uit de cursus ‘Geheimen van de geest’ – (Hoofdstuk 1) oktober 1960
Als wij spreken over de geest, dan blijft dit voor vele mensen een hypothese of een gebied, waarover de meest eigenaardige bakerpraatjes in omloop zijn. Er wordt over die geest onnoemelijk veel gesproken. Toch blijkt dat er vele misvattingen blijven bestaan. Een van de grootste daarvan is wel dat de geest bij de normaal in de stof levende mens als een afzonderlijke eenheid moet worden beschouwd. Er is gedurende de periode van het stoffelijk leven sprake van een behoorlijk intense gebondenheid, zodat tijdelijk ‑ wat het bewustzijn betreft ‑ stof en geest als eenheid mogen worden beschouwd. Bij onze poging om verschillende van die geheimzinnige aspecten van het begrip ‘geest’ te belichten en tevens uw aandacht te richten op de krachten van die geest en de wijze waarop deze zich ook in de stof kunnen openbaren, zullen wij ongetwijfeld bepaalde stoffelijke verschijnselen mee onder de loep moeten nemen. Ik denk hierbij aan bepaalde problemen, die bij de opvoeding kunnen voorkomen, maar evengoed aan spanningen die in een bepaald huwelijk kunnen rijzen; of zelfs de angst voor de dood en de angst voor het oud worden.
Wij hebben hier te maken met problemen, die stoffelijk gezien eerder psychologisch moeten worden opgelost. Maar indien wij wéten hoe de geest zelf is, zal het ons vaak gemakkelijker vallen ons aan die psychologische noodzaken aan te passen en om afstand te doen van vele vooroordelen, die ‑ geboren uit stoffelijke noodzaken of mede ‑ dikwijls de mens het activeren van zijn geestelijke capaciteiten buitengewoon moeilijk maken.
Ons standpunt, d.w.z. het standpunt van onze en vele andere geestelijke groepen, luidt als volgt:
De geest, zijnde het blijvende element, is belangrijker dan de stof op zichzelf. Het totaal van zijn vermogens en krachten, onvergankelijk zijnde, zal een veel grotere beïnvloeding van het uiteindelijke bewustwordingsproces kunnen betekenen dan de stof alleen.
Het is dus noodzakelijk dat juist op deze geheimzinnige eigenschappen, kwaliteiten en mogelijkheden van de geest de nadruk wordt gelegd, opdat de mens in de stof zich steeds sterker zal realiseren, hoe en waarom de geest bepaalde eisen kan stellen en hoe en waarom de geest zal ingrijpen en werken in het menselijk bestaan.
Om dit te bereiken, zullen wij trachten de eigenschappen zowel als de opbouw van de geest afzonderlijk te bespreken. Daarnaast zullen wij wijzen op de contacten en verbanden, die kunnen worden gelegd met andere werelden en ook op de bindingen, die met ons eigen stoffelijk leven blijken te bestaan.
De geest en zijn voertuigen.
Het idee ‘geest’ kan nimmer worden geclassificeerd of gerubriceerd. Het is bewustzijn en als zodanig een kracht, wier vorm voortdurend verandert, die in een voortdurende fluctuatie is, tot hij ten slotte een evenwicht vindt. Dit laatste is dan tevens het eind van het verschijnsel dat de geest voortbrengt: het voertuig.
Er blijkt echter in de geest een grote veelheid van mogelijkheden en ontwikkelingen gelijktijdig gaande te zijn. Deze kunnen worden vergeleken met afzonderlijke werelden of ‑ zo u een eenvoudig voorbeeld wilt hebben ‑ met de verschillende gesprekken, die via en veel‑aderige telefoonleiding tegelijk kunnen worden gevoerd. Als wij de fase die regeert, niet kennen, is het zeer moeilijk te zeggen wat belangrijk is en wat niet. Het zal ons vaak zwaar vallen een definitie te geven, waardoor een geestelijke wereld volledig wordt vastgelegd. Verder blijkt ons dat dit bewustzijn zelf klaarblijkelijk vele vormen schept en krachtens dit scheppend vermogen dus ook een voortdurend wisselend aantal voertuigen heeft, die elk voor zich een voortdurend wisselende vorm kunnen hebben.
Van menselijk standpunt uit is de geest één geheel. Dat is begrijpelijk, want de geest en het totaal van zijn invloed openbaart zich aan de mens via het onderbewustzijn en drukt zich tevens ten dele af in de stoffelijke vorm. Om echter die geest te kunnen begrijpen en zijn soms zeer tegenstrijdige invloeden voor uzelf geheel te kunnen ontrafelen, zult u eerst moeten begrijpen, hoe die geest in zijn verschillende vormen werkt. Daarom zullen wij nu beginnen van die geest een zo populair mogelijk beeld te geven.
Stel u die geest voor als een land. Een land bv. als Nederland met 11 of desnoods 12 of 14 provincies. Elk van die provincies heeft een eigen centrum. Elk van die provincies heeft een eigen maatschappelijk bestel. Elk van die provincies heeft haar eigen behoeften en eisen.
Zoals men bv. in het noorden roept om maatregelen aan de Eems‑mond en de Dollard; zoals men in het zuiden roept om inperkingen van de wilde wateren ofwel om het behoud van een open Westerschelde, zo zal bv. Zuid-Holland vragen om meer woon‑ en recreatiegebieden, terwijl men ergens in de Achterhoek vraagt om meer industriële mogelijkheden. Elk deel heeft zijn eigen belangen.
Zo is het nu ook gelegen in de geest. Er is een soort parlement en zelfs een soort staatshoofd. De bindende kracht, die alle afzonderlijke delen en werkingen in de geest samenhoudt, wordt over het algemeen de ziel genoemd. Zij is een deel van de goddelijke Kracht; zij is de energie waardoor en waaruit alles bestaat. Zonder deze zou er chaos zijn en ordening zou onmogelijk blijken.
Het parlement zelf wordt gevormd door twee punten, die zowel buiten het menselijk beschikkingsrecht als buiten het geestelijk beschikkingsrecht liggen, plus een derde dat wèl door de geest beschikt wordt en dan ook voortdurend kan worden gewijzigd. Te weten :
ten eerste: de schepping met een vaste waarde binnen de volmaakt geschapen wereld, dus zoals die uit God bestaat;
ten tweede: een vaste weg door de tijd. Er moet een bepaalde reeks ontwikkelingsfasen worden doorlopen. Hieraan kan de geest niets veranderen. Aan het feit, dat hij is ontstaan en een vast doel heeft, kan hij niets veranderen. Zij zou zichzelf vernietigen. De weg, die hij door de tijd in verschillende fasen zal moeten afleggen, kan hij vlug of langzaam doorlopen, maar hij kan aan deze weg ten slotte niet geheel ontkomen. Hij blijft gebonden aan de door God voor hem bestemde mogelijkheden en kan daar niet buiten gaan.
Ten derde is er ook nog een soort bewustzijn; en dat is het algemeen bewustzijn. Het totaal van de geest heeft een bewustzijn, dat is samengesteld uit alle differente factoren der verschillende door mij genoemde provincies; dus delen of werelden. Dit algemeen bewustzijn heeft kennis van de weg én van het doel. Naarmate het bewustzijn groter is en dus a.h.w. meer invloed krijgt in dit triumviraat, zal het in staat zijn de weg beter te beseffen en het doel nauwkeuriger te omschrijven. Hoe kleiner het bewustzijn is, hoe geringer zijn werkelijke invloed in dit ‘parlement’, zoals ik het heb genoemd.
Elke provincie streeft voor zichzelf. Maar zoals in Nederland bepaalde provincies voor hun welvaart zeer van import en export afhankelijk zijn, zo kunnen wij ook zien dat in de geest bepaalde provincies ‑ dus niet alle ‑ afhankelijk zijn van invloeden van buiten. Slechts op deze wijze kan het bewustzijnsproces binnen dit deel van de geest in stand worden gehouden, slechts op deze wijze is een ontwikkeling mogelijk. Elke provincie is geneigd om voor zichzelf het meest te vergen; dat weet u waarschijnlijk uit de politiek. Op dezelfde wijze zal elk provincietje in de geest ‑ dat wij dan verder maar ‘voertuig’ zullen noemen – voor zich de hoogste rechten opeisen. Dit betekent dat er in het centrale wezen ( in het bewustzijn dus als zodanig) vaak zeer tegenstrijdige eisen en wensen bestaan. Hoe kleiner het bewustzijn is, hoe minder het directe zeggenschap. Is het centraal bewustzijn groot, dan overziet het de weg, het overziet de taak en de plaats binnen de schepping en zal dus aan de verschillende voertuigen die krachten en taken overdragen, welke voor het totaal noodzakelijk zijn. Is het bewustzijn klein, dan krijgen wij te maken met willekeur. Ik denk hier terug aan de tijden, dat er bv. in Nederland nog Generaliteitslanden bestonden als Brabant en Limburg, waarbij toch zeker wel van een bevooroordeeld optreden van het centraal bestuur kon worden gesproken. Zo zal het nu bij de minderbewuste mens zijn.
Hiermee hebben wij dus een verklaring gevonden voor de schijnbare tegenstrijdigheid in het geestelijke doel. Die tegenstrijdigheid en onevenwichtigheid kunnen ook tot uiting komen in importen en exporten. Dat is duidelijk. Wanneer een bepaalde provincie meer dan normaal bv. importen tot zich kan trekken, is het waarschijnlijk dat juist die provincie weelderiger gaat leven en misschien ook een groter aandeel krijgt in de export. Wanneer een bepaald geestelijk voertuig binnen het geheel van de geest overheerst, zal dit een overwegende invloed krijgen op de keuze der voertuigen en eventuele begerenswaardige ervaringen in de stof.
Hier hebt u dus een verklaring voor één van de grote geheimen: Waarom komen wij soms in een voor ons niet passend stoffelijk voertuig op de wereld? Waarom kiezen wij dan de verkeerde levensloop, terwijl wij deze toch eigenlijk hadden kunnen voorzien? U hebt hier het antwoord: Door strijdigheid en onevenwichtigheid in de geest. Omdat een voldoende groot ik‑bewustzijn nog niet is ontstaan en de verschillende delen hun eigen belangrijkheid sterker laten gelden dan gewettigd is, kunnen wij tot een dergelijke keuze komen.
Vanuit de mens gezien vinden we dan allereerst een paar voertuigen, die praktisch verwaarloosd kunnen worden. Zij zijn eigenlijk zoiets als een soort koloniën. Ons eerste koloniale gebied is dan wel hoofdzakelijk astraal. Als wij spreken over de astrale wereld, bedoelen wij hiermee een wereld van fijne materie. Hierin gelden nog bepaalde wetten van de materie, maar er is niet meer een voldoende samenhang aanwezig om bv. een vaste vorm tot stand te brengen. Tijdelijk kan dat wel in het astrale gebied geschieden. Hier krijgt de geest gelegenheid te experimenteren.
Vooral voor de minder bewuste geest is het astrale gebied een laboratorium. Hij projecteert daarin zijn gedachten en schept er zo voor zichzelf goden en demonen; schept machten, die inderdaad op een stoffelijk kenbare wijze optreden, doch ‑ en dat is hier weer typisch ‑ die niet blijvend zijn en volledig afhankelijk van de belangstelling, die men ervoor koestert.
Nu waren er in de oudheid natuurlijk vele godsvoorstellingen, waardoor op astraal gebied een reeks van goden worden opgebouwd, die van zuiver menselijke origine waren. Zij beantwoordden geheel aan het menselijk voorstellingsvermogen, gedroegen zich als mensen met de krachten, die de mens voor zichzelf zou begeren, waren zwak, kenden willekeur en wat dies meer zij. Deze goden zijn langzaam maar zeker vervangen op een groot gedeelte van deze wereld, waarin u thans leeft ‑ door monotheïstische godsdiensten, waarbij het godsbegrip hoog ontwikkeld werd en dus de astrale uitbeelding daarvan achterbleef. In de plaats daarvan vinden we soms nog bepaalde heiligen of beschermengelen. Bovendien echter plegen vooral moderne mensen voor zichzelf kleine astrale droomwerelden te scheppen. Deze droomwerelden bevatten o.m. een soort droomminnaars of ‑minnaressen, krachten, die men zelf niet bezit en die soms op een wonderlijke wijze worden gehanteerd in dagdromen, die een aanvulling moeten zijn van in de wereld gevoelde tekorten. Daarnaast heeft praktisch elke mens zijn eigen angsten, die hij ook dikwijls overdenkt. Ook deze worden dus in het astraal gebied uitgedrukt.
De ervaringen, die dit astraal gebied oplevert, gaan hoofdzakelijk via de stof. Zij brengen dus niet een onmiddellijke beïnvloeding van de geest tot stand, maar werken eerder op de gevoelswereld van de mensen en veroorzaken daardoor een beïnvloeding van zijn stoffelijke handelingen. De ervaring, die daarvan het gevolg is plus de emotie welke in de mens ontstaat, worden dan naar meer geestelijke voertuigen overgebracht.
Wij zien in de mens dan verder dat bv. een aura bestaat. Vele mensen zijn geneigd die aura onmiddellijk helemaal ‘geest’ te noemen. Dat is natuurlijk niet waar. Een groot deel van de aura ‑ dat wat het dichtst bij het lichaam ligt ‑ is niets anders dan een uitstraling van het stoflichaam zelf. Het beantwoordt aan het leven van de cellen in het lichaam, maar heeft als zodanig niets te maken met het eigen wezen of de persoonlijkheid. De emoties, die uit een het astraal gebied rakend vlak soms verder kunnen gaan tot de mentale wereld, vinden wij daarbuiten uitgebeeld. Zij worden echter mee sterk beheerst, door de eigen voorstellingen en door de uitdrukking van het thans beleefde deel van het bewustzijn. Als zodanig is het gevoelsleven (zijnde de emotionele kwaliteiten van de mens) te kenschetsen als het resultaat van het geestelijk bewustzijn, dat ‑ samenwerkend met stoffelijke factoren ‑ een reeks van belevingen mogelijk maakt, die ten dele astraal zijn, ten dele echter direct een mentale invloed geven.
Belangrijk is in die aura verder de uitstraling van wat men wel eens noemt: het dubbel. Dit dubbel is natuurlijk ook een voertuig van de geest, evenzeer als de stof. Maar het heeft een eigenaardigheid: het wordt ten dele in stand gehouden door krachten, die het lichaam genereert. In het z.g. dubbel vinden wij dus niet een zuiver astrale uitbeelding van de mens, zoals men vaak zegt, maar een deel van zijn zenuwkracht en levensenergie, aangevuld met delen van zijn eigen plasma. Deze stoffelijke factoren worden echter hoofdzakelijk mentaal geregeerd, zodat het dubbel door de geest wordt gedirigeerd en een deel van de ervaringen van dit dubbel ook in de gedachtewereld van de mens (het directe bewustzijn) kunnen worden gespiegeld. Dit dubbel zal veel beleven wat buiten de onmiddellijke mogelijkheid van de mens ligt. U weet misschien wel dat u in enkele dromen dingen doormaakt, waaraan u in de stof nooit zou willen of kunnen denken. U weet ook wel dat u soms de idee hebt werelden te betreden of handelingen te verrichten, die geheel buiten uw normaal vermogen liggen en zelfs prestaties te volvoeren, waarvan u zegt: “Maar dat zou ik zelf toch nooit kunnen doen.” Deze kunnen dus gebeuren in een soort tussenwereld. Die wereld is, ongeveer zoals ik zeg, astraal. Zij ligt althans op hetzelfde vlak van fijne materie. Hier treden dus de levenskrachten van de mens op; een deel van zijn bewuste gedachten, zodat ook een weerspiegeling naar de bewuste gedachten van de mens kan geschieden en verder een geestelijk leiden of voeren van deze beleving, opdat enerzijds neigingen in de stof kunnen worden gevormd of emoties en gevoelens kunnen worden gewekt in of naast de stof, die voor de heersende delen van de geest belangrijk zijn.
Hiermee hebt u dan de aura en haar uitstraling eigenlijk wel gehad. Er is nog een randgebied, waarvan de uitstraling het best kan worden genoemd: de totale uitzending van alle hogere voertuigen. Dit is een soort samenwerking, zoiets als de inzending van een staat bv. op een wereldtentoonstelling of een internationale kunsttentoonstelling. Alle voertuigen werken dan hieraan mee.
Zoals u zult hebben opgemerkt, hebben we in het voorgaande een aantal voertuigen behandeld, die klaarblijkelijk tot het laboratoriumgebied behoren: de Generaliteitslanden van de geest. En daarom wordt het nu tijd ook eens te gaan nadenken over die geest zelf.
Het is niet mogelijk vast te stellen ‑ tenzij zuiver persoonlijk ‑ hoeveel provincies, hoeveel afzonderlijke voertuigen en belangencentra elke geest in zich draagt. Die aantallen zijn verschillend. Maar wel valt hierbij op dat ‑ naarmate de geest ouder wordt ‑ het aantal verschillende belangencentra kleiner wordt, de invloed van deze gebieden echter veel groter.
Als wij te maken hebben met een geest, die werkelijk tot het hoogste niveau is gestegen en dus de goddelijke Kracht heeft leren kennen, zoals de grote Meesters als Jezus, dan zien wij daarin nog alleen een dualiteit. Er zijn nog steeds twee afzonderlijke gebieden, waarbij het ene uitdrukking geeft aan de eigen persoonlijkheid, terwijl het andere de kosmos, de erkenning van het kosmisch standpunt, naar voren brengt. Tussen deze beide is dan een voortdurende strijd. Dit blijkt uit de beproevingen enz. van Jezus en alle anderen.
Het grootste aantal verschillende gebieden vinden wij bij entiteiten, die het menselijk vlak nog niet hebben bereikt. Het aantal dezer interessegebieden is meestal het grootst, wanneer een mens leeft in bv. een plantenwereld. Bij plantaardig leven is de stoffelijke uiting zeer beperkt, maar het aantal interesse‑centra kan de 300 á 400 wel eens overschrijden. Er is dan nog sprake van een grote innerlijke verdeeldheid. Bij het dier vallen deze over het algemeen reeds terug tot een maximum van 200. De laagst staande mens heeft altijd nog een 60 á 70 van deze gebieden in zich. De hogerstaande mens, dus meestal ook de mens met religieuze belangstelling en een zekere innerlijke beschaving, zal er veelal niet meer hebben dan 15 á 20. In de praktijk wordt niet voor elk van deze gebieden een afzonderlijk voertuig geschapen. Het blijkt nl. dat bepaalde van deze belangen‑centra soms één belang gemeen hebben. Om een voorbeeld te geven:
Er is tuinbouw ergens in de buurt van Kennemerland en er is ook tuinbouw in het Westland. Deze twee liggen in verschillende provincies, maar hebben beide evenveel belang bij de bevordering van tuinbouw, export enz. Zij treden dan als eenheid op. Zo is er niet te spreken van een vast aantal geestelijke voertuigen en kunnen soms tijdelijke bindingen worden opgelost, waardoor wij tijdelijk a.h.w. een wereld meer krijgen; maar daarna blijkt één van die werelden toch weer met een andere wereld samen te vloeien. Hieruit volgt de conclusie dat het niet mogelijk is te spreken van een bepaald aantal vaststaande sferen. De getallen, daarbij vaak aangenomen van 7 en 9, zijn dus symbolisch en kunnen nooit een feitelijke, voor elke mens geldende indeling weergeven.
Nu zult u zich afvragen: Wanneer wij dan innerlijk zo verdeeld zijn, hoe is dan de feitelijke situatie voor ons? Om u dit aanschouwelijk te maken, zou ik graag een ander beeld gebruiken, nl. dat van een schilder. Er is een schilder, die schoonheid wil uitdrukken. Maar de perfecte schoonheid, die hij zoekt, kan hij niet op één plaats vinden. Hij neemt nu hier een zonsopgang en de kleuren daarvan, maar dáár een spiegelend meer; voeg daarbij een heuvel, die hij ergens anders heeft gezien en een bloeiende boom misschien uit een ver verleden. Zo componeert hij uit de verschillende elementen een harmonisch geheel. Maar elk van die punten moet afzonderlijk als indruk bestaan. Er moet een prototype zijn.
De geest leeft. En in het begin van zijn bestaan weet hij ternauwernood dat hij leeft. Hij weet a.h.w. alleen nog maar het woordje ‘ik’ te stamelen. Naarmate hij rijper wordt, gaat hij onderscheid zien tussen zichzelf en de buitenwereld en gaat verschillende invloeden van die buitenwereld in zich opnemen. Omdat hij daarbij – onder invloed van meestal hogere geesten – een aantal identificaties met de stof doormaakt, is hij geneigd al die dingen afzonderlijk te verwerken. Zo zal hij in een bepaalde wereld b.v. angst hebben, maar hij ziet die angst niet als iets, wat zijn hele wezen betreft; hij blijft deze identificeren met een bepaalde beleving. Alle angsten, die daartoe kunnen worden herleid, vormen dan gezamenlijk een aparte wereld. Dit voertuig is een soort hellesfeer.
Als deze mens te sterk door angsten wordt beroerd, krijgt die ervaring de overhand op het hoofdbureau (op het gemeenschappelijk bewustzijn dus van alle voertuigen) en zal deze mens een tijd in die hellesfeer vertoeven. Maar hij heeft haar zelf geschapen.
Elders heeft hij zijn vreugden. Weer elders zijn begrip van God. Weer elders zijn begrip van ‘ik’. Hij heeft vaak afzonderlijke werelden geschapen, waarin het contact bv. met andere wezens tot uiting wordt gebracht; waarin liefde en vijandschap een bijzondere rol spelen.
U zult begrijpen dat zolang elke emotie afzonderlijk het centrum wordt van een wereld, waarin alle gelijksoortige emoties als een apart bewustzijn worden verzameld, er een zeer groot aantal op zichzelf vaak zeer verschillende wereldjes ontstaat. Elk van die wereldjes is deel van het eigen wezen; elk van die wereldjes geeft op zijn eigen wijze vorm aan dit wezen en kan door het wezen als een afzonderlijke wereld worden beleefd. Hoe meer wij leren beseffen dat tegenstellingen niet feitelijk zijn, hoe kleiner het aantal werelden wordt. Elektriciteit is b.v. een terrein, waarmee men veel kan doen. U kunt met elektriciteit een motor laten lopen, een lamp laten branden, u kunt er ook iets op koken; de elektriciteit dus in warmte omzetten. Oorspronkelijk zal de geest deze drie als afzonderlijke werelden zien, maar in de bewustwording komt een ogenblik dat men beseft: dit zijn drie verschijnselen van dezelfde kracht. Dan vloeien deze drie tezamen tot één wereld met een hoger niveau van overzicht. Op deze wijze elimineren wij dus wel voortdurend voertuigen.
De ideale mens zou een mens moeten zijn, die slechts één stoffelijk voertuig kent en daarin één geestelijk bewustzijn volledig uitdrukt; dus geen verdere geestelijke werelden buiten die ene kent. Dit zou het ideaal zijn. Wij kennen dit niet. En ik meen ook dat op uw wereld ongetwijfeld nog vele verschillende centra van belangstelling hebt. Het geheim van die innerlijke tegenstrijdigheid ligt dus ‑ dat blijkt uit het voorbeeldje – hoofdzakelijk in een gebrek aan inzicht en aan overzicht. Wij kunnen bepaalde krachten als niet gelijkluidend identificeren, hun verschillen toekennen en daardoor verschillend waarderen, soms zelfs als met elkaar in strijd zien, terwijl zij dit in feite niet zijn.
Nu keer ik even terug naar de stoffelijke aspecten, die dit kan hebben. Op het ogenblik dat een eenzijdige keuze is geschied, krijgen wij als in een parlement te maken met een geestelijke oppositie. Deze geestelijke oppositie komt bij de mens soms sterk tot uiting, doordat hij een soort geweten heeft ‑ buiten de stoffelijke normen, die het geweten vormen – dat hem voortdurend in conflict brengt met zichzelf. Ik zal daar voorbeelden van geven.
Er zijn mensen, die enerzijds de behoefte voelen om alles voor zichzelf zeker te stellen, terwijl zij anderzijds zich voortdurend schuldig voelen, omdat zij zeker zijn en anderen niet diezelfde zekerheid bezitten. Er is dan sprake van een tegenstrijdigheid. In het ene geval is de wereld van kosmische liefde aan het woord (meestal dus een hogere sfeer) en aan de andere kant speelt de angstwereld een rol. Maar in het stoffelijk voertuig zal die angstwereld vaak de overhand hebben. Gevolg: zo’n mens leeft onevenwichtig en heeft nooit vrede met zichzelf. Dit komt o.m. tot uiting in de waarderingen van goed en kwaad, zoals men die kent. Het kan gepaard gaan met een onbegrip voor datgene, wat zich binnen het ‘ik’ en ook wel binnen het eigen lichaam afspeelt. Dit onbegrip is natuurlijk fataal. Het brengt voor de mens allerhande ziekelijke neigingen, overspanning, ziekte zelfs, geestelijke afwijkingen met zich mee, die niet noodzakelijk zijn.
Een begrip voor de geestelijke achtergrond maakt het al veel gemakkelijker. Wanneer wij in de stof deze tegenstelling ontmoeten, zullen wij daarom trachten als volgt te denken en te handelen. In mij is één hoofdfactor. Deze bepaalt mijn leven. Hij heeft mij gemaakt tot wat ik feitelijk ben. Maar er zijn in mij andere krachten van de geest, die recht hebben gehoord te worden. Zolang ik daarmee de hoofdvorm van mijn leven niet aantast ‑ en dat houdt dus ook in: de levens van anderen – is elke werking binnen mijzelf gerechtvaardigd. Zij vloeit evenzeer voort uit mijn behoefte tot verdere bewustwording, mijn behoefte tot erkenning van God, het vinden van mijn kosmische plaats en eenheid met het Al.
Na al deze beschouwingen is het misschien verstandig een ogenblik deze verdeeldheid, die dus in de mens normaal uit de geest kan ontstaan, een ogenblik in meer praktisch verband te bezien. Deze verdeeldheden leven nl. evengoed in een kind als in een volwassene. Als men dus een kind zo goed mogelijk wil opvoeden, zal men moeten trachten te begrijpen wat dat kind beweegt. Dat is logisch. En men moet begrijpen dat er niet slechts één hoofdtendens is, maar dat er een tweede en een derde factor kunnen bijkomen, die elk weer een soort onevenwichtigheid kunnen veroorzaken. Van een menselijk standpunt is het dan belangrijk, dat deze drie zo juist mogelijk in evenwicht komen. Het mag nooit de taak van een opvoeder worden geacht een bepaald deel der persoonlijkheid te onderdrukken. Dit is absoluut zinloos en kan geestelijk ten hoogste schade veroorzaken en voor de opvoeder hoogstens tot teleurstelling leiden. Op dezelfde wijze zullen wij dit zien in bv. het huwelijk; of ook wel in vriendschappen. Wanneer men samengaat, begint men elkaar te ontmoeten op overheersend geestelijk terrein. Dat is hetgeen men het eerst erkent. (Naast natuurlijk de stoffelijke kwaliteiten.) Het is echter heel goed mogelijk dat in het verloop van de geestelijke ontwikkeling door het leven het ene geestelijke facet langzaam maar zeker wordt vervangen door het andere. U krijgt dan het idee, dat zo’n mens verandert. Maar dat is niet waar. Ook hier is het belangrijk dat u begrijpt dat achter hetgeen u onmiddellijk ziet en kent ‑ ook wat u geestelijk kent en aanvoelt ‑ een tweede en derde factor kunnen schuilgaan. Begrip voor deze veranderingen bezitten, betekent: in staat zijn een werkelijke harmonie op te bouwen.
Ook wanneer u op een gegeven ogenblik op wat rijpere leeftijd komt, zal het u opvallen dat de problemen van vroeger er anders gaan uitzien. U meent vaak dat dit alleen het gevolg van rijping is. Men zegt; “Ik ben een ouder mens met ervaring.” Op de keper beschouwd is dit lang niet altijd waar. Vele malen zien wij dat de oudere mens andere facetten van zijn geestelijk bewustzijn in de stof gaat projecteren. Gezien de ontvangen impulsen blijkt dus dat, hetzij door samenwerking van twee voertuigen ofwel een domineren van één voertuig over het andere (dikwijls door noodzaak) andere impulsen ontstaan en dat de beschouwing van hetgeen men vroeger heeft doorgemaakt niet alleen door stoffelijke ervaring wordt beïnvloed, maar wel degelijk door een innerlijke verandering. Beseft men dit zelf niet, dan lijkt het of de gehele wereld plotseling onverschillig of onrechtvaardig wordt. Begrijp dat u ‑ ook geestelijk gezien ‑ zelf kunt veranderen tijdens een leven, als de dominerende factor, die bij de geboorte aanwezig was, langzaam maar zeker wordt vervangen door een andere dominerende factor. Hierbij geldt echter: de geestelijke invloed (dus dat deel van het bewustzijn, dat a.h.w. meester was over de andere factoren bij de geboorte) bepaalde de stoffelijke eigenschappen of bepaalde deze grotendeels mee. Als gevolg hiervan kan juist op latere leeftijd vaak een tegenstrijdigheid tussen geestelijke inzichten en stoffelijke kwaliteiten en eigenschappen op de voorgrond treden. Het besef dat dit niet noodzakelijk is, indien men slechts inziet: er is in mij een nieuwe kracht en een nieuwe noodzaak geboren, een aanpassing van de impuls aan de stoffelijke mogelijkheden geschiedt, dan kunnen wij zien, dat een mens harmonisch ouder wordt en dat deze veranderingen niet zijn leven en zijn wereld werkelijk schaden, of hemzelf pijn veroorzaken.
Kort vóór de dood zullen wij zien dat de voertuigen, die tot op dat ogenblik domineerden, zich terugtrekken. Op elk moment van overgang is er sprake van een volledige werkzaamheid van alle geestelijke voertuigen binnen het bewustzijn. Dit bewustzijn zal juist vóór de dood, hoewel soms wat vervormd, in de mens kenbaar worden. Is hij in staat tijdens deze overgang harmonisch te zijn en dus werelden, die te extreem zijn in beleven ‑ hetzij van angst of van verrukking ‑ terzijde te schuiven en daarvoor in de plaats een stille aanvaarding in zichzelf te bewerkstelligen, dan blijkt dikwijls dat hierdoor een sterkere binding en soms zelfs een éénwording van enkele geestelijke gebieden kan worden bereikt. Hoe groter het aantal factoren, dat afzonderlijk werkt in de geest, hoe moeilijker het voor de mens is harmonisch te zijn en harmonisch te leven. Hoe kleiner het aantal factoren, dat voor zichzelf werkzaam is, hoe kleiner dus het aantal groepen van belangstelling, dat door alle mogelijkheden wordt gediend, hoe intenser de mens leeft, hoe gelukkiger hij is, hoe verder hij geestelijk voort schrijdt.
De slotconclusie is dat zij, die deze eerste les hebben overgelezen en dus hun eigen denken een zekere eenheid met deze denkbeelden hebben bereikt, er voor zichzelf goed aan zullen doen te streven naar een erkenning van wat zij zijn; en niet de nadruk te leggen op bepaalde geestelijke idealen of bepaalde geestelijke sferen zonder meer. Maar eerder te streven naar een zo groot mogelijke harmonie en een zo zuiver mogelijke uitdrukking van hun geestelijk bewustzijn in de stof, zonder er zich om te bekommeren, hoe het totaal geestelijke bewustzijn is. Dit is menselijk niet zonder meer te realiseren, zoals u in een volgende les zal worden uiteengezet.
De kunst van zelfbeperking.
Voor een mens, die leeft, zijn er zeer vele mogelijkheden, die hij niet geheel zal kunnen realiseren. Je hebt als mens, en ook als geest, een zeker aantal kwaliteiten en die maken het je mogelijk heel veel te bereiken. Maar om een maximum resultaat te krijgen, zul je in hoofdzaak moeten werken aan datgene, wat voor jou inderdaad bereikbaar is en wat voor jou belangrijk is. Op het ogenblik dat je jezelf op geen enkel terrein beperkt, zul je je energie naar alle kanten gebruiken en verbruiken, zonder daarvoor grote en kenbare resultaten te krijgen.
De kunst nu van de zelfbeperking is wel in de eerste plaats het begrijpen wát belangrijk is. Een zeker meesterschap over het leven krijg je eerst dan, wanneer je precies weet wat je wilt en wanneer je al je krachten en energie inderdaad in die richting gebruikt. Dat wil niet zeggen dat de rest van het leven voor jou niet telt en dat je die eenvoudig terzijde stelt; maar wél dat je een groot onderscheid gaat maken tussen datgene, wat voor jou betrekkelijk onbelangrijk en zeer belangrijk is. Aan het belangrijke wijd je je energie.
In de belangrijke dingen kennen wij ook grenzen. Het is heel duidelijk dat u uzelf misschien zult kunnen hervormen, misschien ook een aantal mensen, maar dat u niet de hele wereld kunt veranderen. Op het ogenblik dat u gaat proberen de wereld te veranderen, kunt u er zeker van zijn dat u een taak op u hebt genomen, die te zwaar is. Ook hier weer de kunst van de zelfbeperking. Vraag u af: Wat kan ik mij van af heden als een bereikbaar doel stellen? Wat kan ik nu met mijn huidige mogelijkheden en capaciteiten bereiken van hetgeen ik begeer? En als u dat hebt gesteld, ga dan daarnaar streven. Ga dan daar uw kracht aan geven. U hebt uzelf dan beperkt, want u zou eigenlijk veel meer willen. Maar juist het feit dat deze beperking te realiseren is, maakt het voor u metterdaad geestelijk zowel als stoffelijk mogelijk verder te komen. Hoe vager wij onze gedachten en onze idealen omschrijven, hoe vager wij ons streven aangeven, des te groter de kans dat het merendeel van onze krachten en vermogens wordt besteed aan dingen, die eigenlijk geen inhoud hebben en die we later eenvoudig terzijde zetten en vergeten.
Het is begrijpelijk dat een mens met zijn beperkte tijd als mens en zijn wel onbegrensde maar toch door het voorstellingsvermogen wel degelijk aan banden gelegde geestelijke werelden, steeds een bereikbaar doel zal moeten kiezen. Men moet voor zichzelf precies weten wat iets waard is. De waarde bepalen van hetgeen men nastreeft, is belangrijk. Ik kan mij voorstellen dat in de loop der tijden uw waarderingen zeer kunnen veranderen. De kunst van zelfbeperking is niet alleen te streven naar dat, wat u werkelijk wilt bereiken maar allereerst daarnaar te streven. Om u een eenvoudig voorbeeld te geven: Wanneer u een paar brieven wilt schrijven en u wilt ook een kopje thee drinken, dan zult u voor uzelf moeten besluiten wat gewichtiger is, maar ook wat noodzakelijker is. Het kan nl. zijn dat u op het ogenblik toch niet de gedachten hebt, die gemakkelijk te formuleren worden neergeschreven. Dat u op het ogenblik nog geen concept van de brief in uw hoofd hebt. Dan gaat u theedrinken. Dan lijkt het misschien dat u tijd onttrekt aan de belangrijke bezigheid van het schrijven van de brief, maar in feite bevordert u voor uzelf een verder werken van de gedachten en doet u iets, wat noodzakelijk is; nl. u lest Uw dorst en u ontspant zich.
Een ander voorbeeld: Ik kan mij voorstellen dat er iemand is, die zegt: “Ik wil graag olympisch kampioen worden in de marathonloop.” Maar als u nog nooit een marathon hebt gelopen, dan zult u zeker niet in staat zijn die afstand werkelijk uit te lopen. U zult dus moeten beginnen met te bepalen wat u wèl kunt doen. En dan zult u misschien eerst beginnen met 100 m. of 500 m. te lopen. Dat is wel niet hetgeen u werkelijk verlangt, maar dát is hetgeen u op het ogenblik kunt doen. Het steeds doen van hetgeen nu bereikbaar is, hetgeen dus nu onmiddellijk als een soort training kan worden gezien, zal misschien later het winnen van een marathon in het vooruitzicht kunnen stellen. Maar ook hier weer: Beperk uzelf op de juiste wijze.
De hele wereld staat voor u open. Natuurlijk, er zijn veel menselijke wetten, zedenwetten, religieuze wetten, die u binden. Maar die binding is niet volledig echt. Want u bent vrij om die dingen te misachten, mits u de consequentie ervan neemt. We mogen dus niet zeggen dat elke mens a priori gebonden is. Integendeel, hij heeft heel veel mogelijkheden, onnoemlijk veel, maar hij kan niet al die mogelijkheden realiseren. En sommige mogelijkheden, die zeer begeerlijk lijken, hebben toch ook veel punten tegen. Dan gaat die mens dus, als hij verstandig is, als volgt redeneren: Deze mogelijkheden interesseren mij op het ogenblik niet want ik kan er, voor zover ik weet, niets mee bereiken of niets mee doen. Die zet ik terzijde. Die mogelijkheden begeer ik wel, maar er zitten voor mij op het ogenblik onoverwinnelijke nadelen of bezwaren aan verbonden. Die zet ik ook terzijde. Hier heb ik een paar punten, die mij maar half interesseren., maar die onmiddellijk te verwerkelijken zijn. Hier denk ik over na. En dáár zijn nog een paar punten, die misschien bereikbaar zouden kunnen worden gemaakt. Hoe kan ik nu hetgeen mij niet direct interesseert maar direct te verwerkelijken is én hetgeen misschien later te verwerkelijken kan zijn en ook wordt begeerd met elkaar in overeenstemming brengen? Waar is iets, wat deze beide waarden verbindt? Hieraan ga ik mijn krachten geven, hiervoor ga ik leven. Dat is zelfbeperking.
Ik wil nog verdergaan. Het is u mogelijk een allround kennis te vergaren, waarbij u dus iets weet van recht, van geschiedenis, van theologie, van geneeskunde enz. Met die allround kennis zult u voor uzelf veel kunnen begrijpen; ze is dus zeer kostbaar en nuttig. Maar als u zich te veel gaat specialiseren, zullen andere gebieden achter raken. U bent niet in staat u gelijktijdig sterk te specialiseren en een overzicht over het geheel te behouden. Als wij weten wat wij willen, zullen wij ons beperken. Als ik een allround overzicht wil behouden over de wereld, zal ik mij dus ‑ ook als ik een zeer grote aanleg heb voor recht, geneeskunde, godsdienst of iets anders ‑ daar bewust afremmen, opdat het geheel gehandhaafd blijft.
De kunst van zelfbeperking is niet in de eerste plaats de zelfbeperking zelf maar het vinden van de reden om iets te doen of iets te laten; en daarnaast dient men zich aan het eenmaal genomen besluit ook te houden. De grootste kunst echter van zelfbeperking ligt wel hierin dat, wanneer wij hetgeen wij ons als doel hebben gesteld, hebben volbracht, wij daarnaast toch nog andere secondaire doeleinden zullen nastreven of zelfs geen doeleinden en alleen te leven. Want een zelfbeperking, die alle gebieden van het leven omvat, betekent over het algemeen in feite een steeds weer jezelf prijsgeven, steeds weer zondigen tegen hetgeen je voor jezelf hebt gesteld. Ook in het beperken van jezelf moet je een gezonde beheersing hebben, een gezonde zelfbeperking kennen want anders zul je ook daarmee niet verder komen.
Als regel zou ik nog op het volgende willen wijzen: zelfbeperking heeft alleen daar reden, waar in het ‘ik’ een beheersing feitelijk mogelijk is. Als ik echter mijn gedachten niet kan beheersen in een bepaalde richting, is het pogen dit alleen negatief te beheersen (dus eenvoudig terzijde te stellen) uit den boze. Ik zal hieraan veel kracht er tijd moeten verspillen, zonder een positief resultaat. Een zelfbeperking dient ook resultaten op te leveren. Eerst als zij in zichzelf zin heeft, doordat zij ons verder brengt, mag zij werkelijk worden beoefend.