de totaliteit; daar is niets aan te doen. De mens is deel van een groot geheel, of hij dit nu wil aanvaarden of niet. Maar die mens kan niet dit geheel begrijpen. Hij kan het niet uitdrukken. Hij kan het slechts – en dat maar heel voorzichtig – in zich voelen. Dat is een waarheid waardoor wij allemaal gebonden blijven, ook op een avond als deze.

Nu u hier bijeen bent en u wilt de gastspreker zo dadelijk volgen, dan moet u wel bedenken dat dit nooit een volledige en totale waarheid kan zijn. Het zijn fragmenten van verschillende waarheden. Maar de combinatie is een zo persoonlijke, dat ze voor ons misschien willekeurig zal lijken. Wij kunnen alleen onze eigen persoonlijkheid samenvoegen tot het ware ‘ik’ als fase na fase van ons beleven wordt samengevoegd totdat wij de grenzen kunnen overschrijden en langzaam maar zeker opgaan in de totaliteit omdat vraag, antwoord, boodschap zelfs niet meer nodig is, daar wij dan scheppers zijn geworden van onze eigen kosmos.

Ik wil u niet te lang met dit alles bezighouden. Als inleiding acht ik dit meer dan voldoende. Misschien stelt u er prijs op iets te weten over de achtergronden van deze denker.

Het is een nogal oude ziel, gesproken vanuit menselijke standpunt. Hij stamt uit de Atlantische periode. Hij heeft nog de laatste krijgstochten tegen de Kelten en Kimbren meegemaakt. Dat was bij de inval in Ierland waarvan overleveringen bestaan. Hij heeft daarna nog een aantal incarnaties gehad waaronder een zeer vroege in India (ongeveer 2000 v. Chr.) en een incarnatie in Rome ongeveer 120-130 na Chr.

Het is een persoonlijkheid die niet alleen oud is, maar die zich ook op verschillende grondslagen met de filosofie heeft beziggehouden.

Het betekent, dat hij nu in ieder geval in een fase verkeert waarin hij volgens zijn eigen systeem tot zender is geworden; hij geeft boodschappen en wacht op het antwoord. Als zodanig is hij een zeer interessante persoonlijkheid. Iemand, die zich soms ook moeit in het werk van de Witte Broederschap, maar dit heel vaak als een soort kinderspel aan zich voorbij laat gaan. Iemand, die het ene moment vlak bij uw wereld staat en het volgende moment onbereikbaar is, omdat hij verschanst lijkt te zijn achter een schitterend licht. Het is een wonderlijke persoonlijkheid.

In de huidige fase begint hij zich weer wat met de wereld bezig te houden. Ik denk, dat dat een van de redenen is geweest dat een van onze broeders hem heeft kunnen strikken als gastspreker voor deze bijeenkomst. Hoelang zijn boodschap zal zijn, kan ik u met geen mogelijkheid zeggen. Het is even goed mogelijk dat hij drie woorden zegt en verder niets of misschien drie uur aan het woord blijft. Dat laatste zal zo goed mogelijk worden voorkomen, dat garandeer ik u. Het is alleen om aan te geven wat mogelijk zou zijn.

Ik wil er verder op wijzen dat wij op geen enkele wijze een invloed kunnen uitoefenen die aanvaard wordt. Dit is een spreker van wie wij moeten zeggen: we hebben hem wel uitgekozen en we achten hem van groot belang, daarom laten we hem hier ook doorkomen, maar wij hebben er geen controle op. Hij staat gelijktijdig te dichtbij en te ver af om er een greep op te hebben. Dat wij daarvoor het medium moeten afstemmen, zal duidelijk zijn. Ik ben daarmee al bezig geweest. Wanneer de afstemming redelijk is, zullen wij na de pauze de spreker onmiddellijk doorgeven, want hij hoeft niet te komen. Dat is een van de eigenaardigheden: hij is er. Je kunt niet zeggen: Bent u ergens bezig? Je kunt gewoon zeggen: Ik sta voor u open, en hij manifesteert zich; als hij tenminste zin heeft. Of hij is er helemaal niet, maar dan kun je hem nergens vinden. Wij hebben zijn verzekering dat hij zal spreken, dat hij rekening zal houden met het medium en met het gehoor.

De taal die wordt gebruikt zal uit de aard der zaak aan het medium ontleend moeten worden. Dat kan voor- en nadelen hebben. Dat zult u zelf moeten uitmaken. De uitstraling zal waarschijnlijk veel verdergaan dan u van persoonlijkheden gewend bent, maar ze kan in geen geval nadelig zijn. Als u er niets van merkt, trek u er niets van aan. Dan bent u gewoon harmonisch genoeg om het niet te merken. Want juist de factoren waarin u van deze persoonlijkheid verschilt, zullen de scherpste reactie kunnen veroorzaken.

Deze inleiding is kort, maar naar ik hoop duidelijk. Ik zal over ca. 15 à 20 minuten paraat zijn om te zorgen dat alles, voor zover wij dit kunnen bepalen, goed en naar gewoonte verloopt.

Gastspreker: Het ‘ik’.

Ik zou met u willen spreken over het ‘ik’

Als je eerlijk bent en je kijkt naar jezelf, dan zeg je: Ja, ik besta, maar wat ben ik? En als je nog wat eerlijker bent, zeg je tegen jezelf: Waarom ben ik? En waarom ben ik zo? Het zijn problemen waarmee je als mens en als geest te maken hebt en die daarom juist een wat wonderlijke leegte achterlaten, als je probeert ze te beantwoorden.

Ik heb in mijn bestaan heel wat gezien van wereld en sfeer en ik heb, geloof ik, een deel van het antwoord gevonden op de vraag: wie ik ben, wat ik ben, maar ik weet nog steeds niet waarom ik ben. Misschien dat daarin wel het gehele drama ligt van onze persoonlijkheid.

Wij zijn verdeeld tegen onszelf. Heel langzaam slagen wij er soms in de tegenstrijdigheden van ons wezen en ons besef te verzoenen. Dan lijkt het even of wij wat verder komen en het volgende moment loop je alweer vast.

Ik heb van de inleider gehoord dat u iets heeft vernomen over mijn visie op de verschillende delen van de persoonlijkheid. Als ik nu zelf probeer om via een medium (dat moet ik ook weer even leren) uitdrukking te geven aan wat mij beroert, dan zou ik zeggen: Het meest opvallende voor mij is wel dat behagen en onbehagen eigenlijk niet zo’n enorm grote rol spelen.

Behagen en onbehagen bepalen wat uiterlijke reacties. Maar als wij verdergaan, dan blijkt voor ons de grote angst voornamelijk eenzaamheid te zijn en het perfecte onbehagen: isolement. Als je geen contact meer hebt met de wereld rond je, dan besta je wel, dan weet je misschien ook wat je bent, maar je kunt niet gelukkig zijn en je zult op een wanhopige manier proberen dat contact op enigerlei wijze te herstellen.

Ik heb dat in de oudheid meegemaakt. Ik heb geconstateerd dat degenen die zich afgezonderd weten vaak met een uitzonderlijke felheid reageren op de wereld en de mensheid. In de geest heb ik precies hetzelfde gezien. Ze doen dit kennelijk omdat eenheid voor ons zo enorm belangrijk is.

Een mens heeft behoefte om ergens bij te behoren. Soms voelt hij zich er maar half thuis, toch blijft hij erbij, want anders hoor je nergens bij.

Een geest neemt contact met anderen op en heeft soms het gevoel dat hij daarbij tegenover zichzelf tekortschiet. Maar het kost hem erg veel moeite om afstand te nemen van een bepaalde sfeer, een bepaald wereldbeeld, een bepaald denken, omdat hij dan het gevoel heeft alleen te staan. En dat is eigenlijk wonderlijk. Waarom wij zo bang voor die eenzaamheid?

Als je alleen bent, heb je geen antwoord op jezelf, meen ik. Je kunt wanhopig proberen jezelf te continueren, uitdrukking te geven aan jezelf, op welke wijze dan ook, maar je blijft alleen staan. En dan zoek je naar dat contact, naar die verbintenis met de wereld, met de kosmos waardoor je terugkeert naar een geheel en een onderdeel wordt van een geheel. Vanuit mijzelf heb ik getracht die dingen te analyseren. Ik wil helemaal niet zeggen dat het ook voor u allen zo belangrijk is, dat moet u zelf maar uitmaken.

Het enige dat ik u kan zeggen is dit: Wij hebben een eenheid in onszelf. Veel van wat wij denken omtrent werelden en sferen, omtrent hetgeen wij ons voorstellen t.a.v. leven is eigenlijk niets anders dan een mentaal beeld. Het is iets waarvan we zeggen dat het zo is. En doordat we deze illusie in stand blijven houden, vergeten we wat we werkelijk zijn, namelijk een wezen dat boven de tijd uitkomt of beter gezegd: de tijd omvatten kan. Een wezen dat ruimtelijk niet kan worden bepaalde Een wezen dat denkt, maar dat niet kan denken in menselijke termen alleen, maar dat zijn gedachten voortdurend vorm geeft en zich ziet ontwikkelen en dan met de eigen wil daarin kan ingrijpen en veranderingen kan aanbrengen.

Als je probeert die eenzaamheid te doorbreken, dan probeer je heel vaak een illusie op te bouwen. Een illusie die helemaal niets te maken heeft met de werkelijkheid of die een totaal verkeerde interpretatie betekent van iets wat toch wel enigszins werkelijk bestaat. Maar door de manier waarop je het opbouwt, door de manier waarop je het probeert te doen, vergeet je gelijktijdig wat je werkelijk bent. Je zou moeten beseffen, dat alle kracht die er is, het gehele wezen dat je bent en alle invloed die je bezit in feite samenvloeien in dat ene: ik ben deel van die kosmos.

Als je eens uit jezelf treedt (als mens kan dat ook), dan word je gebaad in dat heldere robijnkleurige licht. Je voelt je overspoeld door een gouden stroom van licht. Je dompelt je onder in een bijna alles verterend wit licht waaruit je terugkeert alsof je net geboren bent, ontdaan van allerlei problemen. Dan keer je weer terug naar de wereld van je illusies en daarmee verlies je het grootste deel van je kracht. Wat wij zien als het rode licht, het gouden licht en het witte licht is eigenlijk de weergave van een kosmisch zijn waarin wij zelf een eenheid vormen.

Als je wezen zo ver komt dat het zichzelf is geworden, dan kan het misschien nog staan tegenover de onbegrepenheid van het bestaan op zichzelf, maar voor alle andere dingen is er een antwoord.

Als je dat zo zegt – naar ik meen is dat ook in de bijbel geschreven door de Joden – God is: Ik ben die Ik ben. Ja, dat ben ik ook. Ik ben die ik ben. Maar waarom ben ik die ik ben? Ik ben zo, omdat ik ergens verbonden ben met een totaliteit die ik niet besef. Maar in mijzelf ben ik een eenheid. En als ik nu maar ophield met die eenheid te splitsen door allerlei illusies, dan zou er een ogenblik moeten komen dat ik a.h.w. ontsnap aan mijn beperktheid.

U bent mensen. Ze hebben mij gezegd: spreek vooral voor mensen begrijpelijke taal. Maar hoe kan ik voor mensen begrijpelijke taal spreken, als ik ze zelf niet begrijp? Een grote moeilijkheid. Daarom heb ik geprobeerd het een en ander van denken en uitspraken samen te vatten: mijn problemen, die ik ook heb, mijn beperkingen die ik meende te hebben en daarnaast vooral datgene wat volgens mij belangrijk lijkt voor u en uw wereld.

Ik ben. Ik existeer. Ik ben mijzelf. Maar niet mijzelf alleen, want waar ik ander leven en bestaan erken, daar is het waar ik ben, wat ik ben, wat een deel is van mijn bestaan hoe dan ook. Is het niet vaak de vraag hoe dit zal versmelten? Het is het heelal dat in mij leeft en dat in mij betekenis heeft, waarde krijgt en uit mij voortspruit. Hoe kan ik spreken, als ik niet spreek tot mijzelf? Hoe kan ik denken, als ik niet kan omvatten dat wat ik denk? Hoe kan ik zijn, als het zijn niet is wat ik ben: mijn zijn in zijn geheel? Ik speel met dromen. Ik speel wat met machten en krachten. Ik ben meer dan ik denk te zijn of minder dan ik denk te zijn, maar ik ben. Ik existeer.

Levende kracht. Je hebt haar God genoemd. Je hebt haar een naam gegeven en nauw omschreven wat ze is, zal doen, zal zijn en zal betekenen aan het einde van de tijd. Maar spreek je van God, dan spreek je van de eeuwigheid of van wat je ook verkiest. Bedenk één ding: Als je niet erkent: ook dit ben ik, dan is het zeker dat je het besef verliest van wat je kunt zijn. Je ondergaat het dan wel, maar het bestaat niet meer in een werkelijkheid waarin alle dingen spreken en alle krachten één zijn met jouw kracht en onverbrekelijk daarmee verbonden alles samenvloeit.

Als je leeft, groeit er iets in je. Je hebt je dromen, je wensen, misschien de werelden die je stil en tersluiks soms voor een deel beleeft.

Je hebt je beeld van wat je wereld zou moeten zijn, maar wat ze niet is. Je hebt een beeld van wat de wereld moet geven, maar al te weinig een beeld van wat je zelf geeft en zelf betekent voor het zijn. Maar ja, je leeft. En als je in dat leven ten slotte vergeet de grenzen te trekken, te spreken van de redelijkheid of alleen maar de kennis of de onsterfelijkheid die alles om ons heen maakt tot zinloos, een beproeving, een inwijding slechts tot een werkelijk bestaan, dan kun je misschien uit jezelf ontwaken en jezelf herkennen, dan kun je ondergaan wat je werkelijk bent.

Je hebt kracht. Je bent kracht. Maar je hebt de kracht opgesloten achter muren van “onmogelijk” en achter deuren van “voorzichtigheid”, gesloten misschien met de grendels van zonde, de verwerpelijkheid der dingen.

Je zegt, als je mens bent: Profeten zien, maar mij hebben de goden geen ogen nog gegeven waardoor ik verder kan zien dan de tijd. Ik moet als mens leven en ik moet de beperktheid van het menselijk zijn ondergaan. En als ik denk en wat redenen vind voor mijn bestaan, is het mij genoeg. Maar is dat werkelijkheid? Heeft de profeet één slot ontsloten?

De wonderdoener, door zo velen stil gevreesd en toch stil benijd, schoof slechts één grendel weg van de deur van begrippen waarachter de werkelijkheid van zijn wezen begraven ligt.

Bedenk, als mens op aarde moet je leven, moet je sterven. Maar sterven is een schijn, gebonden aan je onbegrip van tijd. Het is ondergang van een droombeeld, slechts één blad van het boek voorzichtig omgeslagen en niet het einde van de dagen en het naderen van een eeuwigheid.

Leer eerst jezelf afvragen: hoeveel je van dat wat je bent hebt vergrendeld en in jezelf weggesloten. Vraag je eerst af, of je met je kennis en je redelijkheid niet ergens toch de tralies hebt gegoten, die het onmogelijk maken om vrijelijk uit te gaan in die lichtende wereld van eeuwigheid waartoe je behoort. Vraag je eens af: hoeveel is droom? Hoeveel is werkelijkheid van wat je nu ziet als het bestaan?

Misschien maak ik nu de fout van de oude barden. Ik zou een heldendicht willen maken van het zijn van de mens en het zijn van mijzelf, want terwijl ik spreek tot u, spreek ik tot mijzelf. Als ik u zeg dat u uw werkelijk ‘ik’ en de gaven van uw ‘ik’ nog al te veel hebt weggesloten, nog teveel grendels schuift voor de poorten van de oneindigheid, dan spreek ik tot mijzelf. Ik weet die dingen nu. Maar hoelang heb ik mijzelf niet misleid? Met drogredenen heb ik een wereld opgebouwd waarin ik meende ooit te kunnen leven, verbonden met een zijn dat slechts illusie was en droom, diep in mijzelf verlangd en uit mijzelf geboren, zonder gelijktijdig te beseffen mijn verbondenheid met kracht en eeuwigheid, met een totaliteit.

Hoe lang heb ik, steeds maar weer, mijzelf stil bedrogen en belogen uit angst voor wat ik ben? En daar ik in alles waarmee ik kan spreken iets van mijzelf erken, leg ik u de vragen voor die ik aan mijzelf heb gesteld.

U leeft. U existeert. Maar u bent eeuwigheid. U denkt: ik leef in een wereld, ik streef in een wereld, ik ben tot dit bestaan gezonden en moet daarin verdergaan tot ik de poort heb gevonden van het eeuwige Jeruzalem. Of droomt u misschien dat u de poorten hebt gevonden waardoor u – de bezieldheid van alles erkennend in het zijn – het Al bewust kunt binnentreden en vergeten de tijd, het heden, de ruimte en alle bestaan om in het ervaren alleen onder te duiken, onder te gaan in de beleving van het zijn alleen? Wie weet.

Wie weet wat je bent. U weet het zelf niet. Maar als je het soms erkent, wil je snel vergeten, want wil je omtrent wereld weten, je wilt niet weten wat je bent, omdat je dan zoveel moet zijn. Zo besef je niet dat pijn van onvolledigheid en eenzaamheid vaak voortkomt uit die muren zo ijverig door jezelf opgetrokken als een verdediging tegen een onzekerheid die niet bestaat.

Barden zingen heldenliederen. Als de koningen tezamen komen, zingen ze over de wet en het verbond. Zij slaan de snaren en het bekken en doen de wereld kond van een illusie meer uit de mensen geboren dan gewekt uit de werkelijkheid.

Ik heb de eilanden zien vergaan door de waan van de mens en ik weet dat ze nog bestaan. Dat er buiten menselijk begrip en tijd nog een Atlantis is dat nooit vergaat, dat tot aan het einde van de tijd en nog verder misschien – ik weet het niet – zal zijn een teken van wat is en niet van wat is geweest.

Ik heb ze zien gaan langs de wegen, de pelgrims vol vrees voor de goden. Ik heb ze zien vluchten uit angst voor de doden.

Ik heb ze zien offeren, leven en goed, voor een illusie uit zichzelf geschapen en uit een angst, die werd tot een wonderlijk wapen dat verhindert dat het leven zichzelf ontmoet.

Ik heb ze zien staan als halve priesters, de Honden (de Canis), arm en rijk innerlijk en ik heb ze zien zeggen: Dit alles is illusie. Maar niemand zei: Alles ben ik ook zelf.

Ik heb ze zien vloeken. Ik heb ze zien zweten. Ik heb ze zien bedelen en bidden en al dat. En toch zijn ze allen een deel van een heden dat nimmer zal vergaan, dat altijd bestaat, omdat zelfs illusie door mensen geschapen voor altijd zichzelf weer herkennen laat in het totaal waaruit ze is geboren.

Wij zijn. Ik ben. Ik existeer. Ik zoek mijzelf. Of veel meer zoek ik in al wat ik ooit kan wezen, geweest ben datgene waaruit ik als besef ben opgebouwd. Ik maak mij vertrouwd met het begrip: je kunt niet slechts jezelf wezen.

U merkt het wel, het is een strijd tussen de herinneringen van het mens-zijn in mij en het voertuig dat ik op het ogenblik hanteer. Een wat wonderlijke strijd misschien. Een strijd, die resulteert in klanken die halve waarheden zeggen en ik kan het woord niet vinden dat waar is zonder voorbehoud. Maar als ik u over het ‘ik’ moet spreken, dan kan ik alleen maar zeggen: Ik weet niet hoe het tot stand is gekomen en waar het begin ligt, maar ik weet wat je bent; een wezen, dat zichzelf voortdurend verdeelt en dan andere delen voor zich ontkent, ofschoon ze noodzakelijk zijn voor het bestaan.

Ik weet dat een mens en menige geest in elke sfeer en vorm zegt: Ik ben maar zwak en machteloos. Men stelt zichzelf een norm van machteloos zijn. Toch, is er één bron van kracht werkelijk voor het ‘ik’ gesloten? Misschien…. maar die heb ik nog niet gevonden. Geen kracht is er die niet openstaat voor het ‘ik’ dat openstaat voor die kracht.

Er is een werkelijkheid waarvan alle dingen deel uitmaken die je denkt dat ze zijn of die je denkt dat je bent. Maar als je ervoor openstaat, erken die werkelijkheid zonder grenzen, zonder poorten, sloten, deuren of trappen die je moeizaam moet beklimmen, dan word je je plotseling bewust van de werkelijkheid van het bestaan, van het: ik ben. Van het waarlijk ik ben, ik existeer, ik leef.

Ik leef, u leeft, wij leven. Maar zijn wij voor elkaar begrensd? Ik spreek tot u. Als u mij verstaat, bent u een deel van mij. Ik vang iets van de gedachten uit u op, dan moet ik iets zijn, ook in u. Wij reageren op elkaar, dan zijn wij met elkaar verbonden. Wij zijn deel van een totaliteit. Eenzaamheid is dan een illusie, een waan.

Bestaan is delen wat je bent met al wat je erkent, omdat je slechts zo jezelf kunt zijn.

Bewust zijn is zo leven, dat het ‘ik’ zichzelf geen grenzen stelt, maar in alles wat het uitdrukt steeds weer zichzelf geheel en zonder grenzen kan weergeven, zelfs in het kleine spel van mens-zijn, van leven in de tijd.

Wie eeuwigheid is in de tijd, leeft de eeuwigheid en zal erkennen de eeuwige zin van alle leven. Dat is je kracht. Dat is je lot. Dat is je werkelijkheid. Dat is je ‘ik’.

Als u ooit denkt dat het moeilijk is in het bestaan, ooit denkt: ik kan de wereld niet aan, ik weet niet wat ik nu moet doen, of: hier komt het einde der dagen, zeg tot uzelf: Ik ben. Stel geen vragen, maar stel u open voor de kracht die het geheel is van het bestaan. U zult zien, dat zorgen en ellende langzaam wegvloeien en dat er geen dood meer kan zijn en ook geen eenzaamheid. Dan weet u: niets behoef ik meer zelfs als een illusie te mijden zolang ik slechts erken: ik ben, ik besta in Al, ik zal deel zijn van al wat ik heb erkend, erken of ooit zal erkennen. Ik ben deel van het geheel. Dit ben ik.

Wat moet ik meer zeggen dan ik heb gezegd? Moet ik zeggen dat u braaf en goed bent? Dat heb ik mijzelf vaak genoeg voorgehouden, maar dat helpt toch niet. Moet ik zeggen dat u machtig bent? Zolang u het zelf niet erkent, zelf de kracht niet vindt om ermee te werken …. wat heeft het voor zin? Maar dat deel in u dat deel is van mij, daarmee heb ik gesproken. Ik heb u gezegd: de persoonlijkheid, het werkelijke ‘ik’ is iets wat buiten grenzen ligt. Misschien heeft u dat ergens verstaan.

Ik heb wat gedachten ontvangen die zeggen: dit is werkelijkheid. Laten we dan die werkelijkheid diep in onszelf beleven. Dan zullen we zeker niet meer aan illusies ondergaan en in de schijnbare noodzaak van het streven onszelf verliezen. Wij zullen onszelf zijn. En als wij onszelf zijn, het werkelijke ‘ik’ één geheel, niet besloten, niet begrensd, dan kunnen we de vraag eindelijk stellen: waarom ben ik? En zoekend zullen we ook daarop – daarvan ben ik overtuigd – een antwoord vinden.

Meer heb ik niet te zeggen. Men heeft mij gezegd dat ik kort moest zijn en dat heb ik gedaan. Afscheid nemen van mijzelf lijkt mij zo vreemd. Laat mij gewoon zeggen: ik wens mijzelf het beste en daarmee natuurlijk ook u allen voor zover u tot mijn zijn behoort.

image_pdf