De geestelijke waarheid

image_pdf

uit de cursus ‘Denken'(hoofdstuk 4) – februari 1982

De geestelijke waarheid.

Voorwoord.

Wij hebben vandaag de zaak een beetje omgedraaid. Tot nu toe heeft u de gastspreker altijd gehad in het 2e gedeelte van de cursus. Doordat je de spreker in het 2e gedeelte krijgt, is er eigenlijk weinig mogelijkheid tot ontleding, tot nagaan wat er precies is gezegd. Ik meen dat bij denken wel degelijk ook behoort het nagaan wat zo een gast in feite zegt. Er worden soms zaken aan de orde gesteld met heel veel mooie woorden, waarbij je eigenlijk heel weinig gegevens hebt, totdat je gaat begrijpen hoe op een bepaalde wijze de dingen gezegd zijn!

Daar we nu bezig zijn met onder meer de geestelijke werkelijkheid, is het, meen ik, erg belangrijk om de zaak ook enigszins te ontleden zodat je kunt terugkijken vanuit een wat meer menselijk standpunt naar de visie van iemand die zich aan alle stoffelijke zorgen allang heeft ontworsteld. Wij hebben geprobeerd dat nu zo te regelen dat u zo dadelijk eerst de gastspreker krijgt. Deze zal u het een en ander vertellen over geestelijke werkelijkheid. Daarna krijgt u een pauze en kunt u het rustig laten bezinken. Na de pauze gaan we proberen er achter te komen wat hij nu precies heeft gezegd.

Het is ongetwijfeld een wat afwijkend procedé, daarvan zijn we ons bewust, maar wij menen dat het wel eens goed is dat u leert de feiten enigszins te ontleden en, voor zover mogelijk, ook achter de coulissen te kijken. Onze gast meldt zich nu als stand-by en dat betekent dat ik deze korte inleiding kan afsluiten. Onze vriend is van Zuid-Europese origine geweest in zijn laatste incarnatie. Hij heeft het geestelijk heel ver gebracht. Op aarde heeft hij zich heel veel beziggehouden met bepaalde maçonnieke achtergronden en met alchemie. Dit kan van invloed zijn op zijn betoogtrant. Het onderwerp is ‘De geestelijke waarheid’.

Gastspreker.

Goeden avond, vrienden.

Ik zit eigenlijk hier voor u als proefkonijn en dit ofschoon ik in mijn laatste leven celibatair heb bestaan. Ons onderwerp is: De waarheid zoals je die ziet wanneer je van de stoffelijke bekommernissen bevrijd bent.

Laten we beginnen met dit te zeggen: De waarheid kun je niet definiëren als een bepaald punt. De waarheid is de relatie die er bestaat tussen de dingen. Ze is nooit gelegen in de dingen zelf. U heeft in u een vermogen om dat ook op te nemen. Velen van u zullen in zich bepaal­de waarheden aanvoelen die, redelijk beschouwd, eigenlijk een beetje dwaas lijken. Anderen zullen misschien juist weer intuïtief dingen weten die ze redelijk gezien niet kunnen weten.

Stel u nu voor dat deze mogelijkheid tot in het oneindige is uitgebreid en dat u gelijktijdig het vermogen heeft gekregen om datgene, wat u in u gevoelt als een werkelijkheid, om u heen te zetten. Dan bent u be­land op dat gebied waar de geestelijke waarheid begint te spreken en waar ze wereldbepalend wordt.

Mijn eerste ervaringen zijn geweest, zoals bij vele mensen die het aardse weer eens vaarwel zeggen, een soort Zomerlandsfeer. Een wereld waarin, althans voor mij, esplanades waren waar je heerlijk kon wandelen. Er waren wat bossen. Er was ook een zeker sociaal verkeer. Die wereld leek op dat ogenblik volmaakt. Er zat maar één klein foutje in: de hoofdbestanddelen bleven altijd wel dezelfde maar het was net alsof de achtergronden steeds wisselden.

Ik heb een dergelijke illusie meegemaakt op de Wereldtentoonstelling in Parijs indertijd. Daar had men een reis die officieel werd gemaakt naar Moskou. Je zat in een treinwagon (als je het niet kon betalen, mocht je op een plankier staan) en met een zekere snelheid rolden er een paar doeken voorbij de wagon. De illusie die je kreeg was er inderdaad een van rijden in een trein door wisselende landschappen. Die landschappen waren er wel, maar als je even wegkeek en je keek weer terug, dan zag je weer wat anders. Aangezien die wagon als restau­ratiewagen was ingericht (je kon er heel behoorlijke wijn gebruiken, escargots eten e.d.) keek je wel eens weg. Dan was het net alsof je ineens ergens anders zat en toch bleef de wagon dezelfde. Dit is een van de as­pecten van de waarheid waarmee je als geest het eerst wordt geconfron­teerd. De achtergronden veranderen en toch blijven de feiten gelijk.

Ik heb u dit voorbeeld speciaal gegeven omdat mensen ook altijd een groot aantal bekende feiten hebben. Die nemen ze als vanzelfsprekend aan en ze veranderen voor hen ook niet. Maar daarachter gebeurt er iets. Als je even wegkijkt en je kijkt terug, dan lijkt het alsof er iets in je wereld is veranderd.

Als je dit geestelijk verwerkt, dan wordt het langzamerhand duidelijk dat je niet te maken hebt met een wisselend landschap of met een je ver­plaatsen, maar dat je een ander beeld van een landschap te zien krijgt. Je gaat begrijpen dat de waarheid ontelbare facetten heeft en dat bij al die ontelbare facetten, die steeds weer op je inwerken, voor jou een aantal vaste punten noodzakelijk zijn omdat je je zonder dat nu eenmaal niet kunt oriënteren. Het resultaat is dat je gaat begrijpen dat die achtergronden ergens in verband moeten staan met het doel.

Op deze zeer grote wereldexpositie wist je wat het doel was, daar­voor kocht je een kaartje. Maar wanneer je leeft, dan weet je niet wat het doel, de bestemming is. Maar als je nu een aantal van die verschil­lende scènes zou waarnemen, zou je in ieder geval kunnen constateren: er is een reis. Die reis begeeft zich in noordelijke richting. Kijk, dan heb je in ieder geval iets geleerd. Door de vaststaande samenhang aan te nemen tussen alle verschijnse­len die je ontmoet, wordt het je mogelijk om een soort richting te bepa­len. De richting op zichzelf is misschien niet de waarheid maar ze is een aanduiding van iets wat voor jou op dit moment de waarheid is van je bestaan en van de samenhangen van werkelijkheid waarin je dan gebonden bent. Hierdoor krijg je als vanzelfsprekend minder respect voor de vaste vormen.

Ik herinner mij mijn volgende fase waarin de vaste vormen eigenlijk ijl waren. Je kon er nog wel naar kijken en dan werden ze weer even echt, maar ze hadden geen vaststaand bestaan. De wisselende achtergronden waren wat vager van voorstelling maar ze waren veelzeggender gewor­den van kleur. Een zonsopgang of zonsondergang kunnen een heel grote emotionele indruk op je maken, als je mens bent. Op dezelfde manier maakten die achtergronden indruk. De verhouding van het geestelijk we­ten tot de geestelijke waarheid werd er een die grotendeels emotioneel werd bepaald. Hier krijg je dan als geest een aantal belevingen die moeilijk te omschrijven zijn. De emoties op zichzelf worden langzamerhand weer tot feiten. Maar feiten die amorf zijn, die zich voortdurend voegen naar nieuwe situaties, nieuwe noodzaken en zelfs een nieuwe gerichtheid van je denken.

Die amorfe vormen bewegen zich in een vage wereld die steeds weer antwoordt met reflexen. Wat je denkt, wordt ergens in die grote waar­heid tijdelijk fel belicht, alsof je uit een halfduister met een schijn­werper probeert om stukje voor stukje verschillende dingen eruit te lichten. Deze geestelijke waarden zullen voor u als mens waarschijnlijk niet zozeer tellen. Maar er zijn wel andere elementen waar u wel door wordt getroffen.

U heeft in u natuurlijk uw eigen gevoelens. Onveiligheid op straat bijvoorbeeld betekent dat ik bang ben in het duister. Ik word voorzichtig, maar eigenlijk ben ik bang. Nu zul je dat bang zijn niet willen toege­ven. De relatie tussen de angst en de werkelijke feiten zie je over het hoofd. Je begrijpt niet dat je eerder wordt gevat door een mentaliteit die algemeen bestaat dan dat je wordt gegrepen door de feiten op zichzelf. Die komen in verhouding niet zo vaak voor. Het resultaat is dat heel veel van onze gevoelens, zeker als we mens zijn, wel reflexen vinden, maar dat zijn heel vaak zaken die uit een gedachtewereld komen en niet uit een feitelijke wereld.

Een geestelijke waarheid echter moet overal waar zijn. Ze kan niet alleen in een gedachtewereld bestaan zonder dat ze wordt weerkaatst in de stoffelijke werkelijkheid. Ze moet evenzeer aanwezig zijn tot in het hoogste licht waarin onderscheidingen volgens uw normen niet eens meer mogelijk zijn. En dan wordt het belangrijk. Dan kan ik dus als geestelijke waarheid al datgene beschouwen wat er in mijn gevoelens bestaat, wat in de wereld buiten mij wordt bevestigd en mij tevens de mogelijkheid geeft om mijn eigen relatie met de werelden die ik ken, maar ook met mijn innerlijke wereld die ik voor een deel niet ken, te beseffen. Er bestaat hiervoor een oud beeld of voorstelling. Men noemt het ‘het bestijgen van de Trap der Filo­sofen’.

Je begint natuurlijk met de redelijkheid. Aan de redelijkheid voeg je het onderzoek toe. Onderzoeken is onder andere een vorm van wetenschap, maar dan een niet dogmatische wetenschap die alles wat als mogelijk wordt ge­steld, als mogelijk of onmogelijk probeert te bewijzen. Van daaruit kom je op de eerste trede van wijsheid. Je gaat onderscheid maken tussen mogelijk en onmogelijk. Geestelijk gezien dus tussen waarheid en illusie. Door waarheid en illusie van elkaar te scheiden, word je geconfronteerd met de hiaten die in je waarheid schuilen. Het opvullen van die hiaten is een kwestie van geestelijk werken en stoffelijk experimenteren. Die twee tezamen maken het je mogelijk om een geheel te maken van je eigen visie. Voor mij is dat beperkt mogelijk geweest in mijn stoffelijk bestaan. Ik geloof dus dat het ook voor een mens in uw omstandigheden te doen is.

Als ik spreek over een geestelijke waarheid en een innerlijke werke­lijkheid, dan kan ik nooit over twee verschillende dingen spreken. Ik kan innerlijk een illusie hebben die niet met de waarheid verwant is. Maar ik kan wel een beeld in mij hebben, een fantasiebeeld dat, als ik probeer het te ontleden en probeer te beseffen wat het mij zegt, toepas­selijk blijkt in de wereld waarin ik mij bevind. Dit is dan waarheid. Hoe meer waarheid ik vergaar, hoe minder afhankelijk ik ben van illusies.

Als iemand mij vertelt over een hel, over een duivel (in mijn tijd was dat meer het geval dan in uw tijd), dan kan ik aannemen dat hij weet waarover hij spreekt. Maar als dat wat hij zegt, in strijd is met al wat ik als waarheid ken en ervaar, dan mag ik dit nooit als een zekerheid aannemen. Op het ogenblik dat ik mij toch door dat denkbeeld laat over­heersen, ontstaat er een illusie. Maar die verwijdert mij zowel van mijn innerlijke werkelijkheid als van de geestelijke waarheid. Daarom moeten we proberen altijd een vergelijking te maken. En omdat de waarheid zo groot is, kunnen we nooit zeggen dat iets in zijn geheel niet waar is.

Ook dat is voor een mens moeilijk te begrijpen. Ik geloof niet dat er iets bestaat wat wij kunnen fantaseren of ons ook maar kunnen voor­stellen dat niet ergens deel is van de waarheid. Maar onze eigen rela­tie met de grote kosmos bepaalt de waarheid die er voor ons op dit ogenblik bestaat. Zo is onze geestelijke werkelijkheid iets wat getest moet kunnen worden. Onze waarheid is niets anders dan de vaste lijnen die we erken­nen tussen onszelf en al het andere waarvan we ons bewust zijn. Ik hoop dat ik uw geduld niet teveel op de proef stel.

Wat ik probeer duidelijk te maken is, hoe ik tot mijn visie ben gekomen. Daarom heb ik u iets verteld over mijn ervaringen. Ik heb ook geprobeerd iets te zeggen omtrent uzelf en uw wereld. Laat mij nu trach­ten in dit gastoptreden iets te schetsen van de geestelijke werkelijk­heid, de geestelijke waarheid waarvan wij allemaal deel zijn. Dit zal uit de aard der zaak iets theoretischer zijn.

Stel u voor dat u in een lange gang staat. In die lange gang zijn honderd deuren. Achter elke deur is een kamer die we werkelijkheid kunnen noemen. U heeft echter maar één sleutel en die past maar op één deur. Dan is uw waarheid beperkt tot datgene waarvoor u de sleutel heeft. Maar u weet dat ze (de waarheid) ook in alle andere kamers aan­wezig is. Als u die ene kamer betreedt, dan bezit u dus een klein deel van de waarheid, waarvoor u de sleutel heeft. Al het andere is er wel, maar u kunt het zich niet eigen maken. Dan kunt u zeggen: daar de waarheid nimmer gedeeld kan worden, zal ze altijd een en dezelfde blijven. Daar de geestelijke waarheid alle ons bekende en voor ons kenbare werelden omvat, zal ze gelden in elke wereld waarin wij kun­nen beseffen. Zij zal deel uitmaken van elk gebeuren waarmee wij worden geconfronteerd. Doordat ik deze relatie met alle dingen blijf erkennen, wordt mijn eigen waarheid weliswaar minder algemeen en alomvattend, maar ze wordt gelijktijdig voor mij een benadering tot het geheel.

Aan de hand van de bekende invloeden kan ik onbekende invloeden afleiden. Aan de hand van de bekende feiten kan ik mij de niet redelijk bekende feiten voorstellen. Aan de hand van impulsen die ik als innerlijke waarheid ervaar en die ik niet op een menselijk verstandelijk niveau kan uitdrukken, heb ik toch een soort kompas, een koers waardoor het mij mogelijk is meer waar te zijn in mijn benadering van de wereld en in mijn besef van de betekenis van de wereld.

Nu heeft u ongetwijfeld gehoord van de spiralen van leven, van de vele werkelijkheidssporen, van de parallelle werelden en wat dies meer zij. Ik neem althans aan dat uw leraren u over deze grondbeginselen wel heb­ben ingelicht. Nu kunnen we wel zeggen, wijzelf veranderen, daarom kan dezelfde invloed voor ons nooit precies dezelfde betekenis hebben. Mijn waar­heid wijzigt zich dus, terwijl de uiterlijke factoren. gelijk blijven.

Hetzelfde geldt voor de zogenaamde parallelle werelden en de universa. Natuurlijk, wat ik in deze werelden ben, kan verschillen van dat wat ik in een parallelle wereld zou zijn. Maar datgene wat ik elders ben, zal ik hier kunnen dromen. Er is dus een band tussen mij en alle mogelijke verschijningsvormen. Er is een band tussen mij en alle invloeden. Maar mijn eigen wezen en zijn ontwikkeling bepalen de wijze waarop ik er­vaar en daarmee ook de waarheid zoals die voor mij kenbaar is.

Wie nu dwaas is, zal zeggen: de waarheid die ik nu heb, is de juiste. De waarheden van het verleden waren dus niet juist. Dit is een fout die vaak wordt gemaakt. Ik moet stellen: in het verleden had ik een deel van de waarheid. Nu heb ik een ander deel van de waarheid. Als ik besef hoe deze in mij samenvloeien, zal mijn begrip voor een geestelijke waarheid groter worden. Daarmee benader ik meer de totale werkelijkheid waarbinnen mijn leven existeert. Door het geheel van alle werelden en sferen word je met deze ver­andering voortdurend geconfronteerd. Wanneer je een groter bewustzijn krijgt, dan betekent dat niet dat je verliest wat je vroeger hebt ver­kregen maar het wordt kleiner, onbelangrijker. Datgene wat eens je hoogste bezit was, blijkt nu alleen een stukje speelgoed te zijn, maar het is er wel.

Maak nooit de fout het verleden te verwerpen om alleen in het heden te leven. Verwerp ook nooit de waarheden van gisteren om de nieuwe waarheid van vandaag te kunnen aanvaarden. Besef dat de waar­heid van gisteren samen met die van vandaag de waarheid van morgen vormt. Anders gezegd, de richting aangeeft waarin je je beweegt.

Dit kun je natuurlijk niet elke dag doen als mens. Als geest doe je het evenmin voortdurend omdat je steeds weer bezig bent met de wereld (zo noem je dat dan) waarin je op dat ogenblik met anderen ac­tief bent en gedachten uitwisselt. Maar je kijkt telkenmale toch weer terug en je probeert het geheel te overzien. Hierdoor wordt het je dan mogelijk om je te oriënteren. Je krijgt zoveel verschillende visies en versies achtereen dat je kunt zien in welke richting de ontwikkeling zich beweegt. Zeg dan tot jezelf: deze richting is het meest bepalende van mijn werkelijkheid. Al het andere gaat voorbij, deze richting blijft bestaan.

AI wat ik in deze richting achtereenvolgens heb doorgemaakt, be­leefd, geleerd en gevonden tezamen, maakt voor mij mijn geestelijke waar­heid uit. Het is uit deze waarheid dat ik in staat ben het gebeuren van vandaag te beoordelen zonder mijn richting te verliezen of zonder mij in illusies te dompelen en mij daardoor ongevoelig te maken voor de werkelijke krachten die er in en rond mij bestaan.

Ik neem aan dat u ook dit enigszins heeft kunnen volgen. Ik hoop ook handig genoeg te zijn geweest om uw feitelijke spreker enige moeilijkheden met de ontleding te bezorgen.

Ik ga nu een aantal spreuken op u afvuren, veel meer is het niet. Elk daarvan is een deel van mijn waarheid. Of ze er een is van de uwe, kunt u alleen zelf beoordelen.

  1. Wat ik ben, wordt bepaald door wat ik denk te zijn. Hoe minder ik denk te zijn, hoe meer ik werkelijk word ten aanzien van het heelal waarin ik besta.
  2. Al wat in mij bestaat aan aanvoelen, denken en voelen, maakt mij tot hetgeen ik ben en doet mij de wereld zien zoals ik haar meen te kennen.
  3. Als ik de illusie weet te scheiden van datgene wat voor mij innerlijk waar is, zal ik in staat zijn mijn wereld meer in waarheid te beschouwen en zal ze mij daardoor de mogelijkheid geven steeds meer werkelijkheden te ervaren en bovenal te begrijpen.
  4. Bewustwording, een veel gebruikt woord, is nimmer een afscheid nemen van wat je bent. Het is een beter begrijpen wat je was om zo beter te zijn wat je nu meent te zijn.
  5. Spreken over het hoogste Licht is een vergelijking. Licht kan echter dodelijk zijn. Teveel licht veroorzaakt blindheid en misschien, als het een zon is, uitdroging en de dood.

Wij kunnen niet teveel waarheid tegelijk verwerken. Wij kunnen niet zonder meer overgaan van onze eigen wereldvoorstelling naar een grotere werkelijkheid of een geestelijke waarheid die wij op dit ogenblik nog niet kunnen beheersen. Het is belangrijk dat wij eerst beheersen wat wij zien als onze werkelijkheid. En daarin de kern van waarheid vinden die daartoe behoort om van daaruit voorzichtig verder te gaan.

Dan wil ik afsluiten met de opmerking dat, aangezien tijd de illu­sie is die wordt bepaald door lichamelijkheid, tijd voor ons wezen van geen belang kan zijn. Tijd is iets wat wij zelf maken, daarom hebben wij er altijd genoeg van zolang wij die zekerheid maar in ons behouden dat niets ten einde komt voordat wij alles hebben gevonden wat behoort tot onze werkelijkheid.

Met deze korte inleiding hoop ik althans voor u de mogelijkheid tot juist denken te hebben geschapen. Zou dit niet het geval zijn, dan heeft u hiermee het bewijs dat ook een geest wel eens verkeerd kan denken. Is het wel waar, dan wordt het de hoogste tijd dat ik het woord teruggeef aan uw inleider die het verdere verloop van uw bijeenkomst zal bepalen. Ik dank u in ieder geval voor de mij gegeven aandacht.

Tweede deel.

Dit tweede gedeelte is een soort discussie, althans dat wordt ervan verwacht. Wat heeft de gastspreker zoal gezegd. Ik zal u een paar vra­gen stellen. Misschien weet u het antwoord.

  • In welke tijd moet hij hebben geleefd?

Ongeveer 1900, de Wereldtentoonstelling in Parijs.

  • Hij verstrekt gegevens over die tentoonstelling. Zouden die juist zijn?

Waarom zouden ze niet juist zijn? Wij moeten maar aannemen dat het juist is. Wij kunnen het namelijk controleren als we willen. Dit geldt voor ons allen. U bent zeker in staat na te gaan of daar toen een imitatiereis is gemaakt. Dus moeten we aannemen dat het juist is.

  • Tot welke sfeer zou hij kunnen behoren gezien zijn uitspraak?

Tenminste een sfeer verder dan Zomerland. Hij heeft namelijk een beschrij­ving gegeven van een sfeer die boven Zomerland ligt.

  • Welke vergelijking heeft hij gebruikt? Hij gebruikt een aantal beelden. Waar komen die beelden uit voort?

Niet uit een klooster. Hij heeft wel een gelijkenis gebruikt, maar die stamt niet noodzakelijkerwijs uit een klooster omdat in een klooster deuren niet worden afgesloten, althans niet werden afgesloten in zijn tijd. Dit voorbeeld zullen we even buiten beschouwing laten.

  • Wat voor beelden heeft hij nog meer gebruikt? De Trap der Filosofen heeft hij inderdaad genoemd. Waar zou die vandaan komen, denkt u?

Dit is een betrekkelijk vroege symboliek van de eerste maçonnieke Loges. Het beeld stamt uit ongeveer 1700 en is overgenomen uit de al­chemistische ontwikkelingen van 1400 tot ongeveer 1600 in de verschil­lende grote steden van Italië.

U ziet dat we er een hoop feiten kunnen uithalen. Die feiten geven ons toch wel een beeld van degene met wie we te maken hebben. Denken is niet alleen een kwestie van: hoe mooi heeft hij het fi­losofisch gezegd en ik ben het ermee eens. Denken is wel degelijk ook: waar kan ik die persoon plaatsen?

  • Wat voor iemand moet het ongeveer zijn geweest? Heeft een van u daar een oordeel over?

Zeer waarschijnlijk heeft hij een priesterlijke wijding ontvangen, waarschijnlijk een lagere, anders had hij het wel erbij gezegd omdat hij de nadruk legt op zijn celibatair zijn. Zo komt de persoon beter uit de verf. Als je zoekt naar de werkelijkheid en je probeert goed na te denken, dan blijkt dat je uit vele schijnbaar onbelangrijke gegevens heel wat kunt lezen. Je kunt er ook heel veel uit begrijpen.

  • Dan heeft hij nogal wat voorwaardelijke uitspraken gedaan. Waarom?

Het ligt in het onderwerp zelf besloten. Hij heeft namelijk voorwaardelijke uitspraken gedaan omdat hij het steeds heeft over waar­heid en in twee gevallen over een mogelijke waarheid. Dus ook hier weer, niet alles wat hij zegt is waar vanuit zijn eigen standpunt. In enkele  gevallen hanteert hij beelden die voor hem niet helemaal zuiver zijn om een voorstelling op te roepen van datgene wat voor hemzelf waar is.

  • Kun je ook zeggen dat hij de indruk wekt onzeker te zijn?

Die indruk is niet zo gek. Ik vind het zelfs prettig dat u dit opmerkt, want daardoor bewijst u dat u vanuit uw standpunt hem heeft ge­analyseerd. Nu zegt u: hij was onzeker. Ik stel daar het volgende tegenover: hij was zeker van hetgeen hij heeft meegemaakt in Zomerland en bij zijn overgang naar een daarop volgende sfeer. Hij blijkt zeker te zijn van het bestaan van vaste en weerkerende omstandigheden. Dit impliceert tevens dat hij voor zichzelf zeker is van reïncarnatie. Hij gebruikt verder enkele beelden ten aanzien van parallelle universa.

Deze stellingen zijn slechts veronderstellingen. Hij hanteert deze dan ook niet als een volledige zekerheid. Hij stelt dat, indien ze zou­den bestaan, er altijd een band moet blijven bestaan tussen de persoon­lijkheid in dit universum en in het parallelle. Hieruit blijkt dus dat hij er wel zeker van is dat er altijd een relatie moet zijn, maar dat hij er niet zeker van is dat het parallelle universum zoals het wordt voor­gesteld, te allen tijde zal bestaan.

  • Hij heeft ook gezegd dat de waarheid voor hem uit relaties bestaat en niet uit een ding op zich. Dat heeft hij ongeveer zo geformuleerd. Hij heeft namelijk gezegd dat de dingen de waarheid niet vormen maar de relaties tussen de dingen. Wat voor conclusie trekt u daar uit?

Dat de universa verwisselbaar kunnen zijn.

  • Hij heeft niet gezegd: in verband met een universum. Als u die rela­tie brengt, gaat u verder dan de spreker heeft gedaan.

Dat had hij ook kunnen zeggen, maar hij heeft het niet gedaan. Daarvoor heeft hij een reden gehad, moeten we aannemen. Wij moeten uit­gaan van het standpunt dat hij de dingen niet zegt zomaar, er moet dus een bedoeling achter zitten. Waarom gebruikt hij dit beeld? Hij gebruikt het beeld om duidelijk te ma­ken dat er een deel waarheid bestaat en dat je weet dat er meer waar­heid bestaat maar dat je slechts kunt wonen in een deel van de waar­heid. Vandaar ook het begrip ‘kamer’. Anders zouden vele andere voor­stellingen misschien beter zijn.

Maar er is nog iets waar u kennelijk overheen heeft gekeken, namelijk dat hij zegt: je hebt een sleutel. Met andere woorden, de kamers zijn gesloten. Dat wil zeggen dat de waarheid niet te benaderen is zonder dat je een sleutel hebt, een begrip waardoor die waarheid, althans een deel ervan, voor jou kenbaar wordt. Zo ziet u dat er veel geïm­pliceerd wordt waar u eenvoudig aan voorbij zou gaan.

Het is gemakkelijk om zo een lezing samen te vatten. Er zitten hier en daar wat hiaten in maar hij heeft eigenlijk willen zeggen: De waarheid is een persoonlijke. Dan heeft hij gezegd: Elke persoonlijke waarheid bevat een deel van de werkelijkheid. Je vat dan het geheel samen.

Waarom benadert hij het juist op die manier? Omdat voor hem geloof kennelijk een hele tijd erg belangrijk is geweest. Dat kunnen we dan weer concluderen uit zijn inleiding, zijn verhaal over de tentoonstelling in Parijs, over zijn persoon en wat hij daarover even verraadt.

Waarom was het geloof voor hem belangrijk? Omdat het geloof voor hem een innerlijke zekerheid was die geen innerlijke waarheid bleek te zijn. Zo komt hij er dus toe te spreken over illusies. Dat hij ongetwijfeld een kerkelijk geloof heeft gehad, kunt u ook afleiden. Waarom komt hij anders met zijn voorstelling van de hel? Ik zou zeggen dat de hel iets is dat specifiek behoort bij de gods­dienst, voor zover het tot het hiernamaals behoort en bij de mensheid voor zover men het elkaar aandoet in deze wereld.

  • ……………….?

Ik kan daarover wel iets zeggen, ofschoon de gastspreker daar enigszins aan voorbij is gegaan. Een waarheidsgevoel geeft ons een vals gevoel van zekerheid. Op het ogenblik dat wij denken dat we een waarheid bezitten, putten wij daaruit de kracht om een groot gedeelte van de wereld, die niet past bij die wereld, eenvoudig terzijde te schuiven. Dat houdt in dat we de wereld kunnen blijven beschouwen op onze eigen wijze en ons eigen gelijk en daarmee ons recht kunnen blijven verdedigen, ondanks de werke­lijkheid waarmee wij worden geconfronteerd. Maar dat heeft de spreker niet gezegd. Hij heeft wel gezegd dat we een scheiding moeten maken tussen de feiten en de illusies. Dat kan erg belangrijk zijn, want hoe weet je nu wat illusie is en wat niet? Als hij redelijk was geweest in zijn betoog, dan had hij dat ongetwijfeld ter sprake moeten brengen. Hij heeft dit niet gedaan, alleen twee keer bij wijze van implicatie, dus zonder het uit te spreken.

Een illusie is een denkbeeld dat in je bestaat en dat je op geen enkele manier buiten jezelf kunt waarmaken. Met andere woorden, een waarheid die in je bestaat en niet in je wereld, is geen waarheid. Dit is een heel interessant punt. Want je kunt nu wel gaan praten over al die sferen en al die mooie vage waarheden, maar ergens heb je een houvast nodig. Je moet beginnen bij jezelf. Dan zeg je: ik ben bereid om alles te geloven maar alles wat ik geloof, stel ik op de proef. Als die proef voor mij niet slaagt, dan behoef ik het geheel niet te verwerpen, het kan waar zijn voor een ander, maar voor mij is het niet ter zake dienstig. Zolang ik dit als waarheid blijf han­teren zonder dat ik er iets mee kan doen, kom ik er niet verder mee.

  • Wilt u daarmee zeggen dat je dan alles in de stof moet uitdrukken?

Je moet het kunnen objectiveren. Dat wil niet zeggen dat je het letterlijk en volledig in de stof behoeft uit te drukken. Laat mij het heel eenvoudig zeggen. Ik roep God om hulp. Ik geloof in die God. Ik heb een voorstelling van die God. Op het ogenblik dat ik van de tien keer dat ik roep vijf keer resultaat krijg, mag ik aannemen dat er iets is. Of het mijn God is, dat weet ik niet, maar iets is er in ieder geval. En aangezien ik dat iets niet kan omschrijven, mag ik verder blijven uitgaan van mijn eigen Godsbeeld. Maar als ik honderd keer roep en ik krijg maar twee keer antwoord, dan kan dat toeval zijn. Dan mag ik niet uitgaan van het beeld Gods dat ik in mij heb en moet ik proberen een beeld van die God te vinden dat meer past bij de feiten die ik buiten mij constateer. U zegt: door de geest kan ik genezen. Een heel bekend iets, vooral in dit soort kringen. Als dat waar is, dan moet u 2 tot 3 van de 5 patiënten in ieder geval kunnen verbeteren, ik zeg nog niet eens helemaal genezen. U moet ze dus van pijn kunnen afhelpen, misschien het genezingsproces versnellen. Dat kunt u aan de feiten zien. Maar als u het 5 keer probeert en er gebeurt 5 keer niets, dan moet u niet zeggen: de anderen hebben schuld, want ze hebben niet geloofd. Dan moet u zich afvragen: heb ik zelf ergens gefaald? Is mijn voorstelling wel juist of niet juist? Als u alles wat de gastspreker heeft gezegd, helemaal gaat herleiden, dan komt u tot een conclusie die zelfs nog iets verdergaat dan wat ik daarnet heb gezegd. Wat hij zegt, is eigenlijk dit: De waarheid is alleen datgene wat ik ook buiten mij kan vinden. Iets wat in mij bestaat en dat ik buiten mij nergens kan vinden, moet ik als een illusie beschouwen tot het ogenblik dat het wel te vinden is en dan mag ik het als een deel van mijn waarheid beschouwen.

Ik geloof, dat je daarmee wel een aardige denkoefening hebt moe­ten volbrengen. U kunt zeggen: die logica is ook hier en daar krom. Ik geloof niet dat er een lijnrechte logica bestaat. Want een lijnrechte logica brengt de mens terug tot het punt waarop hij zichzelf niet meer kan aanvaarden.

  • Jezus zei dat je alleen mensen kunt genezen die in hem geloven etc. etc.

Dit vind ik een zeer interessant voorbeeld, omdat u namelijk van een premisse uitgaat, die u niet kunt bewijzen. Waarschijnlijk op grond van achtergronden, opvoeding en misschien eigen gevoelsleven stelt u dingen waarvan u niet weet of ze waar zijn. Zoals u het formuleert, staat dat niet in de evangeliën. Dat ten eerste. Ten tweede, in de tijd dat Jezus er was, waren er vele genezers. Dat dit het geval is geweest, blijkt onder andere uit:

  1. de nijd van de aposte­len dat er anderen zijn die genezen in de naam van Jezus, in de naam des Vaders.
  2. uit brieven van de apostelen, reizen van de apostelen, de verschillende tovenaars en genezers waarmee ze worden geconfronteerd, onder andere Paulus in Antiochië en later het verhaal van Simon de tovenaar.

Hieruit blijkt dat er geestelijke genezing bestond en mogelijk was, ook bui­ten Jezus om. Historisch kunnen we bewijzen dat lang voordat Jezus werd geboren, er reeds genezingspraktijken bestonden die niets met Jezus te maken hadden en zeer waarschijnlijk niet eens met een Godsvoorstelling die Jezus nog als aan­vaardbaar zou hebben beschouwd. Er waren profeten en genezers in de ver­schillende tempels in Egypte. Daar zijn gegevens over.

Nu kunnen we zeggen: dat waren psychologen, maar dat kunnen we ook niet bewijzen. Het feit dat die genezingen bestonden, staat vast. Dus als u zo bezig bent, dan moet u even formuleren: voor mij is dit waar. Maar het is geen bewezen waarheid. Zolang deze voorstelling werkt en ze het mij mogelijk maakt te genezen, kan ik op grond van de genezing het geheel blijven aanvaarden. Maar ik zal zien dat delen daarvan wegvallen. De illusies sterven weg en de werkelijke kracht tot genezing blijft over.

Ik hoop niet dat u het pijnlijk vindt. Wij hebben helemaal niets te­gen het christendom of tegen het geloof zoals u dat hier tot uiting brengt. Het gaat hier om denken. Als u denkt, dan moet uw denken even­eens datgene omvatten wat u gelooft. De spreker van deze avond zegt: je gelooft zoveel en je voelt zoveel aan als waar, maar als je dat niet kunt terugvinden, dan deugt er iets niet. En als je iets terugvindt, dan is dat wat je terugvindt en wat in jou bestaat de waarheid, niet de voorstelling die je eraan verbindt.

Een ander zal ongetwijfeld zeggen: hij is dus van weinig dingen zeker. Ik geloof dat dit geldt voor de meeste mensen. Als wij namelijk worden geconfronteerd met alle leerstellingen die er zijn verkondigd in de loop der tijd, met alle systemen, met alle leringen die gegeven zijn door meesters en anderen, dan moeten we tot de conclusie komen dat een groot gedeelte daarvan eigenlijk niet bewijs­baar waar is. Toch zullen er heel veel mensen zijn die het als onomsto­telijk waar aanvaarden zonder zich af te vragen waarom dan al datgene wat ze hebben geleerd, niet tot uiting komt in de wereld. Kijk, daar zit een fout in.

Het gaat er niet om dat je niet mag geloven in hindoegoden, in Mohammed als profeet, in Jezus als de enig geboren zoon Gods. Je moet een verschil weten te maken tussen dit geloof (een gevoels­matige constatering, gebonden aan beelden die anderen eigenlijk voor je hebben gevonden) en de feiten die buiten je bestaan.

Een collega van mij heeft eens gezegd: als werkelijk de Paus, de bisschoppen en de priesters de opvolgers zijn van de profeten, waarom drijven ze dan geen duivelen uit en genezen ze niet de zieken, want dit is een opdracht die Jezus aan de apostelen heeft gegeven. Dan kun je zeggen: daar zijn een hoop dingen tegen. Natuurlijk. Maar waarom? Wat is dan de reden? Dan moet je niet zeggen dat het al­leen aan de apostelen lag. Van de apostelen wordt er gezegd dat ze aan de ouderlingen van de gemeenten iets van hun kracht overdroegen door hen te zegenen. Die zegen wordt nog steeds gegeven, alleen de re­sultaten blijven uit. Daar moet een reden voor zijn. Vraag je af: waarom?

Als iemand zegt: je kunt de waarheid alleen vinden in de bijbel, dan vind ik dat heel mooi en zelfs begrijpelijk voor een christen. Maar mag hij zich alsjeblieft ook afvragen waarom zoveel dingen in de bijbel staan, die strijdig met elkaar zijn? Mag hij zich afvragen waarom God in Zijn openbaringen kennelijk het ene ogenblik meespeelt met iemand die alle dingen doet die volgens ons God heeft verboden, hem beschermt en helpt, en het volgende ogenblik iemand voor een klein vergrijp verdoemt? Wij moeten ons blijven afvragen: waarom?

Dat wil niet zeggen dat u dan niet aan de bijbel moet geloven. Als dat voor u de waarheid is, best. Maar zoek dan uit die waarheid de zin, de werkelijke betekenis ervan. Dat u niet woordjes aaneenrijgt en daar dan maar een conclusie aan verbindt zonder u af te vragen wat de betekenis en de werkelijkheid daarvan is voor u, voor uw medemensen, voor uw wereld.

Een geestelijke waarheid, een geestelijke werkelijkheid, zijn dingen die heel mooi zijn, maar ze moeten zijn aangepast aan je mogelijkheden. Pas als je je mogelijkheden hier volledig hebt waargemaakt volgens een innerlijk besef en verder kunt gaan, heb je het recht om dat te doen. Anders kom je terecht in een wereld van het oncontroleerbare, dat is  een wereld van fantasie, van illusie.

Iedereen heeft het over maya, de begoocheling. Maar waar begint de begoocheling? Op het ogenblik dat de geboorte plaatsvindt. Wie is de zoon van Maya? De Boeddha. Waarom? Omdat hij de waarheid waarmee hij wordt geboren, bekritiseert. Hij zoekt naar een werkelijkheid die bij hem past en daardoor vindt hij tenslotte de verlichting.

Waarom noemen ze het de verlichting? Misschien wel omdat je daar­mee de last van anders te zijn dan je bent, van je kunt afwerpen en daar­door een eenheid kunt vinden met de werkelijkheid overal om je heen. Dit is weer veronderstellend, want ik weet het niet. Begint u langza­merhand iets in de gaten te krijgen, of nog steeds niet.

Vragen.

  • Hoe plaatst u dan de ongebreidelde of de gebreidelde emotie?

Een emotie kan evengoed voortvloeien uit een illusie als uit de werkelijkheid. Want emotie bestaat uit de associatie met een beeld zon­der dat dit beeld noodzakelijkerwijs echt behoeft te zijn. Een voorbeeld. Er zijn mensen die hartstochtelijk snikken als ze een ander zien trouwen. Er zijn mensen die hartstochtelijk snikken, werkelijk emotioneel zeer geroerd zijn, als er iemand wordt begraven. Zij hebben er eigenlijk niets mee te maken. Er zijn zelfs mensen die naar de bioscoop gaan en tranen plengen over het droeve lot van keizerin Sissi die, zoals ze getoond wordt, nooit heeft bestaan. Ik gebruik deze beelden alleen om duidelijk te maken dat die diepgevoelde emotie op zichzelf niet bete­kent dat we met een werkelijkheid te maken hebben. De emotie is echt, voor u. Maar de aanleiding voor die emotie zal ongetwijfeld een andere zijn dan die u eraan verbindt.

De beelden die men gebruikt om ze te verklaren, zijn meestal illusies, maar de oorzaak moet een werkelijke zijn. Iemand die snikt om de dood van een ander en dat emotioneel ernstig doet, doet dit waarschijn­lijk of omdat een vroeger verlies raak geslagen heeft in zijn gevoelsleven of omdat zo iemand erg bang is voor de dood. Iemand die snikt over het huwelijk van een ander, snikt over het af­scheid van de jeugd hoogst waarschijnlijk. Wij kunnen dit allemaal analy­seren.

Als we kijken naar de emoties die men heeft over een film als Sissi, dan is dat iemand die zich associeert in zijn gevoelsleven met een persoonlijkheid die hij niet is. Waarom doet hij dit? De meeste mensen die daar emotioneel bij worden, verbinden zich met een illusiebeeld om zo ergens iets te compenseren wat ze voor hun eigen gevoel tekort komen. Met andere woorden, in al die gevallen is de hevige emotie in feite veroorzaakt door de behoefte aan compensatie en niet door een direct aan het feit gerelateerde emotie, dat is alleen maar een illusoire kwestie.

  • Waarom spreekt de gastspreker meer monotoon en u met emotie?

De spreker in kwestie komt van een iets hoger niveau dan u zou vermoeden. Dat betekent dat hij een beperkter manipulatiemogelijkheid heeft dan ik. Iets wat u overigens maar zult moeten aannemen, want u kunt erover denken wat u wilt. Het feit blijft echter bestaan dat zijn monotonie deel was van zijn persoonlijke poging tot uiting, zoals mijn levendigheid deel is van mijn persoonlijkheid.

  • Heeft u een doel met die levendigheid of de spreker met zijn monotonie?

Voor zover ik kan nagaan, niet. U ziet dat ik mij erg voorzichtig uitdruk. Het is mogelijk dat hij iets monotoner heeft gesproken om daar­door voor u een soort gedachtesleur te scheppen, waardoor een groot ge­deelte van de feiten onderbewust worden opgenomen. Misschien heeft hij dat willen bereiken. Wat mij betreft, waarom ik levendig ben? Doodgewoon, omdat ik mij gemak­kelijker kan uiten. Het gaat hier om een spontane gedachtewisseling. U gelooft het niet, maar het is waar. En ook omdat die levendigheid het voordeel heeft dat het u een beetje wakker houdt en daardoor gemakke­lijker tot weerwoord brengt.

  • Een opmerking over temperament van sprekers in de sferen …..

Het ligt volgens mij niet in de karakterstructuur. Integendeel, ik had van deze man een meer temperamentvol optreden verwacht. Het blijkt dat hij gebruik heeft gemaakt van een tussenvoertuig. Hij heeft dus eerst een figuur geschapen op de grens Zomerland / astrale sfeer en van daaruit heeft hij het medium beïnvloed. Daardoor krijg je veel minder een terug­val in de oude persoonlijkheid. Gelijktijdig krijg je een meer open overbrengen van inhouden en een minder overbrengen van de daarbij behorende expressiviteit en emotionaliteit. U begint nu dus over die dingen te denken.

Nu ga ik proberen om daar op mijn manier iets over te zeggen. U moet mij niet kwalijk nemen dat ik u even heb getoetst. Het werd min­der discussie en hier en daar eerder een tikje dialoog. Wij hebben nu wat met elkaar gebabbeld. Ik heb vragen gesteld. Ik had eigenlijk liever weerwerk gehad, maar het zij zo. De hele opzet van dit tweede gedeelte is geweest om u te laten meedenken over de dingen, want het is niet voldoende om alles maar aan te horen, te ondergaan en te absorberen. Het is niet voldoende om de meningen van anderen te horen en je daar dan een oordeel over te vormen. Je moet zoveel mogelijk de werkelijke feiten proberen na te gaan. En kun je dat niet, dan moet je in ieder geval proberen om de dingen die voor jou zeker zijn, te scheiden van de dingen die ten hoog­ste waarschijnlijk of mogelijk zijn.

Dit houdt natuurlijk in, daar ben ik mij zeer wel van bewust, dat je daardoor de autoriteit, die overal zo vaak wordt gezocht, een beetje aantast. Want zelfs de hoogste geest is dan niet meer helemaal vrij voor kritiek en ontleding. Het betekent dat je niet aanvaardt, maar dat je probeert je een oordeel te vormen en met dat oordeel te werken.

Deze hele cursus van denken met de totale inhoud is nutteloos, als je alleen aanvaardt en niet denkt. Denken impliceert dat je kri­tiek durft hebben, maar dat je je dan ook durft realiseren waar die kritiek vandaan komt. Het betekent weten wat er in jezelf leeft aan onbewezen zekerheden of misschien aan illusies en daarin een verkla­ring vinden waarom het ene aanvaardbaar is en het andere niet. Kijken naar je lichamelijke gesteldheid en weten waarom het ene je van­daag kan beïnvloeden en morgen het andere niet. Dat hangt wel degelijk samen met je eigen lichamelijke condities.

Weten wat je bent. Vooral proberen te weten wat er om je heen bestaat, dat is het eerste beginsel als je probeert werkelijk te denken, als je probeert werkelijk iets van de waarheid te vinden in jezelf en buiten jezelf.

Onze gastspreker heeft ons één ding gegeven waar niemand van u naar verwezen heeft en dat toch erg belangrijk is. Er bestaat maar één waarheid. Al datgene wat geestelijk waar is, zal dus ook waar zijn in elke wereld waarin wij beseffen te bestaan. Dit betekent dat de waarheid die we vinden in elke wereld terug te vinden moet zijn. De waarheid kan niet boven ons liggen. Een waarheid kan niet buiten ons liggen. Een waarheid kan niet alleen in ons be­staan maar zal altijd deel moeten zijn van het geheel waarin wij bewust leven. Dat is belangrijk. Want hoe wilt u uzelf leren kennen? Hoe wilt u terugkeren naar uw werkelijke vorm, uw werkelijke mogelijkheden, als u voortdurend datgene verwaarloost wat in u bestaat en wat u rond u meent te zien, niet met elkaar confronteert. Als u weigert om uzelf vragen te stellen, zowel ten aanzien van uw inhoud, uw bedoelingen, uw manier van leven en werken, als ten aanzien van al datgene wat er in de wereld gebeurt.

Het is gemakkelijker kritiek te hebben op de wereld en het is vaak heel erg moeilijk om kritiek te hebben op jezelf. Maar dat neemt niet weg dat je de wereld niet kunt bekritiseren zonder jezelf te bekriti­seren. Dat je tekortkomingen in anderen kunt constateren, maar dat die constatering dan gepaard moet gaan met de vraag: waarom constateer ik juist dit en andere dingen misschien minder?

Leer jezelf kennen. Leer jezelf aanpassen aan de waarheid die je bent. Dan pas is de geestelijke werkelijkheid iets wat we kunnen berei­ken. Dan pas is datgene wat wij als wijsheid of grootste bereiking zien, iets waarin we kunnen leven.

Je kunt niet leven in een wereld van voortdurende illusies, voortdurende ontwijkingen van datgene wat in jezelf bestaat en een voortdurende selectieve blindheid ten aanzien van hetgeen er in de wereld gebeurt. Dat punt, dat heb ik vandaag met u willen aanpakken op een manier die een beetje afweek van het gebruikelijke.

Ik hoop echter dat de procedure, die we heus niet elke keer zul­len herhalen, u een beetje bewust heeft gemaakt van de noodzaak om zelfs de hoogste geest en de beste geestelijke lering na te gaan. Niet alleen te aanvaarden, maar ook te denken. Datzelfde moet u dan toepassen op alles wat u in uw wereld ziet aan verschijnselen, op alle gevoelens die u in uzelf ten aanzien daarvan koestert.

Zoek de werkelijkheid. Want alleen wie de werkelijkheid leert ken­nen, verkrijgt de wijsheid waardoor hij verder kan gaan. Hij zal in zich de liefde voor de totaliteit kunnen ontwikkelen waardoor hij tenslot­te het allerhoogste in zich kan bereiken.

N.B. Het was niet mogelijk om alle opmerkingen en vragen uit de zaal te verstaan. U zult het voornamelijk met het antwoord van de spreker moeten doen. (de red.)

Verruiming.

Als ik zeg verruiming, dan veronderstel ik ruimte. Want verruiming betekent vergroting van ruimte. Maar waarom zoek ik naar verruiming voordat ik weet wat de ruimte is die er in mij bestaat? Als ik weet wat in mij aanwezig is, als ik kan werken met al wat er in mij aanwezig is, dan ontstaat er als vanzelf een verruiming.

Hoe meer mijn bewustzijn kan bevatten, hoe groter mijn bewustzijn zal zijn ten aanzien van mijn wereld en hoe intenser mijn bewustwording ten aanzien van de totaliteit.

Maar als ik begin met aan te nemen dat de verruiming noodzakelijk is, dan schep ik in feite een leegte om mij heen zonder datgene te ontwikkelen wat juist altijd de ruimte in mij moet vullen.

Een mens moet eerst zichzelf worden. Eerst zich bewust worden van zijn eigen inhouden, van zijn eigen zekerheden en onzekerheden, dan pas kan hij verder gaan.

De verruiming van bewustzijn en van mogelijkheden is een normaal resultaat van de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Op het ogenblik dat je probeert de zaak om te keren, bereik je alleen maar een toenemende belasting van je eigen wezen met een toenemend onvermogen om die ruime wereld waarin je leeft voor jezelf te verwerken en daardoor bewust te reageren. Daarom zou ik voor verruiming dit willen opmerken: Verruiming is iets waar u niet naar behoeft te zoeken. Het is iets wat geestelijk en anderszins voortvloeit uit hetgeen u bent. Zoekt u dus eerst bewust te zijn van hetgeen u bent, van hetgeen u kunt en niet kunt. Schuw de overdrijving eens een beetje. Probeer niet uzelf of anderen iets wijs te maken. Geef tenminste innerlijk toe waar de feiten liggen voor zover u ze kunt overzien. Dan schept u de basis voor een innerlijk begrip waaruit een innerlijke groei voortkomt.

Daar waar u innerlijk groeit, zult u een steeds groter deel van de werkelijkheid in u bevatten. Dat is de verruiming van bewustzijn. Het is de bewustwording waarop u indirect met het stellen van dit punt hebt gedoeld.

Ik hoop dat niemand het mij euvel zal duiden dat ik heel stoutmoedig, want ik heb het zelf helemaal ontworpen, in de cursus de zaak een beetje heb omgeschakeld. Ik hoop ook dat degenen die dit nalezen, zich zullen realiseren dat het hier niet ging om overlegde betogen maar dat het werkelijk een poging was tot een beetje spontane wisselwerking tussen iemand die zich met al zijn onvolkomenheden soms als leraar opwerpt en een aantal anderen die zich misschien te bewust vaak van hun onvermogen of tekortkomingen toch moeten profileren als wetenden.

image_pdf