De geheime kracht van het Goddelijke

image_pdf

18 september 1956

Wanneer ik deze titel kies, is deze zeker niet origineel. Er bestaan oude boekwerken, sommigen reeds honderden jaren oud, andere niet op papier, maar vaak op hout gegrift duizenden jaren oud. De geheime goddelijke kracht is de kracht, die wij in de schepping niet onmiddellijk bemerken, maar die toch voortdurend rond ons is. Dit wordt door een denker als volgt omschreven:

“Wij zijn beperkte wezens. Als beperkte wezens zullen wij slechts een gedeelte der werkelijkheid de onze noemen. Daarbuiten staat het voor ons onwerkelijke, dat binnen het kosmische bestel reëel blijkt. Elk verschijnsel in zichzelf is een uiting van bovennatuurlijke kracht. De verschijnselen, die door ons niet worden waargenomen, zijn dus voor ons een geheime kracht, die wij slechts dan kunnen leren gebruiken, wanneer wij het geheim van deze tweede wereld, deze tweede kracht, hebben doorgrond.”

Een tweede wereld. Het lijkt dan of wij het Al gaan splitsen in twee verschillende werelden, waarbij en de onze is en de andere schijnbaar niet bestaat. Natuurlijk is deze wijze van uitdrukken wat eenvoudig. Er zijn heel veel verschillende werelden mogelijk. Aan de hand aan hetgeen wij in de geest beleven, is het mogelijk dit nader toe te lichten.

Eén van onze grote leraren, Altheus, zegt ons “Wij leven in onze eigen sfeer, maar kennen en begrijpen de daaronder gelegen sferen en werelden. Zo kunnen wij in alle werelden en sferen, die wij kennen en begrijpen, werken, de krachten daarvan gebruiken en de wetten daarvan toepassen, in zoverre ons dit behaagt. Zelf zijn wij slechts aan de wetten van onze eigen wereld volledig onderdanig. De wereld, waarin de geheime kracht Gods schuilt, is dus altijd  voor ons een niet gekende wereld. En dit betekent, dat het besef van de geheime goddelijke kracht in verschillende gradaties mogelijk moet zijn. Wanneer u zich bewust wordt van onze wereld, dan kunt u daaruit krachten putten, die op uw eigen wereld schijnbaar fictief, schijnbaar niet reëel zijn. Maar u maakt ze tot werkelijkheid krachtens uw besef. U kunt ze dan ook in uw eigen wereld uiten. ”

Grijpt ge naar een hogere sfeer, dan zal uw vermogen op deze wereld vermeerderd worden. U kunt steeds kracht putten uit de hoogste sfeer en krachtens dit in u levende vermogen u kunnen uiten in een lager gelegen sfeer met de kracht en de dwingende kracht, die ge uit de hoogste sfeer geput hebt.

Ik mag aannemen, dat we tot zover duidelijk zijn?

Dan moeten wij voor onszelf na deze definitie van de geheime krachten Gods ons gaan afvragen, hoe wij deze krachten moeten verwerken in ons wereldbeeld en ik kan niet beter doen dan hiervoor weer Altheus aan te halen:

“Alle krachten stammen, in de wereld uit één bron. Waar voor ons buiten deze krachten geen bewustzijn mogelijk is, is zij voor ons het alomvattende of de godheid. Waar wij deel zijn van deze godheid, is het ons mogelijk alle krachten van die godheid ook door ons eigen wezen te uiten en te openbaren, voor zover ons begripsvermogen dat toelaat. Het geheim van de goddelijke kracht is de eenheid der dingen. Uit de eenheid der dingen puttende kan men zich bepalen tot het bijzondere, in het bijzondere werken, krachtens het geheel, Gods kracht is slechts geheim voor ons, zolang wij een persoonlijk bestaan zonder het erkennen van de verdere banden menen te moeten zien als enige uitleg van ons eigen leven en voortbestaan.

Deze beschouwing brengt ons dus tot een soort Al godendom. Alles is God. In alles schuilt kracht. De wijze waarop deze kracht wordt gebruikt in harmonisch verband met andere krachten, is het geheim. Om dus praktisch te worden. De geheime kracht Gods is dus in feite niet een kracht zelf, want deze is te allen tijde geopenbaard, doch de wijze waarop deze kracht binnen wordt bevat en door onszelf wordt verwerkt.

Hieruit vloeit voort, dat wij door instellen van ons eigen wezen kunnen krijgen met de anderen. Dit contact met anderen geeft ons nog geen kracht. Maar door het contact kan een begrip van eenheid groeien, waarin wij met een ander harmonisch handelen ofwel op zijn ofwel op ons terrein. Hoe groter de eenheid is, die wij bereiken op elk terrein, hoe groter de kracht, waarmede wij op dat terrein werkzaam kunnen zijn.

Wat dat betreft heeft Simon Magus, een magiër, voor ons zeer duidelijk omschreven, wat zijn opvatting is van geheime, van occulte krachten. Hij zeide n.l. tot zijn leerlingen “Wanneer ik mij van de grond wens te verheffen, kan ik dat zelf niet. Maar indien ik één ben met de lucht, is het normaal, dat ik mij boven de grond verhef. Wanneer ik het bewustzijn van de mens paar aan de eigenschappen van de lucht, dan ben ik menselijk beheerste lucht, voor de mens als mens waarneembaar, in mijn wezen het element zelve.”

Hij drukt daarmede uit de wijze, waarop wij ons één kunnen voelen met iets. Wanneer men, hem vraagt hoe dit te doen, dan antwoordt hij met een korte en duidelijke, lezing “Op het ogenblik, dat mijn voorstellingsvermogen in staat, is de realiteit, waarin ik leef te vervangen door een andere, zal voor mijzelf het leven veranderen. Wanneer ik bewust kan kiezen, welke werkelijkheid ik ga beleven, kan ik dus ook elk feit voor mijzelf realiseren. Waar ik in het bewustzijn en leven deel uitmaak van uw wereld, (vergeet niet, het is een magiër, die dit tot zijn leerlingen zegt), zal al hetgeen ik in een andere wereld beleef en bereik in uw wereld kenbaar worden. Waar echter de oorzaken van die andere wereld niet kenbaar zijn, zal het resultaat schijnbaar wonderdadig zijn.”

Hij geeft ons hiermede een richtlijn, die wij niet mogen verwerpen. Het is goed vast te stellen, dat men niet zonder meer dit alles bereiken kan. Maar daarnaast is het, toch evenzeer nodig en goed te bepalen, dat te allen tijde voor ieder, die werkelijk met heel zijn wezen streeft, uiteindelijk dit verplaatsen van het “ik” in een andere wereld mogelijk is. Wij moeten ons voorstellingsvermogen bekwamen.

Filosofen onder ons, waaronder Bernardus, hebben dit langen, tijd beschouwd en van hun zijde. toegelicht. Zij zeggen ons: Spreken over twee werelden houdt in zich, dat wij één dier beide werelden werkelijk moeten noemen, terwijl de andere misschien als werkelijk wordt aanvaard, maar dit niet meer is. In alle magisch gebeuren zal de wereld, waarin het gebeuren plaats vindt, het magisch gebeuren een werkelijkheid zijn. Hier wordt dus de goddelijke kracht.

gerealiseerd op een plan, dat voor anderen niet te betreden is. Dit uit mijzelf en door mijzelf in een ander deel der goddelijke kracht mij openbaren betekent dan niet, dat mijn eigen wereld verdwijnt. Mijn eigen wereld is de wereld, waarin het gebeuren zelf plaats vindt.

De menselijke wereld waartoe ik later terugkeer, is mij dan onwerkelijk geworden.”

Deze stelling is natuurlijk geheel aanvaardbaar, maar gevaarlijk. Want het betekent, dat je je eigen wereld overboord moet gooien, voordat je dus volgens de magische procedure zou kunnen komen tot deze geheime kracht Gods. Er bestaat gelukkig ook nog een andere mogelijkheid. De stelling is niet uit onze eigen Orde, maar van broeder Theodotus van de Orde van het Kruis, ik wil echter niet nalaten ze hier te vermelden: “Zolang ik mij baseer op mijn wereld, is het onomstotelijk waar, wat gij – het werd tegen onze broeders gezegd – hier vaststelt. Doch indien ik mijn eigen wereld vergroot, omvat zij steeds meer van de goddelijke kracht. De geheime goddelijke kracht, waarover gij spreekt, is echter meer en minder, dan gij schijnt aan te nemen. De geheime goddelijke kracht is God zelf, gerealiseerd in de mens. Eenheid met de Schepper treedt in de plaats van het menselijk leven, ontketent de krachten, die voor ons door ons bewustzijn gebonden moeten blijven. Ik behoef dan niet in een andere wereld te leven, maar kan alleen krachtens een geloof (dus innerlijk aanvaarden van het Goddelijke), deze zelfde kracht activeren in een daadwerkelijke wereld, zonder de noodzaak twee werkelijkheden af te wisselen en tegen elkaar uit te spelen.”

Deze stelling heeft bij ons grote bijval gevonden. Want hier wordt het geheim van de goddelijke kracht eigenlijk op een andere manier verklaard. Om daadwerkelijk hiermede te werken behoeven wij niet in de schijnwereld te gaan, die indien wij niet kunnen terugkeren ons voorgoed van onze werkelijkheid, van onze levenstaak zal afsnijden. Wij kunnen van binnen uit deze kracht benaderen. Wat meer is, op het ogenblik, dat wij niet meer de kracht trachten te benaderen, maar de oorzaak daarvan, wordt de kracht werkelijkheid.

Nu zouden wij kunnen zeggen: de geheime kracht Gods ligt in het geheim, dat de kracht zelf niets voor ons betekent en niet te realiseren is, maar dat God zelf realiseerbaar is door alle tijden, te allen tijde en zonder enige pauze. Zo kunnen wij God in ons realiserende de eigenschappen Gods realiseren. De geheime kracht Gods is Zijn wezen. Het wezen Gods is indien ik mij mag beroepen op de vele denkers, die dit hebben uitgesproken een gedachte, die in zichzelf behouden is. De alomvattende gedachte is het geheim van alle goddelijke kracht.

  • Die Simon Magus, is dat diegene, waar men nu over spreekt i.v.m, de ketterij van Simonie?

Pardon. Dat is niet geheel juist. Simonie is het verkopen van amuletten en gewijde voorwerpen en dus geen ketterij. De simonie, in het Christelijk geloof soms langen tijd zeer gebruikelijk, bestaat uit het gebruikmaken van een kerkelijke wijding om de waarde van de voorwerpen te verhogen, Duidelijk makende: Simonie is het, wanneer er verschil wordt gemaakt in de prijs tussen een niet gewijde en een welgewijde rozenkrans. Simonie is het, wanneer aflaten worden verkocht of absolutie tegen betaling wordt gegeven. Degene, die dat deed, was een Jood van Alexandrijnse afkomst, Simon genaamd, die in Rome bepaalde amuletten verkocht als eerste. Zo is de naam Simonie ontstaan. Simon Magus wordt wel vermeld in de brieven van enkele apostelen, waar hij als leraar in het openbaar demonstreerde en falende, doordat hij zich tegen een erkende waarheid wilde verzetten en zo eigen grootheid bewijzen, neerstortte, toen hij – zoals voor hem toen gebruikelijk was – een demonstratie gaf van levitatie.

  • Was dat in Rome?

Neen, Dat was niet in Rome, dat was in Griekenland.

  • Komt het dan feitelijk niet hierop neer, dat wanneer men tracht zich te verwezenlijken met God, met de bron van al het zijn, dat we op die wijze ook genezing kunnen brengen aan de massa, omdat een gedeelte van de goddelijke kracht door ons.

Inderdaad mogelijk. Maar dat is een zeer beperkt aspect. Genezing, direct of op afstand via het Goddelijke is slechts een zeer klein deel van wat wij kunnen verwerkelijken. Want één zijnde met de goddelijke kracht zijn wij zelf scheppend, zolang wij vanuit het Goddelijke, zelf in het Goddelijke verkerende, onze gedachte en onze wil richten. Er is echter een bezwaar verbonden aan de gebruikelijke methode. Wanneer men n. l. overgaat eenwording met God te zoeken en men doet dit met vooropgezet doel, dan wordt weer de kracht en niet het Goddelijke doel van ons streven, zoals ik zojuist al zei. We moeten dus het doel terzijde weten te stellen. Wij kunnen dit doen door niet gedetailleerd maar in het algemeen een aspect van het leven vanuit het Goddelijke voortvloeiende, voor ons te realiseren en vandaar uit het Goddelijke toe te streven.

Zo is in ons zelf dan de drang tot een bepaalde realisatie van deze kracht in onze wereld geschapen, zonder dat het persoonlijk element ons naar de kracht tot genezing doet streven.

Dus in verband met genezing gezien concentratie op het lijden der wereld is juist de genezingswil echter is alleen juist, wanneer wij vanuit eigen kracht werken. God is genezing.

In God kan er geen ziekte of lijden bestaan. Dus behoeven wij ons niet te richten op genezing, uiting, kracht, maar op God zelve. Indien wij de eenheid met God beleven en deze weerkaatsen naar al wat deel heeft aan ons leven, zal hierdoor zelve de reinigende werking van het goddelijk Volmaakte optreden binnen de onvolmaakte voorstellingswereld van elke mens.

  • Dus behoeven wij ons niet te concentreren op…..?

Neen. Ik geef daarbij onmiddellijk toe, dat voor de doorsneemens deze methode moeilijk is en dus in het begin minder resultaten geeft dan door middel van concentratie. Er zijn er hier enkelen, die weten waarover ik spreek wanneer ik zeg, dat het beleven van het Goddelijke op zichzelf een veel groter uitwerking heeft ook voor anderen dan elk richten van krachten met het aanroepen van het Goddelijke. Want daaruit puttende kunnen wij nooit de volheid van kracht en vooral de volmaakte werking dier kracht verzekeren, die wij in de beleving normalerwijze vinden.

 De wonderdoende beelden.

Vandaag lijkt het mij interessant met u te spreken over de wonderdoende beelden.

U moet zich eerst kunnen voorstellen, hoe zo’n beeld eigenlijk tot stand komt. Een mens is in wanhoop. Zijn leven is ten onder, wordt bedreigd, kortom niets dan duisternis. In die mens is nog maar één hoop. God zal ingrijpen. Maar God is zo ver weg. Nu weet men, dat er heiligen zijn. Of kleinere goden, wanneer men niet Christelijk is. Wezens of mensen, die de grote schepper meer nabij zijn dan wijzelf. En zo gaat dan de mens uit en stort zijn gehele hart, zijn hoop, zijn verwachtingen uit voor dat beeld.

Hij reikt naar God. In die mens wordt daar al een harmonie geschapen met krachten, die tot nog toe niet bestond. Zijn vertrouwen in die heilige kan bovendien nog een suggestieve invloed zijn, die innerlijke werkingen verder kunnen stimuleren.

In het eerste geval is het probleem dus half psychologisch, half occult. Wat gebeurt er nu?

Door de intensiteit van de wanhoop krijgen we zo’n intense uiting van de wens, van verlangen en zo’n directe overgave aan het Goddelijke, in de figuur van de heilige, dat inderdaad de wens geheel of gedeeltelijk wordt gerealiseerd. De zieke kan zich plotseling weer bewegen, de verlamming is geweken. De blinde ziet weer schaduwen en meent zo dadelijk weer alle kleur en alle schoonheid van de wereld opnieuw te kunnen waarnemen. Dat is voldoende. Want wanneer zo iets verhoord wordt, dan juicht men, dan schreeuwt men het uit. Het is zo iets onverwachts eigenlijk. Er is een wonder gebeurd. Dat gebeurt een, twee keer, tien keer misschien. Vanaf dat ogenblik is het beeld het middelpunt geworden van de gedachten van duizenden. Processies trekken langs alle wegen, gelovigen komen van verre samen om bepaalde religieuze plechtigheden te beleven. Denken we b.v. aan de wonderdadige slapende Boeddha, waar tienduizenden, ja honderdduizenden jaarlijks heentrekken om de wassing van de Boeddha mede te maken en waarbij deze Boeddha wonderen verricht.

Of zo ge liever wilt denk ik bv. aan Ons Lieve Vrouwke van Kevelaar, waar de krukken toch duidelijk kentekenen zijn naast de vele zilveren en wassen votiefbeelden, dat ook hier vele gebeden zijn verhoord. Wij zullen begrijpen, dat het beeld dus uit de mensheid zijn krachten put. Wij moeten ons het dan gaan voorstellen op een niet meer zuiver stoffelijk plan. Per slot van rekening weten we allemaal wel, hoe het gaat met die beeldenverering. We weten, hoe de mensen in een soort extase komen soms, en hoe het gebeuren van wonderen een algehele golf van hysterie kan opwekken. Maar wat gebeurt er achter de schermen? Wat zit er achter dat wonderdoende beeld verborgen?

Stellen wij ons de astrale wereld voor. Rond ons gaan schimmige gedaanten van halfbewusten. We zien de nog zuiver stoffelijk gevormde dwalenden, die op zoek zijn naar het licht. We zien de demonische schrikgestalten van figuren uit de duisternis of van spotzieke natuurgeesten.

En daarin zien we het kleine licht van een biddende mens. Er worden gedachten uitgestuurd en langzaam maar zeker krijgen ze vorm. Er bouwt zich een verschijning op. Een vrouw misschien met een kroon en een blauwe mantel. Of een man in een bruine pij met een geschoren hoofd en een sleutel in de hand. De gestalte wordt sterker en sterker. En dan ineens is het net, of de bliksem er inspeelt. Ik weet niet, of u wel eens een St. Elmuslicht hebt gezien. Die kleine vuurvlammetjes, die op alle uitstekende punten blijven zitten als geheimzinnige spoken, die een ogenblik daarna zonder enige kenbare reden weer verdwijnen. Stelt u zich het zo voor. De eigenaardige blauwachtige gloed van het St. Elmes vuur soms een groenachtige schijn daartussen, en daarin een trekken als van een zomeronweer. Alsof er aderen zijn van krachten in het beeld, dat hier geschapen is, aderen van wit gloeiend licht. Het beeld begint weer te vervagen, de gloed valt weg, het licht dooft, wat overblijft is een schimmige schaduw, iets als een ogenblik een vliedende schaduw door een straatlantaren op de nevel gegooid, meer niet.

Maar dan zien we plotseling na dit opvlammen van alle kanten alsof er mieren dit beeld aan het bouwen zijn gedachten bijkomen. Het zijn de praatjes: “Er is een wonder gebeurd. Een wonder. Die heilige.” En het beeld, dat reeds bijna vervaagd was, wordt sterker, weer sterker opgebouwd. Een gedachtebeeld.

Soms duurt het slechts kort, voordat wij in deze astrale sfeer een volledig levende heilige zien met een wapperende baard, gebarend met zijn handen, zijn sleutel zegenend op het voorhoofd leggend van een biddende en dergelijke. Deze heilige op zichzelf zou reëel kunnen zijn, maar zijn handelen is nog wat vaag, wat onbestemd. Er is een zekere willekeur in zijn bewegingen.

En dan gaan wij ons afvragen: Wat is hier nu eigenlijk het geval? Want we zien toch telkenmale weer dat eigenaardige verschijnsel van een bliksem, een wit licht, dat sterker en sterker kan worden. Dan moeten we hoger gaan kijken om te zien, waar de bron van dit licht is.

Dan ontdekken we, dat uit de gestalte van dit beeld vertakkingen komen, grijpen. Het zijn klanken, woorden, ja, lichtvibraties. Ze vormen een geheel eigen beeld, dat in vormloze sferen verstaan wordt en duidelijk is als een bede om hulp, als een diepvoelende smart, als een werkelijk verlangen.

Nu zien we ook, dat juist hierdoor contact wordt gelegd met de daar aanwezige krachten. Hoe intenser deze gedachten uitgaan, hoe meer ze de aandacht trekken in een hogere sfeer, hoe sterker en gedecideerder onze heilige op astraal gebied wordt. Soms wordt hij eenvoudig zichtbaar. Helderzienden zien hem door de kerk gaan. Ze zien hem zegenen, ze zien hem een zieke aanraken en we zien deze genezen en opstaan. Men ziet hem als een lichtschijn dwalend door een verlaten kerkruimte. Men ziet hem soms door de beemden gaan over het land, alsof hij zegen wil, brengen en vruchtbaarheid.

We zien, hoe de mensen steeds meer aan hem geloven. Maar deze astrale figuur kennen zij niet. Dit product van hun eigen krachten, waarin hun intens verlangen en hun intens geloof langzaam maar zeker een band heeft gemaakt, die tot veel hoger sferen reikt. Zij zien het beeld. Het beeld is wonderdoend.

Zo gaat men dat wonderdoende beeld vereren. Het wordt rondgedragen door de steden, men jubelt het toe, men kleedt het en siert het, men schenkt het juwelen, men aanbidt het en soms, dan praat men er erg vertrouwelijk mee. Het is een soort mediator geworden tussen een hoge sfeer en de wereld.

Nu kunt u ook gaan zeggen, dat het goddelijke kracht is. Goed, Alle kracht komt van God.

Maar we weten wel degelijk, dat die heiligen op de duur bezield worden door helpende entiteiten uit verschillende werelden en sferen. Wanneer wij een ogenblik teruggaan en zoeken nu weer deze verbindingen, dan merken wij, dat vanuit dat beeld van een heilige, astraal geschapen door mensengedachten, de takken langzaam maar zeker zijn geworden tot een soort van wonder danige bonenstaak, die groeit tot in het witte licht toe. En van daaruit zien we voortdurend kracht pulsen. Het is nu geen weerlichten meer. Er is een voortdurend zachte schijn als van een kaarslicht achter albast. Plotseling wordt het feller en sterker en zien we, dat het geheel wordt tot een wit licht. De gestalte en gedaante verdwijnt voor een wijle en overblijft alleen maar een wit licht, dat verblindend is. En wanneer we de mensen zien, dan is er een wonder gebeurd.

Die wonderdoende beelden zijn er natuurlijk niet alleen in het Katholicisme te vinden of beter gezegd in het oude Christendom. We hebben ze zelfs gehad bij de heidenen en ook de Joden trachten soms met dergelijke beelden iets te bereiken. Wij denken bv. aan de dans rond het gouden kalf, het was heus niet alleen om rijkdom begonnen. Maar aan de behoefte van de mens om een mediator te hebben, een verbinding tussen zich en God.

Daaruit wordt het ons eigenlijk duidelijk, wat deze beelden voor ons zijn. Ze zijn, als ik het zo zeggen mag, pogingen om nog een voorstelbaar beeld te krijgen van God. En als we zelf niet omhoog durven gaan, dan is het nog beter, dat we ons voorstellen, dat die gedachte door een ander wordt gedragen, dan dat we ons voorstellen, dat we God niet bereiken. Denken we dat laatste, dan sluiten we ons hierdoor af van hogere krachten. Maar hebben we deze schijngedachte, deze schijnvoorstelling, dan kunnen we tenminste onze gedachten nog verder laten gaan.

Het is natuurlijk een bijgeloof, zeker. Wat daar gebeurt, is uiteindelijk een beeld, dat door vele mensen werd geschapen het is mensenwerk. Maar mensenwerk, dat voor een enkele mens vaak wordt de mogelijkheid tot God te spreken, zonder dat hij daarvoor de gedachte moet hebben tot de Allerhoogste te gaan. Daarom zouden wij van al deze wonder danige beelden kunnen zeggen, dat ze eigenlijk aardse weerspiegelingen zijn van het Goddelijke. Dan wordt het weer begrijpelijk, waarom zoveel van die wonderdoende beelden vereerd werden als goden in de oudheid. Het wordt ons duidelijk, waarom men voor dergelijke beelden danst en zingt.

Het wordt ons duidelijk, waarom ze als vorsten worden behandeld. Het is toch redelijk. Hier is inderdaad voor de mens een soort God ontstaan. Een kleine God, een menselijke God, die het hem mogelijk maakt contact te vinden met de werkelijke God.

Tot zover kunt U mij ongetwijfeld volgen. En nu wil ik U een beeld geven van de eigenaardige gebeurtenissen, die er – vooral – vroeger plaats vonden. Het was in Egypte. In Egypte was het op dat ogenblik niet erg plezierig. De grenzen werden aan verschillende kanten door de herderskoningen bedreigd. In Egypte zelf woedde een opstand. Kort geleden had men een Farao vermoord zijn zoontje was gevlucht, met enkele hoedsters voor het grote geweld, naar een eiland. Niemand wist dat, want anders hadden ze hem natuurlijk ook om hals gebracht.

Nu was er in Thebe een wonderdadige Isis-figuur. En deze wonderdadige Isis-figuur weende. Terwijl ze werd rondgedragen door de tempel op de schouders van de priesters, terwijl de priesteressen dansten, terwijl de sistrum werd geslagen en de vreemde horens klonken, totdat de gehele tempel galmde, terwijl het volk aarzelend en vol verwachting een ogenblik zijn adem inhield, om dan weer in toejuichingen uit te breken, weende dat beeld. Het was door bekwame kunstenaars gemaakt en de priesters wisten heus wel, dat het geen werkelijke godin was. Zeker, men had het gekleed, gebaad, vereerd, bewierookt maar een beeld, dat weende was een raadsel. Een groot wonder, zo heeft men toen gezegd. En er is werkelijk een fanatieke beweging ontstaan, alleen door deze wenende Isis van Thebe.

Dat is begrijpelijk. Hier werd op dit beeld, dat het kernpunt was, de verpersoonlijking van Egypte en de vruchtbaarheid van Egypte voor alle mensen, de onrust van het hele volk overgedragen. En Isis weende.

Moet ik het overzetten in de moderne tijd? Moet ik u vertellen van een Mariabeeld, dat weent?

Er gebeuren zoveel van die schijnbaar wonderlijke dingen. De priester celebreert de mis met witte wijn. Het is geconsacreerd, en voor hem en voor alle anderen, die intens geloven, vertegenwoordigt het het bloed van Jezus. De kelk wordt omgestoten. En vreemd genoeg de witte wijn kleurt het altaar waden rood. Een wonder, dat werkelijk gebeurd. De verklaring? Die is zo simpel en eenvoudig. Evengoed als voor de wenende Isis. De gedachte is suprême. De gedachte is meer waard en dringt veel verder door dan de materie. En zij kan onder omstandigheden de materie een andere waarde geven, dan zij oorspronkelijk uit zichzelf bezit.

Dat is geen magie en geen tovenarij. Het is zuiver en reëel een verandering van eigenschap krachtens ingelegde geestelijke waarden.

Laten we nu bv. eens gaan naar de Senoesi, de negers. Daar staat een wanstaltig beeld. Een kleintje. De trommen worden uit het huis van de ouderlingen gehaald. Een vreemde, holle signaaltrom begint met een menigte roffels. De vrouwen gaan weg. Eenzaam en alleen blijven enkele mannen over. Ook zij sluipen angstig weg, wanneer er een in biezen matten gehulde figuur komt met een monsterachtig masker. Er klinken vreemde kreten door het dorp. De kleine trommels beginnen, vreemde snaarinstrumenten laten zich een ogenblik horen, dan weer trommels, trommels en trommels. Kalebassen met stenen. Ze ratelen en rammelen. Er klinken door het dorp vreemde kreten. Met witte klei besmeurde gestalten komen, korte speren schuddend, aanrennen. Met vreemde angstige, en, schichtige bewegingen dansen zij om het beeld heen. Dan komt er een steltloper. O, hij stelt een God voor. leder weet, wie, hij is. Maar achter het vreemde masker, dat barbaarse masker, achter het met bloed besmeurde leer van zijn kleed, in de wanstaltige hoogte, die hij door zijn stelten verkrijgt, ziet men deze mens niet meer. Hier is de bezweerder, de tovenaar. Met een hoge keelklank uit hij kreten. Dan de wanstaltig gehoornde tovenaar, die beneden begint met zijn vervloeking. Hij roept het beeld aan, hij bezweert het. Hij zegt “Gij zijt één” en hij noemt dan een hoofdman van een andere stam, die deze stam gehinderd heeft. Dringender en dringender wordt het tempo der trommen. Als waanzinnigen verdraaien zich de ledematen van de dansers. Het schuim staat op hun lippen. Wervelend gaan ze rond en rond, totdat zij neervallen, stuiptrekkend haast. Intussen zitten de vrouwen verscholen, het hoofd bedekt, de oren dicht. De duivels gaan rond. Dan op het hoogtepunt grijpt de tovenaar stuiptrekkend en speren werpend naar het beeld. Dan zijgt hij ineen, de trommen zwijgen.

Dat op zichzelf is een gewone scène. Maar wat niet gewoon is, dat is dat bijna zestig Engelse mijlen verder plotseling een vorst naar zijn hart grijpt en neervalt. Hij is getroffen door een geestelijke speer, die via de god tot hem werd geworpen.

Nu kan de wetenschap zeggen: “suggestie”, maar wij weten beter. Ook dit beeld is een wonderdoend beeld geworden. Het is door de concentratie van al deze mannen, door de angst van al deze vrouwen, geladen met een kracht, waardoor het gestalte kreeg op een ander terrein. Op het astraal gebied. Op het astraal gebied, waar geen afstand bestaat op het astraal gebied, waar de meest vreemde krachten van duister en licht door elkaar kunnen spelen. Waar alles mogelijk is. En vandaar heeft deze wanstaltige (door mensen geschapen) figuur geslagen naar de levende draad van een ander. En deze is, gelovende in de werkelijke goddelijkheid van een schijnfiguur getroffen in de zuivere angst van dit beleven. Dan komt de wetenschap en die zegt “Ja, het is een hartcollaps.”

Een wonderdoend beeld. Er zijn zo vele wonderdoende beelden. In Italië in een dorpje, vijftig jaar geleden, was veel armoede. Malaria, De streek was aan het uitsterven. Toch hielden die mensen werkelijk van hun land. Rijk waren ze niet. Maar er was een klein Mariabeeld, dat in een schamel kapelletje langs de weg stond. En ieder, die weg trok, omdat het niet meer te houden was, kwam daar bidden. Hij vroeg het beeld hem te zegenen en te zorgen, dat hij terug zou keren, daar waar hij geboren was, De jaren gaan voort. En dan ineens, wanneer men besluit massaal uit te trekken, dan verroert het beeld zich. Niet één, niet tien, neen honderd, tweehonderd mensen zien hoe het beeld vermanend de vinger schudt en terug wijst naar het terrein, dat zij wilden verlaten. Zij moeten teruggaan op hun weg. Een wonderdoend beeld, al heeft de kerk het wonder niet erkend. Men heeft gesproken over massasuggestie.

Maar het is toch wel vreemd, dat degenen, die terug zijn gegaan (en dat waren haast allen) vanaf dat ogenblik hun gebied hebben verbeterd, zodat het op het ogenblik een van de weinige gebieden van Italië is, waar gedurende de gehele periode van oorlog, gedurende het fascisme en ook in de naoorlogse, hoofdzakelijk communistische ontwikkelingen, welvaart heeft geheerst en waar geluk is geweest.

Dan kan men zeggen: “De malaria werd door de staat bestreden en de rijkdom is gekomen door de industrieën, die zich er hebben gevestigd door de arbeidzaamheid van de mensen daar.” Redenen zijn er genoeg. Maar het vreemde is, dat dit vijftig jaar geleden begon, toen een beeld zich bewoog. Weer het verlangen van de mensen de waan, zoals u wilt de suggestie of indien u het prefereert de werkelijke beweging van het beeld, die dit hebben veroorzaakt.

Zeker is het, dat al dit leed van de mensen, opgehoopt op een plaats, al dit verlangen voortdurend weer uitgedrukt in die ene kleine open kapel met een enkel knielbankje ervoor, waar misschien drie mensen kunnen zitten, ervoor heeft gezorgd, dat vandaaruit dit Mariabeeld tot bemiddelaar of bemiddelaarster werd, tot een oneindig grote kracht.

Weet u, wanneer wij over die dingen praten, dan zijn we zo gauw geneigd om te zeggen bedrog. En we weten voor onszelf heus wel, dat er nog wel eens wat bedrog wordt gepleegd. We weten van heidense priesters, die kunstmatige sterren aan hun godenbeelden gaven en bij monde van de een of andere handige priester met kreupelrijmpjes aardige zaken wist te maken. We weten van hebzuchtige priesters, die met allerhande wonderen door de wereld trokken. Of dat nu de kolen waren van het bed, waarop Lautentius was geroosterd of een veer uit de vleugel van engel Gabriël, het blijft eigenlijk gelijk. Bedriegers zijn er altijd geweest.

Wanneer kinderen een spelletje spelen en de pastoor komt voorbij en vraagt: “Wat hebben jullie gezien?” en ze zeggen: “Maria” (dat hebben we ook al een paar maal meegemaakt) dan is er ook plotseling weer een genadeoord, een bedevaartsplaats geschapen.

De oorzaak kan soms liggen in een dergelijk bedrog. Heiligenbeelden worden soms krachtens een truc heilig. Maar dat neemt de werkelijke betekenis niet weg de geestelijke werking, die op de achtergrond schuilt. En hoe groot die werking kan zijn, dat heb ik u daarnet met een klein beeldje geprobeerd te illustreren. Het kan veel groter zijn. Maar daarvoor zou ik u weer terug moeten nemen naar Egypte tenzij u natuurlijk bezwaar hebt…. Neen?

Nu, u moet zich voorstellen, dat er een tempel van Seth bestaat, (de god dus van de onderwereld, de kwaadaardige, de moordenaar van Osiris), die gelegen is aan de rand van de woestijn. Er is nog een heiligdom in de buurt en dat is van Anubis, de gids, die de doden geleidt. Het is een somber gebouw, heel somber. En toch is daar eens een keer een wonder gebeurd, dat leven heeft betekend voor heel veel mensen. De Nijl was niet buiten haar oevers getreden. Wanneer men nu in deze moderne tijd gaat kijken, wat dat voor een ellende kan betekenen voor de Fellahs daar, voor de boeren, dan kunt u begrijpen, wat dat in de oudheid betekende. Egypte, de ware graanschuur van de toenmalige wereld, leed honger. De armen en de slaven vielen soms stervend langs de straat neer. Dus kunt u zich voorstellen, wat voor een ellende een droog jaar is. Daar heeft toen in die tempel van Seth in één van die jaren een zeer eigenaardig iets afgespeeld.

Men was bezig met de eredienst. Plotseling kwam er van buiten iemand, die toegang eiste en bleek te zijn een priester van Re-Harachte. Een jongeman, opgewonden, een beetje een blik in zijn ogen van een fakir, die zich met een mes zal gaan doorsteken. Deze dringt door in de tempelruimte, roept de bescherming van de goden op zich af, wat hij krachtens zijn priesterlijke waardigheid natuurlijk kan doen en waardoor hij onaantastbaar wordt voor de priesters rond hem.

Nu was dat meestal zo, nu ja, die bescherming werd wel eens afgeroepen en dan ging het slachtoffer toch om zeep. Maar hier heeft zich iets afgespeeld, waar niemand, ook de priester zelf, later nog een verklaring voor wist. De tempel van Seth is donker, zwaar en massief gebouwd in vele grijze tinten en er wordt gecelebreerd bij het licht van fakkels. Een beeld van Seth zelf is gemaakt, groot, ongeveer tien maal zo groot als de normale mens, ruw en erg symbolisch uitgewerkt. Er klinken daar ook bepaalde instrumenten, er worden gezangen door kaal geschoren priesters gezongen. En dan ineens komt deze mens binnen.

Op het ogenblik, dat hij de bescherming van de goden over zich afroept, is het de anderen net, alsof ze plotseling worden weggedrukt door een kille kou. Zo plotseling en onverwacht is dat, als een windvlaag, dat ze terugdeinzen en niet (wat anders nog wel eens gebeurt) in ware ijver en verontwaardiging met hun priesterlijke wapens probeerden de indringer meteen naar het rijk der goden te expediëren.

Hij staat daar in het midden van die vloer, die gelegd is uit donkere stenen. Rond hem moet u zich voorstellen: een groot aantal van deze priesters, kaal geschoren, een beetje gelige gezichten meestal, de gewaden met donkere kleuren doorweven, daarachter de voorstelling van de onderwereld, zoals die daar symbolisch op de muren zijn geschilderd en op de pilaren.

Het licht flakkert en op het ogenblik, dat die aanroeping weerklinkt, is het net of die flambouwen rood gaan gloeien. U hebt het misschien wel eens mee gemaakt op een seance, dat het net is, of het licht minder wordt, minder en minder. Zo was het daar. En nu begint deze jongeman Seth uit te dagen. Hij beschuldigt hem ervan dat hij Egypte wil doden. Hij beschuldigt hem ervan, dat hij zijn broeder opnieuw wil vermoorden. Voor deze jonge priester is dus schijnbaar Osiris identiek met Egypte. Hij begint hu aanroepingen tot God te doen. Hij zingt hele litanieën van namen en elke keer daarachter: “Breek de ban van Seth.”

In Egypte komt wel eens een onweer voor en ook wel eens een heftige regenval, maar niet zo vaak. Het was zeven maanden mooi weer geweest. De Nijl was laag, het land lag droog. De bronnen begonnen uit te drogen. Nu kunt U óók zeggen, dat daardoor het weer is omgeslagen.

Maar op dat ogenblik zou u er ongetwijfeld anders over hebben gedacht.

Het eigenaardige is, dat wanneer hij begint net deze litanie van aanroepingen, plotseling de hemel bewolkt wordt. De maan, die tot nog toe een blauwachtig licht over de tempel en de omgeving heeft geworpen, verdwijnt. Niemand daar buiten ziet het men voelt alleen de klimmende spanning. Steeds zwaarder en steeds elektrischer. Het is, alsof de hele omgeving de adem inhoudt. En dan, wanneer hij zijn uitdaging beëindigt, door Seth toe te roepen: “Ga terug in uw onderwereld”, rolt buiten de donder. De priesters kruipen gewoon weg achter de pilaren. Zij durven bijna niet meer op te schouwen naar hun God. Het is net alsof daar een vreemd, trillend duister vanuit gaat. O, het zal wel suggestie zijn, maar het lijkt dan toch zo.

Het is doodstil, buiten ook. Niets hoor je. Even het gerommel van de donder, een felle slag en dan stilte. Daarin de jonge stem, die verder gaat. Verder met het zeggen van gebeden, het uitroepen van allerhande vreemde woorden. Een taal, op den duur zo oud, dat de meeste aanwezigen ze niet meer kunnen verstaan. Dat het de vraag is, of de jonge priester weet, wat hij zegt. En dan slaat de bliksem in in de tempel. De bolbliksem. Een dichte bol, die spookachtig ronddraait. Zij beroert de priester, die dood neervalt en dan raakt zij het grote beeld en het beeld van Seth springt uit elkaar. Daarmee barst tevens buiten de regen los.

U kunt mij geloven, dat dat in de ogen van de Egyptenaren een groot wonder is. En wonderdadiger was het nog, omdat men ontdekte, dat deze priester in zijn gewaad verborgen had een klein scheepje uit gedreven zilver, waarin het beeld van Osiris, Osiris in de zonneboot.

Dat beeldje is heilig geweest, niet enkele jaren lang, maar eeuwen en eeuwen. Wanneer, de droogte dreigde, dan kwamen de farao’s zelf om te gaan in de ommegang, waar dit kleine onaanzienlijke beeldje werd gedragen in een zeer kostbare schrijn, die op zichzelf weer de vorm van een zonneboot had. En het eigenaardige is, dat zolang dit gebeurde, men ook zegt, dat de Nijl regelmatig steeg en het land overstroomde. Toen hebben de priesters van Seth wraak genomen en is dit beeldje, verdwenen. Men zegt, dat daarop zeven magere jaren kwamen, waarvoor Joseph de farao al gewaarschuwd had. Of dit precies zo geweest is, weet ik niet. Maar ik weet wel, dat in dit beeld van een wonderdoende geaardheid twee principes schijnbaar tot strijd kunnen komen. De priesters van Seth erven over het algemeen veel. Hoe groter de nood, hoe rijker zij worden. Zij zijn degenen die de droogte en de nood eigenlijk verlangen. Hun invloed zal groter worden, groter dan die van de zonnegod. Kunnen zij iets anders begeren? Daartegenover deze, misschien waanzinnige, jonge priester, die ook sterven moest, ten gevolge het spel van krachten daar.

Maar hier worden in gedachtebeelden vormen geschapen met een zodanige omvang, dat we dat niet kunnen begrijpen. Hier, achter deze fabelachtige gebeurtenis het is echt gebeurd, maar toch werd het al gauw een fabel, het werd versierd, (men heeft zelfs verteld, dat Osiris zelf kwam om met Seth te vechten in zijn tempel) ligt op het astrale gebied een fantastisch vertoon van krachten. Een fantastisch vertoon van krachten, dat zodanige spanningen kon verwerken, dat daardoor alleen het mogelijk zou zijn, dat deze grote regens zijn losgebroken en de Nijl dus werkelijk, al was het maanden later dan gebruikelijk, is gestegen en vruchtbaarheid aan het land heeft gegeven.

Ik geloof, dat ik daarmede illustreer, wat ik zeggen wilde. Op de aarde vertoont het wonderdoende beeld vaak fantastische aspecten. Het doet werkelijk wonderen. De kracht, die het hierdoor verkrijgt of de kracht, waarin het werkt, komt uit astraal gebied en is over het algemeen een reeks van gedachtebeelden van mensen. Het vereringsbeeld van mensen, waardoor een vaste astrale vorm wordt gebouwd. Maar deze astrale vorm kan voertuigelijk worden voor hogere krachten.

En dat behoeft u niet te geloven, maar ik voor mijzelf geloof wel, dat in dit geval van de beruchte strijd van Osiris en Seth, waarin de kleine zonneboot achter bleef, sprake is geweest van grotere krachten, die tegen elkaar aan het strijden waren. Want werkelijk een kracht des lichts en een kracht van de onderwereld, die op een voor mensen niet zichtbare en kenbare wijze met elkaar geworsteld hebben en daardoor de krachten vrij hebben gemaakt, die uiteindelijk de overwinning van het leven betekenden.

Ik geloof, dat wij die dingen altijd zullen krijgen, waar de wereld in nood is. Wanneer hier de geestelijke nood groter wordt, dan zullen hier ook weer meer wonderdoende beelden komen.

Dan krijgen we hier ook patentoplossingen, dingen, die wonderlijke prestaties volbrengen.

Naarmate de behoefte minder is, zijn er minder van dergelijke beelden en goden.

Het is het menselijk denkvermogen, dat, gericht op een punt, waaraan eigenschappen worden toegekend en daardoor zichzelf verloochenende in staat is persoonlijkheden op te bouwen ten goede of ten kwade, die op heel veel mensen invloed kunnen hebben. En naarmate hiervoor een sterkere stoffelijke verbeelding wordt gevonden, bij voorkeur dus een beeldje, soms ook een plaat, dan krijgen we een scherpere omschrijving, een nauwkeuriger bepaling van de menselijke gedachten en een groter werkzaamheid.

En zo geloof ik, dat we de wonderdoende beelden in de eerste plaats moeten zien als symbolen, waardoor de mens in staat wordt gesteld astrale krachten te wekken en op te bouwen, die voor hemzelf van grote betekenis zijn. Maar juist door deze astrale krachten kan hij hoger reiken en ook dieper reiken, dan hij normaal ooit zou kunnen doen zo zich a.h.w. versterkend in eigen tendensen door de krachten van hoger of lager sfeer en mogelijkheden op aarde tot uiting brengend, die buiten het normale vallen.

De leerstellingen van Lao-Tse.

Wij weten natuurlijk allen, dat de leerstellingen van Lao-Tse zijn gebaseerd op het gedrag. De wijze, waarop men moet leven, is het belangrijkste, wat er bestaat. Want alles heeft zijn vorm en zijn gestalte, zo leert ons deze wijze. Wie Tao volledig volbrengt en inhoudt, zal daarmee zichzelf de juiste plaats in alle wereld verwerven, zowel in de wereld van het hiernamaals eventueel, ofschoon daarover niet wordt gesproken, als wel in de wereld waarin men bestaat.

Tao nu is afhankelijk van de wijze, waarop men zelf leeft. Men wordt geboren in een bepaalde stand. Deze stand heeft haar eigenschappen t.o.v. hogere standen en haar rechten t.o.v. lagere standen. Zij heeft in haar menselijke aspecten bijzondere dingen te beachten, bv. Het behoort tot de juiste wijze van leven, dat wanneer men hem, die vraagt in aanbeden, niet weigert. Het behoort echter ook hiertoe, dat men eer betoont aan een hogere, zelfs wanneer hij deze eer niet verlangt. Hoffelijkheid is een van de punten, die van groot belang wordt geacht voor het juiste verkeer tussen de mensen onderling. Om deze aspecten om te zetten in Westerse vorm is soms moeilijk, vooral waar de grote wijze zijn stellingen heeft neergelegd in betrekkelijk cryptische spreuken. Maar voor het Westen zou ik bepaalde aspecten misschien kunnen belichten. Nemen wij de verhouding van mens tegenover mens. Indien men een ander ontmoet, dan mag men nooit voor zichzelf zeggen: “Ik ben de meerdere”, of eisen, dat die andere de meerdere in u erkent. Wanneer gij de meerdere zijt, kunt gij uw meerderheid juist bewijzen door de beleefdheid, waarop gij de lagere als uw gelijke aanvaardt. Zijt gij de lagere, dan zal uw hoffelijkheid noodzakelijk zijn om de juiste uitdrukking te vinden tegenover hem, die hoger staat.

Het is niet gepast om onmiddellijk alle dingen zo maar rechtuit en ronduit te zeggen. Men heeft eerst te voldoen aan de eisen der beleefdheid. Wil men een contract sluiten met elkaar op handelsgebied, dan is het verstandig, dat men eerst met elkaar praat over misschien minder betekenende dingen dat men gezamenlijk een kop thee drinkt (of in het Westen misschien. een glas wijn), dat men elkaar eerst wat inlicht over eigen gesteldheid, beleefd informeert naar het mogelijk nageslacht en de vrouw van de ander, kortom, dien eerst doen kennen dat men zijn persoonlijkheid belangrijk acht. Want alle zaken vloeien voort uit persoonlijkheden, die ze af sluiten. En nu kunt u wel zeggen, dat de grote zaak de business belangrijker is dan de mens, maar dat is niet waar. Want zonder de mens zou de zaak niet kunnen bestaan. Dus waar men allereerst, wat de waardering het meeste waard is, de mens. En de mens herkend hebbende kan men eerst overgaan tot het zakelijke. Dan heeft men bv. een vorst. Een vorst is aller eer en eerbied waardig. Men zal zich voor hem buigen omwille van wat hij is. En hij zal vorst zijn in Uw ogen, zolang hij volbrengt datgene, wat als vorst zijn Tao, zijn levensbeeld en levensdrang is. Een vorst, die faalt in zijn vorstelijk gedrag, is geen vorst meer, en ook, de achting van een vorst, niet meer waardig.

Dit geldt voor iedereen. Wanneer gij een goede arts, een goed advocaat, een goed handelsman, kortom een goed mens bent, in een bepaald vak of beroep wilt zijn, dan is het noodzakelijk, dat gij allereerst en voor alles elke plicht, die daaraan verbonden. is, volledig volbrengt. Eerst dan hebt ge recht op achting. In dit vak en in dit beroep zult gij u steeds op de mens moeten richten. En de wijze, waarop deze mens binnen zijn eigen wereld en omgeving de taak van zijn leven volbrengt, zal voor u bepalend zijn voor de wijze, waarop gij die mens behandelt.

Dit heeft consequenties, die misschien wat vreemd klinken voor de Westerling. Wanneer een handelsman mij bedriegt, handel ik volgens de wet van Tao, wanneer ik hem bedrieg. Maar wanneer ik datzelfde bedrog zou plegen op een wijze, die niet in overeenstemming is met zijn handelen, zijn bedrog, zou ik schuldig zijn, mijn aanzien verliezen en daarmede mijn waarde in het leven.

De wijze, waarop ik moet staan tegenover mijn medemensen wordt mede bepaald door de banden, die ik met hen heb, Wanneer ik met een mens gebonden ben door banden des bloeds, ben ik verplicht deze mens te beschermen. Wij zijn van één geslacht. In ons uit zich dus hetzelfde vermogen in ons leven dezelfde waarden, wij hebben dezelfde voorouders. Dit betekent, dat alle familieleden recht hebben op mijn steun. Ik heb echter ook recht op steun van al mijn familieleden. Wie ouder is dan ik, heeft meer geleefd. Wie meer geleefd heeft, heeft meer waarden in het leven achtergelaten. En ik als jongere, dien de ouderen dus voorrang te laten krachtens hun wijsheid. Eerst wanneer de oudere handelt op een wijze, die slechts een zeer jong mens voor zichzelf zou kunnen verantwoorden, heb ik het recht hem als jongere te behandelen. Vandaar, dat het begrip oudere gelijk is aan het begrip wijzere.

Nu wordt het moeilijk buiten de gedragsregels iets te vinden van een godswaardering, van een benaderen van het kosmische in de leerstellingen, die de grote Chinese wijzen ons gegeven hebben. Dit is begrijpelijk. Want zij gaan uit van de stelling, dat de bovenwereld en de onderwereld beide deze wereld, weerkaatsen. Wanneer er hier een keizer is, zo zegt men, zal er ook in de hemel een keizer regeren en evenzeer in de onderwereld. Is hier een hofhouding, dan zullen daar ook hofhoudingen zijn.

Het grote spiegelt het kleine en wij het kleine zijnde spiegelen het grote. In ons is dus alles aanwezig, wat in de kosmos bestaat. Wat wij beleven in onze eigen wereld, is gelijk aan hetgeen, dat wij zullen beleven in de wereld, die boven ons ligt. Een rechtvaardiging kunnen wij zo goed op deze wereld verdienen als in een andere wereld.

Zo komt men tot de Taoïstische beschouwing, die echter een vergelijking nodig heeft. Zij zoekt een contact met het oneindige, dat scherper geformuleerd wordt. En wij vinden haar dan terug in de geperfectioneerde vorm van het Zenboeddhisme. Wat is nu de kern, ik zou haast zeggen de esoterische kern van het Zenboeddhisme? In enkele punten, onvolledig hier geformuleerd: Mijn streven is het daadloze in God te bereiken.

Om dit streven op de juiste wijze te verwerkelijken, zal ik mijn daadloosheid moeten bewijzen in deze wereld door mijn eigen wezen en toestand in deze wereld te handhaven. Wanneer ik stoffelijk meer wil worden of minder dan ik ben, schep ik veranderingen in mijn stoffelijke omgeving. Dit betekent dat ik een nieuwe benadering moet vinden waaruit mijn nieuwe toestand tot het Goddelijke. Telkenmale betekent dus een stoffelijke wijziging een grote geestelijke wijziging. Die grote geestelijke wijziging betekent langere tijd om te komen tot een bewustzijn, dat aanvaardbaar is.

De leerstelling zegt ons dan: Zoek in deze wereld niet de meerdere of de mindere te worden van uzelve of anderen, maar tracht uzelf te zijn op zodanige wijze, dat de wereld u niets schuldig is en, gij de wereld niets schuldig zijt. Het evenwicht, dat dan ontstaat in de stof, geeft de geest de mogelijkheid op te stijgen tot een nieuwe bewustwording, waarin men, zichzelf één wetende met het Oneindige, de waarde van de eindigheid verder kan verwerken.

  • Ik meen, dat wij deze achtergrond ook steeds weer terugvinden bij Lao-Tse en zijn volgelingen.

Ja, wij weten zelfs, dat Kong Fu Tse op gelijke wijze heeft gedacht en op gelijke wijze heeft getracht uitdrukking te geven aan de behoefte van een stoffelijk bestaan. Er is geen scheiding te trekken tussen wat geestelijk en wat stoffelijk is. Er is een totaliteit van leven en beleven, waarbij gedachte en daad één zijn. Wij moeten dus onze daad beheersen en onze daad zo statisch mogelijk maken, opdat de gedachte rust vindt. Want niet in de veelheid der gedachten maar in de vrede der gedachten openbaart zich ons het grote levende, het Goddelijke.

Wij weten, dat de grote wijsgeren niet slechts deze stellingen hebben verkondigd maar ook dit einddoel zelve hebben bereikt. Wanneer de groten uitgaan over de wereld en thans hun lering brengen vanuit de onbewogenheid van hen, die de status van Boeddha bereikt hebben, dan is hun wezen een uitdrukking van goddelijke plicht. Hun toestand Boeddha zijn, betekent wereldleraar zijn. Wereldleraar zijn betekent contact zoeken met de wereld en trachten daarin het eigen bewustzijn te verwerkelijken. Gelijktijdig betekent het onberoerd blijven, omdat men, zichzelf zijnde, volledig voldoet aan alle verplichtingen, die eigen toestand opleggen.

  • Een vraag over Tao-teh-king, over de betekenis van deze titel

Wanneer u de titel wilt vertalen, dan kunt u zeggen voor Tao: geuit bewustzijn. Dus vertalen wij nu even in moderne termen. En dan kunnen wij zeggen geuit bewustzijn, verwerkelijkt in het zelf. Dan hebben wij de meest perfecte vertaling voor deze titel gevonden.

  • In hetzelf. Dus met andere woorden het geuite bewustzijn verwerkelijkt zichzelf in zichzelf. Ofwel de oorspronkelijke gedachte, die uiting aanneemt, moet in de uiting de oorspronkelijke gedachte evenaren, wil zij haar doel van zijn bereiken. Is dat misschien duidelijker?

Dat is inderdaad de grondgedachte, die achter de leer van Tao schuilt. Het Tao op zichzelf is niet alleen een ogenblikkelijke toestand of een gedragsleer. Het is een bewustzijnsuiting en sluit dus in zich het bewustzijn (de gedachtewereld) plus de uitingswereld, waarin het bewustzijn wordt gerealiseerd. De leer is gebaseerd op de bevestiging van Tao in hetzelf, in het IK, waaruit het voortspruit. En wanneer gij dit wilt ombuigen naar Westerse gedachten, dan kunnen wij dus zeggen De perfecte harmonie met het IK, bereikt in overeenstemming met het bewustzijnspeil, betekent de verwezenlijking van eigen voortbestaan in en buiten de wereld. Dat is weer het resultaat, dat daaruit voortkomt.

  • Is dit niet bijna identiek met het “Ken uzelf”?

Inderdaad, omdat het “ken uzelf”, wanneer u mij toestaat op te merken, een wijsheid is, ouder dan de Chinese wijzen. Het “ken uzelf” is geboren bij een waterspiegel, waarin een mens, zich spiegelend aanschouwend, zeide tot zichzelf: “Ziet, ik ben. Want mijzelf ziende weet ik, dat ik ben. Mijzelf aanschouwende weet ik, hoe ik ben. En hieruit zoekende naar mijn werkelijke mogelijkheid zal ik weten, wat ik kan zijn.” Dat is al oud. U kunt dus voor uzelf hieruit de conclusie vormen dat het “ken uzelve” een korte en voor deze wereld concrete, weergave is in westerse termen van menig oude wijsheid. Het “ken uzelf” betekent echter niet herken u zelf zonder meer. Het betekent: Realiseer u uw eigen relatie tot al het zijnde en elke verplichting, die hieruit voor u voortspruit. Hebt ge n.l. dit bereikt, dan zult ge weten wat ge zijt. Indien ge weet wat gij zijt, zult gij het Goddelijke in u kunnen erkennen krachtens uw eigen wezen. Dat is dan de Westerse uitwerking.

Wanneer u het misschien in bekende termen wilt hebben, zou u kunnen zeggen. Elke eigenschap, die men bij zichzelf herkent, zijn letters van de heilige naam, die de beheersing van al het geschapene mogelijk maakt. Maar dat is weer een andere terminologie. Ook oud, 1600, Westers, in Parijs.

Meditatie: Waarheid.

Wat is waar? Het ware in zichzelf is onveranderlijk. De waarheid blijft zichzelve gelijk.

Waarheid behoeft echter niet volledig te zijn. Een gedeeltelijke waarheid is niet minder waar.

En zo kunnen wij, zoekende naar de waarheid soms een zeer klein deel van de grote werkelijkheid grijpen en hierdoor waarheid bezitten.

Waar echter vele delen der waarheid zijn, die door de mens en de geest kunnen worden erkend, is het wel zeker, dat er vele waarheden bestaan op de wereld. Want ieder, die een deel der waarheid heeft. gevonden, zal luidkeels uitroepen “Ziet, dit is waar. Zo bezit ik de waarheid en niets is waar dan dit.”

Doch de werkelijkheid is anders. De waarheid is alomvattend. Het enige, dat volledig waar is, is God. Buiten God is alles ten dele waar. En onvolledig. Licht is een leugen, en duister. Doch waar licht en duister elkaar ontmoeten, worden zij gezamenlijk tot waarheid.

Vreugde is onwaar, en smart. Waar deze beiden elkaar ontmoeten, wordt uit hen de waarheid geboren. Leven is onwaar, zoals de dood onwaar is. Maar waar het leven zichzelf in de dood vindt en de dood bewust wordt in het leven, is de grootste waarheid, die wij kennen, voor ons gerealiseerd.

Waarheid kan nooit liggen in tegenstellingen. Toch kunnen wij vanuit een menselijk en zelfs geestelijk standpunt zeggen “Ziet, licht is waar,” Maar dan moeten wij ook zeggen: “Het duister is ook waar.” Maar deze twee waarheden worden door ons afzonderlijk bezien en afgewogen tegenover elkaar. En hierdoor wordt onze realisatie van beide onwaar. Eerst wanneer wij ze zien als elkaar opheffende krachten, laten dan in hun bereikt evenwicht alle verschijnen, en realiserende de potentiële kracht, die één of beide kan zijn te allen tijde, weten wij wat waar is.

Wanneer wij dus nagaan, wat voor ons de waarheid moet betekenen, kunnen wij zeggen: “Vanuit ons leven is waar voor ons datgene, wat wij begrijpen en bevatten kunnen. Waar is voor ons al datgene, wat ons leven uitmaakt en wat wij beleven kunnen. Maar onze waarheid is een leugen, omdat wij datgene wat wij niet kennen, ontkennen.” De kosmische waarheid zullen wij eerst bereiken, wanneer wij niet meer leven, dus geen deel meer trachten te hebben werkzaam binnen een bepaalde waarheid, maar deze waarheid in onszelf dragen.

Daarom kon Jezus zeggen “Ziet ik ben U de weg en de waarheid,” Want hij was mens noch God, leven noch dood, licht noch duister. Hij was datgene, wat middelde tussen mens en geest, dat trad tussen onderwereld en hemel. Hij was het bewustzijn, dat het wezen Gods, het wezen des Vaders, had doorgrond en daardoor zijn eigen status verloren had.

Apollonius kon zeggen: “Dit is waar.” omdat hij spelende met de schijn der mensen in zichzelf niet geloofde aan zichzelve of aan de wereld, maar slechts aan een kracht, die in beide bestond. “Dit is waar”, konden de denkers en de filosofen zeggen, wanneer de stem in hen de wereld deed zwijgen. Dat was een waarheid, zodra zij deze toepasten in de wereld, maar niet zonder dat. Waar stof en geest elkaar ontmoeten in volledig begrip, daar wordt de waarheid geboren. Waar de waarheid geboren is, gaat de schepping ten gronde en blijft over het begrip, dat in zichzelve besloten de oneindigheid is.

Wanneer wij dus zoeken naar de waarheid, zo kunnen wij zeggen: “Wij zoeken naar God. Maar zoekende naar God, zoeken wij in God onszelf. Zo is de eenheid “God-ik” voor ons de waarheid. Zoekende naar bewustzijn zeggen wij: “De wereld buiten mij wil ik in mij dragen. Zo zijn “ik en wereld” één.” Dit is waarheid. Wij zeggen ik zoek naar hoger sferen, naar hoger geestelijk bewustzijn. Maar indien wij kunnen zeggen: “Dit bezit ik op dit ogenblik dit zal ik zijn te allen tijde”, zijn wij waar. Want waarlijk leeft in ons en in het Goddelijke de éne kracht, die onveranderlijk is.

Al wat zich uit en al wat bestaat is waan. De waarheid is de kracht, die de kern hiervan is, de bron van alle gedachten, die de gedachte zelf uitblust, doch zichzelve gelijk blijft. Waarheid is God, God is waarheid. Waarheid zijn we in God en waarheid is God in ons. Waarheid zijn wijzelf, wanneer wij de begrenzing van ons “ik” verliezen en opgaan in de Oneindigheid.

Deze gedachte over waarheid zou ik U willen meegeven ter overweging, opdat gij in Uzelf beseffende hoe onwaar ons leven is, zult trachten de waarheid te vinden door God in Uzelf voortdurend als werkelijkheid te aanvaarden. Eerst zo zullen wij de werkelijkheid in ons leven en daarmede de waarheid van alle dingen kunnen beseffen.

image_pdf