19 november 1957
Ik zou willen spreken over: De esoterische verwerking van exoterische waarden. De wereld die in u bestaat uit een groot aantal elementen, die elk voor zich in harmonie, in disharmonie dan wel neutraal zijn in verhouding tot uw wezen. De harmonische elementen zijn voor u het eenvoudigst te begrijpen en te verwerken. Zij zijn dan ook gelijktijdig elementen, die het gemakkelijkst kunnen worden ingeschakeld bij een streven naar eigen bewustwording.
Bewustwording drijft ons steeds weer tot zelfkennis, tot het begrip van de kern van ons eigen wezen en spiegelingseffect, dat echter ontstaat wanneer dit eigen wezen zelf keert tot de buitenwereld, maakt het ons mogelijk in de harmonische aspecten van de wereld onszelf te erkennen.
Eigenaardig genoeg bestaat deze zelfde kenmogelijkheid niet bij disharmonische aspecten. In neutrale aspecten wordt slechts een vertekend beeld van eigen wezen opgevangen. Ik doe er misschien goed aan allereerst voor u te verklaren, wat ik versta onder harmonisch en disharmonisch in dit geval. Het woord neutraal spreekt voor zichzelf. Harmonische waarden in de wereld zijn waarden, die goor ons begrijpelijk zijn, waarop wij ten volle kunnen reageren en waarin wij wederkerig een reactie kunnen wekken: Disharmonische waarden zijn waarden, die een zodanige afschuw in ons opwekken dan wel een zodanige afkeer, dat wij deze waarden niet wensen te accepteren, ze negeren en door deze waarden op onze beurt genegeerd worden. Deze absolute negatie maakt een werkelijke spiegeling onmogelijk. Wanneer wij al met een dergelijk feit, een dergelijk persoon, een dergelijke toestand of een dergelijk voorwerp te maken krijgen, dan is onze reactie daarop er een van slechts ten dele aanvaarden. Een mens, die zeer op het recht gesteld is, zal misschien eens in zijn leven genoopt worden een misdaad te begaan. Dan wordt echter niet de toestand “misdaad” als zodanig gerealiseerd. Men zoekt juist naar een uitvlucht, waardoor het grootste gedeelte van de werkelijke waarde “misdaad”, kan worden voor bij gezien en slechts een zeer klein deel daarvan kan worden aanvaard. U zult begrijpen: dat zo’n beschouwing in een dergelijke daad tenslotte moet voeren tot een zelfmisleiding, waar men niet de totale toestand en de totale daad wenst te aanvaarden of te overzien. Wanneer wij dan op deze wijze harmonisch en disharmonisch hebben omschreven, mag ik u wel vragen of dit u allen duidelijk is.
- Vraag over dieren
Dat kan disharmonie zijn, wanneer u het dier als zodanig noch beschouwt als vijand noch als vriend, maar eenvoudig het bestaan van dergelijke wezens negeert. Om het te verduidelijken: Ik kan mij voorstellen, dat u bv. een slang een griezelig wezen vindt. Toch zult u trachten het dier in zijn geaardheid te erkennen. Wanneer u ermee geconfronteerd wordt, kent u de waarde “slang”. In zoverre is zij met u harmonisch. Maar laten we nu aannemen dat het een kwestie is van ongedierte. U wenst ongedierte niet te zien of te erkennen, omdat het niet past in uw opvatting van hetgeen voor u persoonlijk passend is. In die negatie is dan het ongedierte disharmonisch, ofschoon het misschien minder griezelig is dan de slang.
Nu zullen wij ons in de eerste plaats wenden tot de beschouwing van de harmonische waarden in ons leven, die tot innerlijke bewustwording kunnen leiden. Wanneer ik mijzelf geheel kan verplaatsen in een toestand, mijzelf geheel geven aan een bepaalde werkelijkheid, kortom wanneer ik kan opgaan in een bezigheidsbeschouwing, dan wel mijzelf geheel een kan voelen met het dier, de toestand, het voorwerp en dergelijke, dan is er een harmonische waarde geschapen.
Het is echter niet voldoende, dat ik deze harmonische waarde onwillekeurig onderga. Ik moet dit bewust doen. Het is dus voor de esoterie wel belangrijk, dat men leert na te gaan in zijn omgeving, zijn handelingen en daden maar ook zijn gedachten, wat men eigenlijk van het leven wenst, wat begeerlijk lijkt, wat aanvaardbaar is en dergelijke. Het kennen van deze harmonische waarden betekent niet, dat al deze waarden goed zijn in de zin, waarin het woord over het algemeen wordt gebruikt. In sommige gevallen kunnen zij zelfs uitdrukkelijk slecht zijn, zelfs indien wij dit nemen in verband met de weg, die wij ter bewustwording gaas. Toch bestaat er een harmonie. In het kennen van al hetgeen met ons harmonisch is, zien wij een beeld van ons eigen wezen.
Waar grenzen optreden, die wij weigeren te zien ofschoon wij weten, dat zij bestaan zullen wij ontdekken, dat deze grenzen wederom een bepaalde waarde een bepaalde verhouding ook ten opzichte van ons eigen wezen staan. Ook deze waarden kunnen wij definiëren. Echter zijn deze wetten en grenzen dan voor ons zelf disharmonisch, gezien de negatie, die in onze houding ten opzichte daarvan gelegen is.
Om te komen tot een gebruik van de harmonische waarden kan het volgende worden gesteld: Alle leven, dat voor ons aanvaardbaar is en dus door ons volledig wordt erkend, mag vanuit het geestelijk standpunt der bewustwording als goed golden. Dit goed moet bevestigd worden door erkenning van eigen redenen tot handelen, tot aanvaarden, enz. Eerst wanneer dit geschied is, kan gezegd worden, dat de wisselwerking tussen de exoterische waarde en de inhoud van ons eigen wezen volledig is en de bewustwording daaruit kan resulteren.
Wij zullen ons bij het beleven van harmonische waarden niet storen aan de wetten, indien deze wetten niet in onszelf gebaseerd zijn. M.a.w. er bestaat voor de esotericus geen enkele wet dan de wet, die zijn eigen wezen bevestigt en die dus met zijn eigen weten op enigerlei wijze harmonisch is. Dit houdt in, dat men dan niet zondigt. Niet omdat het mogelijkerwijze een schuld betekent, maar omdat het scheppen van een disharmonie een vertekend beeld der werkelijkheid geeft en zo een zelfrealisatie moeilijker mogelijk maakt.
U zult zich herinneren, dat wij de vorige maal de bekende uitspraak hebben aangehaald: “Tat Swam Asi: “Dit zijt gij”. Deze uitspraak staat in direct verband met de harmonische waarden. Wij kunnen nooit en te nimmer met alle dingen harmonisch zijn, tenzij wij een volledige bewustwording hebben doorgemaakt. Zolang wij echter ten dele bewust zijn, zal er een verschil bestaan tussen het aanvaardbare en het niet aanvaardbare. Het aanvaardbare nu is dat ene, waarvan wij terecht kunnen zeggen tegen onszelf: “Dit zijt gij”. Wij zijn al datgene, wat wij wensen, wat wij doen: al datgene wat wij rond ons zien en erkennen.
Het is misschien moeilijk u dit te realiseren, maar toch kunt u eerst zo geen begrip krijgen van het complexe geheel, dat bewustzijn en bewustwording heet. Altijd weer zult gij uzelf dus moeten vragen: “Waar leidt mij dit heen? Is het werkelijk harmonisch met mijn wezen? Zal ik niet mijzelf later kwellen door dit ten dele dit te aanvaarden en het ten dele te verwerpen?”
Slechts datgene, wat wij ten volle en zonder voorbehoud kunnen aanvaarden, is voor ons werkelijk waardevol. Laten wij dus het ander ter zijde stellen en zelfs in geval van twijfel ons onthouden, opdat wij niet beschaamd worden in onze poging tot werelderkenning, in onze poging tot innerlijke bewustwording.
Een tweede punt: Wanneer wij harmonische factoren zien in het normale leven, dan zijn dit betrekkelijk geinige t.o.v. de feiten en gebeurtenissen, die we rond ons herkennen. Er mag redelijkerwijze worden aangenomen, dat slechts een op de tien toestanden, feiten, gebeurtenissen, harmonisch zijn met ons wezen. Bij personen ligt dit ongeveer 1 op 50. Bij voorwerpen mag gezegd worden, dat de doorsneemens slechts harmonisch is met ongeveer 1 op de 4 á 500 voorwerpen. Ge zult begrijpen, dat het eerste proces, dat noodzakelijk is voor de innerlijke bewustwording aan de hand van uiterlijke waaiden, is een selecteren van heffen zich rond ons bevindt en beweegt. Een kennelijk aanvaarden van het verschil tussen eventueel neutrale disharmonische en volledig harmonische toestanden en voorwerpen. Hebben wij dit gedaan, dan komen wij tot dit eigen erkennen van ik-heid in andere wezens, voorwerpen en toestanden, dat Jezus heeft gekentekend met Zijn gelijkenis over de Farizeeën en de gewonde man, die door de barmhartige Samaritaan tenslotte werd geholpen en gered en zo diens naaste was.
Natuurlijk, wij moeten op de duur alles kunnen zien als een extensie van ons eigen leven en beleven. Maar wij zullen moeten beginnen datgene te aanvaarden, wat met ons reeds in relatie staat. Eerst door te beginnen uit onze werkelijke naasten onverschillig hoe of wat de werkelijk harmonische waarden en toestanden voor onszelf te selecteren, kunnen wij, door daarin voortdurend ons eigen beeld te zoeken, komen tot een kennen van het ik.
Een dichter heeft eens gezegd: “Want in mijn hart besloten daar ligt een wonderland, waarin de goden schenken hun gaven met gulle hand en ik mijzelf kan laven aan vreugde, ‘n eeuwig rijk.” Dat is een aardig beeld van wat onze harmonische wereld betekent. De dingen, die wij verwerpen, de dingen, die wij negeren, de dingen, die ons niets te zeggen hebben, zij staan terzijde. Zij maken geen deel uit van onze wereld. Maar in ons bouwen we feit na feit, toestand na toestand, realisatie na realisatie een wereld op, die een soort privé-schepping is.
Wij kunnen slechts datgene herscheppen, wat harmonisch met ons is.
Herinnert U zich, dat wij de vorige maal gesproken hebben over het scheppend vermogen, dat uit de persoonlijkheid kan voortvloeien, waardoor deze wordt een directe extensie van de Schepper zelf? Welnu, wij kunnen scheppen in het harmonische. Wil kunnen echter niet scheppen in het disharmonische. Wij kunnen het neutrale zelfs benaderen.
Het is begrijpelijk, dat de esoterie een zoeken is naar innerlijke bewustwording en dus ook een opbouwen van de Innerlijke wereld. Deze wereld nu gehoorzaamt aan een aantal wetten. Die wetten kan de mens zelf tot hun zuivere terugbrengen, indien hij zich daarbij zekere goddelijke wetten wil herinneren. Ik wil deze voor alle zekerheid hier nog eens opnoemen.
- Oorzaak en gevolg. Ik zal niets kunnen doen, indien ik niet bereid ben waar ik de consequenties gekend of niet gekend daarvan te accepteren. Eerst door dit aanvaarden van alle gevolgen maak ik de reeks oorzaak en gevolg, die ik met een bepaalde handeling of daad aanvaard, werkelijk tot de mijne dus ook tot een verrijking van mijn innerlijk.
- Voor al wat ik ontvang, zal ik moeten geven. Want er is een eeuwig evenwicht. Ik mag nooit denken, dat ik iets voor niets kan verwerven. Ik kan ook nooit nemen, dat ik iets weggeef, zonder daarvoor iets terug te vorderen. Want ik heb niet te vorderen: ik krijg. Juist wanneer ik dat weet, zal ik begrijpen hoe belangrijk het is een voortdurende uitwisseling tussen mij en de wereld tot stand te brengen. Ik zal enerzijds van die wereld ontvangen, wat ik ontvangen kan, zo mijzelf verrijkende met steeds meer harmonische ervaringen Aan de andere kant zal ik die wereld geven, wat ik kan, zonder te vragen wat zij mij daarvoor zal terugschenken. Want in dit geven verrijk ik de invloed, die uit de wereld harmonisch op mij toekomt en bereik dus wederom een vergroting van mijn wereldbeeld.
- Een derde wet zegt ons, dat elk begin gevolgd wordt door een fase van voleinding, Dat geldt niet alleen in het grote leven, niet alleen in het geestelijk streven tot God zelf. Het geldt in elk ogenblik van ons bestaan. Elk begin is moeilijk. Dat is niet alleen een zegswijze, maar dat is iets, wat u zelf aan den lijve kunt ervaren. Het beginnen vraagt de grootste energie. Het
vraagt kracht. Maar elk beginnen betekent gelijktijdig door het stellen van handelen, het komen tot een bereiking. Wanneer men eenmaal het begin heeft gemaakt, dan volgen automatisch denk aan oorzaak en gevolg de verdere realisaties en komt er een ogenblik dat ik in mij n wereld een volledig beeld kan stellen van bepaalde toestanden, bepaalde handelingen, personen e.d..
Dat is voor mij zeer belangrijk. Verdieping en verrijking van mijn wereld door zoveel mogelijk verschillende toestanden en feiten intens te beleven is uit het voorgaande, meen ik, duidelijk geworden. U zult dus zoekende naar het harmonische moeten leren om zoveel mogelijk te geven en te ontvangen. U zult u daarbij moeten beperken tot dat deel van de wereld, waarmee u een zekere harmonie kunt aanvaarden.
Een 4e en misschien nog belangrijker punt is dit: Elke daad elke toestand en elke persoon is volledig. Dit wil zeggen: Al deze dingen zijn zowel in de micro als macrokosmos volledig uitgedrukt. Zij zijn overal te beleven en te erkennen, en de persoon, die op zichzelf volledig bewust is in een uiting, kan daaruit onmiddellijk het bewustzijn verwerven van elke micro of macrokosmische toestand, die in overeenstemming is met eigen wezen.
Nu ik deze punten in herinnering heb gebracht, mag ik misschien mijn betoog vervolgen: Wetende, dat ons streven niet beperkt is tot ons eigen leven, maar dat zowel micro als macrokosmische waarden daarin mede vervat zijn, zal ik voortdurend trachten mij voor te stellen: hoe bepaalde toestanden uit micro of macrokosmos in mijn eigen leven zouden zijn. Bewustwording betekent ook een spel der verbeelding. Verbeelding is een menselijke uitdrukking. Zij geeft weer, dat men zich een beeld stelt, dat, niet onmiddellijk gerealiseerd is, maar mogelijkerwijze realiseerbaar was of zal worden.
Welaan, wanneer wij de realiseerbaarheid van alle toestanden, die met ons harmonisch zijn, volledig aanvoelen, kunnen wij elke toestand voor onszelf realiseren, ook wanneer die niet ligt op een stoffelijk of voor ons beperkt geestelijk plan. De waarden, die daaruit voortkomen, zijn een voedsel voor ons bewustzijn, waar zij ons leren de wereld te vergroten, n.l. onze innerlijke wereld. Die innerlijke wereld zal op de duur in staat zijn meer als harmonische factor en waarde in zich te verbergen. Want in ons zijn die dingen verborgen. Men zal m.i. zelfs niet denken, dat het mogelijk is het innerlijk volledig te uiten. Er is een grens van stilte, die om die wereld in ons ligt. Een grens, die wij niet kunnen doorbrekend die slechts anderen van hoger bewustzijn soms een enkele maal kunnen overschrijden.
De innerlijke wereld kan leiden tot een delen van wereld en beleving in verschillende afzonderlijke reeksen. Het beeld, dat ik u hier geef, is niet peremptoir. Het is mogelijk die elk naar eigen behoefte kunnen wijzigen, verwerpen of misschien juist in deze vorm aanvaarden.
Ik begin zeer simpel. Ik deel mijn eigen wereld in in licht en donker. Ik erken dus voor mijzelf een soort innerlijke dag- en nachtevening, waarbij in het duister ligt wat lk noem “kwaad”, in het licht, wat ik noem “goed”. Zolang de dag voortvliedt, jagend achter de nacht rond de hele aarde, zo zullen zich ook de begrippen goed en kwaad in ons wezen verschuilen. Zomin als men zich afvraagt, of het niet goed zou zijn, dat het altijd dag of altijd nacht zou zijn, zal men zich afvragen, of het niet goed is om ergens in ons wezen iets te allen tijde goed of kwaad te doen. Wij zullen ons realiseren, dat onze ogenblikkelijke beschouwing bepalend is voor deze waardering. Wij zullen ons niet afvragen, of wij vroeger volgens het huidig inzicht goed of kwaad gehandeld hebben. Wij zullen ook in het heden geen toekomst opbouwen met goed of kwaad volgens onze huidige waardering. Wij zullen goed of kwaad voortdurend beschouwen als waarden van dit ogenblik.
Dit vergemakkelijkt ons het ontdekken van harmonische waarden in de buitenwereld. Het maakt het ons verder mogelijk om juist op dit ogenblik, waarop wij nu. leven en bestaan, gebruik te maken van alle harmonische waarden, niet enkele daarvan verwerpende, omdat zij op het ogenblik misschien nog aanvaardbaar maar in de toekomst mogelijk onaanvaardbaar zullen zijn.
Ook zou ik moeten waarschuwen tegen replicatie zoeken. De voortdurende herhaling van beleving kan nooit gunstig zijn. Wel kan soms een beleving uit een reeks van handelingen of daden ja, soms uit een toestand, die zich over jaren uitstrekt bestaan. Maar wanneer zij beëindigd is, mag zij niet herhaald worden. Men mag niet zoeken hetgeen eens was hernieuwd zo te kennen of te beleven. Want in ons is alles vereeuwigd, wat wij eenmaal doorgemaakt en beleefd hebben. Om deze dingen te verwerkelijken kunnen wij niet naar de buitenwereld gaan.
Dit kan alleen in onszelf, In ons ik echter kunnen wij als een gemoedgesteldheid, a.h.w. een doorvoelen, het gehele beleren van het verleden steeds weer als een beeld in ons dragen.
Dat is belangrijk. Een recapitulatie van voorgaande gebeurtenissen heeft weinig goeds in zich.
Daaruit komt maar voort een poging om het verleden te rechtvaardigen aan de hand van de daden van het heden. Maar een ondergaan van het gehele levensbeeld als iets, dat bevredigend of misschien onbevredigend is, geeft stimulans en richting aan ons beleven van het heden.
Gij zoekt hier uiteindelijk allen naar een innerlijk beleven, dat voor u een voortdurende steun, een voortdurende sterfring wil zijn. Gij zoekt hier naar een aanvulling van de onvolledigheden, die gij in uw eigen leven erkend hebt. Daarom zou ik u willen zeggen Bestudeer hetgeen ik hier gezegd heb vooral goed. Realiseer u, dat wat ik hier gezegd heb, niet alleen maar een beperkte leer of waarde is, maar dat het een kosmische leer en een kosmische waarde is, die werden vastgelegd door vele grote meesters op deze wereld, en die bekend zijn in vele sferen en werelden, ook buiten deze aarde.
Ge zult u dan misschien verder afvragen: kan ik persoonlijk hiermede iets doen? En nu wil ik een ogenblik proberen u de praktijk te schetsen: Bij ons zoeken naar innerlijk beleven weigeren wij het verleden te verheerlijken of te verguizen: weigeren wij het verleden hernieuwd te beleven en te beoordelen. Evenzeer weigeren wij de toekomst reeds nu te doorleven. Levend in het heden zullen wij doorvoelen, wat wij zijn. Niet de delen, waaruit het “zijn” werd opgebouwd. Wij zullen steeds dit “zijn trachten erkennen overal rond ons, in de hele wereld, in alle sfeer en alle geest. Wij zullen in dit gevoel van eenheid, dat we trachten op te wekken, verder uitgrijpen naar de grote Bron van ons bestaan: de goddelijke waarden.
Deze dingen zijn gemakkelijker dan u denkt, wanneer u leert om een begin te maken. Dat begin betekent soms een verbreken van oude gewoonten. Een wegvallen van het noch zelf te beklagen en uzelf goedertieren op de rug te kloppen met waarderende woorden voor al hetgeen gij dan toch naar hebt voortgebracht, wat gij dan toch maar in het leven hebt gepresteerd. Maar hebt ge deze moeilijkheden overwonnen en leeft ge in het heden, dan zult ge ontdekken, dat in u een nieuwe bron van kracht is aangeboord. Want de harmonie, die nu eerst geheel bewust ervaren wordt in het heden, betekent een wederkerige beïnvloeding binnen de wetten van het Goddelijke die beslaat tussen ons en al datgene, waarmee wij harmonisch zijn. Dat betekent, dat erkennen van harmonische aarden sterker en groter wordt en dat in onze wereld een steeds vollediger beeld wordt geschapen.
Het is dit volledig zien in onszelf wat als eerste doel moet worden gesteld. Het voelen van onszelf als een volledig wezen dat strevende naar het Goddelijke op dit ogenblik volledig beantwoord, aan het doel dat de Scheppee heeft gesteld, is noodzakelijk. Zonder dit is een werkelijk esoterische bewustwording niet mogelijk. Dan blijft uiteindelijk het eigen zoeken voortdurend een esoterisch aanvullen van een beleven, dat gefrustreerd blijvend nooit volledig worden kan. Ik zeg niet: “Wees uzelf”. Maar ik zeg: ” Wees uzelf in het heden. Wees tevreden met wat gij zijt, opdat gij volledig uzelf zijnde daaruit kunt vinden de waarden, die gij misschien morgen, zult beleven”.
Bij de indeling van onze innerlijke wereld zullen wij behalve dag en nacht ook nog andere waarden erkennen. Wij zouden dat het best kunnen vergelijken met de hoofdletters en de kleine letters. Grote belevingen, grote gebeurtenissen, grote eenheden van zelfrealisatie staan steeds weer aan het begin van een bewustwording.
Men moet echter wel bedenken, dat het niet de grote feiten zijn, de grote realisaties, die van het eerste belang zijn. Zij geven niet werkelijk inhoud aan ons leven. Zij zijn slechts de hoofdletter, waarmee een nieuwe zin begint. De hoofdletter wordt door vele kleine letters gevolgd, die tezamen met de leestekens de werkelijke inhoud weergeven. Wij zullen dus trachten om bij ons innerlijk beleven steeds weer wanneer een grote gebeurtenis ons innerlijke bewustwording schenkt, verandering van emotie en gevoelens geeft te trachten ons te realiseren: “Dit is maar een begin. Het is niet dit gebeuren zelf, maar alles wat er uit geboren wordt, dat belangrijk is.”
De verandering zullen we evenzeer in onze innerlijke wereld moeten erkennen. Wij spreken daarover echter niet als een verandering in de zin van verplaatsing, e.d. Wij noemen het een groeiproces. Wij realiseren ons, dat al hetgeen wij in onszelf erkennen, slechts het zaad is van de oneindigheid. Niet meer. Al wat wij thans bezitten, wat wij zijn, al datgene waarmee wij harmonisch kunnen zijn, waarin wij zo onszelf leren kennen, is uiteindelijk een waanbeeld.
Niet omdat het niet bestaat, maar om de doodeenvoudige reden, dat onze functie daarvan onvolledig is. Zomin als men aan het zaad kan zien, welke bloem eruit zal groeien, zomin kan men aan de ogenblikkelijke belevenissen hun werkelijke betekenis en inhoud zien. Het is echter onze taak om met al datgene, dat ons als zaad ter bewustwording wordt gegeven, te werken zo goed als we kunnen. Wij zullen dus elk beleven, elke emotie, die een ik realisatie mogelijk maakt voortdurend behandelen als een groeiproces. Ons niet afvragen: “Wat is het geweest?”, maar met vreugde vaststellen, dat het groeit, en zo de tuin, die uiteindelijk onze persoonlijk hof van Eden wordt, doet ontplooien tot steeds voller schoonheid.
Dan wil ik u nog een raad geven. Bij het indelen van uw innerlijke wereld zult u ongetwijfeld geneigd zijn om aan personen een vaste rol in die innerlijke wereld te geven. Realiseer u, dat het niet deze personen zelf zijn, die een rol spelen, maar slechts een beeld, dat gij van hen in u draagt. Het is uw taak niet om anderen in uzelf te herkennen, maar om uzelf in anderen te vinden. Indien gij uzelf in anderen vindt, ontstaat in de eerste plaats een band, die onverbrekelijk blijft bestaan. Maar in de tweede plaats krijgt u ook en dat is misschien belangrijker de mogelijkheid tot een persoonlijke groei, een persoonlijke innerlijke bewustwording die in de ander evenzeer een bewustwording betekent.
Denk dus nooit, dat u voor uw innerlijke bewustwording gebonden bent aan bepaalde personen. Slechts datgene van u, wat in die personen geprojecteerd is en wat ge daaruit kunt beleven heeft voor u werkelijke betekenis. Overschat dus niet de waarde, die dingen en personen in uw leven kunnen hebben. Aanvaard ze, zolang ze deel uitmaken van het heden voor zover gij uzelf erin erkend hebt, zult ge ze in uzelf blijven dragen en bergen. Zover zij echter niet in uw innerlijk berusten, hebben zij geen deel aan uw verder bestaan en zijn zij als zodanig volledig onbelangrijk. Op deze manier kan men waarschijnlijk komen tot een juiste levenswaardering, een juist begrip van de buitenwereld en zo op de duur tot een juiste bewustwording in elke geest.
o-o-o-o-o
Heksen en magiërs.
Het is soms erg prettig om abstract te praten, maar aan de andere kant komen er ogenblikken, dat je graag je eventjes ook weer kunt vastgrijpen aan dingen, die de mensen kenden. En nu is het mijn bedoeling heus niet om aan, de technische inhoud van de esoterie te ontlopen, gelooft u dat. Maar ik zou toch graag een onderwerpje nemen, dat even houvast heeft aan uw voorstellingsleven. Hebt u bezwaar tegen een praatje over: Heksen en magiërs.
Wij kunnen natuurlijk spreken over heksen en magiërs, en dan zijn dat voor de meeste mensen legendarische wezens. Je weet niet precies, wat je eraan hebt. Nu ja, je hebt natuurlijk gehoord, de heks gaat naar heksensabbat en de zwartmagiër doet er ook aan mee.
Verder hebt u misschien gehoord, dat de magie uiteenvalt in wit en zwart en de waarden van de magie gelijk blijven, maar door de intentie veranderen. En wanneer dat nu voor een magiër bestaat, moet dat ook voor een heks bestaan a.w., het woord heks is een algemene term, die zowel witte als zwarte krachten dekt en datzelfde geldt voor de magiër en zelfs in zekere zin voor de zgn. demon. Want daemon wordt vaak gezien als een duivel, maar daemon (het stemwoord uit het Grieks) kan ook betekenen persoonlijke geleider, gids of zelfs persoonlijk godsbegrip. En wanneer wij dan daarmede de zaak zo’n beetje hebben vastgesteld, zullen Wij ons eerst maar eens gaan afvragen, hoe het met die heksen staat. Waar zullen wij mee beginnen: met wit of met zwart?
Wit.
Nu, ik vind het een slechte keuze, want zwart moet ik ook behandelen en dan komen de griezels achteraan.
Zwart dan maar eerst.
Ik ben blij, dat u het met mij eens bent. Wanneer u toch gezegd had “wit: dan had ik het natuurlijk gedaan. Maar ik zou zeggen: begin met het slechte, dan heb je het goede nog te verwachten. De z.g. zwarte magie dus ook de heksen der overlevering vindt haar basis in de duivel, dus in het demonische. Je zou kunnen zeggen het is een uitdrukking van chaotische krachten. En dit chaotische element komt op velerlei wijze naar voren. Wanneer wij bv. denken aan een heksen sabbat, dan zien we daar, hoe alles eigenlijk tegen het normale ingaat.
Het is een absoluut verzet tegen al datgene, wat volgens de Bijbel en de godsdienstige leringen als juist moet worden aanvaard. Er schuilt iets eigenaardigs in. Want als we nu bv. zien, hoe heksen en zwarte tovenaars voor hun offerplechtigheden zich vol eten en vol drinken in tegenstelling met het nuchter blijven, dat de witmagiër als vasten beoefent voor hij met z’n plechtigheden begint, zoals elders aanvaard is dan zien we al in dat vele eten een soort verzet, een soort ontkennen van de werkelijke goddelijke wetten. Dat wordt overal doorgevoerd.
Het heksendom van de middeleeuwen was hoofdzakelijk gebaseerd op het katholicisme en dan krijgen wij de zwarte mis. Die zwarte mis heeft ook weer een hele boel eigenaardigheden, zoals u begrijpt. Wij zien bv. geen schuldbekentenis maar in de plaats daarvan een profanatie van God. Dat is het begin. Wanneer een celebrant komt tot een wijding van zijn hostiën, dan zijn die niet wit maar zwart. Zo zijn ook de kaarsen. Die kaarsen op het altaar zijn gemaakt van zwartgekleurde was met sulfer, zwavel. Zij stinken dan ook als de p…. Dan zal hij nooit zijn gezicht er naar toe wenden, integendeel: hij gaat met zijn rug staan naar hetgeen hij consecreert: en zodra hij dit heeft gedaan, gooit hij een deel van de inhoud van zijn kelk op de grond en gaat daarop staan trappen. En de anderen van de gemeente doen eraan mee. Dus weer een belediging van iets. Maar dat houdt dus in een geloof naar het witte.
De zwartmagiër is een egoïst. Hij doet al z’n bezweringen met een zuiver zelfzuchtig inzicht.
En daarvoor doet hij heel veel dingen, die niet prettig zijn. Ik wil nog niet eens herinneren aan die voorspellers e.d., die in de ingewanden van kinderen en dieren de toekomst proberen te lezen. Ofschoon dat ook al niet erg prettig is. Maar ik wil er alleen maar op wijzen, dat bij al die bezweringen de macht woorden van de zwartmagiër de machtwoorden zijn van de witte magie.
Dan kennen wij verder nog heel veel van die volksvertelsels eigenlijk die allemaal hun reden hebben. U weet misschien, dat met de storm de heksen in lege eierdoppen over zee roeien. Als roeispanen gebruiken ze daarvoor breinaalden. U lacht erom, maar er zit iets in. Wat gebruikt nl. de heks en de zwartmagiër? Het leven zelf? Neen. De schil van het leven. Dus de buitenkant van de materie. Ze roeien met breipennen. Met breipennen kun je niet roeien. Dus ze roeien met iets, waarmee eigenlijk niet geroeid kan worden. Ze gebruiken middelen, die geen reële macht inhouden. En toch bereiken ze dingen, die heel reëel zijn. Nu zult u zeggen, wat heeft dat met esoterie te maken?
Witte krachten zijn ook niet reëel, of toch?
Ik zou niet graag zeggen, dat witte krachten niet reëel zijn. Het is eigenlijk zo: Om te vergelijken de zwartmagiër werkt met het spiegelbeeld. En nu moet u eens proberen een kopje thee, dat in de spiegel staat, op te drinken. Dat gaat niet. De witmagiër werkt met het werkelijke beeld, die kan de thee wel opdrinken. Er zit dus heus wel een verschil in.
Nu moet u eens goed luisteren. We hebben nu getracht vast te stellen dat zwarte magie eigenlijk een omkering is van de witte magie en wij hebben eveneens getracht vast te stellen ik hoop, dat u die conclusie ook bereikt hebt dat zwarte magie slechts dan kan bestaan, wanneer de wetten en waarden der witte magie eerst aanvaard voorden, ook al profaneert men ze. Nu gaan we naar de witte magie, de witte heks.
Het verschil tussen wit en zwart is in de eerste plaats gelegen tussen het egoïstische en het altruïstische. Wanneer de zwartmagiër werkt, kan en mag hij slechts egoïstisch werken. Bij altruïsme is zijn bezwering van nul en gener waarde, tenzij hij zichzelf purifieert en dus tijdelijk witmagiër wordt. Omgekeerd kan geen enkele witmagiër witmagiër blijven en toch egoïstische bestrevingen navolgen. Dat is heel begrijpelijk. Want bij de witte magie streeft men niet in de eerste plaats naar zelf verheffing of een bereiking, maar men zoekt een zekere harmonie mijn voorganger heeft het daar ook al over gehad, nietwaar een harmonie met de wereld. De magiër verrijkt niet zichzelf onmiddellijk, maar verrijkt de wereld. En in deze verrijking van de wereld vindt hij een vervolmaking van zijn eigen bewustzijn en een vergroting van zijn eigen krachten.
De witte heks gaat ook, wat men noemt, naar de sabbat. Zij gebruikt daarvoor ook heksenzalven. Maar het eigenaardige is, dat zij in de eerste plaats niet in zo’n groot gezelschap als de zwarte heksen samenkomen, nl. niet het getal 13, maar heel vaak het getal 7 en soms de z.g. kleine kelt een getal van 3, (in Engeland vooral veel voorkomend). De witte heks treedt uit met behulp van zuiver plantaardige middelen. Zij zal voordat zij uittreedt tenminste 24 uur vasten, heel vaak zelfs ook het lichaam reinigen door purgerende middelen, wassingen ed. Wanneer ze uittreedt is het niet haar doel om zichzelf te zien of te kennen of zelf iets te beleven. Zij zoekt een band te vinden met het heelal en zo in het heelal een werkzaam deel te zijn. Datzelfde zien wij natuurlijk eveneens bij de zwartmagiër, zij het dat hij soms andere gebruiken kent dan de heks.
Over het algemeen zijn in beide soorten van magie het seksuele en het religieuze van groot belang. De wijze, waarop deze dingen gebruikt worden, zal naar gelang wit of zwart natuurlijk zeer sterk verschillen. Maar in beide gevallen worden zij toch wel gericht gebruikt met een zeker bewustzijn van mogelijkheden, die erin schuilen.
Nu is dat zo en dat bij zwart een scheiding, die heel scherp wordt getrokken. Op het ogenblik, dat je zegt: Voor mijzelf, zwart. Wij zeggen wel eens “grijs”, omdat we dan niet direct willen zeggen, dat iemand nu zo direct zwart magisch is, omdat het stotend zou zijn voor zo iemand, die het misschien toch wel goed bedoelt. Maar in feite is alles, wat maar enigszins zelfzuchtig is, zwartmagisch.
Diezelfde scheiding, die we in de magie vinden, vinden wij ook in onszelf. Aan de ene kant zijn we zwart magisch ingesteld. Daaraan doen we niets. Zo goed als wij geboren zijn uit de chaos, blijft de chaos altijd zijn deel aan ons hebben. Wij zullen op de duur de vorm in de chaos realiseren. Die brengen we zelf naar voren, die scheppen we. Wij vormen de chaos om. Dat is onze bewustwording.
Maar zolang, we dat niet volmaak hebben, zit er wit en zwart in ons en zullen wij dus eigenlijk automatisch, haast onbewust soms, wit of zwart magische daden stellen.
Ik weet niet of u soms gebruik maakt van sommige afweertekens, bv. tegen het boze oog. In Holland is dat niet zo gebruikelijk, in Italië doet haast iedereen dat. Ik weet niet of u wel eens bijgelovig bent en dus niet onder een ladder heen loopt: of wanneer er zout gemorst wordt een snuifje over de schouder heen werpt, soms zelfs driemaal. Dat is magie. Dat is zwarte magie. u zegt: “Dat is bijgeloof.” Neen, het is het volvoeren van een ritueel met een zuiver persoonlijke inslag, omdat u daaruit een persoonlijke rust wenst te winnen, u voor uzelf een ongeluk wenst te voorkomen ed. Aan de andere kant hebben we ook een wit magisch gedeelte. Want in ons is er ook een behoefte tot vorm en bewustwording. En zo zullen we heel vaak symbolen gebruiken, waarvan wij onszelf niet eens bewust zijn. Er is bv. de gastvrije gewoonte bij het schenken van wijn altijd het eerste scheutje uit de fles in eigen glas te schenken. U hebt waarschijnlijk gedacht, dat dit alleen goede manieren waren om te voorkomen dat bv. stof en kurk in het glas der gasten kwamen. Maar dat is niet waar.
Wanneer wijn vergiftigd is, danwel bezworen dat bestaat ook dan is het de eerste teug, die de grootste kracht draagt. Vandaar dat de gastheer de eerste teug altijd voor zichzelf zal nemen.
Het laatste deel van de fles, het z.g. droesem, zal niemand drinken. Want wat overblijft aan slechts zinkt naar de bodem, nietwaar? Wanneer u dus zo’n beleefdheidshandeling volbrengt, dan probeert u desnoods ten koste van uzelf de wereld veilig te stellen. Bent u zich bewust van die daad, dan is die daad absoluut wit magisch en krijgt ze zelfs een: betekenis die heel wat verder gaat dan alleen maar beveiligen d.m.v. een glas wijn. Het is vandaar, dat in sommige groeperingen het drinken van wijn op deze wijze wel gebruikelijk is. Ieder schenkt op zijn beurt in, maar ieder neemt steeds de eerste teug zelf. En dat gebeurt alleen om te symboliseren, dat de mens in een wit magisch verband wil trachten de zorgen van anderen te dragen en zo te komen tot een volledige uiting van broederschap.
Ik weet niet, of u dat er achter gezocht had, maar er zit nog veel, meer in uw leven, dat eigenlijk tegenwoordig gewoon heet, maar dat toch eigenlijk niet gewoon is. Zo zijn er mensen, die onbewust bepaalde tekens in hun handtekening invlechten. Denk nu niet aan die drie bekende puntjes of zo iets, maar aan de wijze waarop zij met krullen of strepen een bepaalde nadruk geven op zekere letters. Die letters hebben soms een symboolwaarde wanneer men dat gaat nazoeken en wel de symboolwaarden van witte of zwarte krachten. Met zo’n handtekening kun je dan ook zeggen, of iemand zich de Chaos dus aan het zwarte of aan het witte overlevert. Dat is dan geestelijk en dus voor de schrijver zelf de ondertekenaar volkomen onbewust.
U zult wel begrijpen, dat zoals wij hier bij elkaar zijn, we aan de zwarte magie heel weinig hebben. Het zou voor ons alleen maar een belemmering op onze weg, het zou ons alleen maar tegenhouden. Wij zoeken het dan ook in het witmagische. En bij die witte magie, die hekserij en wat daarbij behoort, houden wij ons dan aan zekere regels. En daar die regels ook voor de bewustwording van belang zijn, zal ik ze zo dadelijk even opsommen. U zult wel denken: we krijgen zo allemaal aan het eind van elk lesje een soort rijtje van definities uit het hoofd te leren, maar maak u geen zorgen. U moogt ze desnoods vergeten, maar u moet wel even proberen ze te begrijpen, wanneer ik ze uitspreek. Bij wit magisch werk, onverschillig in welke vorm zal men steeds trachten het “ik” buiten beschouwing te laten. Daardoor wordt elke wit magische handeling een uiting van de innerlijke kracht in de wereld buiten het ik en als zodanig een vergroting van bewustzijn, een vergroting van de zelf realisatie.
In de tweede plaats zal de witte magie nooit en te nimmer gebruikt moeten worden om anderen onherstelbaar kwaad toe te voegen. Zouden wij een ander door onze magie onherstelbaar kwaad toevoegen, dan zouden wijnelven daaronder lijden en als zodanig zelf de smaad moeten ondergaan: het leed moeten dragen, dat we anderen te dragen gaven: enz.
Een wit magiër zal heel vaak werken ten bate van andere personen. De witte heks zal heel vaak ingrijpen vooral ten bate van het lichamelijke welzijn voor vele mensen. Wanneer dit gebeurt zonder bijbedoelingen, dan betekent het genezen van anderen, het helpen van anderen, het verrijken van eigen wereld met een bewustzijn omtrent zekere krachten.
Dit bewustzijn omtrent krachten is het loon, dat het ik voor de magische bestrevingen en het kracht geven verkrijgt. Want wanneer wij weten omtrent krachten in onszelf, zijn die krachten in onszelf werkelijkheid en zullen ook zonder magische bezwering, handeling of ritueel in onszelf voortdurend werkzaam zijn.
De witmagiër kan nooit alleen staan. Mag de zwartmagiër zich afzonderen van de wereld, de witmagiër is verbonden met allen, die gelijkelijk met hem of haar in een dergelijk bestreven trachten licht te brengen in de wereld, de mensheid te verbeteren en het lijden op de wereld te verminderen. Hierdoor ontstaat een niet te verbreken band tussen allen, die zich aan een dergelijk werk geven. Een vereenzelviging van verschillenden met elkaar zal op de duur het aanzijn geven aan grote magische orden, die een volledig onzelfzuchtig werk volbrengen.
Eén ding echter heeft de magiër, dat wij in de gewone wereld niet vinden. De zwartmagiër erkent in zijn eredienst – en tergt en hoont tevens – het licht dat hij erkent. De wit-magiër erkent en respecteert het kwaad, dat hij bestrijdt. Het heeft geen zin te zeggen, dat je als magiër een vijand bent van iets: en zeker niet als je wit-magisch bent. Maar het respect, de eerbied, ja, in sommige gevallen zelfs de lichte verering, die je voor de krachten des kwaads kunt hebben, is gelijktijdig een waarschuwing, omdat je zoveel te beter beseft, welke inhoud ze hebben.
Met deze waarschuwing is het mogelijk de niet-gewilde duistere krachten in het ik voortdurend uit te bannen. Het is dwaas demonen en duivels te tarten. Daarvoor zijn zij toch nog te sterk.
Krachten van de chaos hebben zoals – ik reeds zeide – aandeel in iedere mens. Ook in de witmagiër, ook in de zwartmagiër.
Wanneer wij het kwaad respecteren en eren in zijn kracht en betekenis, zullen wij ons niet laten verleiden om het eenvoudig terzijde te schuiven. Dan zullen we ons ook niet laten verleiden om het eenvoudig van ons af te wijzen. Dat kunnen wij ons niet permitteren, wanneer wij werkelijk een esoterische bewustwording doormaken en wanneer wij werkelijk de inhoud van het zijn zoeken. Het kennen en erkennen van het kwaad en de macht van het kwaad, het weten omtrent de chaos en het aanvaarden van het chaotische met een gelijktijdige onthouding van elke eigen deelname of interesse daarin, betekent voor ons het kennen van het materiaal, waarmee wij voor onszelf de gevormde wereld scheppen. Die uiteindelijk voor ons dan toch de bewustwording is. Want witte magie en esoterie en innerlijke bewustwording hebben één ding gemeen: Ze brengen de mens ertoe steeds meer één te worden met de schepping en steeds meer één met elke vorm en vormmogelijkheid, die in de schepping bestaat.
Waar komt de vorm vandaan? Die wordt opgebouwd uit de chaos. Zo bouw je dus in jezelf uit de chaos a.h.w. langzaam maar zeker dat volmaakte wezen, dat kan opgaan in God. Wanneer je je bouwstoffen kent, respecteert en ze toch leert gebruiken, zoals je ze gebruiken moet daarbij hun eigenschappen en kwaliteiten veranderend en aanpassend aan hetgeen je nodig hebt dan kom je tot en werkelijke bereiking. Vandaar dat heksen en tovenaars misschien wel erg achtervolgd zijn in sommige tijden op deze wereld, maar ze toch een belangrijke rol. hebben gespeeld. Want laten we niet vergeten, dat veel van degenen, die vroeger leefden bv. in het hoogstaande Egypte dat toch een tijd heeft gekend van religieuze en esoterische bloei, waar ze op het ogenblik hun vingers aan kunnen aflikken heksen en magiërs waren.
Witmagiërs en witte heksen. En laten we niet denken, dat dit met het verleden is uitgestorven.
Vandaag, aan de dag bestaan ze nog. Zwart zowel als wit.
Laten we ons daarom goed realiseren, dat al zijn we dan misschien geen magiërs of heksen we de beschouwingswaarden, die zij kennen, wel degelijk voor onszelf mogen accepteren. Dat we ons wel degelijk moeten baseren op hetzelfde, waarop zij hun werking en kracht baseren, nl. op een erkennen van de scheiding der dingen: en waar wij streven naar bewustwording het erkennen van de waarden, die tegengesteld zijn aan de onze, om zo daar het materiaal en de kracht te vinden, waarmee wij kunnen scheppen wat nodig is voor onze verdere bewustwording. Ik geloof, dat het dat is.
Degenen, die zeggen, dat er geen kwaad is, hebben het dus niet bij het goede eind. Er zijn mensen, die alle kwaad negeren. Die zeggen: het kwaad bestaat niet.
Wanneer iemand tegen u zegt: “Kwaad bestaat niet.”, dan moet u eens een flinke trap op zijn grote teen geven met een scherpe hoge hak. Dan moet u eens zien wat ze zeggen. Wanneer ze dus zegden: “Dat is dit en zus en zo”, dan moet u zeggen: “Maar dat is toch goed, want kwaad bestaat niet. Ik wou je alleen maar goed doen.” Dan zult u bemerken, dat ze het kwaad heus wel accepteren.
U kunt zeggen: “Kwaad besta niet”, maar dat is een redeneren vanuit een goddelijk standpunt.
Kwaad bestaan niet als kosmische waarde. Per slot van rekening, wanneer je gezond bent kun je zeggen: “ziekte bestaat voor mij niet maar o wee, als je de mazelen krijgt. Met andere woorden, zolang je nog aangetast kunt worden door de tegenstellingen tot de huidige toestand, kun je zeggen dat het kwaad bestaat.
Iets anders is dit: Kwaad bestaat alleen voor jou, wanneer je dit als kwaad erkent. Je kunt zeggen: “Ik sla die vent dood. Ik doe een goed werk voor de wereld, want hij is toch maar een nul” Dat bedoel ik natuurlijk niet. Want in feite zal het doden van een medemens, een ander wezen, je tegen de borst stuiten. Je zult toch voelen, dat het niet goed is. Zolang je voelen kunt, werkelijk intens gevoelen, dat iets goed is, maak je dan geen zorgen. Maar vergeet niet, dat er in elk leven, dus ook in het uwe, dus van alle aanwezigen en van de hele wereld en van alle mensen, een voortdurende tegenstelling bestaat tussen chaos en vorming. Of, als u het anders wilt zeggen: tussen duister en licht.
Het duister betekent voor God niet: kwaad. God merkt er niets van. Het is voor ons kwaad, omdat we daarmede een deel van belevingsmogelijkheden wegnemen en wij eenmaal toch op de weg zitten van een bewustwording in het vormleven en dus niet zonder vorm kunnen bestaan. M.a.w., wat wij doen tegen dat bewustzijn in, zullen wij later moeten herstellen, omdat wij anders niet verder kunnen gaan op de weg, die wij gekozen hebben. Daarom is het kwaad. Duidelijk? U ziet, het is niet zo moeilijk. Maar iemand, die zegt: “er bestaat geen kwaad”, loopt het gevaar, dat hij eigenlijk bedoelt: “voor mij bestaat er geen kwaad.” Zodra je dat persoonlijk gaat interpreteren, betekent dit feitelijk: “ik mag alles en een ander mag niets.” Dat is een grote fout. Maar, wanneer je zegt “er bestaat geen kwaad”, doordat je weigert het kwaad buiten jezelf te erkennen en in je eigen houding steeds het goede doet, dan is er voor die houding iets te zeggen. Wanneer je zegt: “ik erken geen enkele wet, alleen mijn eigen bewustzijn omtrent goed en kwaad”, dan zeg ik ook nog: akkoord: ofschoon het soms ook gevaarlijk is. Maar wanneer je zegt: “er bestaat geen licht en duister, er bestaat alleen maar licht”, dan zeg ik: “je bent fout”. Want op het ogenblik, dat er alleen maar vanuit jouw standpunt goed is, leef je niet meer. Dan kun je doen en laten wat je wilt. Wat heeft het dan nog voor zin om te leven?
Wat verstaat u onder kwaad? Willens en wetens kwaad doen?
Onder kwaad versta ik in zeer algemene zin datgene, wat strijdig is met onze eigen vorming en bewustwording.
Maar dat is toch persoonlijk?
Ja. Dus daarom zeg ik uitdrukkelijk: “zeer algemeen”, omdat bij iedereen deze waarden kunnen verschillen. Je kunt dus niet beantwoorden: wat is kwaad. Wat voor Jan kwaad is, kan voor Piet heel goed zijn en omgekeerd. Kwaad is dus datgene, wat ons eigen proces van bewustwording en zelfrealisatie schaadt. Daarop komt het neer.
Dat is dus willens en wetens kwaad.
Willens wil ik er buiten laten. Wetens wel. Kijkt u eens. U doet wel eens dingen, die u eigenlijk niet wilt doen en waarvan u toch wel weet, dat ze verkeerd zijn. Het is het weten van het verkeerde, dat in u bepaalde problemen schept. Om nu maar een ding te noemen: Het kwaad schept een schuldbewust zijn. Schuldbewustzijn doet zoeken naar een compensatie. Het zoeken naar compensatie plus het schuldbewustzijn kunnen aanleiding zijn tot remmingen.
Psychisch. Psychische remmingen kunnen een abnormaal gedrag geven, waardoor ook fysieke fouten ontstaat, fysieke fouten kunnen een bezwaar vormen voor de bewustwording, zodat de taak van het leven onvolledig wordt volbracht.
Dat ligt dan toch aan het bewustzijn van de persoon. Want die persoon weet niet beter.
Wanneer die persoon niet beter weet, dan is het geen kwaad.
Wanneer hij het beter weet, zal hij het niet doen.
Dat stelt u. Dat ben ik niet altijd met u eens.
Dus, dan ligt het weer aan zijn weten.
Neen. Het is weleens vaak niet willens, maar wel wetens. M.a.w. men heeft zich niet gerealiseerd, dat men kwaad zou doen. Men komt op het ogenblik plotseling te staan voor het feit, dat men iets verkeerd moet doen of bv, rechts omkeert: maken en zich belachelijk maken. En dan doet men maar kwaad. Dan is dat niet gewild. Het gaat zelfs eigenlijk tegen de wil in. Maar het is wel degelijk wetens. M.a.w. kwaad kan alleen dan bestaan, wanneer een bewustzijn aanwezig is, dat dit kwade als zodanig erkent.
Maar ik kan mij niet voorstellen, dat wanneer je overtuigd bent, dat iets verkeerd is je dit toch gaat doen. Hoe zit dit nu eigenlijk?
Om nu een heel eenvoudig voorbeeld te geven: Hoeveel mensen zijn ervan overtuigd, dat roken kwaad is, schadelijk is? Hoeveel? Heel veel. Hoeveel mensen, die daarvan overtuigd zijn, roken toch?
Maar dat is toch niet zo diep ingrijpend?
Diep ingrijpend of niet heeft hier niets mee te maken. Het gaat hier om een principe. Dan kan elk voorbeeld dienst doen. Wanneer ik ervan overtuigd ben, dat ik door te roken mijn leven verkort en ik rook toch door, dan zal ik het zelf als iets kwaads moeten aanvaarden. Dat brengt mijn bewustzijn met zich mee. En wanneer ik het toch doe, dan kan dat heel vaak gebeuren, niet omdat ik dat kwaad voor mijzelf verlang, maar omdat ik de aanleiding tot dat kwaad niet kan laten. Dat kunnen we op elk terrein overbrengen. Je hebt bv. mensen, die speculeren, om een ander voorbeeld te nemen, Bij deze speculaties, gaat hun eigen geld eraan. Ze weten dan, dat het kwaad is om te speculeren. Maar ze hopen dat te niet te kunnen doen door verder te ga in met kwaad te doen. Wanneer ze zich aan gelden van anderen vergrijpen, misschien zelfs het faillissement van anderen veroorzaken, hebben ze dat dan zelf gewild? Nee. Maar hebben ze het geweten? Ja. Vandaar, dat ik een uitdrukkelijk onderscheid heb gemaakt tussen willens en wetens. En dat ik nogmaals stel, dat men dingen kan doen, die kwaad zijn, zonder ze direct te willen, maar dat men nooit kwaad kan doen, zonder dat men weet, dat wat men doet kwaad is.
Men zou kunnen zeggen: dat is kortzichtigheid.
Wij kunnen natuurlijk woorden gaan ziften, waarde vriend, maar dat heeft geen zin. Kortzichtigheid zou inhouden de benadering van het kwaad, maar toch zeker niet het volbrengen van het kwaad zonder de realisatie daarvan. Er komt altijd een ogenblik, dat je weet, dat voortgaan op deze weg kwaad is. Maar dan heb je er zoveel ingestoken aan aanzien of aan geld of aan wat anders, en dan ga je toch maar door. Dan wil je dat wel niet, dat kwade, maar je doet het toch maar en je weet het heel goed. Vandaar dat ik dat onderscheid heb gemaakt.
o-o-o-o-o
Het menselijk wezen.
Het is altijd moeilijk met de esoterie het juiste midden te vinden tussen bijna inhoudsloos maar duidelijk esoterisch, en inhoudsvol maar daardoor ook minder esoterisch. Want je kunt soms met woorden zo ontzettend weinig zeggen over de werkelijke toestanden, zoals die in je leven en in je werkelijk ik bestaan.
En dan moet je eigenlijk gaan spreken als een magiër, waarbij die ander tussen de regels door moet lezen, tussen die woorden door moet horen.
Wanneer ik dat doe want ik ben van plan om dat te gaan doen dan zult u dus eigenlijk heel goed moeten luisteren, want ik probeer u iets mede te delen wat ik u niet zeggen kan. Dan weet ik niet of u het begrijpt, of het misschien ondergaat of dat u alleen maar denkt: “Nu ja, het is misschien aardig, gesproken: Want de woorden, die ik zeg op zichzelf, die kies ik in de eerste plaats dus om daarmede een beeld te geven. Het beeld van innerlijke kracht misschien, innerlijk beleven, enz. En dan zou ik willen beginnen met een vergelijking te maken tussen het innerlijk beleven van leed en de uiterlijke oorzaken, de uiterlijke resultaten daarvan.
U hebt misschien wel eens gezien hoe soms op een namiddag, als het tegen de avond gaat lopen, de lucht vol wordt van torenende wolken, die een onweer voorspellen. Dan hangt er een soort stille dreiging. Je weet niet precies wanneer het komt en waar het komt. Je hoopt, dat het voorbij gaat, maar in feite zie je het van tevoren aankomen. Zo ben je van binnen soms, wanneer je voelt, dat er veranderingen voor de boeg zijn. Wanneer je voelt, dat er werkelijk iets anders gaat komen, en je weet nog niet wat. Maar het dreigt en je bent bang voor het onbekende.
Sommige mensen zijn in staat de schoonheid van een storm, van een onweer aan te zien. Die durven staan temidden van neerflitsende stralen, ze laten zich overgieten met de zware regendruppels en ze genieten van het toornende geweld boven in de lucht. Maar de doorsnee mens is bang. Bang omdat hij weet, dat er gevaren aan verbonden zijn. Bang omdat hij eerder de dreiging van het ogenblik aanvoelt dan de verlichting, die een onweer op een warme dag kan brengen.
Het is alsof je met zo’n storm ergens in een bos bent. De eerste druppels vallen als een traag getik. Je weet, dat het gaat gebeuren, maar je merkt het nog niet. Zo gaat het altijd met ongeluk, met leed. Het duurt even voor het is doorgedrongen tot je innerlijk. En dan sterker en sterker en sterker begint het te ruisen. Je hoort de donder, je ziet het licht, je ziet misschien, dat vlak bij je een boom wordt getroffen en je raakt in paniek. Je zoudt willen wegvluchten en je weet niet waarheen. Er is niet zo gauw een toevlucht te vinden. Soms doe je het meest dwaze, wat je kunt doen. Je verstart en je blijft staan onder een boom, in de hoop, dat die tenminste niet zal worden getroffen. Maar soms ook vind je je redelijke verstand weer. Dan kies je je weg zo, dat er niet al te veel gevaar is. Dan onderga je het natuurgeweld, je beschouwt het zonder het te minachten of het alleen maar te zien als een vertoning: Je hebt innerlijke waarde, je hebt innerlijke kracht, maar je kunt er niet aan ontkomen.
Zo is het met leed. Maar wanneer leed is in een mens, wanneer er onweer is op een warme dag, dan is het net alsof de lucht herboren is. Wanneer de laatste donderslag verklinkt en de regen ophoudt, dan is het net alsof de lucht anders ruikt, of alles nieuw is en fris gewassen.
Het lijkt eigenlijk of de wereld een klein beetje herboren is. Er is een mogelijkheid gekomen tot een nieuwe beleving, je kunt weer ademhalen. Het groen is weer fris en de fleurigheid van de tuin is plotseling weer opgestaan uit de stoffige droogte van weleer: Met de mens, die leed ondergaat, gaat het precies hetzelfde. Je hebt een ogenblik de zware slagen te dragen, je zult eronder geknakt en gebogen gaan. Maar als je niet als een angstig kind wegkruipt onder de dekens of ergens in een beslotenheid om daar te ontvluchten aan het geweld, wanneer je voor de dag komt, wanneer je in de wereld durft blijven staan, dan blijkt je, dat na het leed soms ineens de lucht gezuiverd is. Het is anders geworden. De wereld is heel anders en je moet er een ogenblik aan wennen. Ze heeft ook weer haar eigen inhoud. Het is alsof je een beetje herboren bent door het leed, dat je een nieuw leven moet beginnen, een nieuwe toestand ervaren En wanneer je eigenlijk zo het leven meemaakt, dan wordt het van binnen bij je ook anders.
U kunt zich misschien voorstellen hoe een boer op zijn akker staat. Droog is hij en stoffig. De wolken zijn hoog in de lucht voorbijgedreven, dag na dag. De witte wolken hebben een ogenblik verstoppertje gespeeld met de zon, en het is droog gebleven. ……… Het land is dor……… Voortdurende stralen van het geluk is teveel, die kunnen de mens uitdrogen. Hij heeft geen besef meer van leven. Hij wordt moe en moedeloos. Hij laat eigenlijk zijn leven slap, lusteloos voorbijgaan als de planten, die er staan te dorsten naar een beetje regen. Als zo’n boer daar staat en hij overziet het, dan zegt hij wat een plant niet denken kan: “Ik wou, dat er een beetje regen kwam. Al kwam er maar een onweer.” De boer loopt alleen op het land en is daardoor veel eerder het slachtoffer van de inslaande bliksem, van het geweld der natuur, dan een mens in de stad. Toch kan hij dankbaar zijn. Wanneer die regen daar neervalt met de eerste zware druppels, wanneer de blauwe flitsen de begeleiding vormen van de symfonie van levensnat, die uit de lucht valt, dan dankt hij soms op zijn knieën zijn God. Dan vraagt hij aan de ene kant om te worden gespaard, maar aan de andere kant dankt hij God, dat Hij de vruchtbaarheid geeft, dat de oogst rijp zal worden.
Wanneer je eerlijk bent, wanneer je begrijpt, hoe de geest is als de landman, die de akker van het stoffelijk bestaan bebouwt, dan kun je aanvoelen, hoe het voor die geest is, wanneer er leed komt in een mensenleven. Dan kun je begrijpen hoe het is, wanneer een mens een ogenblik al dit geweld van een wereld moet ondergaan. U begrijpt, dat juist daardoor de tere planten van bewustwording, van ervaring, opgroeien, nieuwe waarden krijgen en rijke oogst beloven.
Dat is eigenlijk de wereld, waarin wij leven. De wereld, waarin voortdurend het geweld gepaard gaat met nieuwe mogelijkheden. Het is een wereld, waarin je moet kunnen volharden, waarin je moet kunnen aanvaarden. Een wereld, waarin je vóór alles moet begrijpen, wat noodzakelijk is. Je moogt niet alleen maar denken, wat je zelf prettig vindt. Je moet begrijpen, dat je in verband staat met de hele wereld, dat je gebonden bent aan het totale zijn. Zoals een zee niet kan spelen rond de wereld, wanneer er geen kusten zijn, zoals een oceaan zelfs begrensd moet worden door het land, zo moet je eigen menselijk zijn begrensd worden door de wereld. Zo moet je geestelijk zijn begrensd worden door een voortdurende grens van ervaringen, een voortdurende weerkaatsing van bewustwordingen, waaruit zij zichzelf beter en intenser leert kennen.
Wanneer er storm is, dan is dat wel eens onplezierig. Dan wordt soms de kust aangetast.
Wanneer het werkelijk stormt, dan grijpen de golven met witte klauwen naar de kust en scheuren hele stukken duin weg. Ze slaan te pletter met krijsend en donderend geweld tegen de kaden, die de mensheid heeft opgeworpen. Dan vrezen de mensen. Dan zijn ze bang voor het water. Maar die zee kan soms zo geweldig zijn. Daardoor realiseert ze zich vele stromingen. Daardoor wordt beneden daar in die koele diepten, waar de storm haast niet bemerkt wordt alles gemengd. Daardoor komt er meer zuurstof in het water. Daardoor leeft de zee.
De geest in vergelijking tot de stof is als de zee in vergelijking tot het land. De geest moet soms stormen doormaken. Dat is noodzakelijk voor haar. Zonder dat kan ze niet bestaan, is ze zichzelf niet. En in dat geestelijk bestaan kan ze soms plotseling je stoffelijke waarden aantasten en bedreigen. Je weet niet meer waar je heen moet. Je vraagt je af, of zo dadelijk niet alle stoffelijk bestaan zinloos en nutteloos geworden zal zijn. Of niet die vloed van vreemde gevoelens, die in je heerst, eenmaal alle stoffelijk bestaan zal overheersen. U begrijpt misschien niet eens, dat wanneer de storm gaat liggen de zee voortleeft met nieuwe waarden, en het land voortbestaat, rustend na het geweld, zich herstellend maar ook verfrist.
Een geest moet zo ontzettend veel doormaken. Want uw leven is maar een kust, misschien zelfs maar een plaats aan de kust, meer niet. Een klein stadje, dat huiverend ligt onder het geweld van wat er allemaal uit de oneindigheid komt aanstormen. Met gierende noordwester, met kokend water, met misschien ook nood voor velen, die op zee zijn.
Die zelfde zee beroert grote fronten. Ze kust niet alleen hier ergens Nederlands grondgebied, ze reikt verder. Ze speelt er omheen en beroert Denemarken. Ze grijpt naar Amerika, ze trekt voorbij aan exotische havens van Afrika.
Alle gebieden, alle kusten zijn haar. Ze is groot. Zo onmetelijk groot in vergelijking tot die kleine kust. Haar inhoud, haar geweld, haar levenskracht is zoveel groter dan die van het land.
Wanneer alle aarde zou zijn ontbloot van alle leven, de zee zou nieuw leven baren. Ze zou hernieuwd de landen bevolken, ze zou opnieuw mensen of mensachtigen doen ontstaan, planten geven en dieren, zodat de wereld weer met leven gevuld is. Zoals de geest steeds weer nieuwe werelden vult, wanneer dat noodzakelijk is.
De geest is het belangrijkste. Zonder de geest kan het leven niet bestaan, zoals gij het kent.
En het land, de grens? Ach, het zijn alle punten van bewustzijn. De geest kent alle grenzen, zoals de zee alle kusten beroert. Ze kent alle levens en alle levensmogelijkheden. Ze reikt door alle sferen heen naar vele werelden, waarvan je als mens niet eens waagt te dromen. In zich bergt ze het weten. Niet omtrent de landen met hun mogelijkheden. O neen, omtrent de vorm, de begrenzing. Omtrent hetgeen ze haar geven, omtrent hetgeen ze ook teruggeeft aan de kust.
De geest grijpt uit over veel groter gebieden, dan u zich voorstelt. Ze is meesteresse en heerseresse in haar eigen gebied. Het is haar bewustzijn, dat zich soms mengt met de drift der gebeurtenissen en wordt tot een vliegende storm. Het is haar zoeken naar uiting, haar baren van leven, dat de zacht kabbelende rust afwisselt met onvoorstelbaar geweld. Het is de geest, die soms huwende met krachten boven haar optorent tot een kokende tyfoon, een tornado, een wervelende storm, een cycloon, die wegtrekt over land en zeeën met zich meezuigt al wat op haar weg komt. Dan denkt de mens, dat er een ramp gebeurt. Maar het is geen ramp.
Alleen heeft het leven der wereld zich opnieuw bevestigd, heeft de zee hernieuwd iets gevonden. Heeft ze krachten gepuurd uit het hogere en zichzelf in het hogere geprojecteerd.
Ze is wijzer, ze is beter geworden.
Ik zei reeds, je kunt het met woorden soms moeilijk uitdrukken. Het is nl, erg moeilijk het onzegbare te zeggen. Soms heb je er eigenlijk geen beelden voor. Zo gaat het ons bv. ook met ons beleven van God. Je kunt het wel omschrijven, maar het zegt zo weinig. Stelt u zich eens voor, dat u in de ruimte leeft. (Misschien als een van de eerste ruimtevaarders.) Ver buiten de planeten bent u geweest. Door het ijle duister gaat u huiswaarts. U droomt van een wereld, groen en rustig. Maar op uw weg moet u eerst de zon passeren. De zon, die eerst daar staat als een wenkend aangenaam lichts dan wordt een bron van warmte en levende kracht om dan plotseling met een corona van verslindende vlammen je leven bedreigen. Dan vlucht je weg van die zon, zo snel mogelijk, omdat je het niet verdragen kunt.
Wij zijn gekomen uit het duister van de chaos. We zwerven over vele werelden heen, waarbij we misschien verschillende sterren leren kennen. Maar er is een zon, waarbij we thuis horen.
Dat is onze God. Natuurlijk is er een grotere God, een veel grotere God, zoals er veel zonnen en veel sterren zijn in het heelal. Maar deze ene is de God, die wij kennen. Dat is de Kracht, die ons roept, die ons wenkt. En wij zijn bereid ons er als motten in te storten, zo denken wij.
Maar wanneer wij te dichtbij komen, schrikken we terug. Zo groot is het gewelde zo kolkend de oppervlakte, zo groot de hitte, zo vurig de armen, waarmee het Goddelijke naar ons uitgrijpt, dat we terugschrikken en bang zijn. Omdat wij niet beseffen, dat het slechts uiterlijkheden zijn. Want het ruimtevaartuig, het stoffelijke vaartuig, wordt nog bedreigd door die zon, kan haar niet verdragen. Maar de geest, die zou uitgaan, de geest, die zou komen uit het diepst van de ruimte, uit het onbekende, uit de sferen van het duister ….ach…., zij kan gaan tot die zon, tot die God. Zij kan doordringen tot in het midden, wanneer zij maar niet de angst kent van het menselijke.
Het is noodzakelijk, dat je leert om een ogenblik te vergeten, dat je misschien wel eens mens bent geweest. De geest is meer en rijker. Ze moet de moed vinden om alle vormen en alle beperking te overwinnen. Ze moet niet terugschrikken voor het soms verschrikkelijke geweld, de wonderlijke, de verscheurende openbaring van nieuwe goddelijke waarheid.
Zon na zon gaat ten onder. Godsbegrip na godsbegrip sterft in ons. Maar zoals de bewusten wegvluchten, wanneer er een zon sterft, naar nieuwe ruimten, naar nieuwe sterren, naar nieuwe zonnen, zo vluchten wij van godsbegrip naar godsbegrip. Wij trekken door de grote ruimten van het Al en weten niet waarheen we gaan. Maar steeds weer vinden we ervaring en bewustwording. Steeds weer is er een zon, die we de onze noemen: steeds weer een wereld waarop wij neerdalen.
Steeds weer hebben we een begrip van God en steeds weer een stoffelijke uiting, daarmede in overeenstemming. Steeds weer kennen we geestelijke werelden en dromen. Kennen we stoffelijke en geestelijke realiteiten. Altijd weer. Omdat de zon maar een speldenknop is, verloren in de oneindige nacht. Omdat onze werelden stofjes zijn, niet eens gezien in de grootsheid van het Al. Het is niet de ster, die wij moeten kennen, het is de kosmos zelf. Het is de kosmos, die ons roept en die ons voortjaagt in deze zwerftocht. Van leven tot leven, van sfeer tot sfeer, van ster tot ster.
Het is moeilijk om bewustwording te vinden. Je vraagt je soms af, waarvoor het nodig is, dat je zo vaak terugkeert in de stof. Je vraagt je af, waarom het nodig is, dat je zoveel verschillende werelden kent. Je vraagt je af, waarom er leed bestaat en ondergang. Je vraagt je af. o, ja, wat vraag je je niet af: Een voortdurende vraag is het, omdat je niet begrijpt, dat de beperking van je eigen ziel zo onbelangrijk is bij dat grote, bij het werkelijke doel, Wij moeten eens in staat zijn de hele kosmos in onszelf op te bouwen, totdat het een globe wordt, wervelend in de nacht, doorspikkeld met het levende licht van de sterren. Dan zien we hoe de sterrennevels in een ademend Al zich uitbreiden en hoe ze schoonheid en vorm geven, steeds anders en toch gelijk. Dan zien we, hoe volmaaktheid wordt uitgebeeld in dit, vreemde, zich spreidende duister. Dan erkennen we misschien in onszelf ook, dat dat licht is, zoals wijzelf in het leven zijn.
Het leven lijkt zo vol van duisternis. Zo vol van begoocheling en zo vol van problemen en zo vol met onbegrijpelijkheden. Duister. Ons begrip is niet dichter gezaaid over de oneindigheid dan de sterren in het duister van het Al. Maar zoals in de sterren het leven wordt geboren, zoals de sterren de werkelijke inhoud betekenen van een positieve wereld, zo is dit kleine glimpje van besef, dat in ons nu hier dan daar opbloeit, het werkelijke leven van onze wereld. Ja, meer, de werkelijke openbaring van een goddelijke schoonheid, die uit veel duister en weinig licht schept de oplossing van alle problemen, van alle raadselen.
Men heeft soms gezocht naar een omschrijving van het goddelijke. Men heeft Hem een naam gegeven. Men heeft getracht Hem te openbaren en te uiten. Maar dat kon niet. De namen waren ledig Wanneer men zich die naam te binnen bracht, dan was het als een geraamte, dat aan een feestmaaltijd werd getoond ergens in Egypte: een herinnering aan dood, aan sterven, aan ledigheid en onbegrip. Omdat namen niets zeggen, omdat letters niets uitdrukken.
Maar een enkele keer, dan wordt het net een levende God, Vereerders van Ammon Ra ja, de vereerders van Aton ook konden soms buiten staan in de woestijn. Ver achter hen de groene grenzen van de Nijl. Vóór hen de bruin gele onvergankelijkheid, bekroond hier en daar met blauwe, wazige bergen. Wanneer die zon dan kwam en hen beroerde met haar eerste stralen, dan voelden zij dat als een zegenende band. Ze wisten niet eens hoe.
Zo gaat het ons. In de volheid van het leven merken we weinig van de werkelijke God, van de ware God. Dan kunnen we het eenvoudig niet beseffen, kunnen wij het niet dragen. Maar soms is er een ogenblik van eenzaamheid, van alleen zijn. Dan gaat in ons bewustzijn de zon op.
Dan weten we niet waarom, maar dan voelen wij ons plotseling door God beroerd. Een ogenblik bevrijd eindelijk. Weet U, dergelijke ervaringen tonen ons de inhoud van het leven.
Ik heb mensen gehoord, die zich afvroegen: wat is goed en wat is kwaad? Wat is recht en wat is onrecht? Ik heb ze horen strijden over de juistheid van een woord, de juiste definitie van een bepaald begrip, Wanneer ik dan zo nadenk en ik zie al die strijdende mensen, dan vrees ik vaak dat ze in de drukte van hun betogen vergeten om dat licht zelf te ervaren. Dan vrees ik vaak, dat ze ondergaan. Iets wat je in je ervaart, kun je niet uitdrukken. Dat is logisch. Dan zou het niet meer in je bestaan, dan zou het iets buiten je zijn. Want dit ervaren in jezelf heeft zo’n volheid, zo’n inhoud, zo’n uitdrukkingskracht, zo’n zeggingskracht, dat alles ervoor verbleekt.
Weet u, In God is geen goed en geen kwaad. Dat bestaat alleen in je eigen wereld, wanneer je erover praat, wanneer je erover oordeelt. Dat bestaat alleen, omdat je zelf nog voortdurend moet oordelen, wil je bestaan. Maar daarbuiten bestaat geen goed en kwaad, geen recht en geen onrecht. Alle dingen zijn één. Er is één waarheid en dat is een levende kracht in je. Maar ja, hoe zou je het moeten zeggen? Zeg dat het leven een harp is en God de harpist. Hij slaat een snaar aan, ver van ons verwijderd. Maar soms is het een snaar, die ook ons betreft en dan klinken we mee. Dan zingen we mee in de totale klank van de harp. Maar tevens ervaren wij in ons, onbewust, de rilling van de beroering van de harpist. Zo is het, geloof ik. Men kan zich een levenslier of een levensharp tekenen versierd met bloemen. Het zegt zo weinig. Men kan zich een kruis, tekenen ergens op een berg, uit het duister komend in een ogenblik van licht.
Het zegt zo weinig. Wat kunnen al die beelden ons eigenlijk zeggen? Het is een ervaren. Je denkt aan Jezus als de gekruisigde of als de herrezen, die het ervaren heeft. Ja, dat is een geloof, natuurlijk. Maar wie een ogenblik het wezen Jezus in zichzelf voelt, zou die niet plotseling veel beseffen over de wereld? Wat zou die veel weten, wat zou die herboren en hernieuwd zijn in zichzelf.
Wanneer u zo’n lier ziet, zo’n harp met een paar bloemen erop o, ach. wat weet je ervan. Maar wanneer iets van de goddelijke scheppingsmelodie je eigen leven beroert, plotseling even je hele wezen doortintelt, je geest moge realiseren wat werkelijkheid en leven is, je stof een ogenblik verdooft in een verrukking, die alle wereld verre houdt….. dat weet je pas wat God betekent: In de mens ligt het grote onbekende gebied. Het is een vreemd gebied, het lijkt bijna een wereld. Er zijn ondoordringbare jungle’s van gevoelens, er zijn woestijnen van onwetendheid.
Er zijn de kostbare, bebouwde landen van het bewustzijn. Er zijn de wereldzeeën van levende kracht, die steeds weer in je zelf komen. Er zijn de regenwolken, die een ogenblik deze kracht aan het ik gegeven doen doordringen tot het bewustzijn en het mogelijk maken daarmee te handelen en te werken. Het is een geheel, die wereld. En in die wereld moeten we het werkelijke zoeken.
Soms staan we met onze gevoelens, met ons leven, in een woestijn, omdat onze geest is gekomen op een terrein, waar nog onwetendheid is en daar geen uitweg vindt. Soms is het noodzakelijk, dat wij ons door de onwetendheid heen worstelen, opdat wij een nieuw terrein met vruchtbare mogelijkheid bereiken. Soms lijkt het of ons leven ons voortdurend dreigt te verstikken als in een oerwoud met zijn gewassen en lianen. Dan klinkt ons de klank van de medemensen als krijsen van apen, die honen: En ergens in de verte gromt, de tijger brult misschien de poema om aan te tonen, dat er gevaar is. Dan zeggen wij dat het demonen en duivels zijn: dan zijn er angsten in ons en weten wij niet waarheen te gaan. Toch moeten we verder, moeten we ons een weg banen. Hoe in ons innerlijk de wereld ook is, we moeten steeds verder. Pas wanneer wij die wereld van binnen overwonnen hebben, gemaakt hebben tot een eenheid, een eenheid die vruchtbaar is en bewustzijn draagt, een eenheid die zon en regen, dag en nacht voortdurend aanvaardt en daarin haar werkelijke wezen vindt, dan hebben wij pas voltooid, waarvoor wij gekomen zijn. Dan hebben wij voltooid datgene, waarvoor wij eens ontstaan zijn en uitgetrokken. Dan hebben wij ‘s levens doel gevonden. Dan hebben wij het einde van de geestelijke weg bereikt. En dat is niet te omschrijven.
Je kunt zegen: “Je gaat in God op.” Maar dan zeg je zo weinig. Je kunt zeggen: “God doordrenkt je gehele wezen.” Dat zegt zo weinig. Je kunt hoogstens zeggen: “Je kent je eigen werelden alle wereld. Je kent je eigen geluk en alle geluk. Je kent je eigen leed en alle leed. “
En je weet, dat al deze dingen samen het wezen vormen. Het wezen. Je weet ineens, hoe je er zelf deel van bent.
Ja, ik heb U wel gezegd: Woorden zijn zulke hopeloze dingen. Je kunt met woorden zo weinig vertellen. Misschien ben ik er toch nog in geslaagd U een ogenblik iets te laten voelen, meer dan te laten begrijpen. Ik hoop het. Als het mij niet gelukt is, wanneer het leeg gebleven is, moet u er mij niet boos om aankijken. Want zoals elke planeet haar eigen atmosfeer heeft, elke zon haar eigen lichtuitstraling heeft, zo heeft elk van ons het eigen innerlijk beleven.
Wanneer je de uitdrukking daarvan zoekt, dan gebruik je je eigen beelden. Daarom verstaan we zo weinig, wat de werkelijke inhoud van ons wezen is. En daarom is het zo moeilijk om anderen te begrijpen in de kern van hun bestaan. Maar wanneer u soms een ogenblikje heeft kunnen begrijpen, wat ik bedoel, dan hoop ik, dat u dat heiligdom in uzelf goed zult bewaren.
Bedenk, hoe je ook trekt door die wereld, door de woestijn, door de jungle, door het oerwoud of varend over onbekende zeeën, er is maar één doel, bewustzijn van heel je wereld.
Bewustzijn van heel je wereld wil zeggen: bewustzijn van het grotere waarvan je deel uitmaakt.
Meditatie: Droombeeld.
Wanneer je je ogen sluit, staat er soms een vreemde en nieuwe wereld. Een wereld vol met raadselachtige gestalten, vervuld met symbolen, ontrukt aan alle wetten van de werkelijkheid, die je kent. In een dergelijk beeld kun je je soms meer realiseren, dan je stoffelijk kunt weten, dan je geestelijke wereld je kan openbaren. Want het droombeeld is een openbaring. Een uitdrukking van een weten en van ervaren, dat verre ligt achter je eigen denken, verre ligt soms achter je totale bestaan en zelfs de geestelijke grenzen benadert.
Zo’n droombeeld kan een dreiging zijn, geboren misschien uit het onbewuste. Een erkennen ook van een waarheid, die nog niet de jouwe is. Maar soms is dat droombeeld ook een band, die vele werelden tezamen verbindt. En het is dat droombeeld, dat ik hier nog kort wil omschrijven, voor wij afscheid van u nemen.
Gekomen uit een lichtend niet is ‘t beeld voor mij gerezen en heeft gewaagd uit ‘t werkelijk zijn te bannen alle vrezen. ‘t Is of de tijd is teruggegaan. ‘t Is al weer als weleer. Ik voel een vrede, diep in mij! Het sterkt mij meer en meer en ‘k voel mij uiteindelijk vrij.
Het beleven, zo dierbaar, zo innig, zo sterk heeft rond mij een web geweven, waarin voor een ogenblik heel mijn zijn, mijn totaal streven en leven wordt onderzocht en wordt gepuurd, wordt gemaakt tot een nieuw bestaan. Dan breekt aan de dag en het droombeeld verdwijnt en ‘k vraag me af: “Is het waan?”
Maar het droombeeld is veelal een werkelijkheid. t Is meer dan een beeld van een wens. ‘t Is een kennen van zielen, dat al overschrijdt en niet meer erkent de grens tussen mens en eeuwigheid. Het droombeeld is een teken, niet van wat gebeurt of van wat er eens zal ontstaan. ‘ t Is teken van eenheid, die altijd ons blijft boven alle leven en waan