4 juli 1958
Allereerst moet ik u erop wijzen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Vandaag zou ik eens willen spreken over de Druïden.
De Druïden vormden een lange tijd een theocratie, die haar gezag ontleende aan de Germaanse en Keltische Goden. Zij vormden een aparte kaste binnen verschillende volkeren, zonder banden aan het gezag en beriepen zich voor hun wetten en besluiten op zeer oude overleveringen. Hun invloedsgebied was zeer groot. Ten tijde van Jezus’ geboorte werden bv. verschillende gebruiken van de Druïden in Brittannië beschreven, gebruiken die thans nog door zogenaamde wijze mannen in de buurt van het Hoggar gebergte in ere worden gehouden. Nu nog kunnen wij de invloed van de Druïden terugvinden in Afrika bij de Tarqui en de Druzen. Het geheel van de gebruiken berust op het geloof, dat alle dingen in de natuur bezield zijn, waarbij bepaalde Goden of krachten, beheersend zijn voor bepaalde gebieden. De Druïden hadden op deze bezieling van alle dingen, en de mogelijkheid zo de ziel van alle dingen te beïnvloeden, een magisch stelsel. Daarbij valt op, dat een groot deel van deze magie georiënteerd is op astrologische wetten. Men houdt bij bezweringen en offers rekening met het dierenriemteken, dat aan de horizon te zien is, terwijl ook de standen van de planeten hun invloed doen gelden. De heersers van alle plechtigheden zijn echter de maan en de zon. Daarbij is de maan in de eredienst belangrijker dan de zon.
De priesters zelf, oorspronkelijk uit het volk voortgekomen, hun korps door keuze vergrotende, waarbij elk zijn eigen leerlingen en opvolgers opleidt, vormden al snel een afzonderlijke stand met geheel eigen wetten. Men kon als Druïde bijvoorbeeld geen vrouw huwen die niet uit een geslacht van Druïden stamde. Het gevolg was, dat de Druïden, of wijze mannen, al zeer snel dezelfde kaste vooroordelen vertonen t.o.v. de gewone mensen als de Brahminen in het kastenstelsel van Indië. Een zuivere overlevering van magisch en priesterlijk weten, gaande van geslacht op geslacht, wordt hierdoor natuurlijk wel in de hand gewerkt. Veel schriftelijke overleveringen bezaten de Druïden niet. Wel hadden zij symbolenschrift – runen – dat gebruikt werd bij het onderricht op de z.g. Druïdescholen. Mensen die niet uit een Druïdefamilie stamden, konden namelijk onder bepaalde omstandigheden toch in deze stand binnentreden. Daarvoor moesten zij afstand doen van alle familie- en stambanden. Na onderricht krijgen zij lagere functies. Naargelang bekwaamheid werden zij opgeleid voor bepaalde takken van de priesterlijke dienst. Zij konden o.m. oorlogspriester worden – bezweringen, wichelaars – alleen voor zogenaamde kleine orakels. Daarnaast bestond voor de besten de mogelijkheid geneesheer te worden, of geschiedkundige en bard. Ook deze laatsten hadden het recht kleine orakels te geven. Veel verder kwamen de gewone mensen meestal niet.
Bij de vrouwen vinden wij de wijze vrouwen. Zij zijn haast allen kruiddeskundigen, soms ziensters. Meestal bekwaam in de leer van de vergiften. Zij traden bovendien meestal op als hoedsters van de openbare zedelijkheid. De mannen die in de orde der Druïden geboren waren, beoefenden verschillende wetenschappen, waaronder zelfs weerkunde. De belangrijksten werden echter zogenaamde wijze offeraars. Onder deze titel verborgen zich de magiërs die de grote rituele plechtigheden leidden. Zij waren vaak bekwame necromanten, doden bezweerders, die geesten op konden roepen. Praktisch allen die een direct deel hadden aan de grote offerdiensten in uitvoerende functie, waren verder geschoold in het zogenaamd “werpen van de geest”. Zij konden dus waarnemen in tijd en ruimte, terwijl zij soms ook hun invloed op grotere afstand merkbaar konden maken. Verder kenden zij telepathisch contact met de Druïdedorpen.
Direct onder de offeraars stonden de rechters. Deze priesterlijke rechters waren zo gevreesd, dat het optreden van één enkele Druïde vaak voldoende was om een machtig vorst te doen vallen. De Druïde sprak het oordeel uit en niemand had de moed hiertegen op te komen, want achter de Druïde stond immers de verschrikkelijke macht van horden demonen. Onder de rechters stonden de leermeesters. Zij waren zangers en barden, hadden kennis van kruiden en giften, terwijl zij ook vaak sterrenkundigen waren. Deze Druïden gaven aan hoger geplaatsten inlichtingen omtrent gunstige dagen en toekomstige ontwikkelingen, z.g. groot-orakel en klein- orakel. Vaak brachten zij langere tijd, soms heel hun leven, door aan het hof van vorsten en stamhoofden. Zij waren dan tevens verantwoordelijk voor de opleiding van de vorstelijke telgen.
Bovendien treffen wij haast overal zwervende Druïden aan. Dezen konden tot elke rang behoren, ware echter veelal door bijzondere geloften gebonden. De organisatie als zodanig was betrekkelijk los. Toch gaf alleen het feit dat men tot de orde der Druïden behoorde, overal recht op gastvrijheid. Het kennen van de geheime spreuken en tekens gaf verder recht op bijzondere bescherming door leken en Druïden. Het gezag en recht van een Druïde moest door andere Druïden met alle middelen verdedigd worden, zelfs indien hen dit het leven zou kosten. Toch kende deze losse organisatie enkele centrale punten. Eén daarvan, een zogenaamde magische kring, was gelegen op het eiland Man. Ook in Bretagne waren de Druïden een zeer belangrijke groep. Zij hadden daar hun offerplaats en geheimschool. De belangrijkste overblijfselen van hun eredienst vinden wij op de zogenaamde bezweringsplaatsen. Hier vinden wij een dubbele magische ring. Daarbinnen, meestal in een aparte ellips, waren twee altaren geplaatst die zeer zorgvuldig georiënteerd waren volgens dag- en nachtevening. Een van de altaren was bestemd voor maanoffers en bloedoffers, het andere voor het zonneoffer, meestal, maar niet altijd, onbloedig. In deze kringen werden o.m. van de sterren waarnemingen gedaan. Hierbij werden de zorgvuldig geplaatste stenen, of monolieten, als hulpmiddel gebruikt. Verder werden op deze plaatsen de belangrijkste orakels geraadpleegd, bezweerde men geesten, terwijl ook bezwerings- en vervloekingsmagie hier wel zijn hoogtepunt bereikte. Bij elk bezweringscentrum hoorde eigen personeel dat in een eigen dorp woonde. Ook dit dorp was meestal magisch beveiligd door het planten van bepaalde ringen van bomen en struiken. Overal, waar gemeenschappen van hoger geplaatste Druïden waren gevestigd, kwam het teken van de ring en de bijl voor. Dit gaf het vermogen van de Druïden aan om de normale loop der tijden te verbreken en in andere, geheime werelden binnen te dringen.
Indien in de buurt geen open of gesloten bezweringsplaats lag, vinden wij in de nabijheid heilige wouden. Ofschoon dezen natuurlijk grotendeels teniet zijn gegaan, bestaan er nog enkele resten. Vreemd genoeg zijn delen hiervan nog bekend als spookplaatsen. Dit is een gevolg van het feit, dat de Druïden naast de witte magie ook soms de zwarte magie ijverig beoefenden. Vandaar, dat er elders, waar belangrijke Druïdedorpen lagen, altijd plaatsen zijn te vinden die gezegend heten, terwijl andere plaatsen – volgens de bevolking en de waarnemingen van sensitieve personen – nu nog vervloekt zijn. In de buurt van dergelijke vervloekte plaatsen, vaak in het middelpunt, vindt men grafheuvels met struiken begroeid. Hier werden de slachtoffers van de zwarte orakels begraven, evenals de overblijfselen van de z.g. geestenslaven. Het was in de Oudheid namelijk wel gebruikelijk de toekomst niet alleen te zoeken in de sterren, maar ook in de binnenste organen van de mens. Voor de slachtoffers ervan waren dergelijke orakels wel bijzonder onaangenaam.
Staatkundig gezien was een dorp van hogere Druïden meestal nogal sterk. Rondom lagen streken met leenplichtigen en vorsten, die door dure eden gebonden waren de rechten van de Druïden te verdedigen. De eerbied voor de magiër was ook van groot belang. De Druïden gingen heel rustig midden door een veldslag heen, zonder dat iemand het zou wagen ook maar iets te doen om hen te hinderen. Zelf waren de Druïden, onder omstandigheden, helemaal niet vies van geweld. Zij hadden dan ook, gerekruteerd uit de oorlogspriesters, eigen clans van moordenaars. Een soort vroeg-historische Gestapo eigenlijk. Deze moordenaars hadden de taak om bepaalde profetieën omtrent gewelddadige dood en ziekte zoveel mogelijk te vervullen. Kennelijk gingen de Druïden ook uit van het standpunt dat dubbel beter houdt. Hun magische krachten waren op dit gebied namelijk ook niet te verwerpen. Degenen onder hen die naar wereldlijke macht streefden, hebben zich bovendien wel aan geweld op grotere schaal schuldig gemaakt. Zo vergiftigden zij onder meer bronnen, waardoor stammen die hun bevelen in de wind hadden geslagen, op voor andere die op een zeer geheimzinnige wijze in korte tijd uitstierven. Denk niet dat de Druïden allen lieve jongens, ofwel schurken waren. Er waren zeer hoogstaande mensen onder, maar anderen zouden wij in onze wereld demonen noemen.
Ongeveer 200 jaren v. Chr. strekt zich het invloedsgebied van de Druïden uit over bijna geheel Noord-Europa, terwijl zelfs tot Azië toe verbindingen hebben bestaan. In deze dagen bestond bv. een verbinding die reikte van Engeland tot ver in Roemenië. Magische bevindingen en andere boodschappen werden regelmatig tussen deze gebieden uitgewisseld. Soms duurde het overbrengen van een dergelijke tijding een heel leven, maar zij kwamen over. De kracht van de Druïden in dit hele rijk lag in het juiste plaatsen van militaire steunpunten. Geheel juist is deze uitdrukking niet, daar deze punten magische kracht hadden en door het gezag daaraan ontleend, militaire invloeden konden uitoefenen. Een belangrijke keten van dergelijke posten beheerste stammen van het Zevengebergte vanaf de Donau en Rijn tot de zeekusten toe. Noordelijker vinden wij een ietwat andere groep priesters, die echter grotendeels van dezelfde geheimen en methoden gebruik maakten. Toch streefden zij met de Druïden gezamenlijk naar een behouden van de macht. Er is hier eerder sprake van een soort schisma in de oorspronkelijke groep, dan van een andere leer. Vergelijkend: katholieken en protestanten. Gelijke grondslagen, een ietwat andere interpretatie, verschillen in ritueel met behoud van dezelfde tendensen. In het hogere noorden vinden wij wel weer Druïden als in Engeland. Ook in IJsland hebben de Druïden lange tijd de macht behouden.
De kern van de meeste grote bezweringen was gebaseerd op het geloof, dat de maan een eigen persoonlijkheid had en grote macht bezat. Ook geloofden zij, dat de maan eens bevolkt is geweest. De geesten van hen die op de maan zijn gestorven, staan ten dienste van de mensen, die voldoende magische macht op deze wereld wisten te verwerven. De zon wordt door hen als een heerser gezien, die men moet trachten te paaien. Aan de maan durfde men, zij het zeer beleefd, bepaalde bevelen te geven. Het is dus niet te verwonderen, dat het grootste deel van de Druïdische magie in de duisternis plaats vond. Zelfs het zoeken van kruiden geschiedde voornamelijk bij het licht van de maan. Slechts bij hoge uitzondering en na allerlei bezweringen zochten de kruidkundigen ook “zonnekruiden” die bij zonsopgang of zonsondergang moesten worden geplukt, dan wel bij daglicht. Aan de dauw, vaak “Bloed der Nacht” genoemd, werden wonderdadige krachten toegeschreven.
Men meent deze voorkeur voor het duister als volgt te kunnen verklaren. De kern van de leer der Druïden is met de Kelten meegereisd. In de tijd dat Atlantis verdween en verschillende grote steden aan de kusten ten onder gingen, zijn deze Kelten op trek gegaan. Zij hadden kennis van de zwarte en witte magie van Atlantis, zij het waarschijnlijk niet volledig. De Kelten trokken vanaf de Afrikaanse zijde rond het bekken van de Middellandse Zee. In het noorden splitsten zij zich in verschillende groepen. Een daarvan bleef betrekkelijk zuidelijk en bracht o.m. de overleveringen die ook de Druïden kenden, naar het noorden van Italië en Griekenland. Ofschoon invloeden uit het oosten de zuivere overleveringen snel bedierven, bleven vooral de orakelpraktijken van de Druïden opvallend lang gehandhaafd. Dezen treffen wij nog tot 400 n. Chr. in Griekenland aan. De priestergebruiken van de Druïden waren ook in de Pyreneeën bewaard gebleven. Bij de Basken vinden wij nog heden de vrouwelijke wijze naast de mannelijke priester. De vrouw is kruid- en heelkundige, behoedt en beheerst verder grote delen van planten- en dierenrijk. De priester beheerst het leven van de mensen en beschikt zelfs nu nog soms over leven en dood. Deze gebruiken zijn natuurlijk tegenwoordig sterk verwaterd, maar vooral in meer afgelegen kleine plaatsen is het schema, dat ook de Druïden gebruikten, nog duidelijk te herkennen.
Een andere groep deed haar invloed gelden in Hongarije en zelfs in delen van Polen. Tot ongeveer Sleeswijk-Holstein toe vinden wij de gebruiken van de Druïden bewaard in het volksbijgeloof. In Zweden en Noorwegen kennen wij nog een geesten- en heksengeloof dat onmiddellijk in verband kan worden gebracht met de denkwijzen van de Druïden. De stellingen en plechtigheden die door plaatselijke wijze mannen en vrouwen werden volbracht, waren vaak een nauwkeurige weergave van de plechtigheden van de lagere Druïden. Klaarblijkelijk hadden de Kelten op hun tochten vele volgelingen gewonnen door hun magisch kennen. Typisch is ook, dat bepaalde zigeunergebruiken, zoals het springen over de zak en het sterven op de grond, een direct overblijfsel van de gebruiken van de Druïden zijn. De zigeuner wil op de grond sterven opdat zijn geest vrijelijk uit kan gaan en de krachten van zijn lichaam met de aarde kunnen vervloeien, zodat hij niet aan de aarde gebonden zal blijven. De Druïde die op sterven lag, werd buiten zijn woning, doch te midden van de gemeenschap, neergelegd op een bed van takken, biezen, of hooi. Redenen hiervan waren precies dezelfde.
Het lezen uit de hand, een bekende wijze van voorspellen voor de zigeuners, werd door de Romeinse geschiedschrijvers aangestipt, wanneer zij spraken over de Druïden in zuidelijk Engeland. Er is dan ook alle reden te stellen dat de invloed van de Druïden in Europa heel wat groter is geweest, dan men zich op het ogenblik voor kan stellen. Verder is aan te tonen, dat vele gebruiken die thans tot de folklore van verschillende landen behoren een afleiding zijn van, of een deel van, de Druïdische eredienst en bezweringsgebruiken. Ik meen dan ook dat de Druïden onbewust een grote invloed hebben gehad op het christendom, waarbij zij o.m. aansprakelijk kunnen worden geacht voor de plaatsing van bepaalde hoogtijdagen en een keuze van bepaalde heiligen als bijzondere beschermers. In de eerste tijd waren binnen het christendom ook de maanfeesten zeer belangrijk. Eerst de kalender van Gregorius bracht hierin langzaam een verandering. Toch liggen bepaalde feestdagen nu nog op volle maan. Ook speelt de maan een grote rol in verschillende volksgebruiken die een christelijke achtergrond heten te hebben. Andere feesten en plechtigheden vallen juist altijd bij nieuwe maan. Zelfs tot ongeveer 1700 n. Chr. hielden ook vele kerken zich nog aan maanfasen als bepalend voor de mogelijkheid bepaalde plechtigheden te verrichten. Wel een bewijs dat, ongeacht het al of niet goed zijn van de leer en de werken van de Druïden, zij toch wel een sterke stempel hebben gedrukt op hun landen en zelfs nog op de mensen van deze tijd.
Pasen?
Het is tenminste wel opvallend dat de tijd van het grote lenteoffer, dat de oogst overvloedig moest maken en de vijand beletten aan te vallen, terwijl men het land moest bewerken, ook werd gehouden op volle volle maan na de nachtevening. Mogelijkerwijze heeft men hier zelfs het offer van Christus willen plaatsen als vervanging voor het mensenoffer, dat bij dergelijke grote plechtigheden door de Druïden werd gebracht Deze overeenkomst kan alleen gelden voor de gebieden waar de Druïden hun volle riten uitvoerden. Ik meen dat het zeer wel mogelijk is, dat dit grote gebied zijn invloed heeft doen gelden bij het plaatsen van Pasen op deze plaats in de liturgische kalender.
En Stonehenge?
Dat was een van de grootste bezweringsplaatsen. Deze plek heeft zelfs nu nog een eigenaardige invloed. Wanneer men door geesten of demonen gehinderd zou worden, kan men binnen de kring van de grote stenen – ook al staan zij niet allen meer juist – zich geheel ongehinderd en veilig voelen. Aan de andere kant is het zelfs nu nog gevaarlijk demonen aan- of op te roepen binnen deze kring, want volgens de wetten van de oude magie zal het, indien je deze geesten niet geheel kunt bezweren en verwijderen, heel erg moeilijk, zo niet onmogelijk zijn, buiten de tweede kring van de stenen te treden. Dit geldt ook voor bepaalde plaatsen in Bretagne. In het steendorp in het zuiden van Frankrijk bij de Spaanse grens kan men vele stenen van verschillende vorm vinden, waaronder merkwaardig gegroepeerde monolieten. Ook dit is een overblijfsel van een soortgelijke plaats.
Bij dolmen etc. en ook bij Stonehenge vinden wij een typisch aspect van ingangen.
Dit staat in verband met het geestengeloof, ook bij de Druïden. Men gebruikte voor de bovenkant van een dergelijke ingang zo mogelijk afgeplatte stenen, tezamen met de steunstenen wordt hierdoor de poort van een geestelijke vesting aangegeven, waarbinnen een geest zich beschermd en veilig weten kan. Aan de andere kant kon zijzelf wel vrijelijk uitgaan. Bij priestergraven is de ingang meer taperend om zo de poort aan te duiden, waardoor men in de geestelijke wereld binnen kon gaan. Deze symboliek is overigens algemeen verbreid. Wij vinden haar ook in Japan, terwijl de Arapaho Indianen bij hun dansplaatsen gewoon waren uit hout of steen dergelijke poortstructuren op te stellen. Hierdoor traden de geestdansers binnen. In Afrika vinden wij de z.g. Noë-figuur, die de eerste mens weergeeft, dan wel een voorvader, die een grote wereldramp overleefd heeft. Deze figuur, met pijpaarde wit gemaakt, komt over een heuvel, of over het water, op het dorp aan. Bij vele stammen treedt deze figuur binnen door een poort, die wederom deze eigenaardige vorm heeft. In tegenstelling met het anders gebruikelijke, wordt een dergelijke poort gevormd door knap verbonden stellingen van staken. Zowel in betekenis als vorm vinden wij hier echter hetzelfde motief terug.
Over dolmen en graven sprekende is het overigens ook aardig te wijzen op een eigenaardigheid in de daken bij hunebedden. Ditzelfde vinden wij ook terug in vele koepelgraven. In de stelling van het dak wordt een bepaalde wijze van bescherming weergegeven, die niet voor alle standen gelijk is. De priester krijgt een ietwat andere dakstructuur dan de edele. De vrijheid van de geest wordt gesymboliseerd door een opening in het dak, soms ook meerdere. De gestorvene wordt zo door de aarde beschermd en kan door kwade geesten niet worden benaderd. Maar deze openingen geven de geest de mogelijkheid vrij in en uit te gaan in de stoffelijke wereld, zowel als in de wereld van de geest. Wanneer dienaren, of lievelingsdieren, mee worden begraven, gebeurde dit meestal in het graf zelf. Indien dit buiten het hoofdgraf gebeurde, zien wij, dat een eenvoudige groeve wordt afgedekt met hout of platte stenen, waarbij opnieuw een opening werd gelaten voor de geest. Dit geestengeloof staat indirect in verband met de levensbeschouwing en leer van de Druïden.
Kunnen de slachtoffers van de Druïden zich los maken van de wereld na al het gruwelijke, dat zij ondergaan hebben?
Niet altijd. Degenen die voor gewone offers werden uitgekozen, waren meestal misdadigers, krijgsgevangenen, of slaven. Wanneer zij hun lot – dat in die dagen gebruikelijk was – niet konden aanvaarden, waren zij door hun angst en haat aan de aarde gebonden. Bij de vrijwilligers – vaak helden genoemd – die zichzelf gaven voor de belangrijke offers, lag de zaak heel anders. Dezen verkeerden in een zodanige staat van verrukking en wereld ontruktheid tijdens het offer – hiervoor zorgde de kunst van de Druïden – dat zij onmiddellijk van de wereld vrij kwamen en verder konden gaan. Deze laatsten zijn in geen geval aan plaats gebonden. Bij de anderen kan dit voorkomen.
Heeft de astrologie van de Druïden een gemeenschappelijke bron of grote overeenkomst met die van de Assyriërs?
Enige overeenkomst bestaat er wel, maar de verschillen zijn toch groter. Bij de Assyriërs vinden wij sterke Chaldeeuwse invloeden. Er is dan ook een verschil in waardering van sterrenbeelden, en de aanduiding, als groepering, is dan ook meestal anders gekozen. De richtingen in het Al, die door het sterrenbeeld in de kosmos werden aangegeven, waren ongeveer gelijk. De Druïden verbonden deze invloeden met het heersen – of ingrijpen – van Goden, of demonische krachten. Bij de Assyriërs kwam dit in mindere mate voor. In China was echter een soortgelijke duiding lange tijd gebruikelijk. Ik durf hier in geen geval een parallel te trekken over de hele lijn.