De drempelwaarden van het bewustzijn

image_pdf

13 juni 1969

Het menselijk bewustzijn kunnen wij, zoals u weet, in een aantal delen onder verdelen. Voor ons onderwerp zijn echter maar twee daarvan belangrijk. Enerzijds hebben wij het feitelijk bewustzijn, dat geheel gericht is op de omgeving en de relatie met de wereld; daarnaast zien wij het irreëel of gevoelsmatig bewustzijn, waarbij associatieve reacties, emoties en trauma’s een grote rol spelen en waarin de feiten als het ware geïnterpreteerd worden.

Zou je een aantal opmerkingen willen maken, dan zou je allereerst de volgende kunnen plaatsen: de mensen reageren niet volledig redelijk. Indien ik een van jullie hiermede zou kwetsen, bij voorbaat mijn excuses. Ik tracht met het volgende alleen mijn stellingen te illustreren. Wanneer je met een vegetariër spreekt over zijn wijze van leven, dan hoor je veelal een redelijk schijnend betoog, dat er echter op neerkomt, dat dieren eten slecht is. Ga je na, waarom men dit stelt, dan blijkt op de achtergrond vaak een argument te liggen als: de dieren brengen ons lichamelijk allerhande minder goede dingen. Bovendien is vlees niet noodzakelijk, daar je ook zonder dit kunt leven. De kern van het argument is veelal zozeer emotioneel, zodat wij bij dergelijke mensen niet kunnen aannemen, dat zij ten aanzien van dit bijzondere punt redelijk en zuiver feitelijk reageren. Dit is hun volste recht. Wanneer zij dan echter, om de emotionele benadering redelijk te maken, argumenteren, dat het gebit van de mens overeenkomt met dat van de vruchten etende apen – zodat de mens van nature een vruchteneter zou moeten zijn – ben ik toch zo vrij, hierbij enkele vraagtekens te plaatsen. Wij weten immers, dat deze apensoorten, waarop men doelt, zeker niet vies zijn van een eitje, een vogeltje, een slangetje en zelfs allerhande ongedierte als lekkernij plegen te verteren. Dat is zeker geen zuiver vegetarisme.

Andere argumenten als bijvoorbeeld dat het doden van dieren de mensen grover en bloeddorstiger zou maken, zodat er onder slagers aanmerkelijk meer moordenaars voor zouden komen dan onder de beoefenaren van andere beroepen, vraag ik mij af, of dit nu wel werkelijk waar is. Overigens wordt dit argument door vegetariërs inderdaad meerdere malen gebruikt.

Zelfs wanneer dit waar zou zijn, vraag ik mij af, of het een juist argument tegen alle vlees eten is Soortgelijke argumenten hoor je bij degenen, die voor geheelonthouding zijn. Dezen redeneren, dat er mensen zijn, die op een gegeven ogenblik te veel drinken, zodat er ellende van kan komen. Zij menen daaraan de conclusie te mogen verbinden, dat daarom niemand enige alcohol mag drinken. In de eerste plaats is ook dit een niet redelijk argument, daar het niet-drinken door degenen, die het kunnen laten, de behoefte aan de roes bij de dronkaard niet bepaald hoeft te verminderen. De dwangmatige onthouding heeft, zoals men heeft kunnen zien bij de drooglegging van de V.S., eerder tot tegengestelde resultaten geleid, daar misdaad zowel als dronkenschap en schade door het gebruik van alcohol daaronder eerder toe dan af namen. Wat duidelijk mag maken, dat dergelijke gevoelsmatige argumenten, zeker wanneer zij dwingend op anderen worden toegepast, niet bepaald in overeenstemming met de feiten plegen te zijn.

Genoemden zullen deze discrepantie tussen feit en en stelling, argument, zelden zelf kunnen beseffen. De mens heeft namelijk een gevoelsmatige reactie tegenover de wereld opgebouwd, waardoor zijn benadering van de feiten allesbehalve realistisch pleegt te zijn. De mens heeft in zijn jeugdervaringen opgedaan, die op zich misschien onbelangrijk waren, maar bij de persoon in kwestie vaak een overweldigende indruk achter lieten. Wordt nu, via associatieve processen, iets van dit verleden weer in verband met het heden getracht, dan komt de mens tot het goedkeuren of afkeuren van bepaalde dingen, zonder dat hij hiertoe door de feiten gerechtvaardigd wordt. Zo kent de mens op dezelfde basis ook angsten, die niet reëel zijn, maar wel zijn reacties op de feiten mede zullen bepalen en zelfs vaak kunnen beheersen.

Indien wij willen zoeken naar de drempelwaarden van het bewustzijn, zullen wij met dit alles rekening moeten houden. Naarmate wij verder de drempel van het directe waakbewustzijn benaderen, zullen wij moeten constateren, dat het zogenaamde onbewuste in alle reacties, waarderingen en denkprocessen een grotere rol gaat spelen. Hierdoor zal het gevoelsmatig reageren, zelfs bij de zich geheel redelijk achtende mens, vaak een veel grotere rol spelen dan het op feiten alleen gebaseerde redelijk denken. Dit voert, zoals ik trachtte aan te tonen, tot geheel onredelijke argumentaties, verkeerde interpretaties van feiten enzovoort, al blijft in de ogen van de mens zelf zijn gedrag geheel redelijk. Bereiken wij de grens tussen het onderbewuste en het redelijke echter geheel, dan worden de zaken anders. Er bestaan dan geen werkelijke remmingen meer. Alles wordt gevoelsmatig geïnterpreteerd. Het gehele wereldbeeld wordt dan bepaald door in het ik bestaande vooroordelen, angsten, begeerten enzovoort.

Ga je verder dan blijkt bovendien, dat na het overtreden van de drempel tussen bewuste en onbewuste reacties, acties en associaties voor kunnen komen, waarvan men bij vol bewustzijn zelfs geen besef heeft of schijnt te kunnen hebben. Een bruikbaar voorbeeld hiervan zien wij in kring als deze. Er zijn mediums, die feiten weer kunnen geven, die, naar zij menen, hen zelf onbekend zijn. Gaan wij echter zeer nauwkeurig na, wat er feitelijk aan de hand is, dan blijkt, dat deze mensen in het verleden wel degelijk in aanraking zijn geweest met deze feiten, deze kennis hebben kunnen waarnemen, ofschoon in het toegankelijke bewustzijn daarover niets is geregistreerd. Onbewust zijn dergelijke impulsen echter wel aanwezig, tijdens zitting of seance wordt het toegankelijk worden van deze kennis vanuit de gevoelssfeer als noodzakelijk ervaren, dus komen de feiten en kennis ter beschikking, ofschoon het waakbewustzijn dit alles niet als deel van eigen besef en weten kan aanvaarden. Ik besef zeer wel, dat er spiritisten zijn, die mij kwalijk zullen nemen, dat ik op deze wijze argumenten aan degenen, die kritisch staan tegenover alle vormen van mediumschap, in handen geef. Ik meen echter, dat je ook voor dergelijke dingen niet blind moogt zijn, zeker niet, wanneer je de betekenis en waarde van bepaalde drempels in het bewustzijn tracht te definiëren. Dit voorbeeld geeft mijns inziens een van de punten weer, die ook voor de zogenaamde normale mens van groot belang kunnen zijn.

Indien u meent, dat mediumschap niet het juiste voorbeeld is, laat ons dan even denken aan de vreemde reacties en associatieve uitingen, die op kunnen treden bij bepaalde vormen van narcose. Hier blijft de patiënt vaak langere tijd op de omgeving reageren, zonder dat hij hiervan feitelijk enig besef heeft. Hij blijkt dan opeens te beschikken over een andere woordenschat dan voor hem normaal is. Tot ontsteltenis van de omgeving, zo aanwezig, blijkt daarbij steeds weer, dat reeksen van denkbeelden, gevoelens en reacties aanwezig zijn, die de persoon in kwestie in het dagelijkse leven weigert te erkennen of pleegt te veroordelen en verwerpen. Of om het eens anders te zeggen, er zijn dominees, die godsgruwelijk kunnen vloeken onder narcose; door uw associaties lacht u hierom, maar het is daardoor niet minder een feit.

Dan mogen wij dus nu wel een conclusie gaan trekken. Deze luidt dat reeds zodra de eerste drempel in het bewustzijn is overschreden, de uitschakeling van de direct feitelijke relatie met de omgeving dus, ongeacht de vraag, of hierbij het bewustzijn geheel wordt uitgeschakeld of niet – wij de onderbewuste wereld beheersend op de voorgrond zien treden, waarbij de gevoelsassociatie bepalend blijkt te zijn, zowel voor elke reactie als voor elke constatering. Dit punt zullen wij zo dadelijk van node hebben, wanneer wij trachten nog enige schreden verder te gaan op dit pad.

Nu bestaan er oude indelingen waarbij men bijvoorbeeld in Rome spreekt over de anima als tussenfase bij stof en geest – spiritus. De Egyptenaren spreken over “ba” en “ka”. Hiermede wil men aanduiden, dat er een soort middenstof is, iets onbepaalbaar en wetenschappelijk ook niet verklaarbaar of definieerbaar, dat zou moeten bestaan tussen hetgeen wij de levenskracht of ziel noemen en de stoffelijke wereld. Dit wezen – of moet ik zeggen deze reeks denkbeelden – blijkt te liggen in de gevoelssfeer en wordt dan ook door die gevoelssfeer van de persoon bepaald. Naar men verklaart kan de vormgeving daarvan door de wil gestimuleerd worden. Dit is de zogenaamde astrale wereld, waarin de mens met zijn astraal vermogen of voertuig actief zou zijn. Zodra wij in staat zijn een deel van de wil en eigen kracht over te brengen naar deze irreële wereld, kan men daar dan werkelijke ervaringen opdoen. Astraal is overigens afgeleid, van Astra – ster – en als zodanig geen feitelijke bepaling, maar eerder een verwijs naar de tijden dat men de sferen nog aan de hand van de sterren in zogenaamde kristallijne koepels meende te mogen ontleden. Wanneer wij de astrale sfeer betreden, zelfs met onze wil, zullen wij daarin nimmer alleen creëren wat wij redelijk wensen. Want de redelijkheid en de relatie met feiten is hierin deels weggevallen. Wat ontstaat is in de eerste plaats een projectie van de eigen gevoelens. De astrale wereld is voor de mens een door gevoelswaarden beheerste wereld. Zou men die wereld gaan ontleden, dan moeten wij tot de conclusie komen dat de mens hier steeds weer eigen vorm en toestand wijzigt aan de hand van zijn gevoelens.

Bedreigingen, die misschien in de sfeer wel reëel zijn, worden steeds weer vertaald in termen, die eerder aan een angstdroom doen denken. Voorbeeld? Ik onderga door een buiten mij bestaande invloed een schrikreactie, die voor mij associatieve mogelijkheden heeft met een ervaring, die ik in mijn stoffelijke jeugd eens had. Hierbij werd mijn angst voortgebracht door en gerechtvaardigd door het voor mij pijnlijk aanwezig zijn van vuur. Dus zal ik, wanneer de invloed voor mij kenbaar wordt, deze niet zien, zoals zij geuit wordt, maar zal ik mij opeens te midden van “vuur” bevinden. Ik droom bijvoorbeeld van draken, niet omdat draken ooit voor  mij reëel zijn geweest of hebben bestaan, maar eenvoudig, omdat zij vroeger voor mij het schrikbeeld waren, dat in het donker op de zolder verborgen zou kunnen zijn, wanneer ik als kind in het donker daar nog kolen moest gaan halen. Ontmoet ik nu een mij onbekende kracht, die mij een dergelijke angst inboezemt, dan zal ik een draak menen te zien.

Dit klinkt u misschien wat vreemd in de oren, maar is niettemin waar: de astrale vorm, die reëel bestaat, kan wel door anderen, desnoods uit andere sferen of werelden, bepaald worden, maar de reactie daarop en daarmede de associatieve werking op mijzelf bepaal ik steeds weer zelf krachtens mijn wezensinhouden. Daaruit volgt, dat de feitelijke wereld, de realiteit, in de astrale sferen nog veel verder van de mens af komen te liggen, omdat gevoelsmatige reacties en associaties hier geheel werkelijkheidsbepalend worden. Indien men nog verder door wil dringen op het gebied van de geest, de sferen en bijvoorbeeld lichtsferen en als mens, bewust zou willen betreden, dan wordt men geconfronteerd met iets, wat men wel de wachter op de drempel pleegt te noemen.

Deze wachter op de drempel zou je het best in moderne termen kunnen omschrijven door hem een uitgebeeld minderwaardigheidscomplex te noemen. De mens heeft immers zelfs reeds in de feitelijke wereld en bij zijn feitelijke reacties de voortdurende neiging tot vergelijken. Hij probeert een rangorde tot stand te brengen, waarin hij zelf een plaats heeft. Al, wat boven hem ligt, is goed, wat onder dit beeld zich bevindt, dat hij van zichzelf maakt, is kwaad. Voor zich tracht hij steeds weer in de ogen van anderen hoger op de ladder te staan, dan hij weet in feite te kunnen.

De meeste mensen doen dus, alsof zij heel wat beter zijn dan zij weten te zijn en durven niet te zijn zoals zij zijn, omdat zij doen alsof zij beter zijn. Dit betekent dus wel dat je, geconfronteerd met een ruimere en ijlere wereld, waarin dit zelfbedrog en vooral het bedrog ten aanzien van de omgeving niet meer te handhaven is, associatief opeens alle beelden van eigen tekortschieten naar voren brengt. Deze beelden van het eigen tekort worden dan tot een soort complexe figuur – die meestal amorf is, daar onze fouten zolang wij op aarde zijn nu ook eenmaal geen vaste lijn vertonen – en deze figuur is de dreiging van ons eigen tekortschieten.

Zolang je je eigen falen niet kunt aanvaarden, is het je onmogelijk de drempel naar de Lichtere wereld te overschrijden.

Wij hebben het over de drempelwaarden van het bewustzijn en u zult wel begrijpen, dat bij het bepalen van deze waarden het bewustzijn steeds weer een zeer grote rol moet spelen. Daarom keer ik nogmaals terug naar de meer bewuste zijde van de mens. Wanneer ik leef in een wereld van feiten, zal mijn erkennen van die wereld niet alleen op de feiten zelf gebaseerd zijn, maar afhankelijk zijn van mijn vermogen die feiten te erkennen – dus mijn kennis en mijn vaardigheid -, mijn vermogen om met de feiten te reageren en te werken. Wanneer je de moderne universiteitsstudies beziet, dan ziet men dat het hier voornamelijk gaat om het vergaren van kennis. Naarmate die kennis meer allround is, zal men beter in staat zijn juistere acties op de feiten tot stand te brengen, daar door de erkenning van de feiten zelf een reëler reageren mogelijk wordt.

Nu blijkt, dat men de laatste tijd meer en meer de kennis van feiten tracht aan te vullen door of zelfs te vervangen door wat ik filosofie zou willen noemen. Deze filosofie bestaat uit een reeks van stellingen, die weliswaar op de feiten gebaseerd zijn, maar in feite door de gevoelswaarde associatieve impulsen van de mens, boven de feiten uit en soms zelf divergerend daarvan ontwikkeld wordt. Het wordt dan ook vaak een vervreemding van de nu bestaande en feitelijke werkelijkheid op grond van schijnbaar redelijke argumenten, waarbij de selectie van die argumenten middels gevoelsassociaties tot stand wordt gebracht. Zodra ik filosofisch ga denken, kom ik in een leer te leven, waarin bepaalde feiten niet meer passen. Hoe dit gebeurt, kunt u misschien wel eens informeren bij de een of andere staatssecretaris of zo iemand. Want daar komt dit vaak voor. Wanneer ik nu filosofisch begin te reageren en de feiten of een deel daarvan dus verwaarloos, ontstaat eveneens een bewustzijnsdrempel, welke als drempelwaarde een scheiding tussen de feiten en veronderstellingen bergt, waardoor het op den duur voor het ik onmogelijk wordt op en volgens de werkelijke feiten te reageren.

Om u een voorbeeld te geven: Iemand meet alle elektrische trillingen, maar is niet in staat – al kan dit nu wel – de impulsen die in de hersenen en vooral in de hersenschors voorkomen, te constateren. Hij zegt nu, wanneer iemand stelt, dat dergelijke impulsen zouden bestaan: elektrische stromen zijn meetbaar voor mij, ik weet, hoe alles gemeten moet worden, ik bezit de beste instrumenten voor dergelijke metingen, maar ik meet niets. Dus bestaat het gestelde niet. Toen het encefalogram nog een theorie was, kwam een dergelijke houding bij wetenschapsmensen inderdaad vaak voor. Men baseert zich inderdaad op feiten, althans de nu (in 1969) beschikbare data. Toch is dit geen feitelijk denken en reageren meer. Hier komt afwijzen van een mogelijkheid voort uit de angst zelf te kort te schieten, die steeds weer bij hen die iets bereikt hebben of menen te hebben, om de hoek komt kijken. Dit is dus een beperking van de feitelijke mogelijkheden en ontwikkelingen op grond van een zich alleen op bestaande feiten, en niet op mogelijke afwijkende feiten van morgen willen baseren.

Omgekeerd krijg je te maken met mensen, die bepaalde filosofieën en of ontdekkingen hebben gedaan. Zo heeft iemand bijvoorbeeld op in feite filosofische gronden beweerd, dat de prijsstijgingen tot stilstand zullen komen. In Nederland is zoiets niet lang geleden gebeurd.

Wanneer zo iemand een onverwachte stijging van 4% ziet, kan hij dit niet aanvaarden. Hij kan het feit niet loochenen, maar heeft dit niet verwacht. Volgens hem is dit dus een uitzondering van tijdelijke aard. Zodra dan 0,1% daling optreedt, reageert zo iemand niet met een: wij zijn dus nu nog 3,9% te hoog met de prijzen, maar zegt: “Kijk, nu begint reeds duidelijk te worden hoezeer ik gelijk had”. Het is misschien niet onmogelijk, dat de man nog gelijk krijgt, maar toch stoelt zijn benadering zeker niet op de feiten. Hier hebben wij kennelijk ook alweer te maken met een drempelwaarde, die in het menselijke bewustzijn voorkomt, namelijk, de mens weigert vaak op de feiten te reageren, zodra het ik zich eigen waardigheid en persoonlijkheid associeert met andere, misschien minder in feiten kenbare stellingen en interpretaties. Dit kan overigens evengoed worden gezegd voor kerken, priesters, theologen, wetenschapsmensen, advocaten.

Waarbij ik wil opmerken, dat ik theologen en advocaten bijvoorbeeld niet als werkelijke wetenschapsmensen beschouw. Theologie en wet vormen het onderwerp van een pseudowetenschap, die weinig met de feiten, maar alles met veronderstellingen van doen heeft.

De vervreemding ven de feiten treffen wij in zeer sterke mate ook aan bij hetgeen ik pseudo- of imitatiereligies zou willen noemen. De stellingen, die men koestert, maken de mens dan blind voor feiten. Een esperantist is er bijvoorbeeld van overtuigd, dat alleen Esperanto ooit een algemeen en werkelijk contact tussen de volkeren tot stand zal kunnen brengen. Wanneer je opmerkt, dat er op de wereld veel meer mensen nu reeds Engels verstaan dan Esperanto, zodat Engels misschien een betere wereldtaal zou zijn, acht hij dit een onredelijke stelling, Esperanto is “anders” en daarom zonder meer beter, ja het enige middel voor wereldcommunicatie. Een wederdoper zal vaak stellen, dat je zonder zijn doop geen christen bent. Stel je, dat christen zijn eerder berust op een wijze van leven en geloven, dan op een formaliteit, dan reageert hij met een: natuurlijk, maar zonder de juiste wijze van dopen, die alleen wij hebben, kan je geen goede christen zijn. Voor hem is de doop dus de essentie van het christen zijn, met een voorbij ijlen aan alle waarden van het christendom, die verder ook in zijn eigen leringen steeds weer naar voren komen.

Nu is dit nog “godsdienst”. Maar ook de pseudo religies hebben veel meer vat op de mensen, dan men zou denken. Fascisme bijvoorbeeld is een pseudo religie, die uitgaat van de veronderstelling, dat een bepaald ras, volk, land beter is dan alle anderen. Alles, wat daar feitelijk tegen zou kunnen pleiten, wordt eenvoudig over het hoofd gezien of als leugen, vergissing en dergelijke omschreven. Het communisme doet precies hetzelfde. Zelfs een anarchist is vaak een pseudo religieus mens, daar hij in zijn anarchistische stellingen de noodzaak van het erkennen – op grond van feitelijke verschillen in vermogen, mogelijkheden, verstand enzovoort – eenvoudig ontkent, daar hiërarchie nu eenmaal gezagsverhoudingen met zich brengt. Deze eenzijdigheid vormt wel degelijk een drempelwaarde in het menselijke bewustzijn. Zodra het menselijke bewustzijn echter kan reageren op het niveau der feiten, maar daarnaast deze door interpretaties een andere dan een werkelijke waarde geeft, zo moeten wij aannemen, dat een dergelijke drempel op alle andere niveaus van bewustzijn, denken, besef, eveneens mogelijk moet zijn. Ik kom hiermede tot punten die deel zijn van een geloof voor u, daar het geen constateerbare feiten omvat. Noem het mijnentwege desnoods een pseudo religie.

Wanneer een mens met geestelijke waarden in contact komt, zal hij door zijn eigen benadering, uit de bestaande erkenningsmogelijkheden en voor hem bestaande functionaliteiten of feiten op niet stoffelijk niveau alleen die feiten enzovoort erkennen, voor zich realiseren, die passen in zijn eigen beeld van leven en sfeer. Wanneer iemand overtuigd is, dat alle mensen lelijk zijn, en hij zou bij wijze van spreken terecht komen op een verkiezing van miss of mister world, zo zal hij naar de lelijkste zien, alle punten ten nadele opsommen, zonder op de goede punten te letten en spreken: zie je wel, dat ik gelijk heb. Hij verwaarloost daarbij dan graag het feit, dat hij maar spreekt over 1% of desnoods 5% van het geheel en niet over het geheel zelf. In geestelijke werelden reageert men ook zo. Wanneer men in een geestelijke wereld komt, kan men tussen al het goede, dat daar bestaat, wel iets zien, wat minder mooi of zelfs kwaad is vanuit eigen standpunt. Wanneer men echter het kwade in de geestelijke wereld voor zich verwacht, zal men alle nadruk leggen op dit kwadere en het werkelijk goede eenvoudig weigeren te zien, eenvoudig terzijde schuiven. Ik tracht dan het goede misschien nog wel aan te nemen als aanwezig, als een achtergrond, maar zal daarin niet slagen, wanneer ik het kwade te sterk verwacht, daar mijn gevoelsreacties het gelijk ten aanzien van het kwade doen rationaliseren.

Daardoor wordt het goede voor mij niet goed, maar iets, wat aan het kwade alleen maar extra reliëf geeft en alleen daartoe bestaat.

Laat mij het zo zeggen: Er is een schitterend landschap. Daarin ligt een enkel modderslootje, dat wat ruikt. Zo iemand zal geen afstand nemen van het slootje, of het willen zien als deel van het geheel, terwijl dan door de afstand de reuk niet meer opvalt. Zo iemand blijft bij het slootje staan en zegt: zie, dat gehele schone landschap is een schijn, die alleen maar dient om door het contrast de stank van het slootje extra kenbaar te maken. Op die manier kun je van de meest goddelijke sfeer, de meest goddelijke droom, de meest innerlijke erkenning, iets lelijks maken.

De mens heeft drempels in zijn bewustzijn. Ook lichamelijk bestaan dergelijke drempels: de pijndrempel bijvoorbeeld. Wanneer de feitelijke zenuwsignalen een bepaalde sterkte overschrijden, valt het zenuwstelsel geheel of gedeeltelijk uit tot wederom normale, registreerbare zenuwsignalen gaan overheersen. Dat noemen wij dan de pijngrens. Op soortgelijke wijze blijkt de mens dus bevattingsgrenzen te hebben. Men kan een bepaalde hoeveelheid feitenmateriaal absorberen. Zodra echter de beschikbare hoeveelheid feiten groter wordt dan hetgeen onmiddellijk opgenomen kan worden, beseft men veelal geen van de feiten meer. Theoretisch zou het zo zijn, dat iemand, die geconfronteerd wordt met 10% meer feitenmateriaal dan hij redelijk onmiddellijk kan verwerken, op 90% daarvan dus nog wel reëel zou kunnen reageren. De praktijk wijst echter uit, dat dit zelden het geval is. Integendeel: men reageert op de feiten nog ten hoogste voor 10%, terwijl de juistheid van reactie daarop misschien nog als een toevalstreffer moet worden beschouwd. Associatieve, instinctieve en gevoelsreacties nemen het gehele gedrag over en bepalen zowel denken als handelen. Dit zien wij zeer sterk tot uiting komen op ogenblikken, dat paniek optreedt. Wanneer een overbelasting op gaat treden en desnoods op een enkel punt een grens wordt overschreden, mogen wij dus niet zonder meer aannemen, dat de mens op alle verdere gebieden normaal zal blijven reageren.

Wij moeten aannemen, dat overal waar overbelasting optreedt, zowel geestelijk als materieel, het gehele systeem kan uitvallen en alle geldende beperkingen, voorwaarden, reactiemogelijkheden tijdelijk door andere worden vervangen of ophouden te bestaan.

Een meer materieel bewijs: een aantal wetenschapsmensen maakte een beklimming van een berg mee. Men steeg tot een grote hoogte en was zover gevorderd, dat men voor een verder gaan naar de top extra zuurstof van node zou hebben. Ofschoon de zuurstofarmoede in de eerste plaats bij lichamelijke inspanningen een rol speelde, bleek dat, zelfs bij een langere rust, men niet alleen lichamelijk, maar ook in denkvermogen reageerde. U zou misschien aannemen, dat iemand, die goed kan rekenen, zoals de bekende mathematicus die deelnam aan de beklimming, in dergelijke omstandigheden langzamer zal gaan rekenen. Dit bleek niet het geval te zijn. Maar toen de berekeningen van de mathematicus – berekeningen die betrekking hadden op hetgeen men constateerde – later werden gecontroleerd, bleek in deze een reeks van de meest kinderlijke reken- en schrijffouten te schuilen. Optellen, aftrekken enzovoort bleken onjuist te zijn uitgevoerd. Toch had de man zijn berekeningen onmiddellijk gecontroleerd en daarbij van de gemaakte fouten niets bemerkt. In logische redeneringen van anderen bleken later onlogische elementen te zijn ingeslopen, enzovoort. Daarom is het beter aan te nemen, dat, zo door grote belasting een deel van het wezen uitvalt, of niet meer normaal reageert, dit voor het geheel eveneens zal gelden. Gelijke inspanningen zullen ook over het algemeen gelijke resultaten met zich brengen, waarbij de aard van de inspanning van minder betekenis blijkt te zijn dan de intensiteit daarvan. Zo blijkt bijvoorbeeld hersenwerk gelijkelijk vermoeiend te zijn voor het gehele stelsel van de denker net als arbeid voor degene, die met zijn spieren werkt.

De meesten begrijpen dit niet zo goed, daarom wil ik nog even uitweiden. Degene, die met de hersenen werkt, zal de hersencellen inspannen, waardoor deze een grotere bloedtoevoer van node hebben en uit het bloed meer zuurstof en voedingsstoffen gebruiken. Vermindert de toevoer van bloed en voeding – zuurstof naar de hersenen – dan ontstaan onmiddellijk foute of tragere reacties. Dit weet men gemeenlijk wel. Maar wanneer de cellen meer voedsel en zuurstof gaan gebruiken, dan kunnen wij ook stellen dat er dus in de cellen een snellere stofwisseling optreedt. Nu weten wij van spierweefsels, dat de actie middels de stofwisseling stoffen in het bloed brengt, die wij vermoeidheidsstoffen noemen. Nu blijken bij hersenactiviteit deze stoffen in veel mindere mate geproduceerd te worden. Men zou nu kunnen redeneren, dat de vermoeidheid dus denkbeeldig zou zijn, althans deels. Maar men kan aan de hand van de feiten beter stellen, dat de hersencellen, different ten aanzien van spierweefsel, naast de als vermoeidheidsstoffen geregistreerde omzettingsproducten, ook nog andere producten met soortgelijke werking afscheiden, wat niet alleen de optredende vermoeidheid door het gehele lichaam verduidelijkt, maar eveneens verklaart, hoe door zuurstoftoevoer, gepaard gaande met rust, wel het denken weer alerter en helderder wordt, doch de vermoeidheid onder deze condities niet eerder of sneller verdwijnt, als bij spiervermoeidheid het geval is.

Dit was echter een terzijde, een interessant punt, dat mij al sprekende te binnen schoot.

Wanneer wij nu weer terugkeren tot de drempelwaarden van het bewustzijn, kan ik in ieder geval constateren, dat elke drempel een totale reactie en mogelijkheid verandering voor het ik omvat. Daarnaast kan ik opmerken, dat de feitenwaarden van uw eigen stoffelijke wereld reeds bij het bereiken van de eerste bewustzijnsdrempel onbelangrijk worden, daar gevoelsmatige reacties en associatieve waarden de betekenis van de feiten dan geheel overnemen. Verder blijkt, dat elk bereiken van een drempel en elk overschrijden daarvan dus ook, in zekere zin een sterkere en minder beheerste uiting van zelfs de meest verborgen waarden van het ik ten gevolge heeft. Hierdoor zal het veel moeilijker zijn tot een bewuste, beheerste en redelijk nog te volgen reactie op de feiten te komen, wat betekenis heeft en invloed ten aanzien van stoffelijk zowel als geestelijk leven, en een rol speelt zowel bij esoterie als magie. Ik meen dat de grote fout, die men op aarde maakt, vaak het vermengen van gevoel, associatieve reactie, en feiten constatering en feitelijk denken is. Deze beiden moeten weliswaar weer samengaan, maar kunnen niet onbestraft gemengd worden. Op het ogenblik, dat ik feitelijke erkenningen en associatieve waarden ga vermengen, kom ik tot een irreële waardering van de feiten en daarmede vaak tot chaotische toestanden in mijzelf, of een verwijdering van mijn feitelijke mogelijkheden.

Dit geldt voor elke wereld. Wanneer ik op aarde echter de feiten afzonderlijk bezie, aan de hand van die feiten eerst mijn conclusies trek en dan eerst mijn gedrag in verband met die conclusies associatief of gevoelsmatig bepaal, houd ik een zekere scheiding tussen deze twee delen van mijn bewustzijn in stand. Dit betekent dat mijn reactie, ofschoon geheel gebaseerd op mijzelf, mijn onderbewuste waarden en mijn gevoelsinhoud mede vertegenwoordigende, toch op de feiten zelf gericht blijft. Wanneer ik een dergelijke scheiding bij het betreden van een andere wereld in stand zou kunnen houden, zou ik allereerst komen tot een feitelijke erkenning van mijn ogenblikkelijke toestand, de noodzaken en mogelijkheden zien die daarin feitelijk liggen en eerst daarna tot een gevoelsmatige reactie overgaan. Maar ja, een geest heeft nu eenmaal niet zo scherp gescheiden waarden als het menselijke brein met zijn afzonderlijke registratie van feiten, herinneringen en gevoelswaarden. De gevoelsimpulsen en de associatieve reacties liggen bij de mens, zoals u zult weten, hoofdzakelijk vast in de hersenschors, die het jongste deel der hersenen vormt.

Hersenschors heb je als geest eigenlijk niet. Toch is de mogelijkheid, om een scheiding te maken wel aanwezig: de gewoonten, die wij materieel hebben, kunnen wij immers overdragen op het ik, zodat zij ook in een andere wereld werkzaam blijft. Zelfdiscipline is immers het totale reageren en kan dit beheersen. Hierdoor zal de eigen benadering ten aanzien van alle waarneming en feit beheerst blijven, ook wanneer de zichtbare, de materieel kenbare feiten wegvallen. Als geest kan ik dan het volgende verschijnsel zien: ik kom in de astrale sfeer, word geconfronteerd met een vorm, maar weet nu, dat deze vorm niet is, zoals ik deze zie. Er ontstaat een dubbelbeeld, iets wat doet denken aan het beeld, dat iemand heeft, die dicht bij delirium tremens staat. Dit is misschien geen vleiende, maar wel een van de beste vergelijkingen. Men weet immers nog, dat de roze olifantjes of slangen en lichtgroen gestippelde muizen niet reëel zijn, terwijl het gezicht van de bartender daarachter wel werkelijk is. Zo iemand kan nu wel zijn reactie op de beelden van het delirium voor zich niet geheel onderdrukken, maar kan nog redelijk blijven converseren met het wel werkelijke beeld van de bartender. Wanneer ik in de astrale sfeer ben en in mij is de associatieve reactie vuur, dan zie ik mij nog steeds door vuur omringd.

Maar ik zie gelijktijdig in, wat de werkelijke oorzaak is van dit zien van vuur. Hierdoor kan ik het vuur als het ware in zijn werking beperken, het domineert mij niet meer. Hierdoor kan ik het overwinnen.

Zou men verder gaan naar de lichtere sferen en met de beruchte wachter op de drempel geconfronteerd worden, zo zal hetzelfde gelden. Ik weet nu dat die wachter er niet werkelijk is, want hij is geen reële gestalte, maar een projectie die uit mijzelf voortkomt. Mijn feitelijke waarneming zegt mij nu: hier is niets, zelfs wanneer mijn associatieve erkenning gelijktijdig zegt: hier is een monstrum. Ik kan nu beseffen, dat dit monstrum iets is wat ik zelf projecteer en daardoor de moed vinden om het te negeren. Ik laat het beeld achter mij. Bij het wederom in andere richting overschrijden van de drempel zal de associatie met de toestand mij misschien het monster wederom doen ervaren, maar ook nu vrees ik het niet als iets, wat buiten mij staat.

Het is dus mogelijk voor iemand, ook buiten eigen wereld en sfeer, door erkenning van het wezen, de optredende associaties te overwinnen.

Herhaalt men dit proces vele malen, dan komt het ogenblik, dat men in staat is het totaalbeeld, dat de associaties vormen, in onderdelen te ontleden. Men ziet dan in, waar vandaan zij stammen, wat verkeerd werd gedaan en welke verkeerde reacties en interpretaties dit alles tot stand brachten. Dan komt men misschien zelfs zover, dat men de wachter op de drempel niet meer als een wezen ervaart, dat kan aanvallen, dreigen of belemmeren, maar eerder als een soort tentoonstelling van de gevaren, die in het ik schuilen – zodat daarmede rekening kan worden gehouden. Zo wordt de schijnbaar zo negatieve wachter op de drempel opeens een positieve factor, daar hij mij duidelijk maakt op welke punten ik onjuist pleeg te reageren en mogelijk zelfs in de lichte werelden, die ik zoek te betreden, onjuist zou kunnen reageren. Hier wordt de drempel van het bewustzijn wel degelijk tot een geheel anders iets. De waarde van de drempel wordt telkenmale kenbaar bereikt, op het ogenblik, dat het besef dat ik van een wereld heb, niet zonder meer gelijk valt met mijn eigen besef. Wel kan men stellen, dat er dan een zekere drempel komt te liggen tussen feit en persoonlijke werkelijkheid, de buiten het ik bestaande werkelijkheid en de persoonlijke associatie op grond daarvan. Wanneer die waarden door een verschil tussen de feitelijke wereld, waarin ik pleeg te leven en de wereld, die ik ga betreden, groter en hoger wordt, dan kan ik de drempel alleen overwinnen door de associatie steeds meer los te maken van de feiten. Dan kan het gevoel nog steeds bepalen, wat men ziet in een hogere sfeer en wereld, zal het mede bepalen, hoe men daar reageert en converseert, maar men zal niet meer in de vaststelling van normen, vormen en feiten hierdoor bepaald worden.

Indien u ook dit hebt kunnen volgen, kan ik nu mijn inleiding langzaamaan gaan besluiten. Het geheel van het door mij gestelde heeft ten doel u duidelijk te maken, dat op elk niveau, zelfs op het meest materiële, het belangrijk is, de drempels en de waarden daarvan in eigen bewustzijn te leren kennen. Je moet weten, op welk punt je erkenning van feiten beheerst zal worden door emotionele belastingen. Je moet weten, op welk punt associatie dreigt de feitelijke constatering geheel te overheersen. Zodra je dit weet, kun je op aarde reeds veel betere resultaten behalen.

Je kunt op deze wijze ook resultaten behalen, die door de meeste mensen onmogelijk of onaanvaardbaar worden gezien.

Een aardig voorbeeld van mogelijkheden, die krachtens de aard van het ik, de juiste erkenning van de feiten als gescheiden van eigen associaties mogelijk zijn, is het volgende: In Frankrijk heerste ziekte in de zijdenrupsencultures. Men zocht een professor aan om hier op onderzoek te gaan naar de oorzaken. Hij ging echter niet zelf, doch zond als assistent Louis Pasteur. Pasteur, die niets van insecten afwist, ging eerst eens bij een bekende insectenkenner in de streek op bezoek. De man had op tafel verschillende witte dingetjes liggen. Pasteur merkte op: “Wat zijn dat voor dingen?” Waarop de man reageerde met: “dit zijn poppen”. Pasteur nam er een op en zei: “Ze rammelen ook nog. Wat zit erin?” De deskundige antwoordde: “Een rups. En dit zijn nu de rupsen, waarvan u de ziekte moet zoeken”. Waarop Pasteur, maar dan in het Frans, ongeveer reageerde: “Gunst, wat leuk!” Vanuit de huidige verering van feitenkennis zou men moeten aannemen, dat Pasteur daar niet veel tot stand kon brengen. Hij wist immers niets van insecten, laat staan van zijderupsen af. Maar het resultaat was anders. Pasteur constateerde niet alleen, dat er van twee ziekten sprake was, maar vond ook de middelen om die ziekten te bestrijden.

Waaruit weer blijkt, dat de verering van alleen kennis onjuist is, daar zij alleen nooit voldoende is. Kennis is een bijkomstigheid, zodra de mentaliteit op zich maar juist is. Mentaliteit is instelling ten aanzien van het leven.

Nu mogen wij zeggen, dat Pasteur door zijn eigen instelling – mogelijk zijn vermogen, om achter de grens van de feiten juist te associëren, zonder de feiten uit het oog te verliezen – werkte op een niveau waardoor het hem haast intuïtief mogelijk werd de noodzakelijke kennis te verwerven, zo ver dit voor de oplossing van zijn probleem noodzakelijk was. Maar daarvoor moest ook Pasteur een grens overschrijden, een grens, die velen in deze tijd niet kunnen overschrijden: de grens die gevormd wordt door de stelling, dat kennis en resultaat onvervreemdbaar met elkander verbonden zijn. Kennis is een middel tot bereiking, maar niet meer dan dit. Zij is instrumenteel bij de omschrijving van de bereiking, maar verder is zij vaak niet noodzakelijk. Geestelijk zou men op gelijksoortige wijze kunnen reageren en als mens denken, dat voor alle geestelijke bereiking de kennis van de sferen enzovoort noodzakelijk en bepalend is. Maar die kennis is niet zo belangrijk, wanneer je de drempel van deze instelling maar kunt overschrijden. Men zou misschien zelfs kunnen zeggen: de drempelwaarde is de instelling van het ik volgens het maximum van de mogelijkheden, die dit ik bezit. Zodra de instelling op een doel er is, of dit doel nu reëel – feitelijk – is of niet, zullen de kennis en zelfs de rangschikking der feiten beantwoorden aan het gestelde, zodat men zelfs in de stoffelijke wereld meer kan bereiken. Aan de andere kant zullen alle geestelijke waarden ondanks onze persoonlijke associaties, die daar een grotere nadruk krijgen, binnen een gelijksoortig patroon vallen. Er blijven voor het ik ook dan nog twee afzonderlijke werelden bestaan, de persoonlijk beleefde en de objectiever geconstateerde – maar die worden door de juiste instelling van het ik tot een grotere harmonie gebracht.

Stel dat iemand in een geestelijke wereld bewust wil zijn en wil werken. Zijn reactie daar zal, zeker voor de doorsnee mens, voor 999 per 1000 associatief zijn. Maar wanneer geen beperking wordt gesteld tussen de associatieve beleving en de feiten op geestelijk terrein en zelfs van de materie, overschrijden wij de grens van het onvoorstelbare. Wij komen nu op grond van feiten plus associaties tot een omschrijving van de geestelijke wereld, die bruikbaar is voor onszelf.

Hierdoor zijn de feitelijke waarden van die sfeer binnen de eigen wereld kenbaar en bruikbaar geworden. Misschien was dit wel het belangrijkste punt, dat ik in mijn inleiding aanstipte. De drempelwaarden zijn waarden, die in onszelf liggen. Zij vormen steeds weer de begrenzing tussen onze instinctieve of gevoelsmatige reacties en de feiten. Zodra wij beiden als afzonderlijke gebieden erkennen, kunnen wij de drempel overschrijden, daar wij in staat zijn onze associaties op de feiten te projecteren zonder deze gelijktijdig als afzonderlijke feiten te beleven. Hierdoor worden de mogelijkheden in de feiten, ook wanneer wij volgens eigen wezen en wezensinhouden te werk gaan, steeds groter.

Wie dit in de praktijk weet te brengen, esoterisch, magisch, wetenschappelijk of anderszins, zal ontdekken, dat de mens die de drempels en de waarde van de drempels in eigen bewustzijn leert kennen, in staat zal zijn deze grenzen te overschrijden en te beheersen. Drempels zijn geen gesloten poorten, het zijn als het ware kleine verhogingen, die de bewustzijnsvloed tijdelijk tegenhouden, maar die door ons met enige moeite overschreden kunnen worden. Wij dienen echter te beseffen, dat zij er zijn, anders struikelen wij er over en verliezen ons evenwicht, onze beheersing. De waarden van de drempels, hun betekenis voor ons, kan ons helpen de beheersing te behouden onder alle omstandigheden. Wie niet wenst te struikelen, of de beheersing over  zichzelf te verliezen, zal er goed aan doen het voorgaande nog eens nader te overwegen.

Vragen.

  • Als ik het goed begrepen heb, leeft de mens in twee vlakken van bewustzijn, namelijk gevoel en verstand. Welke van die twee is bepalend voor zijn vordering in geestelijk opzicht?

De veronderstelling waarvan u uitgaat, is niet geheel juist. De mens leeft niet op twee of slechts twee vlakken, maar in het menselijk bewustzijn bestaan twee van elkander te scheidden vlakken van actie en waarneming, welke voor een goede bewustwording en geestelijk functie, tezamen moeten werken op de juiste wijze. Dus niet als eenheid met elkander vermengd, maar als afzonderlijke erkenning van feiten – men kan hiervoor ook zeggen: absolute redelijkheid, – en emotionele en persoonlijke reacties met associatieve tendensen, waarbij de reële erkenning de mogelijkheid van een persoonlijk gevoelen en reageren inhoudt, zonder dat hierdoor het gevoel voor de werkelijkheid wordt geschaad. Voor de geestelijke bewustwording is het belangrijk, dat men weet, wat de feiten zijn. Illusies leveren namelijk geen bewustwording op, omdat zij niet een contrast met eigen wezen kunnen vormen en daarvan niet los staan. De feiten doen dit wel. De persoonlijke reactie op feiten, die als zodanig erkend worden, maakt het dan mogelijk eigen ervaring en reactie bewust te constateren, zo eigen onvolkomenheden te erkennen en eventueel te suppleren. Dat is in feite bewustwording: uitbreiding van besef, en harmonisatie, evenwichtige afronding van het besef.

  • Is de bewustzijnsdrempel bij elke mens afhankelijk van opvoeding, jeugd, milieu? In hoeverre zijn de incarnaties van het ego daarbij betrokken?

De drempelwaarde wordt daardoor meestal wel bepaald, de drempel zelf meestal niet. De drempelwaarde is de betekenis, die de drempel voor bewustzijn en bewustwording heeft. De drempelhoogte geeft aan, in hoeverre een volledige of niet volledige scheiding van twee bewustzijnsvlakken of erkenningsmogelijkheden tot stand is gekomen. Verhoging van drempelwaarde betekent echter niet noodzakelijkerwijze een afname van drempelhoogte.

Incarnatie, jeugdbelevingen, zelfs prenatale belevingen en traumata zijn dus allen deel van de associatieve reacties van de mens. Zij behoren mede tot zijn onderbewustzijn en bepalen zijn interpretatie van en reactie op de feiten. Zij kunnen dus de intensiteit van de persoonlijke reactie en tot op zekere hoogte zelfs de waarde daarvan bepalen, maar beïnvloeden niet noodzakelijk de drempelhoogte of de bestaande mogelijkheid van het maken van onderscheid tussen feiten en de persoonlijke – associatieve – sfeer. Deze drempelhoogte zal in vele gevallen wel mede bepaald worden door de tijdens de opvoeding vaak meegegeven neiging, om alles, wat niet tot de persoonlijke sfeer behoort, te ontkennen. Dan ontstaat vaak een verhoging van deze drempel.

De eigenlijke drempelwaarde kan mede nog bepaald worden door het al dan niet aanwezig zijn van sporen van hoger geestelijk bewustzijn, die immers soms tot de geestelijk lagere of zelfs de stoffelijk redelijke sfeer door kunnen dringen.

  • Verwekken die hogere geestelijke waarden ook in de logi-waarden een zekere drempel – dus tussen logische waarden en andere inhouden?

Neen. Zo is geen definitieve waarde van de drempel aan te geven, omdat het hoger geestelijk bewustzijn niet een vertekening der feiten in de reële sfeer hoeft te betekenen, maar wel vaak een groot detailbesef, een betere detailkennis en zo een scherper inzicht met zich kunnen brengen. Er wordt dus geen drempel tussen logische waarden en andere inhouden van het ik noodzakelijkerwijze hierdoor veroorzaakt. Men zal zelfs eerder een feitelijke logica van hogere orde kunnen hanteren als gevolg van sporen van hogere geestelijke inhouden, die tot het dagelijks bewustzijn van de mens doordringen. Theoretisch kan men hier geen grenzen stellen. In de praktijk kan echter wel een grens worden gesteld, omdat de mens, die de hogere logica zonder meer leert gebruiken, daarmede het geniale benaderd heeft en zo, vanuit het standpunt ven de gewone mens, krankzinnig is, tenzij die krankzinnigheid voor anderen nut afwerpt, in welk geval men liever van geniaal blijft spreken.

  • Is het mogelijk een hogere geestelijke wereld of andere werkelijkheid te stellen en dan te stellen, dat het optreden van andere dimensionale verhoudingen in feite ook drempels betekent, die onze wereld afscheiden zogezegd?

U kunt natuurlijk alles stellen. Maar voor uzelf is dit heel moeilijk waar te maken, tenzij u eerst weet te komen tot een werkelijkheidsvervreemding en dus ook een vervreemding van de feitelijke samenhangen en feiten, zoals deze normaal voor u optreden. Wat, zoals u weet, voor het nuttig stellen van een tweede werkelijkheid noodzakelijk is ….

  • Dit is dus geen drempelwaarde, maar eerder een ander patroon geworden?

 Ik vrees, dat wij elkaar op het ogenblik niet geheel goed begrijpen. Wanneer wij spreken over een werkelijkheidsvervreemding, dan betekent dit als het ware met je rug naar de feiten gaan staan, om een deel daarvan in een weerkaatsing waar te nemen. Het betekent dus niet zonder meer, dat je verder van de werkelijkheid af komt te staan, of dat je alles opeens  anders beleeft. Het betekent alleen, dat je de totale werkelijkheid niet geheel aanvaardt en slechts een deel daarvan blijft beseffen en op grond daarvan een aanvulling van details en mogelijkheden schept, zover die in het waargenomen deel van de werkelijkheid dus niet aanwezig waren om zo een andere sequentie op grond van een deel der werkelijkheid te concipiëren, waarmede mens dan kan werken.

  • Is een mudra de uitdrukking van een geestesgesteldheid die streeft naar evenwicht tussen de associatieve en rationele sfeer? Zou u terzake van de zogenaamde Devaja mudra iets willen zeggen? De handhouding, waarbij de handen worden gevouwen en de middelvingers worden gestrekt, terwijl de licht gebogen toppen tegen elkaar worden gelegd.

Ik kan daar natuurlijk wel een hele verhandeling over gaan houden, maar dit valt  buiten ons onderwerp.

Wij kunnen stellen: de mudra is over het algemeen gebaseerd op instinctief lichamelijke reacties, welke bepaalde emotionele inhouden zouden kunnen uitdrukken, maar vaak ook kunnen opwekken. Hierbij moet bedacht worden dat gebaren plus stemmingen tezamen bepaalde veranderingen tot stand kunnen brengen in de stroom van levenskracht, bepaalde endocriene secreties, terwijl ook een tempoverandering of vertraging van bloedsomloop en hartslag mede hierdoor tot stand kan worden gebracht.

De mudra is dus gebaseerd op concepten, die op zich niet redelijk zijn, geeft als grondwaarde instinctieve uitbeeldingen, welke grote associatieve inhoud plegen te hebben en dienen veelal om een associatief begrip mogelijk te maken ten aanzien van theoretische en soms ook feitelijke hogere waarden. De door u bedoelde mudra – ik weet niet, of het met deze vingers zo gemakkelijk gaat…ja, het is dus deze …- heeft een beschouwingswaarde, die gelijktijdig de poort van inwijding en de ontmoeting van werelden symboliseert, waardoor een hogere wereld geconcipieerd zal kunnen worden. Zij dient hier dus als beschouwingswaarde. Maar door de wijze, waarop men de houding juist aanneemt, ontstaan in het lichaam afwijkingen van zenuwstromen, invloeden, spontaan emotionele reacties met inwerkingen op het klierstelsel enzovoort, waardoor een sterker zich verdiepen in de denkbeelden mogelijk wordt en gelijktijdig een – zij het vaak gedeeltelijke – verhoging wordt bereikt van de ervaringsbewustzijnsdrempel, dat wil zeggen de directe reactie op zintuiglijke  prikkels. Hierdoor wordt natuurlijk het vermogen tot concentratie en vaak ook de invloed in de meer associatieve wereld verbeterd.

  • Waarom wordt er eigenlijk gesproken over de drempelwaarden van het bewustzijn en waarom niet over drempels?

Omdat de drempel een bepaalde waarde – betekenis – heeft en ons onderwerp op de eerste plaats ons bracht bij de betekenis, die deze drempels hebben, en de mogelijkheden die daarin kunnen schuilen. Zouden wij spreken over de drempels, dan zouden wij in de eerste plaats moeten spreken over de drempel zelf, dus over de bestaande grens – op velerlei terrein van het bewustzijn overigens – dus in de eerste plaats over de drempel zelf, zijn structuur, reden van bestaan enzovoort. Spreken wij echter over drempelwaarden, dan trachten wij duidelijk te maken, wat deze drempels voor de mens betekenen en kunnen wij de daaruit voortkomende fenomenen ontleden, zodat het mogelijk is meer praktische conclusies te trekken. Spreken wij over de drempelhoogten, dan zullen wij terecht komen enerzijds bij een bespreking van het zenuwstelsel en de functie daarvan, anderzijds persoonlijke instelling en gedachtewereld tegenover een bestaande werkelijkheid. Hierdoor wordt namelijk de drempelhoogte bepaald. In de titel werd over drempelwaarden gesproken, omdat dit de beste mogelijkheid was het door mij behandelde onderwerp juist aan te duiden.

  • Zijn er hij mystieke ervaringen verschillende drempelwaarden?

Elke ervaring, die men mystiek – en dus innerlijk – doormaakt, wordt voor het ik gekenmerkt door verschillende drempels, die voortvloeien uit het eigen vermogen tot ontkenning van de schijnzekerheden, die men voor een rationalisatie van de eigen wereld nodig heeft gehad.

Hoe verder je dus gaat in een mystieke beleving, hoe groter het aantal feitelijke drempels is, dat je zult moeten overschrijden, daar tijdens de werkelijke mystieke belevingen een versmelting plaats vindt met een totaalwaarde waarbij eigen begrippen, voor behouden en rationalisaties van een ego geen rol meer mogen spelen, daar anders de beleving onmogelijk is.

  • De ervaring is toch spontaan en niet een achtereenvolgens overschrijden van drempels?

De ervaring daarvan door het werkelijke bewustzijn lijkt spontaan, omdat het gebeuren zelf zich aan de redelijkheid onttrekt en daarna grotendeels aan alle mogelijkheid tot registratie. De moeilijkheid bij de meeste mensen is, dat zij aannemen, dat geestelijke waarden en ervaringen of zelfs gevoelservaringen definieerbaar zijn in menselijke woorden en menselijk logische begripscombinaties. Dit nu is niet juist. Daardoor is een omschrijving niet mogelijk en vaak zelfs niet een meer concrete realisatie van het werkelijk ervarene. Bij de mystieke beleving overwint men de drempels wel. Door voornoemde moeilijkheden ervaart men dit veelal echter niet als het overwinnen van drempels, maar eerder als het wegvallen van iets. Het lijkt op een wegvallen van sluiers, zodat men zich voor kan stellen, dat het langzaamaan lichter, lichter en lichter wordt, tot de beleving een top van licht bereikt. Waarna de sluiers betrekkelijk snel weer toenemen tot de normale toestand is bereikt. Die sluiers – gezamenlijk -, geven dan de drempelwaarde weer, die ligt tussen bereiking en normale toestand. Het menselijk begrip ziet de drempels echter niet als wat zij zijn, doch ondergaat ze eerder als deel van een proces, omdat bij de mystieke ervaring de eigen wil als het ware buiten spel wordt gezet.

  • Hoe kun je als stoffelijk mens met zekerheid constateren, dat je een wachter op de drempel gepasseerd bent?

Hoe kun je constateren, dat je je teen gestoten hebt? Door je reactie. Hetzelfde geldt voor een wachter aan de drempel. Dit is namelijk een beleving met een vaak wat nachtmerrieachtig karakter die men zich wel degelijk zal herinneren. Het beeld van de wachter is bij waakbewustzijn wat vaag, zoiets als een halfvergeten droom, maar de emotie blijft bestaan. De herinnering is echter altijd nog concreter dan die van de geestelijke wereld, die u na het overwinnen van de wachter betreden hebt, daar u daarvoor in de stof veel minder mogelijkheden tot associatie zult bezitten. Het nachtmerrieachtige is echter geen hopeloze, doorgaande nachtmerrie, maar slechts een facet van een “droom” die verder elementen van vreugde, rust, verheugd-zijn in hoge mate bevat. Misschien is daarom de omschrijving die volgt nog juister: een nachtmerrieachtig moment in een vreugdige droom.

  • Moet dat altijd tijdens de slaap gebeuren?

Het moet in de mens zelf gebeuren en dit kan gemeenlijk alleen gerealiseerd worden, wanneer onmiddellijke binding met de omgeving en de opname van zintuigelijke prikkels uit die omgeving tot het uiterste beperkt worden.

Ik mag nu besluiten. Wij hebben getracht iets te zeggen omtrent de waarden van de drempels, die in het menselijk en geestelijk bewustzijn bestaan. Het kennen van deze waarden op zich kan ten hoogste nuttig zijn ter oriëntatie. Het overwinnen van dergelijke drempels en het gebruik van de waarden en mogelijkheden die aan het overschrijden van een drempel verbonden kunnen zijn, is meer een praktische zaak. Ik wijs u op de praktische betekenis: Realiseer u dat uw mening niet van belang is, zodra het om de beschouwing van feiten gaat.

Tracht ook niet de feiten te verklaren – dit is een associatief proces – maar constateer eerst.

Na het bewust omschrijvend constateren van een feit of toestand moogt u de associatieve en gevoelskant laten spreken. U zult dan steeds voor uzelf juist op het feit kunnen reageren. Dit brengt ontwikkelingen met zich. Maar steeds weer dient u ook dan de tijd te geven om te zien naar de feitelijke toestand, zonder u toe te staan deze te interpreteren of op enigerlei wijze betekenis te geven. Eerst daarna kunt u voor u zelf weer op de meest juiste wijze verder associëren en reageren.

Op het ogenblik dat u feitelijke argumenten en gevoelsargumenten dooreenmengt, maakt u het uzelf en anderen onnodig moeilijk. Geef toe dat uw gevoelsargumenten gebruikt zullen worden, waar uw feitelijke argumenten tekortschieten, zodat zij een teken zijn van gebrek aan feitenmateriaal. Realiseer u omgekeerd dat u al te vaak feitelijke argumenten alleen gebruikt, om uw gevoelsargumenten voor anderen aanvaardbaar te maken. Deze zelfkennis stelt u in staat te begrijpen wat voor u werkelijk en wat voor u persoonlijk belangrijk is.

Het persoonlijke kunt u soms overdragen op anderen, maar nimmer aan anderen opleggen. Hun reacties zullen immers altijd anders zijn dan u zou verwachten. Datgene wat feitelijk is, hoeft u niet aan anderen op te leggen of over te dragen, dit spreekt voor zich en is, zodra het bemerkt wordt, klaarblijkelijk.

Bij alle innerlijke processen moeten wij wel van elke voor de mens nog mogelijke objectiviteit overgaan tot zuiver subjectieve constatering, ervaring en beleving. Deze subjectiviteit dient, zover wij deze in eigen wereld hanteren, beschouwd te worden als een persoonlijke zaak. De innerlijke verlichting, zelfs de openbaring in het eigen ik, zal eerst werkelijk bruikbaar voor ons worden, indien wij haar losmaken van de feiten en daarnaast stellen, zodat vergelijken mogelijk wordt. Alleen zo kunnen reële resultaten op grond hiervan bereikt worden.

Ten laatste: ofschoon de mens voor zich zoekt alle dingen te verklaren, dient u te beseffen, dat het niet verklaarbare feit een feit blijft, terwijl een verklaring, niet door feiten gesteund, een theorie blijft, een niet-feitelijk iets. Indien u het onverklaarbare feitelijk ontmoet, tracht geen gevoelsmatige verklaring te geven, maar zo u er een van node hebt, kies de eenvoudigste verklaring die u vinden kunt als werkhypothese, en reageer dan gevoelsmatig in verband met de gevonden verklaring. Zo blijft u dicht bij de werkelijkheid, zonder de persoonlijke waarde in het leven te verliezen.

image_pdf