De eerste oorzaak

image_pdf

10 november 1983

De Eerste Oorzaak is niet de oorspronkelijke titel van dit onder­werp. Eigenlijk hadden we iets moeten gaan zeggen over God, maar dan komen we in grote moeilijkheden. Want wij kunnen natuurlijk wel spreken over iets waar we niets van afweten, maar dan komt er slechts weinig informatie over.

Als wij zeggen ‘eerste oorzaak’ dan gaan we uit van het begin van het ontstaan. Dit valt kennelijk weer in fasen uiteen. In het be­gin is er niets. Maar in dat niets moet er een potentie zijn. Er moet een kracht bestaan, want als er helemaal niets is, dan kunnen we ook niet verwachten dat er iets tot stand komt. Wij menen, dat het eerste dat is ontstaan de geest is. De ziel is de basis daarvan. Op het ogenblik dat de ziel ontstaat; begint zich ook een geest in die ziel of bij die ziel te vormen, want er ontstaat bewustzijn. Het ziet ernaar uit dat dit proces zich reeds heeft afge­speeld lang voordat we komen aan de werkelijke schepping, dus aan de­ materie.

Als we de materie bekijken, dan blijkt dat de theorie van de Big Bang (de grote klap) een van de meest waarschijnlijke is. Er was niets. In dat niets was een mogelijkheid van evenwicht en ener­gie aanwezig. Iets heeft het evenwicht verstoord daardoor ontstond beweging. Beweging ontaardde in steeds toenemende stromen van energie die in vele vormen plotseling tot uiting kwam. Daaruit kwam een gloed­wolk voort. De explosie van de gloedwolk resulteerde in een groot aan­tal massa’s met eigen beweging, eigen baan, eigen werveling. Een daar­van is zeer waarschijnlijk het Melkwegstelsel. Sommige van die wolken hebben een snellere beweging andere een tragere. Daar waar de beweging wat trager wordt, blijkt dat kerndelen van de massa een snellere rotatie hebben. Zij spinnen zich a.h.w. in een zwaartekrachtveld in. Er condenseert dan materie. Er ontstaan ster­ren. Uit de sterren komen weer planeten voort. Dit is allemaal wel heel mooi, maar we blijven dan zitten met de vraag: wat is die eerste oorzaak?

Er zijn heel veel gezegden over geweest die allemaal even raadsel­achtig zijn. Of we nu spreken over ‘in den beginne was het Woord’ of dat we uitgaan van het ‘karnen van de wereldzee’, het is altijd weer zo dat wij worden geconfronteerd met een persoonlijkheid, met iets dat kennelijk vorm aanneemt in een scheppend proces.

Waarom dan het Woord? Ik denk, dat ze in de bijbel het Woord hebben, gebruikt omdat het de uiting is van de gedachte. Dus zou je kunnen zeg­gen: er was een bewustzijn in Niets. Dat bewustzijn dacht. Uit de gedach­te resulteerde het ontstaan. Dan zit je toch wel aan beetje moeilijk. Want als er een gedachte is, dan kun je je voorstellen dat die gedachte kleine of grote dingen tijdelijk schept, zoals dat in de sferen gebeurt. Maar het is heel moei­lijk om je voor te stellen dat een gedachte eigenlijk de verstoring van een evenwicht betekent met alle gevolgen vandien zoals ik die zeer summier in mijn aanloopje heb geschetst. Het gemakkelijkst is natuurlijk om aan te nemen: het is een persoonlijkheid zoals wij persoonlijkheid beschouwen. Maar wij zijn afhankelijk voor onze persoonlijkheid van het den­ken.

Er was kennelijk geen denken op ons niveau of voor ons begrijpelijk voordat het Woord eruit voortkwam. Dat is ook heel typisch. Er staat niet alleen ‘in den beginne was het Woord’, maar ‘het woord was bij God en het Woord was God.’ Dat doet denken. Als het Woord er is en het Woord is bij God, dan zijn het Woord en God niet identiek,

Als dat Woord dan God wordt dan zou je dat kunnen uitleggen als; er is iets onbegrijpelijke. Het onbegrijpelijke resulteert in de gedachte die zich uit. Op het ogenblik, dat het zich uit komt het in contact met de rustende kracht. En dan wordt de rustende kracht tot de weer­gave van het Woord en het Woord was God. Ik hoop niet dat u het mij kwalijk neemt. Het klinkt een beetje als theologisch gezift. Maar als we het probleem duidelijk willen stel­len, dan moeten we zeggen; Er is iets meer dan datgene wat wij nog kun­nen beseffen als God. Wat er is, weten we niet. Wij kunnen ook niet definiëren hoe het bestaat of waar het bestaat. Zeer waarschijnlijk heeft het niets te maken met persoonlijkheid zoals wij die beschouwen. Daar­in spelen zich echter processen af. Een van die processen is het Woord geworden; Het Woord is voor ons het begin van de schepping; het is het vormend principe.

Het is gemakkelijk genoeg om God te zien als een heerlijke Heer die op een troon zit en zijn bevelen geeft die vervolgens door een lakeienschaar van aartsengelen worden uitgevoerd. God is eigenlijk meer en minder dan dat. Hij is meer omdat hij de Wet is. Hij is de begrenzing waarbinnen de mogelijkheden van een Al berusten. Hij is ook minder dan dat, want hij is niet een persoonlijkheid die volledig vrij kan ingrijpen. Hij is gebonden aan wetten. De wetten hijzelf is en als zodanig heeft opgelegd aan wat men zijn schepping noemt, zullen in die schepping moeten worden ge­handhaafd. God kan een toeval veranderen; iets wat dus niet in de wetten is vastgelegd. Maar als hij een wet aantast, dan tast hij zichzelf aan; dan verstoort hij zijn eigen bestaanswaarde.

O, het is menselijke logica natuurlijk. Maar toch, als wij ons bezighouden met de eerste oorzaak (wij hebben niet voor niets deze titel gekozen als reactie op uw voorstel), dan staan we voor de grote vraag: waar komt die God vandaan? Misschien kunnen we eens in de ruimte kijken, weet het waarschijnlijk nog niet, maar er bevinden zich in hot heelal afgesloten heelallen; d.w.z. door lichtbuiging volledig geïsoleerde, heelallen. Het zijn er op het ogenblik ca. 63. Ze draaien rond een kernpunt dat niet zichtbaar is maar dat kennelijk functioneert als een soort zon. Dus de energieverhouding met al die heelallen is wel bepaald maar is verder niet kenbaar.

Is dat God? Ik weet het niet. Is het de eerste oorzaak? Waarschijnlijk niet. Want als we kijken naar zo’n heel stel heelallen, dan worden we geconfronteerd met zaken die ons een beetje ongeloofwaardig voorkomen. Bijvoorbeeld; de kwestie van parallelle ontwikkelingen. Ze zijn er absoluut. Dimensionele verschillen ze bestaan. Als we de 63 heelallen bekijken, dan hebben we varianten die alleen door dimensionele verschuiving kunnen wor­den uitgedrukt. Dus God? Ja en neen. Je kunt het niet precies zeggen. Je kunt ook niet, zeggen; Die kern is God. Maar je kunt wel zeggen; Die kern is kennelijk de energie die oorzakelijk is. Wat achter de energie staat, blijft verborgen; dat is niet te vatten. Als we kijken naar die 63 heelallen, dan blijkt dat in elk heelal een aantal wetten bestaat. Of je die nu wilt omschrijven als geeste­lijke wetten kosmische wetten natuurwetten dat doet minder ter zake. Het blijkt dat er regels zijn die de mogelijkheden van een heelal bepa­len. Ze verschillen, voor zover we kunnen nagaan van heelal tot heel­al. Dat zou ervoor pleiten dat de persoonlijkheid die als beheersende macht voor zo’n heelal optreedt, dus telkens anders is. Dan zou er niet een God, maar een aantal Goden moeten zijn in dit verband. Ook al kunt u vanuit uw eigen kosmos spreken over de ene God, omdat hij het gedeelte en voor u kenbare werelden omvat van uw geuite en voor uw kenbare werelden omvat.

Waarmee we weer naar een volgende vraag toe gaan, want dit is een kwestie van vragen en voor een deel van speculatie. Wanneer die God ontstaat, ontstaat hij nu spontaan (is het dus een geheel eigen wezen) of is het juist een wezen dat ontstaat door de kracht en aan de uitingen van die kracht gebonden is? De geaardheid van de oorspronkelijke, kracht bepaalt de geaardheid van de zich open­barende godheid.

Ik stel: De God die wij vereren en van wie wij de aanwezigheid menen te voelen is energie.

Ik stel: De energie draagt in zich een aantal beperkingen of wetmatigheden. Alles wat binnen het veld van deze energie tot uiting komt, zal aan deze wetten onderworpen zijn.

Ik stel: Er schijnt geen werkelijkheid in materiële zin te zijn. Er is slechts een gedachte. Maar een gedachte die in de kracht con­creet wordt, wordt voor degenen die haar beleven een onveranderlijke werkelijkheid.

Ik stel: Een persoonlijkheid toekennen aan een God is je eigen beperktheid projecteren op datgene wat je niet eens kunt omschrijven. Maar er is een bewustzijn aanwezig.

Ik stel: De kracht waarbinnen een heelal bestaat, blijkt gelijk­tijdig de bouwsteen te zijn van alles wat in dat heelal voorkomt. In wezen is alles verwant met het ene, met het begin.

Het begin draagt in zich een bewustzijn. Dit bewustzijn omvat daar­mee ook alle delen of het geheel van alle denkbare verschijnselen. Of dit bewustzijn op grond van dit besef besluiten neemt, weten wij niet.

Dan zitten we nu in een enorm theologisch probleem. Want de wil Gods is geopenbaard. We weten alleen niet precies wat hij wil, want hij heeft het op zoveel verschillenden manieren gedaan.

Is de wil Gods de wil Gods? Of is de wil Gods de wetmatigheid die voortvloeit uit een beperkt besef dat verbonden is met een oneindige kracht, maar niet in staat is deze anders weer te geven dan in de ter­men van eigen aanvoelen en besef.

Ik geloof, dat elk godsbeeld op aarde in wezen een voorbeeld is. Ik meen dat alle wetten die men aan God heeft toegeschreven uit mensen zijn geboren.

Ik ben ervan overtuigd, dat al datgene wat ik u heb gezegd de waarheid zeer dicht benadert. Ik kan niet zeggen: Het is zo. Dat kan niemand. De enige die het toch durft zeggen is over het algemeen een fanaticus die niet bereid is om ook maar de mogelijkheid, dat zijn begrip niet toe­reikend is, te beschouwen.

Als ik niet aanneem, dat er goddelijke wetten bestaan in de vorm waarin mensen die menen te ontvangen, dan kan ik alleen maar teruggaan naar de werkelijkheid. Die werkelijkheid zegt mij; alles wordt geopenbaard in tegenstellingen. Maar er kan geen tegenstelling bestaan dan slechts voortkomend uit diezelfde God.

De tegenstellingen die wij ervaren zijn in feite twee verschillende facetten van aan en dezelfde kracht. Als God God is, dan is God ook de duivel. Maar als God de duivel is dan zal hij voor ons inder­daad duivels zijn. Dat wil zeggen: hij zal voor ons het duistere repre­senteren en het zelfs bij ons bevorderen, inclusief het chaotische. Maar diezelfde God is gelijktijdig het goddelijke zoals wij dat zien. Wat wij altijd weer over het hoofd zien is, dat hij vooral de natuur is.

Nu zijn er mensen die zeggen: ach alles blijft altijd gelijk. Er kan een klein beetje veranderen op de wereld. Een dag kan iets lan­ger duren of iets korter worden misschien, maar daar blijft het bij. Dat is niet juist. Wij kunnen nagaan dat ongeveer 25 miljoen jaren geleden een jaar (ons huidige jaar wel te verstaan, dus een keer een omloop om de zon) betekende 405 tot 407 omwentelingen van de aarde om haar as. Tegen­woordig is dat tussen een de 365 en 366 omwentelingen. De dag (de omloop) is dus veranderd.

Wij kunnen zeggen; de aarde is altijd geweest zoals ze is. Maar het wordt duidelijk, dat bv. de continenten voortdurend verande­ren. Zeker, erg langzaam, maar het schijnt soms met schokken gebeurd te zijn. Er zijn een aantal berichten van kosmische rampen waardoor de aarde kennelijk ineens een heel eind van aanzijn is veranderd, als we aannemen dat er iets waar is van de overleveringen tenminste. Dan kunnen wij niet met zekerheid zeggen dat de wereld van gisteren dezelfde wereld is als die van vandaag. De wereld verandert voortdurend.

De verandering kunnen we zelf goed of kwaad achten, maar in feite betekent het dat vele zaken, die wij als wetmatigheid aanvaarden, als vaste waarden in ons bestaan, dit zelfs in het stoffelijke heelal niet zijn. Waar zou dat uit voortvloeien? Er zijn een aantal berekeningen gemaakt. Wat ik u vertel over het gemiddeld aantal omwentelingen per zonneomloop van de aarde is inder­daad berekend op grond van wat ze hebben aangetroffen in gesteenten en nog zo wat. Nu stel ik alleen maar dit: als dat stoffelijk is, zal het dan geestelijk niet precies hetzelfde zijn?

Onze eerste oorzaak schijnt te veranderen, althans t.a.v. ons. Want de regels die wij menen te kennen zijn niet altijd evenzeer geldig. Onze natuurwetten zijn wetten die tot op zekere hoogte hanteerbaar zijn, mits wij begrijpen dat ze vervangen kunnen worden door een andere wet. Bovendien speelt menselijk besef ook een rol.

Er is een tijd geweest dat men in een Cartesiaans wereldbeeld leef­de. Later werd het beeld van wereld en leven een beetje meer Newtoniaans. Er zijn maar van die veranderingen geweest. Nu vraag ik u alleen een ding: zouden al die mensen, die vroeger waarnemingen hebben gedaan, allemaal dezelfde fout hebben gemaakt totdat die ene mens kwam die dat nieuwe beeld vond? Het is maar een vraag. Met andere woorden: is iedereen een idioot geweest tot er een Einstein kwam. Verandert den de zaak een beetje of is het misschien zo, dat zolang de mensen denken in een bepaalde richting die richting ook stoffelijk en geestelijk een waarheid vormt voor allen die daarbij betrokken zijn?

Op het ogenblik, dat er een nieuw denkbeeld opkomt, dus een andere mogelijkheid wordt geprefereerd uit de vale die voor iedereen toch wel open liggen en deze verbreidt zich, zou dan de wereld zich misschien aanpassen aan de nieuwe gedachte? Het is een ontzettend moeilijk vraagstuk en absoluut onlogisch. Want als mens moet je vaste regels hebben, je moet vastigheid hebben. Maar als ik zeg dat de eerste oorzaak in feite een gedachte is geweest. Dat het denken vooruit loopt op hetgeen er tot stand komt, dan zeg ik eigenlijk dat het denken van de Schepper de schepping heeft volbracht, ook als daartussen de uiting, het Woord ligt.

Mag ik dan ook niet zeggen dat het voor de mensen niet precies hetzelfde kan zijn. Ook zij zijn delen van diezelfde kosmische kracht. Ook zij bestaan uit precies dezelfde eenheden van energie die er in het begin aanwezig waren en die dan in een ‘Big Bang’ ineens het heelal hebben geschapen. Als wij anders denken, als ons wereldbeeld verandert, verandert dan onze wereld misschien ook? O, langzaam. Wij merken het haast niet. En wanneer we nieuwe wetten vinden, zou er dan niet tegen alle waarschijnlijkheid in, als we rekening houden met voorgaande onder­zoekers en onderzoekingen, opeens bewijzen voor de juistheid van die wetten te vinden zijn?

Het is speculatie, natuurlijk. Maar ik doe dat niet voor niets. Want als ik uitga van die eerste oorzaak en ik zeg: In zichzelf is het een wetmatigheid, dan ben ik geneigd aan te nemen dat die wet altijd zal duren. Misschien is datgene wat vooraf gaat aan het Woord een ge­dachte die zich kan wijzigen. Wij kunnen alle waarden voortdurend veranderen zonder dat wij, die daarbij betrokken zijn, ons werkelijk daarvan bewust zijn. Dan zijn wij zelf mede creatief in onze wereld. Went met ons denken, met onze hoop en onze verwachting geven wij gelijktijdig het aanzijn aan de regels waarbin­nen ons stoffelijk en geestelijk bestaan natuurlijk ook zich zullen af­spelen. Ik heb reden om dat aan te namen.

Wanneer wij mensen zien die overgaan, dan worden wij heel vaak ge­confronteerd met bijna poppenkastachtige helle‑ en hemelscènes. Het is hun denken dat hun wereld schept. Het is hun verwachting die voor hen tot werkelijkheid wordt. Dan gaat het in de geest iets gemak­kelijker en sneller dan in de stof, ongetwijfeld. Maar het bewijst dat leven en beleven afhankelijk is van denkbeelden en niet alleen van fei­ten. Als wij dat eenmaal durven accepteren, zien we mensen die zich be­wust worden van dat poppenkastachtige dat zich rond hen schijnt te vol­trekken ineens een, twee, drie die hele wereld omdraaien. Hun wereld verandert soms in een slag. Wat zo-even nog een duivel was, wordt plot­seling aan bolwangig cherubijntje.

Als ik de geestelijke ervaringen naga, als ik rekening houd met de traagheid van het gebeuren in de stof, zeker als we uitgaan van de men­selijke tijd (het tijdsbesef), dan ben ik geneigd te veronderstellen dat de eerste kracht in feite een gedachte is, een denkbeeld. Wie heeft het gedacht? Ik weet het niet. Wat is die gedachte geweest? Ik weet het niet. Maar het gevolg van die gedachte is geuit in een enorm groot geheel waarin tenminste 63 heelallen in zichzelf besloten zijn als gaten in een ruimte die er niet is. En dan zie ik dat elk van deze heelallen a.h.w. een deel van de oorspronkelijke gedachte voor zich specifiek tot uiting heeft gebracht, daaraan vorm heeft gegeven en zo is gekomen tot een aantal geestelijke werelden, inclusief daaronder een stoffelijke wereld. Den stel ik;

  1. Dat de eerste oorzaak meer omvattend moet zijn dan al het kenbare;
  2. Dat elk je beroepen op de eerste oorzaak op zichzelf dwaasheid is, want je kunt je niet beroepen op datgene wat je niet besef;
  3. Dat elke godsvoorstelling en elke duivelsvoorstelling, elk concept van eeuwige werkelijkheid, zoals dat bij de mens bestaat uit de aard der zaak een waanvoorstelling is welke echter voer de persoon zelf na de dood kan worden gecontinueerd als een tijdelijk beleefde werkelijkheid;
  4. Ons contact met de eerste oorzaak ligt in ons bestaan, niet in ons beseffen en in onze gevoelens;

Ik stel, dat deze eerste oorzaak voor ons niet te bevatten zijnde toch al datgene wat wij zijn bevat.

Als een mens uitroept; God is alwetend, dan krijg je het idee van een God die als een supranormale veldwachter proces-verbaal laat opmaken over alle gebeurtenissen op aarde. Er zijn zelfs nog mensen die in hun jeugdjaren hebben gehoord dat er een engeltje en een duiveltje naast je lopen elk met een aantekenboekje waarin ze alle goede of eventueel slechte daden naarstig noteren, opdat je later daarmee kan wor­den geconfronteerd. Maakt u zich geen zorgen, als er goed en kwaad bestaat (voor uzelf is dat het geval, of dat kosmisch bestaat, weten wij niet), dan noteert u het zelf wel en de conclusies die u eruit trekt zijn uw beloning of uw straf.

Dan komt er nog een laatste probleem op de voorgrond Dat is dit: stel, er is een God die ‑ tenminste voor ons als God geldende ‑ dit heelal door zijn Wezen geheel beheerst. Dan is die God eveneens onken­baar, maar zijn Wezen is voor ons benaderbaar en wel door het geheel van de regels en wetten die voortdurend tot uiting komen. Deze God zal voor ons kunnen worden uitgedrukt als energie. Den zullen alle wetten, die met energie te maken hebben die voor ons controleerbaar op onze wereld en daarbuiten gelijk van kracht zijn, kunnen worden beschouwd als kwaliteiten of eigenschappen van die God. Dan is alle uitwisseling van energie direct of indirect met God ver­bonden.

Dan is een atoombom even goddelijk als een elektrische centrales. Dan is een boom even goddelijk als een mens of een steen. De verschil­lende vormen van verschijning zijn net zo belangrijk als de essentie waar­uit men is opgebouwd. De relatie die bestaat, kan een bewuste of een onbewuste zijn, maar de relatie is onloochenbaar. Niets kan bestaan buiten die God. Misschien is er wel een God die ons droomt. Misschien zijn we allemaal met ons heelal alleen maar figuren van een kosmische romanschrijver die ergens in een voor ons onbe­grijpelijk geheel een verhaal aan het vertellen is voor de kinderen, wij weten het eenvoudig niet. Maar er is een gedachte.

Dan stel ik, dat wij door uit te gaan van welke beoordeling dan ook te allen tijde de God verloochenen die in alle dingen leeft, tenzij wij bereid zijn de voor ons kenbare wetten op onszelf toe te passen en op niemand anders. En zo levende volgens ons begrip van harmonie te proberen meer van de kracht én bewuster de kracht die in is te beleven. Alleen door op deze wij ze de beleving van een kracht in ons, een sterk­te in ons te beleven, een mate van harmonie misschien ook die voor ons bereikbaar is, kunnen wij naderen tot iets wat wij misschien vaag God kunnen noemen. Maar achter dat beeld van God zal altijd de werkelijkheid zijn van een eerste oorzaak die is verborgen in het onbekende.

image_pdf