De geest

image_pdf

31 oktober 1969

Wat is de geest eigenlijk? Wij verstaan hier in onze wereld onder de geest: besef, bewustzijn, dat gebonden is aan de kern van goddelijke kracht, die volgens ons de kern is van het bestaan. Wat overigens een geloofsartikel is.

In de eerste plaats kan ik op grond hiervan zeggen: geest is niet afhankelijk van sfeer of wereld. Zij is in essentie de toestand van de ziel van de werkelijkheid, die ik ben. Als zodanig zal hetzelfde ik, dezelfde geest, bestaan in alle sferen en werelden. De geest heeft een begrenzing, een maximum aan mogelijkheden dat wordt bereikt op het ogenblik dat men beantwoordt aan datgene wat men is en kan zijn in de totaliteit, zonder de harmonie van het geheel daardoor te verstoren.

Kosmisch gezien moet het m.i. zo zijn: Wij zijn een deel van een oneindige harmonie die gelijkblijvend in waarde is. Het ‘ik ben, die ben’, zou hiervoor ook moeten gelden. Dan zijn wij in god datgene wat wij door leven en beseffen voor onszelf proberen te worden. Ik hoop dat dit niet te cryptisch klinkt.

De waarden van de geest moeten wij als totaal zien. Dit betekent onder meer dat in u de geest evenzeer leeft en actief bent als in elke andere wereld of sfeer mogelijk is, dan wel in welke andere incarnatie enzovoort dan ook kan worden verwacht. De persoonlijkheid ‘geest’ is niet afhankelijk van de vormen waarin zij zich manifesteert, maar is wel bepalend voor een deel der gedragingen of gerichtheden van de vormen waarin zij zich openbaart. Waarmede wij de  geest eigenlijk al hebben besproken.

De mensen breiden een dergelijk begrip vaak uit en spreken over onder meer ons als de geest.

Zij bedoelen hiermede een aantal werelden en sferen, anders dan de uwe, waarin persoonlijkheden leven die anders zijn dan de uwe. Dit laatste is maar zeer beperkt waar. Men neemt aan dat “geesten” meer weten, meer kunnen, meer zijn dan de mens. Deze geest is niet meer dan een geest die in een menselijk lichaam leeft. Het is denkbaar dat er geesten in de sferen zijn die dommer en minder gevorderd zijn dan u, terwijl het omgekeerde eveneens denkbaar is. In vele sferen zullen wezens zijn die heel wat verder zijn dan u. De waardebepaling hangt kennelijk niet af van de wereld waarin je toevallig verkeert, maar is afhankelijk van het bewustzijn dat je hebt bereikt. En voor de geest is ‘bewustzijn’ vooral een zekere vorm van harmonie. Datgene wat ik kan aanvaarden en in mijzelf kan verwerken.

Wanneer ik met een andere geest harmonisch ben, draag ik vanuit mijzelf waarden naar die andere geest over en omgekeerd. Wij vormen als het ware een eenheid, waardoor wij beiden uit de ander een aanvulling van eigen besef kunnen verwerven. Dit geldt niet alleen tussen geest en geest, maar kan eveneens ontstaan tussen geest en sfeer, geest en toestanden. Waar voor mij harmonie bestaat, sta ik open voor waarden uit het andere, maar moet ik – dit is onvermijdelijk – ook mijzelf of een deel van mijzelf aan het andere geven. Uitbreiding van bewustzijn of bewustwording zou men vanuit een geestelijk standpunt zelfs kunnen omschrijven als een ‘huwen’ met het andere.

Dit betekent onder meer dat een geest die op uw aarde werkt, niet noodzakelijkerwijze meer moet zijn dan een mens. Zelfs wanneer die geest op een zeker gebied andere of grotere mogelijkheden geeft dan een mens, betekent dit nog niet dat zij zonder meer meerwaardig is ten aanzien van de mens. De waarde van de geest, het ego, is afhankelijk van de wijze waarop je jezelf erkent als deel van een groter geheel, een totaliteit, een eeuwigheid, waarin je een vastgelegde betekenis hebt. Dit laatste is het belangrijkst en – zover ik kan zien – het einddoel.

Al het andere is hierbij vergeleken slechts bijkomstig.

De geest kent vanuit de sferen, bepaalde taken. Door de mensen wordt dit over het algemeen gezien als een werkzaamheid die je wordt toegedeeld. Ik meen dat deze opvatting niet juist is.

Je kunt de taak die een geest op zich neemt, misschien het beste vergelijken met de arbeid die een mens op aarde zoekt in een hobbyclub: het is iets waarbij je niet verder hoeft te leren, of waarvoor je je niet hoeft in te spannen, maar het is iets wat je aantrekt, waarin je meent iets te kunnen presteren, waarbij je het gevoel hebt dat het je gelukkig maakt, dat je er iets mee bereikt. De taak die je als geest op je neemt, is een kwestie van eigen geneigdheid, nooit van een opdracht van een ander.

Als geest aanvaard je gezag en leringen. In de geest zijn er inderdaad bepaalde entiteiten die een groot gezag hebben, die macht hebben, die leringen geven. Maar ik kan alleen aan die macht, die lering enzovoort deel hebben, wanneer ik dit eerst persoonlijk aanvaard. Het is niet zo dat er een grote geest kan komen die eenvoudig tot een aantal geesten zegt: stil zitten! Ik ga lering geven, dus luisteren! Het is wel zo dat de geest erkent: dit wezen is groter of wijzer op een bepaald terrein dan ik, laat mij proberen daarmede harmonisch te worden, opdat ikzelf daaraan eveneens deel kan hebben.

Daarmede ziet u al weer, dat hetgeen wij op aarde doen, nooit kan worden beschouwd als het geven van absolute lessen. Wat de geest op aarde doet, of zij nu inspireert, spreekt zoals wij doen, of op een andere wijze tracht de mensen bij te staan, het kan nooit een dwang zijn. Het is alleen maar een pogen een zekere harmonie te bereiken en in zekere zin een soort confrontatie.

U begrijpt dat het met een groep als deze hier aanwezig, dit wel eens moeilijkheden kan geven. Je kunt soms met een enkeling harmonisch zijn en toch met de rest van de groep geen enkel werkelijk contact krijgen. Ook komt het wel voor dat een gehele zaal harmonisch is ten aanzien van jezelf, maar dat je dan bepaalde delen van jezelf of je weten moet uitschakelen omdat anders die harmonie teloor zou gaan, zodat je dan als het ware door je publiek beperkt wordt.

Wanneer wij beginnen zeggen wij altijd weer: wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Dat is geen geloofsbelijdenis, erkenning, of voorzorgsmaatregel. Het is bedoeld om u duidelijk te maken dat u er bij hoort. Wanneer wij gezamenlijk iets doen bent u evengoed geest als ik, ook wanneer u toevallig een stoffelijke jas aan hebt, terwijl ik zonder stofjas aan rondloop. Wat wij samen doen, is samen denken. U reageert met uw gedachten, met woorden. Ik moet daarop reageren en proberen harmonisch op u te reageren, duidelijk te maken wat ik denk en voel, zonder daarbij zozeer van mijzelf alleen uit te gaan, dat de verbinding tussen ons daardoor breekt. De mogelijkheid tot wederkerig begrip zou dan wegvallen.

Omgekeerd geldt hetzelfde: Ik spreek met u. Dan moet ik wel degelijk kijken hoe u reageert, wat u kunt begrijpen, wat er voor u bij zit. En zo dit voor ons, geesten, bestaat, dan meen ik, dat je op dezelfde basis verder kunt gaan en spreken bijvoorbeeld over de geest Gods. Wij gebruiken die term dan niet alleen in de zin van ‘bezielend’. Wanneer er staat, de geest Gods zweefde over de wateren, dan kun je dit natuurlijk vertalen: er was een bezielende invloed, die het eerste leven in de wateren deed ontstaan.

Je kunt het begrip de geest Gods ook anders bezien en zeggen: er was een besef, waardoor de wateren in hun mogelijkheden werden erkend, en wij noemen dit de geest Gods. Maar is dit werkelijk god? Voor mij wel om de reden, dat iets wat verder gaat dan dit, zo groot is, dat ik er niet meer over kan denken. Alles wat zich aan mijn begrip onttrekt, wordt voor mij ergens god, zolang ik het nog aan kan voelen als een mogelijkheid of werkelijkheid.

Vragen.

  • Is de geest bij de aanvang van zijn bestaan wetend of onwetend?

Er is een zeer beperkt besef, een beperkt weten. Voor er besef en weten is, is er nog geen geest. Dan is er goddelijke kracht, die door de goddelijke wet, of gezien vanuit de eeuwigheid een zekere beperking kan kennen. Op het ogenblik dat de afpaling of beperking van een deel van de goddelijke kracht voert tot de erkenning van een verschil tussen ik en niet-ik – ook wanneer dit niet zo geformuleerd kan worden – hebben wij met een geest te maken. Wij noemen dit dan de beginnende geest. Een wezen, dat het verschil kent tussen zichzelf en dat, wat het zelf niet is. Enige verdere definitie van deze beide punten is niet noodzakelijk.

  • In het occultisme wordt de geest of ziel wel aangeduid als de goddelijke vonk. Is dit een juiste aanduiding?

Een overdrachtelijke en zeer beeldrijke aanduiding. Wij zien god als het Licht, dan moeten wij elk leven dat deel is van god, zien als een goddelijke vonk, een heel klein deeltje van dit Licht. Het zo gestelde is ongetwijfeld juist wanneer wij aannemen dat er ergens een totaal bestaan is, dat ons allen omvat. Daarvan zijn wij dan deel.

  • Het ego ontwikkelt zich en de geest ontwikkelt zich. Is dit juist?

Er is geen verschil tussen geest en ego, tenzij men stoffelijke karakteristieken die deels reactie- en mogelijkheidsbepalend zijn, maar niet zonder meer bewustzijnsbepalend zijn, als werkelijk deel van het ego beschouwt. In dat geval moet u zeggen: het ego is het totaal van wezen, plus voertuig, terwijl de geest het werkelijke ik is zonder daarbij de bevoertuiging in te rekenen.

  • Het begrip ego gaat teloor na de overgang?

Voor mij is dit iets nieuws. De identificatie met de stoffelijke vorm gaat verloren. Maar dat is voor mij nog heel iets anders dan het ik-besef. Ik besef mijzelf wel degelijk nog steeds als een ego met bepaalde capaciteiten, vermogens en mogelijkheden, dat ten overstaan van andere, soortgelijke persoonlijkheden en andere vormen van leven in staat is zich uit te drukken. Ik heb wel eens horen vertellen, dat het ik-besef teloor gaat, wanneer wij eeuwig worden en in een toestand van rust komen. Het schijnt dat het ik-besef dan wegvalt. Wij ervaren in onszelf nog wel zodat in feite een deel van de ik-heid nog wel blijft bestaan, maar de begrenzing tussen het ik en het ander schijnt teloor te gaan. Men drinkt dan alle ervaringen op als deel van het ik, terwijl men beseft dat dit niet het ik, maar het totaal is. Ik ben nog niet zover, zodat ik dit nog niet met zekerheid durf te beweren.

  • Het ik-besef van de geest in het geheel bestaat dus ook?

De mensen willen kennelijk altijd graag weer bepalen, wat god, het totaal, wel of  niet is. Maar weten wij feitelijk wat god is? God is gepersonifieerde hypothese omtrent een eenheid, die voor ons in de stof en de sferen de enige aanvaardbare verklaring schijnt te vormen voor het in feite als een eenheid gezamenlijk bestaan, gebonden door grenzen en wetten die voor alles en allen hetzelfde zijn, ofschoon wij deze wetten niet tot een bepaalde denkende oorzaak kunnen herleiden. Wij nemen een denkend wezen aan, dat god wordt genoemd. Wanneer deze god analoog ervaart met ons dan is het door u gestelde juist, daar dan het geheel eveneens een bewustwording door zou maken. Maar of dit juist is, weten wij niet.

  • Welke factoren zijn dan verantwoordelijk voor de geboorte van een geest?

Het onbekende, dat wij god noemen. Wij spreken hier over de geest. Wanneer het over de mens gaat dan kunnen wij natuurlijk zeggen dat het ontstaan en de vorming daarvan mede bepaald wordt door de bezielende factor – de geest -, die zelfs bepalend kan zijn voor een hergroepering van aanwezige erfelijke mogelijkheden, en een verzwakking of versterking van bepaalde ontwikkelingsmogelijkheden in het stoffelijke ego kan beïnvloeden, plus de wijze,  waarop deze mogelijkheden, zo zij tot ontwikkeling komen, gebruikt zullen worden. Het voorstellingsvermogen van de mens wordt in de eerste levensjaren bijvoorbeeld grotendeels mede door de geest gedomineerd. Dit heeft niets meer te maken met een eerste ontstaan uit het absolute, zodat men zeker niet kan stellen, dat de waarden van het ontstaan van de geest en de afdaling van geest in een menselijk voertuig identiek zijn. Je kunt natuurlijk stellen dat een geest in een bepaalde fase van zijn bestaan mens is. Maar dan blijft het menselijke slechts een fase van de totale gang van die geest.

  • U zei, dat god verantwoordelijk is voor dit ontstaan?

Ik zei niet ‘god’, maar het onbekende dat wij god noemen. Deze formulering is wel degelijk zinvol. Ik geloof in een god, ik beleef een god, maar ik weet niet in hoeverre dit het einde is, de werkelijke alomvattende totaliteit. Een vriend van mij heeft eens gezegd: de totaliteit van onze heelallen is gezamenlijk slechts een amoebe in de zee van een hogere wereld. Dit was een filosofisch beeld. Ik wil daarmede duidelijk maken dat wij niet weten, waar het ontstaan ophoudt en waar het precies begint. Wij kunnen alleen zeggen waar deze dingen voor ons in verschijning treden. Vanuit ons standpunt gezien, is dit een spontaan gebeuren.

Maar dat kan zeer wel veroorzaakt zijn door het feit dat wij niet in staat zijn na te gaan, welke invloeden of werkingen eventueel hiermede gepaard gaan. Ik neem aan dat bepaalde wetten bij dit alles een rol zullen spelen, maar weet niet welke.

  • Kent de geest kosmische wetten? Moet je dezen zien als hoedanigheden van god of het onbekende?

Ja, wij zien het als zodanig. Op uw wereld bestaan natuurwetten. Wij zouden nu kunnen zeggen dat deze wetten bepalend zijn voor de geaardheid van uw wereld, maar zouden evenzeer kunnen stellen, dat deze wetten door de geaardheid van uw wereld tot uiting komen. Zo kennen wij in de geest kosmische wetten die voor ons reële wetten zijn, zoals natuurkundige wetten bij u. Wij zien deze wetten dan als bepalend voor onze wereld. Daar wij aannemen dat de totaliteit van onze wereld ergens overgaat in god, dat zij een eenheid vormen met een eigen persoonlijkheid, zeggen wij dit wel. Er is echter een groot verschil tussen zeggen, dat een pogen omvat tot uitdrukken van hetgeen je innerlijk gevoelt en denkt, en een weten, een zekerheid. Ik meen daarom dat het verstandig is in dit verband weer op te merken: wij weten dit niet zeker. Wij geloven het. Een geloof is nu eenmaal heel iets anders dan een zeker weten. Tussen bepaalde mensen en de geest is in dit opzicht wel een verschil aan te geven: de mens, die iets gelooft, gelooft het dan verder vaak wel. De geest, die iets gelooft, gelooft het niet voldoende om zich er zonder meer bij neer te leggen, maar streeft er naar een steeds groter deel van dit geloof om te zetten in weten.

  • Kun je niet zeggen: geloven is intuïtief weten?

Zeggen kun je het wel, maar wanneer dit geheel waar is, moeten wij toch wel stellen, dat de intuïtie van zeer veel mensen ernstig van slag is.

  • De geest beschikt toch over een bewustere dimensie dan wij?

De geest beschikt over bepaalde andere waarden in het bestaan die als een soort afmeting zouden kunnen worden beschouwd. Wij kunnen dus zeggen dat wij een ander dimensionaal leven hebben dan de mensen. Te stellen, dat dit zonder meer ook meer dimensionaal zou zijn, lijkt mij niet juist. Het kan waar zijn en wel op het ogenblik dat een geest in staat is tenminste twee werelden gelijktijdig te beleven en te overzien. De ervaring leert ons dat dit zeer wel mogelijk is, maar tevens dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn.

  • Kunt u van die dimensie een voorbeeld geven?

Voor u kan een voorwerp worden uitgedrukt in zijn afmetingen en verhoudingen.

Voor ons is dit niet voldoende als aanduiding, tenzij wij daarbij de structuur – de interne structuur – als bepaling toevoegen. Dit is dan een maatverhouding die je op gelijke basis met de structuur van al het andere kunt vergelijken. In bepaalde geestelijke werelden kun je hierbij dan nog duur voegen als verdere afmeting. Dan druk je een voorwerp uit in zijn maten – verhoudingen -, plus zijn structuur ten aanzien van het totaal, plus nog eens de duur ten aanzien van het geheel. Je zou deze aanduidingen als dimensies kunnen beschouwen.

  • U hanteert nogal eens de oneindigheid. Is dit werkelijk een begrip voor u?

Het betekent voor ons: je kunt steeds verder gaan, zonder dat je een grens tegenkomt. Zo gesteld is het voor mij een werkelijkheid, ofschoon de oneindigheid mij op de duur, zonder dat een grens voorkomt, wel terug kan voeren tot een punt waar ik reeds eerder geweest ben. ‘Oneindigheid’ is niet zonder meer onbegrensd als werkelijkheid op mijn vlak, maar betekent wel iets, waarin voor mij geen grenzen voorkomen. In deze zin gebruiken wij dit woord als weergave van een voor mij en anderen in de sferen volkomen als een werkelijk iets.

  • Met een beperkt bewustzijn kun je dit toch niet inzien, daar wij met een beperkt bewustzijn ook een eindig denken bezitten?

Trek een cirkel en volg de lijn. Dan weet u, wat oneindigheid is. De lijn heeft geen kenbaar begin, geen kenbaar einde, dus is het een beeld van oneindigheid dat zelf u zich met uw erkend beperkt begrip voor kunt stellen. De cirkel is een 2-dimensionale oneindigheid. Ook in drie dimensies kunt u een beeld vormen: een bol, waarbij eveneens het vlak geen kenbaar punt van begin of einde heeft. Wij zouden kunnen stellen: de oneindigheid is wel voorstelbaar met een begrensd begrip, maar dat bij een verder ontwikkelen van het begrip de oneindigheid nieuwe dimensies zal gaan omvatten.

  • U sprak van meerdere heelallen. Is dit veronderstelling of wetenschap?

Tot op zekere hoogte is dit wetenschap. Wij weten: uw eigen heelal wordt begrensd door krachtsverhoudingen. Bij elke omzetting van krachten in uw heelal tot een andere vorm, gaat een zeer gering promillage daarvan teloor. Dit verdwijnt als het ware in een andere structuur, die een soort heelal vormt. Wanneer uw heelal krimpt, is het andere al (uit)dijend.

Wanneer u de terugvallen en verstillen benadert, wordt het andere al pas explosief. Er zijn meerdere van dergelijke werelden of heelallen existent. Zij gedragen zich vanuit uw standpunt, als onafhankelijk systemen, daar zij niet door voor u kenbare waarden samengebonden zijn.

Een van de lievelingsvoorstelling van een degenen die zich hiermede bezig heeft gehouden – overigens overdrachtelijk bedoeld – luidt: 69 of 63 heelallen bestaan als in zich besloten eenheden, alles inhoudende, wat uw heelal in kan houden, bewegen zich verbonden door de centrale kracht rond deze kracht als planeten rond een zon.

  • Men spreekt van de nacht van Brahman. Zouden er geesten zijn, die daarvan iets gevoeld hebben?

Gevoeld niet. Maar je kunt, wanneer je lang genoeg als geest bestaat, ook in menselijke vorm aanvoelen, dat een analogie tussen bijvoorbeeld de jaargetijden en een kosmisch gebeuren denkbaar moet zijn. In de Bhagavad-Gita heeft men een dergelijke vergelijking doorgevoerd door te stellen: het bestaan is als een ademhaling van Brahman.

Wanneer hij uitademt, is er kracht en kan de Brahma, de scheppende vorm, zich in de kracht uiten zodat er schepping en openbaring mogelijk is . Wanneer Brahman zijn adem inhaalt, zal alles – ook de Brahma – op worden genomen in Brahman, de kracht, tot hij weer uitademt. Het vreemde is dat deze op zich zeer mystieke voorstelling toch wel enigszins strookt met bepaalde onderzoekingen die in de sferen werden gedaan. Wij kwamen immers tot de conclusie, dat, zodra oerenergie in verschillende vormen op gaat treden, bij elke verandering van vorm een klein deel van deze energie teloor gaat, dat in een tegengerichte of andere structuur van de ruimte terecht komt. Je zou dit een langzaam inademen van Brahma kunnen noemen. Daarna weten wij, dat wanneer deze verdwenen energie in haar deel van ruimte of bestaan weer een bepaalde intensiteit bereikt en overschrijdt, wij een soort explosie moeten verwachten, waardoor uit niets, zeg maar potentiële ruimte, een actuele ruimte ontstaat, waarin door dichtheidsverschillen dan weer materie ontstaat, straling, licht enzovoort. Dit gebeurt volgens onze onderzoekers waarschijnlijk op het ogenblik, dat het oorspronkelijke Al reeds tot een grote daadloosheid is gekomen, zodat energieoverdracht en omzetting langzaam worden. Vermoedelijk is het resultaat van de explosie in het andere Al dan, dat het oude Al een schok onder gaat, waardoor het zich als het are oplost in zijn bestanddelen. Het zou dan enige tijd een niet meer manifeste potentie zijn geworden, die eerst weer manifest kan worden op het ogenblik, dat weer voldoende energie uit andere, jonge Al is overgelekt.

  • Is de inkrimpingstheorie, die wij hier gehoord hebben, nog wel geldig?

Tot op zekere hoogte. Het ogenblik waarin geen verdere omzetting van energievormen meer plaats vindt, vindt er een algehele vertraging van actietempo plaats, die op de duur zo groot is, dat stilstand bereikt wordt. De explosie aan de andere kant doet dan de laatste bindingen wegvallen. Maar het is niet zo eenvoudig dit alles duidelijk en aanvaardbaar in zo’n korte vorm uiteen te zetten.

Waarmee wij vanuit de geest en in naam van de geest veel hebben gezegd, wat niet van geestelijke aard is. Daarmede hebben wij dan gehandeld als zovele mensen, die geestelijke waarden niet meer kunnen zien als een afzonderlijke waarde, omdat de geest nu eenmaal een intrinsiek deel van henzelf is. Dan trachten zij elke relatie, die denkbaar is met het Al, voor zich tot uitdrukking te brengen in de hoop dat zij daardoor de geest – en zo zichzelf – zullen leren kennen. De mens beschouwt het hele leven, en de geest beschouwt al het zijnde in de hoop, door de erkenning van eigen beperkingen de essentie van eigen bestaan te leren kennen en zo een beheersing over zich te verwerven temidden van het andere. Het is niet zo belangrijk voor u, of en hoeveel heelallen er bestaan, zolang u niet in staat bent uw eigen plaats in dit Al te bepalen. Wanneer je je met dergelijke dingen teveel bezig houdt, is de kans groot, dat je je met mogelijkheden bezig houdt, terwijl je de werkelijkheid ontloopt. Natuurlijk moogt u naar deze dingen informeren, wanneer u deze maar niet beschouwt als belangrijker dan de functie van eigen wezen, want het eigen ik is het enige, waarmede u op het ogenblik werkelijk iets kunt doen.

U bent, ook al leeft u in de stof, toch mede een geest. U heeft besef. De uitbreiding van dit besef is veel belangrijker dan een erkenning van feiten, die u toch niet in verband met uzelf kunt beleven, zien en erkennen.

Slotwoord.

In en buiten het het heelal is eenvoud zeer belangrijk. Heelal, veelheid van vormen, dingen, krachten, werelden, wezens, leven al tezamen één naam, één kracht, één macht, één god.

Je weet het niet. Veelheid van gebeuren, van leven, van streven, ondergang, herboren worden, is dat tezamen dan een lot, een eenheid en meer niet?

Het is het zoeken naar de eenvoud van het bestaan, die ons gebiedt te zoeken naar datgene, wat ons één maakt met al datgene wat leeft.

Wij zoeken naar de eenheid met een ander, omdat dit het enige is, wat inhoud aan ons eigen leven geeft, dat wij nog niet kennen.

Laat ons in eenvoud dan beseffen: wij zijn één in totaliteit en één met alles. Laat ons in eenvoud ons nu wenden tot de werkelijkheid, het nu erkennen, nu beleven.

Laat ons niet zwoegen in andere werelden, andere krachten, andere gedachten dan die, welke ons nu zijn gegeven.

Laat ons zoeken niet naar vreemde macht, maar naar de kracht, die in ons bestaat. Laat ons zoeken, niet naar eeuwigheden, maar naar het tijdloos Ik, dat in ons bestaat.

Laat ons niet alles in parten delen, niet ontleden het levende, cel voor cel, makende een chaos van onsamenhangendheden, een hel, waarin je zelf vreest onder te gaan. Laat ons maken het gehele bestaan tot een begrip van samengaan, van eenheid.

Laat de eenvoud van de werkelijkheid pleiten voor de noodzaak, de verdeeldheid van het denken te verwinnen.

Laat ons heel worden, besef, dat al het andere met ons tezamen is en toch geheel verschijnt.

Laat ons niet zoeken naar de wet, die alles regeert, maar eerst ervaren, wat de eenheid is en uit de eenheid voor onszelf herboren worden tot een begrip, dat omvat het Al en toch een eenheid blijft, eenvoudig zich beseffende.

Dat, wat mijn wezen schrijft als werkelijkheid, is slechts het spel van een oneindigheid in tijd, voor korte wijle vastgelegd.

Wanneer het Ik zich dan verheft tot een besef van ik-heid, die al het andere omvat, dan is het wezen, dat der tijd en dagen zat en vindt het werkelijkheid, met een kracht, een bestaan, een grote werkelijkheid, die alles samenvat.

Heelal, dat zonder tijd is god: het ongekende, vorm geworden voor het besef nu voor een eerste keer.

Vrienden, hierin heb ik getracht mijn persoonlijke waarheid te benaderen. Dat is altijd weer het beste, wat je kunt doen: benader je eigen waarheid zo goed mogelijk, ontdoe ze van alle verdeeldheid, opdat je in een eenvoudig besef van datgene, wat voor jou de waarheid is, kunt leren leven volgens datgene, wat je zelf erkent te zijn.

image_pdf