20 juli 1964
Tibet is een eigenaardig land. Een hoogvlakte, voortdurend gezweept door de wind, met diepe dalen waarin kleine dorpen liggen en berghellingen waartegen wonderlijke kloosters zijn gebouwd. Dit Tibet is lange tijd de bron geweest van een oude magie (de Bönn‑magie) en ook van de lamaïstische leerstellingen en de daaruit voortvloeiende magie. Het is een land dat wordt geregeerd door legenden, zelfs nog in deze tijd.
Om ons een beeld te maken van de bronnen, de geheime krachten, die er in Tibet bestaan, moeten wij allereerst het verschil van geloof tussen de zgn. Bönn en de lamaïstische boeddhisten een ogenblik bezien.
Voor de Bönn is alles levend. Hij ziet de gehele natuur krachtig. Hij weet dat rond hem voortdurend goden en demonen in een strijd zijn gewikkeld. Hij kent de spreuken, waarmee hij hen kan oproepen. Hij kent de rituelen en de gebruiken. Hij heeft geleerd om zijn eigen kracht te versterken met die van een god of een demon en haar te richten hetzij als een brede bundel die weldoend over het land uitgaat, hetzij als een dodende pijl, die wordt afgeschoten en over honderden mijlen zijn doel weet te treffen.
Alles is bezield. Onder de wereld ligt het geheimzinnige rijk van de Heer der Wereld. Want dit is niet een lamaïstische maar een Bönn‑legende. De Heer der Wereld is de kracht die alles bezield. Eens is hij op aarde geweest. Maar toen de aarde kantelde en de mensen de goden verloochenden, heeft hij zich met zijn gevolg teruggetrokken in de grotten, waarin hij nu nog met zijn hofhouding vertoeft. Soms, zo zegt men, ontwaakt hij uit zijn slaap en spreekt hij tot zijn raad; en op dat ogenblik zijn alle dieren stil. De natuur zwijgt voor een kort ogenblik, omdat de Heer der Wereld spreekt. Hieruit blijkt de relatie die er bestaat tussen deze vreemde kracht die men erkent, deze Heer der Wereld en de natuur als zodanig.
Het is hier niet de tijd en de plaats om de hiërarchische verhoudingen die er tussen geesten, krachten en goden uit het bön‑tijdperk bestaan, geheel te omschrijven. Voldoende zij het op te merken dat al wat leeft is verbonden met de natuurkracht. Deze natuurkracht is soms demonisch, soms goedertieren. Zij is altijd groot, enorm groot en draagt vaak een afzichtelijke gestalte. Zij kan worden opgeroepen en bezworen. Zij kan worden geketend en gebonden net als een mens, doch dan met magische middelen.
Zo’n demon of zo’n god heeft menselijke eigenschappen en hierdoor kan de mens met hem tot een contact komen, dat vaak wordt omgezet in een vaste verhouding tussen de magiër en een of meer geesten.
In de lamaïstische wereld ziet het er enigszins anders uit. Hier vinden wij natuurlijk het boeddhistisch ideaal als kern, als centraal punt. De leer van de grote Gautama Siddharta, gecommentarieerd door onnoemelijk veel geleerden en denkers, heeft de sfeer bepaald, waarin men leeft.
Kentekenend voor Tibet is het rad. Het rad is het symbool van de wentelingen des levens. De wentelingen, die voeren door de werelden van hemel en hel, en door duizenderlei belevingen, welke uit de lamaleer zijn voortgekomen. De kracht, die men zoekt in deze verschillende werelden, is de kracht van de begoocheling. Ook hier is het Maya, de moeder van de werkelijkheid, de waan, die regeert.
Maar waar de bön‑priester, eenvoudig zijn eigen behoefte definieert en wordt tot een magiër, daar is het voor de lamaïst toch enigszins anders. Deze probeert de krachten te erkennen die in elk van die sferen regeren, in de hemelwerelden evenals in de hellewerelden. Hij bedrijft daarmee allerhande magie, die in de ogen van de westerling verwerpelijk is. Dit gaat vanaf verschillende vormen van necromantie tot eenvoudige voorspellingen. Het gaat vanaf het verwensen en doden van vijanden op afstand tot het zegenen en beschermen van mensen en expedities. De leer van de lamaïstische magie is beperkter dan die van de Bönns.
Een bön‑magiër neemt leerlingen aan tegen betaling en velen van hen hadden tot voor enige jaren 10 à 20 leerlingen, die na verloop van tijd min of meer geslaagd elk voor zich gingen optreden als magiër.
Bij de lama’s is het anders. De leerling, die de magie kiest, heeft de keuze uit slechts 3 kloosters. In één van die kloosters wordt speciaal de natuur‑magie gedoceerd, die zeer dicht bij natuurwetenschap ligt. Het tweede klooster is speciaal gewijd aan de bezwering van hellewerelden, geestenbezwering, necromantie, kortom, aan alle praktijken die wij gemeenlijk onder duistere magie rangschikken. Het derde klooster is gewijd aan de magische relatie tussen de mens en het tijdloze, de magische verhouding van de mens en zijn godheid.
Dat zelfs voor de lama een geest die een helle‑ of een hemelwereld regeert bijna goddelijke aspecten aanneemt, blijkt uit de vele geestendansen die er in de kloosters in Tibet plegen plaats te vinden. Op die dagen blazen de priesters op hun enorme hoorns, rommelen de trommen, worden de heilige tapijten uitgehangen en zijn de priesters en hun leerlingen bezig om een godenstrijd weer te geven, een aspect van hemel of hel uit te beelden. Zij geloven daarbij echter dat zij bezield zullen worden en hun bezieling is er één die door het feit zonder vrees te zijn macht geeft. De magische macht van een Bönn is die van een erkenning, ongeacht de aanwezige angst. De macht van de lama is die van de werkelijke ingewijde, die zonder vrees treedt in de werelden der hel, die zichzelf als offer durft aanbieden aan demonen en geesten en ongeslagen verder gaat, omdat hij niets te verliezen heeft.
In deze korte zinsneden heb ik u ‑ naar ik meen ‑ de sfeer reeds geschetst die er in dit vreemde land hangt en iets doen zien van de verschillen tussen de magie van de bön en die van de lama.
Het is nu belangrijk dat wij nagaan in hoeverre deze verschillende magische kwaliteiten (het gebruik van deze krachten dus) gebonden is aan goden en aan demonen en op welke wijze men ervan gebruik maakt. Ik zal daarbij geen definitief onderscheid maken tussen de bön, de lama en de andere, meer eenvoudige praktijken. Ik meen nl. dat zij eigenlijk, bewust of onbewust, putten uit dezelfde kernwetenschap en dat de krachten waarmee zij werkten en soms nog werken wel anders worden genoemd, maar niet anders zijn.
Dan moeten wij allereerst begrijpen dat voor de magiër, ongeacht zijn afstamming, bepaalde, in en rond de mens levende krachten van het hoogste belang zijn. Hij ontwikkelt deze dan ook in zichzelf. Daarnaast leeft hij om ze van anderen te lenen. Hij zal zich voor een groot magisch werk over het algemeen omringen met een aantal soortgenoten of geloofsgenoten die met hem samen zijn; en op deze manier zal hij trachten om bv. een dood lichaam te doen wandelen, stenen te doen rijzen en vallen. Hij zal geesten bezweren en in ketenen slaan. Hij zal via een medium demonen laten spreken. De kracht van het gehoor der aanwezigen is hierbij een medebepalende factor. De macht komt voort uit de mens. De mens ontleent zijn kracht aan de kern van het zijn. En ofschoon de lama hier misschien niet spreekt over de Heer der Wereld, maar over de “Heersers die achter de sluiers der waan liggen”, zo is het principe hetzelfde. De wereld wordt geregeerd door demonen en goden. Deze demonen en goden ‑ ongeacht waar wij ze plaatsen ‑ hebben een zodanige invloed, dat wij hen met onze mensenkracht niet kunnen overwinnen. Maar wij kunnen wel onze mensenkracht maken tot drager van één van hun gedachten, één van hun werkingen of invloeden en daarmee zijn wij onoverwinnelijk geworden.
Omdat de kwade geest in vele gevallen wordt gevreesd, zal men deze vaak opsluiten. Het is bv. opvallend dat in bijna alle landen vallen voor dieren worden gevonden, maar dat men slechts in een bepaald deel van India (o.a. Nepal, Tibet en een klein deel van China) geestenvallen kent. Deze geestenvallen zijn gebaseerd op magische principes; maar enigszins gewijzigd worden zij ook tot gevangenissen van demonen. En er zijn kloosters en tempels geweest, waarin een demon een jaar lang geketend lag. Daarna werd hij vrijgelaten ‑ want men kon hem niet langer dan een bepaalde tijd binden ‑ en werd a.h.w. zodanig geplaatst dat hij in een medium kon varen. In dat medium kon hij zich uiten en voordat hij zich geheel had teruggetrokken, was hij opnieuw gevangen en daarmee voor een jaar lang geketend.
Ik zal u niet de namen noemen van de verschillende demonen, ze zijn onbelangrijk. Maar wel belangrijk is, dat op deze wijze inderdaad een mate van natuurbeheersing wordt verkregen; dat men inderdaad invloed kan uitoefenen bv. op het weer, dat men invloed kan uitoefenen op de welstand van een bepaald dorp of gebied en dat zelfs de veiligheid van sommige karavanen mede kan worden bepaald door contacten, die men met bepaalde demonen of goden heeft gehad.
Ik keer terug tot de kern en zal deze in het vervolg de Heer der Wereld noemen. U weet dan dat ook andere begrippen daarachter schuilgaan.
Deze oude leer van de “Heer der Wereld is een erfdeel dat zeer waarschijnlijk nog stamt uit de tijd van het verzonken continent dat gij Atlantis noemt. Dit volk met zijn eigenaardige vorm van rondschrift, wel bloemenschrift genaamd, heeft zijn geheimen vastgelegd. In die geheimen wordt steeds weer gesproken van de vluchtgrotten, de holen, waarin men zich zou terugtrekken op het ogenblik dat een enorme ramp zich zou voltrokken.
Er zijn vele argumenten die voor de werkelijkheid van deze voorstelling spreken. We vinden ze nl. terug in de legenden van geheel andere gebieden, bv. rond de Caraïbische zee. In Egypte echter heeft men begrepen dat als iemand zich zo terugtrekt en hij keert niet weer dat hij dan door zijn macht als een groot vorst of magiër moet voortleven. Voor de magiërs van Tibet waren deze ouden goden.
Zelfs de voorstelling en de typering van de goden, welke in Tibet aanmerkelijk verschillen van die welke wij aantreffen in bv. India of China, wijzen op een vroeger ras dat waarschijnlijk enkele meer Arische kenmerken heeft gehad en dat vooral heeft beschikt over een aantal wapens en andere attributen, die ‑ voor zover ons bekend is ‑ nooit zijn voorgekomen in het oude Azië.
Deze mensen of goden hebben een wetenschap achtergelaten en deze is ergens onbegrijpelijk. Het gaat hier om een soort theorema dat aan het begrip van de toehoorders steeds weer ontsnapt. Indien u er belang in stelt, wil ik u dit hier wel even citeren. Het zegt nl.:
Het beeld dat ik in mij draag plus de kracht die ik ben, zijn eeuwig en onvergankelijk en deze kracht projecteer ik in elk ding of elk wezen dat zwakker is.
Ik beheers daarmee al datgene wat minder bewust is en ik kan daardoor contact opnemen met al wat meer bewust is of hoger geplaatst is.
De hoogste kracht spreekt zo door mij en zo kan ik spreken tot de hoogste kracht. Dit is een zeer vrije overzetting van een regel die reeds in bloemenschrift was neergelegd en die nu praktisch is vernietigd door de verkeerde pogingen die men heeft gedaan om de kopieën ervan te redden uit de Potala,
De gedachte van de Heer der Wereld is dus niet alleen maar de gedachte aan een bepaalde godheid. In wezen is het een verkeerd begrepen vertaling, een verkeerd begrepen inzicht dat aan deze figuur gestalte geeft. Ergens is hij reëel, maar niet in de grotten en krochten van de aarde. Hij is echter een werkelijkheid, zodra wij hem zien als een band tussen de mens en de oneindige Kracht of de werkelijke Kracht.
Wat er gezegd wordt omtrent zijn raad, doet ons inzien dat de scheppende Kracht zich moet uiten in vele verschillende facetten en vormen en dat elk daarvan contact opneemt met de mens en dat de mens via elk van deze facetten ook weer contact kan opnemen met de Heer der Wereld.
De krachten die er in Tibet bestonden, zijn langzaam maar zeker uiteen gedreven. De schuld daarvan ligt niet alleen bij de Tibetanen. Zij ligt ongetwijfeld vooral bij de mensheid zelf die in een eenvoud en met een zeker cynisme die ook bij de Tibetaanse burger placht te bestaan, haar contact met de godheid (haar directe verbondenheid daarmee) verworpen heeft.
U weet allen dat eens in het zuiden van Tibet de grote dorpen en kloosters en tempels hebben gelegen die als plaatsen van toegang en concentratie o.m. voor de Witte Broederschap hebben gegolden. Deze zijn voor een groot gedeelte ontruimd. Wat er overblijft, is slechts een masker dat de leegte erachter nog moet verbergen. Maar de kracht van de Witte Broederschap, de kracht die in de wereld actief wordt en de kracht die de Tibetaanse magiër heeft gekend onder de naam van Heer der wereld (of het middelpunt der spaken) is nog steeds actief. Zij is voor ons werkzaam, er wordt op aarde nog steeds mee gewerkt. En daardoor wordt eigenlijk dit onderwerp meer dan alleen maar een beschouwing van iets dat is geweest. Het is tevens een begrip voor dat wat bestaat.
Wat zijn nu de praktijken die deze magiërs over het algemeen toepasten? Wij kennen in de eerste plaats de bekende offerpraktijken. Deze beginnen eenvoudig met het zgn. sluieroffer (het beleefdheidsoffer dus), de verschillende bloemen‑ en vruchtoffers, de offers van thee en yakmelk en yakboter en gaan dan verder tot het mensenoffer toe voor de demonen en het persoonlijk offer van de ingewijde voor de goden. Ook de lama’s kennen deze offers. De kwestie is deze:
Wanneer men volgens de wetten en regels van deze oude machten wil werken en contact wil krijgen met goden, dan kan men dit alleen doen, indien men een weg voor hen baant; en die weg baant men door hun iets te schenken wat zij vanaf dat ogenblik kunnen bezitten, waartoe zij toegang hebben. Voor de demon is dit bloed, omdat ‑ naar men aanneemt ‑ in het bloed de levenskracht van het wezen aanwezig is en hij dus zo beschikt over de stoffelijke levenskracht om zich te openbaren. De gekruide en gekleurde rijst, de thee en al wat dies meer zij, ze zijn ergens aromatisch. Het aroma moet niet alleen aangenaam van geur zijn voor goden en ook voor sommige demonen, maar het moet tevens een weg voor hen zijn om tot de stof te komen, tot de krachten van de stoffelijke wereld.
Wanneer we echter alleen moeten stilstaan bij het offer, dan wordt het aan de god of aan de demon overgelaten wat hij zal doen. Wanneer we nu onszelf omringen met symbolen, welke die god uitdrukken of die demon omschrijven, dan zijn we al veel verder. Wij hebben voor ons een gelijkwaardigheid geschapen. Wij leven ‑ zij het symbolisch ‑ in de wereld van die god of demon. Wij kunnen hem op voet van gelijkheid bereiken.
Een aardige gewoonte is bv. het maken van bepaalde torentjes van vruchten, gekleurde rijst en van tsampa, een soort poeder. Deze torentjes worden heel zorgvuldig en onder het opzeggen van spreuken en citaten opgebouwd en daarna benoemd, men geeft ze een naam. Wanneer de vorm voldoende juist is, dan zal hier niet alleen een offer zijn, waarin de demon of de god zich kan openbaren, maar er zal een gelijkheid zijn ontstaan en hierin zal de god aanwezig zijn. Wanneer ik dan tot zo’n torentjes spreek, dan spreek ik tot die god en hij kan niet verhinderen dat hij mij hoort.
Kijk, op deze manier heeft men al heel veel bereikt. Voor de Bönn komt daar dan nog bij dat hij over het algemeen een aantal handelingen verricht die bestaan uit het o.m. opdreunen van incantaties, het aansteken van lampen, het brengen van offers, ook van olie, vooral plantaardige olie is daarvoor geliefd. Alles bij elkaar is dit voor hem het scheppen van een hemelwereld in symbolen of van een hellewereld in symbolen; en deze wereld valt onder zijn beheersing. Hij dwingt nu zijn god of demon te antwoorden, doordat hij die wereld dreigt aan te tasten of te verstoren.
De lama zal over het algemeen enigszins anders reageren. Hij sluit zichzelf af en zijn methode van concentratie is er een van eenzaamheid in het volledige duister. In dit duister stelt hij zich de geest, de demon voor. Door het beeld dat hij zich bouwt, maakt hij het voor hem werkelijk. Hij kan nu met dit beeld handelen, omdat het enerzijds een godheid is, anderzijds een schepping van zijn eigen wezen, zijn persoonlijkheid, alsof het een dienaar ware. Hij zal voorzichtig moeten zijn dat hij deze kracht niet tot toorn beweegt. Hij is dus beleefd, maar spreekt daartoe als tot een dienaar. Hij vreest deze kracht niet. Hier is dus een overeenkomst tussen de Bönn en de lama, waarbij het verschil hoofdzakelijk ligt in de wijze, waarop men bereikt.
Een tweede verschil komt tot uiting als we zien dat de lama in vele gevallen middels dansen, maskers en verdere attributen tracht een complete godenwereld uit te beelden. Een van de grote dansen van het grote klooster van het Lichtend Tapijt is bv. een dans, waarbij een hellewereld volledig wordt uitgebeeld. Deze hellewereld zou aansprakelijk zijn voor ziekte onder mensen en vee, aansprakelijk ook voor overstromingen en nog enkele voor de mens onaangename verschijnselen.
Nu wordt die wereld eerst a.h.w. volledig geconstrueerd. En in de schijnbaar zinloze dansbewegingen van de zgn. demonen ligt wel degelijk een vast patroon; de bewegingen van voeten en handen, het schudden van de hoofden, de eigenaardigheden van de maskers zijn wel degelijk vastgesteld. Wanneer men die wereld heeft geschapen, dan brengt men daarbinnen de goede goden, maar nu vergezeld van één of meer priesters.
De hemelwereld is de macht waaruit de priester a.h.w. plukt wat hij nodig heeft. En met die, hellewereld begint hij een strijd, eveneens in dans uitgebeeld, welke eindigt in het overwinnen van die hellewereld. Degenen die tot die hellewereld behoren, zijn dus werkelijk aanwezig volgens het geloof; ook de hemelkrachten zijn werkelijk aanwezig, want zij zijn volledig uitgebeeld.
Nu zal men in vele gevallen de demonen laten vluchten naar een bepaalde galerij of door een bepaalde poort. Die poorten of galerijen zijn dan over het algemeen wat men noemt een geestenval, vaak een kistje, in andere gevallen een paar matten of muren. De demon kan daar niet voorbijgaan. Hij wordt dus ingesloten door de goede krachten. Deze brengen hem vervolgens in een gevangenis (meestal iets wat op een reliekschrijn lijkt), hij wordt daarin opgesloten en in een eenzaam vertrek neergezet. Hij is zijn macht kwijt. En omdat zijn overwinnaar de priester is of het klooster kan het klooster de macht van de demon uitoefenen. U zult zich afvragen, wat al deze oude gebruiken te maken kunnen hebben met de machten, die op het ogenblik in deze wereld zijn losgebroken?
De demonen, die in deze wereld losbreken, breken los omdat de mensen hun handelingen naar die demonen richten. Er is geen demon die onaangetast rond deze wereld kan zweven. Maar als de mens hem realiteit, substantie geeft, kan hij binnen die mens op aarde bestaan en wandelen. En van uit dat centrum dat hij zo op de aarde heeft, is zijn invloed groot.
Nu kunnen wij over de demonen spreken als gedachtebeelden, vaak geassocieerd met bepaalde geesten uit het duister, soms enigszins een verpersoonlijking daarvan. We kunnen ze ook zonder meer persoonlijkheden noemen, maar zeker is dat hun invloed bestaat.
Wanneer wij nu de machten van Tibet zien, de oude krachten die men daar ontwikkelde, dan wordt ons duidelijk dat je de demon nooit kunt vangen door hem te ontkennen. Je kunt hem ook nooit verslaan door hem onmiddellijk zijn macht te ontnemen. Eerst wanneer hij tot werkelijke activiteit komt, kan hij worden verslagen en dan verslaat men hem niet door een feitelijke strijd, maar a.h.w. door een bewegingspatroon dat tegengesteld is aan het zijne; een gedachtepatroon dat zijn gedachtepatroon opheft.
Wij zouden daaruit iets kunnen leren, want de oude macht van Tibet, van die wereld van goden die op de bergen leven, die in de wouden verscholen zijn, goden die jagen met de wind of leven in het hart der aarde, deze wereld van demonen en krachten bestaat overal in de wereld. Wanneer wij die krachten ontkennen, maken wij ze sterk. Om die krachten onmiddellijk te bestrijden daarvoor zullen wij te zwak zijn. Wij zullen dus een beroep moeten doen op iets anders en dat is datgene wat in de Tibetaanse folklore althans de “Heer der Wereld” heet.
Het is de kern van het leven. En de kern van het leven zelf is voor de mens zijn geloof. Het zijn de verborgen krachten die in hem schuilen. Het is zijn vermogen om zichzelf door oefening te maken tot iemand die meer kan en meer ervaart dan voor een mens normaal is. Hij kan leren zijn geest uit te zenden, het werkelijke geheim van de zgn. zwevende monniken. Hij kan leren om zichzelf zozeer te beheersen dat het lichaam automatisch reageert op de bevelen van de geest en aan het bewustzijn geen verdere prikkels kan toevoegen als bv. de techniek van de lung‑gom‑pa. Hij kan zichzelf gebruiken als een bron van denken alleen, zoals de monniken mediterende in duisternis, die niets zijn of willen zijn dan één gedachte; maar die soms met, die gedachte dan ook een heel werelddeel kunnen omvatten. Deze krachten heeft Tibet gebruikt.
De mens van heden kan ze ook gebruiken, want in al deze gevallen is de kern: verbondenheid met een waarheid, die boven de waan staat. Er kan geen demon bestaan die niet waan is. Zijn verschrikkelijkheid moge echt lijken voor hem die vreest. Wie niet vreest, zal zien dat een muis meer schade kan doen dan een demon in waarheid. Hij ziet alleen de werkelijkheid en niet de schijn.
Zo zullen wij golven van kracht over deze wereld zien gaan, die allerhande zonderlinge en vaak demonische aspecten met zich brengen. Wij zullen ons afvragen, waarom deze krachten werden ontketend en soms zullen wij ze vrezen.
Onthoud dat wie een demon vreest, zijn slaaf is. Sommigen zullen zich onmiddellijk tegen de demon verzetten, maar zij verzetten zich uit eigen kracht en worden verpletterd. De eigen kracht van de mens is niets zonder zijn verbondenheid met het hogere. Degenen echter die de geheimen kennen (de werkelijke strijders), beginnen a.h.w. gescheiden van de demon een wereld op te bouwen, die daaraan, tegengesteld is. Zij bouwen een beeld op, waarin die demon machteloos zou zijn. Let wel “zou zijn”. Door hun beleving van die wereld krijgen zij kracht. Zij zullen de demon dan niet uit dit beeld kunnen verdrijven, zodanig dat hij verdwijnt, maar men kan een demon ketenen.
De techniek die in de komende tijd in de wereld zal worden gebruikt, is wel om iets, wat op zichzelf slecht en verkeerd is tot macht te doen komen, deze macht vervolgens steeds meer te beperken en dan de kracht of het vermogen dat het demonische in zich draagt, aanwenden voor een ander en goed doel. Dus overdracht van krachten. Omdat dit in de komende tijd zo belangrijk is, meende ik dat deze kleine zijsprong naar uw eigen wereld voor u interessant zou zijn.
Toch hebben wij nog iets te zoeken in dat vreemde land. Toen de troepen van Rood-China, Tibet binnentrokken en de kloosters in het zuiden nog niet volledig waren ontruimd, gingen enkele priesters naar de toppen der bergen. Daar spraken zij hun woorden en maakten zij hun gebaren. Er kwam regen, de rivieren waren gezwollen en zij, die moesten vluchten, konden vluchten in vrede. Schatten die nog moesten worden weggedragen, werden weggedragen. Maar daarna overwonnen degenen, die met wapens vochten in plaats van met geestelijke werkingen. Ook dit is begrijpelijk. Wanneer men zich had willen verdedigen, dan had men het alleen kunnen doen door zich te associëren met deze vijand; en deze vijand mocht de middelen (de kennis, de wetenschap, de personen) niet in handen krijgen. Daarom heeft men deze weg gekozen.
Indien het nodig is, kan een enkele mens storm over een land afroepen, of hij kan hem verdrijven. Hij moet begrijpen dat hij daarmee de wereld niet kan tegenhouden, zoals ook de lama’s dat hebben begrepen. Maar hij weet wel degelijk dat hij zich daardoor de tijd kan verschaffen die er nodig is om een eindoverwinning voor te bereiden. En dit is het wonderlijke van de gehele Tibetaanse magie. Zij is niet alleen maar het tot stand brengen van iets langs bovennatuurlijke weg. Zij is in heel veel gevallen het scheppen van de mogelijkheid, van de ruimte om van uit jezelf iets te bereiken. Nu zijn de goden (de vereerde krachten en Meesters, want daarvan zijn er meer in Tibet dan goden) ook voorbeelden die steeds op die eigen activiteit a.h.w. aandringen. Een god die neerdaalt, zal de mens belonen, schijnbaar overweldigend, maar hij zal het nooit doen, zonder dat de mens het begin daarvoor heeft gemaakt. Voor u is het misschien eenvoudiger om terug te denken aan de Indische legende van de god, die neerdaalt en tot de vrouw, die hem gastvrij ontvangen heeft, zegt: “Het eerste dat je doet zal doorgaan tot de avond.” Zij begint te weven, zoals zij gewend is te doen en heeft een schat aan geweven goederen
Daarin ligt de wijsheid die we ook in Tibet vinden. De god geeft ons wel, maar hij geeft ons dat, wat wij reeds zijn, alleen in buitengewoon grote mate.
De meesters ‑ en daaronder zijn zowel de grote wijzen als de vele malen geïncarneerde, zeer oude zielen, als ook magiërs zonder gelijke – leren ons steeds weer hetzelfde. De gedachtegang in Tibet is zo:
Een taak zal moeten worden beëindigd, indien men haar vrijelijk aanvaard heeft. Men kan zich daaraan niet onttrekken. U zou zeggen: Wie A heeft gezegd, moet niet alleen B zeggen, maar hij zal of hij wil of niet ‑ nadat hij A heeft gezegd, moeten verdergaan tot en met X, Y, Z. Wanneer hij dus begint, moet hij goed overwegen wat hij begint. Daaraan is hij gebonden; en is een leven niet voldoende, zo zullen er 100 levens zijn. Hij zal steeds terugkeren, totdat zijn taak voleind is.
Er zijn legenden over leraren die een lering in een klooster uitspraken, door ouderdom of andere redenen weggingen of stierven en die daarna 4, 5, 6 maal worden herboren. En gebruikmakend van de kentekenen van de eerste vorm, waarin de lering begon, deze hebben voortgezet totdat zij was afgerond, was voleind. Een schijnbaar bovennatuurlijke kracht, maar een kracht die is gebaseerd op de wetten, op de godenwereld, op het leven van Tibet. Een taak kan nooit onvolbracht terzijde worden gelegd. Dat, wat ik ben, krijgt antwoord van buitenaf. Hoe ik ook werk, met goden of demonen, zij versterken wat ik ben.
Wanneer ik een mens op afstand wil doden, dan kan ik dat o.m. doen door via een magische procedure een pijl af te schieten. Maar zolang ik niet een stoffelijke pijl heb geschoten, zal de geestelijke schicht geen doel kunnen treffen. Ik kan met een woord misschien de wolken oproepen. Maar zolang ik het woord niet spreek en het gebaar erbij maak dat de wolk uitbeeldt, zullen de wolken mij niet gehoorzamen. Ik ben voor een ogenblik wolk en Heer der wolken. En eerst wanneer ik zelf het gebaar heb gemaakt, de eerste klank heb geuit, zullen zij antwoorden,
De resultaten die op deze manier worden verkregen, zijn helaas aanleiding geworden tot legenden en overdragingen. Het Westen, dat weet u zelf wel, heeft van Tibet, het land der mysteriën gemaakt. Dat is het zeker niet. Het is een land geweest waarin oude wijsheid bewaard bleef en waarin de bevolking ten onder ging in bijgeloof. Het is een volk dat grote rijkdommen kende, van zeer grote oudheid soms, maar waarbij het grootste deel van het volk leefde in armoede. Het is een land waarin God regeerde via Zijn twee vertegenwoordigers op aarde: de Lama die het geestelijke en de Lama die het stoffelijke regeerde. Maar het was een regering als elke andere, compleet met tribuut heffingen, soldaten en politiemacht. Er was een godsdienst, zoals die overal is. Je kon zelfs per telefoon biechten bij de hoge lama’s van de Potala. Zo ver was men gevorderd. De uiterlijke wereld van Tibet met de beelden van zijn goden ‑ soms monstrueus, soms als glimlachende wijzen en Boeddha’s gezeten in lange rijen in een galerij – is uiterlijk de kracht en de macht van Tibet. De werkelijke goden en krachten van Tibet, zij liggen in het innerlijk van de mens, die het beleeft.
En mij staat u mij hopelijk toe om nog weer even naar uw tijd terug te gaan. Het is niet de vorm van de goden of de beelden die wij vereren. Want wanneer je de vele wijzen ziet samengebracht in een galerij en ook de demonische wezens ziet verzameld in sommige tempels, die voor de westerling sinister en angstwekkend zijn, zo zijn die beelden alleen fantasie. Er is geen portret van een werkelijke Boeddha of een werkelijke Meester. Er is slechts de uitdrukking van het idee wat zijn wezen voor anderen betekent. Het idee, waarbij men de naam (bv. de naam van een dorpje) rustig kan vervangen door die van een heilige uit een katholieke kerk of van een held uit de vaderlandse geschiedenis. Het gaat er voor ons om, het contact te krijgen met de Heer der Wereld. De Heer der Wereld is de kracht die de wereld regeert. Zij is een goddelijke kracht, een facet van het totaal Goddelijke. Wanneer wij deze kracht in onszelf beseffen en wij bouwen ons een beeld van het mogelijke, dan wordt daardoor aan ons de kracht gegeven om te verwerkelijken.
Maar er staat altijd nog geschreven; “Gij kunt u verplaatsen over eindeloze ruimten, indien de kracht in u is en gij de eerste schrede zet.” En dat blijft waar.
Voor deze tijd is de mogelijkheid geschapen om met zeer grote krachten te werken. Krachten, die precies gelijk zijn aan die welke in Tibet bestonden. Krachten die worden ontleend aan dezelfde machten die men in de godengalerijen, of in de galerijen van demonen en schrikbeelden vindt en die men ook vindt in de verheerlijking van Meesters. Gij noemt ze alleen maar anders.
De kracht van Tibet is er één die de wereld gaat regeren. De goden van Tibet is folklore, vergaan geloof, tot magie verworden oude wijsheid, waarin het leven van Atlantis en de vroege beschaving van de latere Gobi een rol hebben gespeeld. Maar de wezenlijke feiten, mijne vrienden, bestaan nog. En daarom wil ik deze inleiding besluiten met een aantal spreuken, die reeds bekend waren in de tijd van grote heersers als Kublai Khan en andere Khan’s.
“Zo gij in uzelf macht begeert, erken de macht die in u leeft.” ” Zo gij in u de macht erkent die in u leeft, geef haar gestalte in uw gedachten. En zo je haar vorm hebt gegeven, maak haar sterk en zend haar uit op haar taak, niet verslaan de vijanden, maar verkennende de mogelijkheden om zelf de vijand te overwinnen.” ” En zo ge de kennis bezit, handel snel en beslist, vertrouwend op de kracht die ge hebt aangeroepen, vertrouwend op het magisch schild dat u omgeeft. Want ziet, gij zijt onkwetsbaar. Gij beheerst continenten en de wijzen worden nederig op uw woord.”
Dit is een mogelijkheid die er voor u bestaat, evenals voor allen. Het is een wijsheid die kentekenend zal zijn ook voor al wat er in deze dagen bij u gaat gebeuren.
Vragen.
Zou u nog eens willen vertellen, hoe wij deze nieuwe krachten moeten leren gebruiken? Ik heb eruit begrepen dat we met groot zelfvertrouwen onze eigen innerlijke kracht moeten leren gebruiken om in contact te komen met de nieuwe krachten, maar hoe?
Ik zal trachten u dit duidelijk te maken.
Ik heb dus gesproken uitgaande van de Tibetaanse krachten en de Tibetaanse gebruiken. Ik heb deze parallel getrokken: Wanneer wij innerlijk bewust zijn van hogere kracht, dan kunnen wij deze kracht in ons overbrengen. Wij hebben dus de zelfverzekerdheid dat wij werken van uit het licht. Wij gaan niet eerst kijken waar het licht is, maar wij erkennen dit in onszelf en bouwen desnoods daarvan een beeld in onszelf op. Dan gaan we trachten ons met dit licht, datgene voor te stellen, wat we willen bereiken. Aan die voorstelling geven wij een zekere uitbeelding. Wanneer wij het begin van die uitbeelding volbrengen, wordt daardoor de kracht in ons actief. Dat geldt voor onze gedachtekracht en voor elke andere kracht. Het is dus niet een kwestie van: Hoe kom ik in contact met de nieuwe tijd of de nieuwe krachten? Het is eenvoudig de vraag: Hoe stel ik mij de nieuwe krachten voor? Uit dit voorstellingsvermogen krijg ik een begrip van mijn eigen verbondenheid met iets. Deze verbondenheid realiseer ik mij en ik stel mij krachtens die verbondenheid een ontwikkeling voor. Wanneer ik mij die ontwikkeling voorstel, dan kan ik deze dus ten dele verwerkelijken. Ik zal altijd het begin van de actie zelf moeten volbrengen. Het verdere wordt dan a.h.w. aangevuld door die hogere kracht. Dit is hetgeen ik heb betoogd en ik geloof dat ik daarmee ook de vraag heb beantwoord.
U zegt dat de oude kloosters verlaten zijn door de lama’s. Het gevolg is dat de opleiding, die zij daar in Tibet gaven, beëindigd is. Wordt die elders voortgezet, of had deze opleiding haar waarde reeds overleefd? De indruk die men verkrijgt, is dat in Tibet waardevolle arbeid wordt verricht, die door militair geweld opeens verloren is gegaan.
De vraag is dus, of de Bönns en lama’s niet in staat waren hun zo sterke geestelijke krachten te gebruiken tot behoud van wat er was, of dat zij dat verweer niet het juiste middel vonden. Dit verweer hoeft uiteraard niet geweld in te houden. Beïnvloeding van geest en verstand van de bezetters zou ook verweer zijn geweest. Een beïnvloeding van geest en verstand van de bezetters kan alleen zijn gebaseerd op eigen waarden. In de Bönn‑magie heeft men dit ongetwijfeld geprobeerd, maar in de ingewijde kringen van de lama’s heeft men beseft dat dit op dit ogenblik niet opportuun was. U moogt daarbij niet vergeten dat geestelijke krachten alleen dan tot verweer kunnen worden gebruikt, indien er een zekere harmonie is. Men zou zich dus eerst één moeten gevoelen met de wijze van optreden van de Chinese troepen en dat was zeker geen wijze van optreden, waarmee iemand van hoger geestelijk gehalte zich één kon gevoelen, voordat men verder zou kunnen gaan. Men heeft dus wat dit betreft veel werkingen overgelaten aan hen, die deel uitmaakten van het Chinese volk.
Dan wil ik erop wijzen dat de uittocht uit Tibet eigenlijk reeds begonnen is in het jaar 1890, eigenlijk reeds kort voordien. Dat wil dus zeggen dat de grote waarden voor het merendeel reeds waren onttrokken aan Tibet zelf. Dit staat dus niet alleen in verband met het Tibetaanse volk en de Tibetaanse leer, maar met de verhoudingen in uw eigen wereld. Uw wereld kent bepaalde centra, waarin geestelijke invloeden gemakkelijk kunnen worden uitgeoefend, waar contacten mogelijk zijn met de mensheid (met de ingewijden) zowel als met de natuurkrachten en geestelijke krachten. Maar die punten verplaatsen zich. Zoals uw magnetische pool schommelt en zich kan verplaatsen. Zo zou u kunnen spreken van een geestelijke pool die zich echter veel langzamer verplaatst, maar dan ook over veel grotere afstand. U kunt zich niet voorstellen, dat noord‑ en zuidpool op aarde met elkaar van plaats kunnen verwisselen. Geestelijk kan dit wel geschieden. Het resultaat is dus geweest dat men voor de werkelijke arbeid en ook voor het werkelijk belangrijke onderricht grotendeels reeds elders mogelijkheden en middelen had geschapen wat betreft de typische magie van de lama’s.
Zo wil ik erbij opmerken dat een deel van deze magie ‑ althans van uit het standpunt van de Witte Broederschap ‑ niet aanvaardbaar is. Ik heb u reeds genoemd: necromantie; d.i. dus dodenopwekking en dodenbezwering. Dat zijn dingen die in de Witte Broederschap niet worden aanvaard. Alleen de vrije contacten. Verder is er de kwestie van het medium dat a.h.w. voor de demon wordt gebruikt, eveneens een lamaïstisch gebruik dat door de Witte Broederschap niet wordt goedgekeurd. U moogt dus nimmer aannemen dat de gebruiken, zoals die in Tibet algemeen bestonden, helemaal aanvaardbaar waren en dat de lamaïstische waarheid eigenlijk aldoor van groot belang is geweest voor de gehele wereld. Dat is eigenlijk al in 1734 opgehouden. Toen was de belangrijkheid eigenlijk voorbij. Maar de scholing kon daar verder doorgaan. Men heeft daar inderdaad bepaalde scholen een lange tijd gehandhaafd, omdat men nu eenmaal personen kon aantrekken. Maar de poorten zijn dus reeds gesloten ongeveer in de jaren 1890 ‑ 1900. Daarna heeft men geen leerlingen meer aangenomen voor bv. volle inwijding. Degenen die dit wel ontvangen, hebben dit elders verkregen, in een heel ander deel van de wereld De wetenschap die teloorgaat, is maar een betrekkelijk klein gedeelte. Het is grotendeels theologische wetenschap, als we het werkelijk willen ontleden. Want de kernwetenschappen, zoals die hebben bestaan, beheersing, van natuurkrachten bv. worden op het ogenblik nog bestudeerd en ten dele gebruikt in Rood‑China, nu zonder de godsdienstige achtergrond. De wetenschap echter blijft bestaan. Zoals ook de hemel‑magie (niet het geheel, maar een deel ervan), die eveneens door de bezetter wordt bestudeerd en zelfs onder leiding van Tibetanen op het ogenblik ook wordt gedoceerd in Kwang Si. Dus het gaat niet werkelijk teloor, maar de verhoudingen hebben zich gewijzigd. Die wijziging is een langdurig proces geweest. Alles tezamen heeft het ruim 50 jaren gevergd. Ruim 50 jaar is men dus bezig geweest om die zaak langzaam maar zeker over te brengen en de overbrenging voor te bereiden. Verder mogen wij niet vergeten dat de behoefte op het ogenblik een enigszins andere is dan bv. 100 jaar terug. Misschien kan ik het het best zo uitdrukken: Er is een tijd dat je behoefte hebt aan administrateurs. Er is een tijd dat je meer behoefte hebt aan mensen met ideeën. Maar er kan ook een tijd komen dat je alleen behoefte hebt aan handwerkslieden. Op een soortgelijke wijze zou de scholing dus moeten worden veranderd en men zal de nadruk leggen op datgene wat men nu nodig heeft. Ook dit doet de Broederschap.
Wij mogen echter niet vergeten dat de kloosters die leeg staan weliswaar Tibetaanse kloosters waren, (boeddhistische kloosters) dat zij kloosterscholen bevatten en dat zij in sommige gevallen zelfs krijgsmonniken leverden, maar dat de kern van het klooster a.h.w. een geheim binnen een geheim was. Er waren kloosters, die misschien 1200 monniken telden en daarvan waren er maar 10 die belangrijk waren. Al de anderen dat was de verpakking, dat was de buitenkant. En als u zo denkt, dan zult u ook inzien dat het eigenlijk niet van zo groot belang is.
Tibet ‑ ik zei het al in het begin van mijn inleiding ‑ is een wonderlijk land. Een land dat de verbeelding prikkelt en dat door zijn specifieke eigenschappen de mens al dichter bij de geestenwereld plaatst. Maar het land zelf kan alleen maar dienen om een ontwikkeling mogelijk te maken; en als die ontwikkeling ter plaatse niet meer mogelijk is, zijn de eigenschappen van het land waardeloos.
Zo’n kernpunt, is dat dan helemaal uitgewerkt of blijft er nog steeds een kracht van uitgaan, zoals bv. ook van de piramiden?
Ik zou dit graag als volgt willen omschrijven. In een verlaten huis kan de sfeer van de vroegere bewoners nog zeer lang blijven hangen en de gevoelige zal daar fragmenten van het verleden kunnen herbeleven. Zo is het ook met plaatsen, waar een grote macht aanwezig is geweest. Zij blijven een zekere sfeer behouden en die sfeer kan dus wel worden gebruikt en degenen die daarvoor gevoelig zijn, tot een harmonie te brengen met een op deze wereld bestaand geestelijk geheel dat niet eens belangrijk is
Zoals in de piramiden onder omstandigheden een geestelijke inwijding nog steeds mogelijk is, zo blijft dit ook in bepaalde kloosters en plaatsen in Tibet mogelijk. Maar het materiaal voor die inwijding dat men daar vroeger wel kon verkrijgen, is er nu niet meer. Zoals op het ogenblik de geheimen van de kleine tempels van Egypte totaal teloor zijn gegaan en men niets meer weet van de mysteriën, die verbonden waren aan bepaalde graven, zelfs in de Vallei der Koningen, zo zijn ook in Tibet de oude geheimen eigenlijk verdwenen. Degene die ter plaatse geestelijk contact krijgt, ontvangt een voldoende impuls om elders zijn beleving te halen. Het is bv. typisch dat van degenen die in de laatste 150 jaar de piramide‑inwijding hebben doorgemaakt, het merendeel hun verdere inwijding of beleving heeft gekregen deels in het noorden van India, deels in Zuid‑Afrika. En dat eerst daarna sommigen, maar dat zijn er niet velen, in de buurt van het Titicacameer, een tijd zijn verdwenen en daar misschien hun laatste proeven hebben afgelegd in een van de tempels.
U ziet dus, het proces blijft bestaan. De plaats is daarom niet belangrijk. Want wie de geestelijke inwijding heeft ontvangen, krijgt de mogelijkheden en de middelen om verder te gaan, indien hij wil. Misschien mag ik het zo uitdrukken: Wanneer u in Egypte een inwijding, ontvangt en u moet ‑ zoals op het ogenblik mogelijk zou zijn – naar Zuid-Amerika, dan kost de reis erheen dat wat u hebt. Hebt u een miljoen, dan kost ze u een miljoen. Hebt u 3 dubbeltjes, dan kost ze u 3 dubbeltjes.
Maar die groepen op zichzelf, zoals de Bönns of de lama’s, voor hen was de belijdenis van hun leer eigenlijk enorm conservatief, zoals bv. hun gehechtheid aan het idee van de Heer der Wereld. Dat komt nog helemaal uit Atlantis.
Het is een verkeerde interpretatie van een overlevering uit Atlantis. Maar de overlevering zelf, zoals ik getracht heb duidelijk te maken, slaat dus niet op het onderaardse rijk dat men daarvan in de folklore heeft gemaakt. Men wist echter in bepaalde kringen wel degelijk wat er achter stak. Maar elke godsdienst ‑ onverschillig waar of hoe ‑ is wat men noemt conservatief, omdat zij gebruik maakt van vaste stellingen en zelfs bijgelovigheden om een milieu te scheppen, waarin dat geloof aanvaardbaar blijft. Een geloof dat progressief is, is niet aanvaardbaar voor de wereld en de massa. Daarbij komt dat de Bönns eigenlijk geen werkelijk geloof, geen godsdienst, hadden, tenminste niet in de vorm waarin wij dit op het ogenblik zien.
Zij waren eerder het restant van een sjamanisme, waarbij hun wijsheid dus wel uit vele andere bronnen was gekomen, maar in feite de Bönn‑magiër toch iets anders was dan een meer ontwikkelde en wijzere sjamaan. En de sjamanen zijn bijna zo oud als de wereld.
En het is uit deze groepen, dat ‑ zal ik maar zeggen ‑ het binnenste team de enige werkelijke ingewijden zouden zijn?
Waarbinnen dus ingewijden aanwezig waren. Maar die zijn overal aanwezig. Wanneer u door de straten van uw stad gaat, dan kan het zijn dat u een ingewijde passeert, maar u weet het niet. Het kan zijn dat hij in een groot kantoor zit en dat hij u zijn bevelen geeft, of dat hij misschien uw bevelen komt vragen. U weet niet dat hij een ingewijde is. Ingewijden zijn juist degenen die zich verbergen tot zij een taak krijgen, waardoor zij moeten optreden; en dan doen zij dit zelden of nooit als ingewijde. Die term gebruiken zij niet. Zij komen dan naar voren als docenten, als wonderdoeners, soms zelfs eenvoudig als mensen die een revolutionair systeem, op een of ander terrein tracht te introduceren. De ingewijde werkt dus, maar zijn inwijding impliceert de erkenning van een wereld die voor de doorsneemens niet aanvaardbaar of begrijpelijk is.
Maar onderscheidt men een ingewijde niet door zijn bijzondere eigenschappen, zonder dat hij iets hoeft te zeggen?
Een ingewijde beschikt over het algemeen wel over bijzondere eigenschappen. Maar juist omdat hij ingewijde is, vermijdt hij ze zo te gebruiken dat een ander weet wat hij doet.
Mag ik u een voorbeeld geven? Een dwaas reist langs een weg, waar mogelijk rovers zijn. Hij laat zijn geldgordel zien en besteedt veel geld. Zijn gewaden zijn schoon en hij reist met een groot gezelschap. De wijze gaat alleen als bedelaar. En al draagt hij een kapitaal bij zich, hij vraagt om een beetje brood, een enkele dronk; want zo zal niemand vermoeden dat hij rijk is. En zo zal hij met zijn rijkdom kunnen werken, zonder dat men tracht hem die te ontstelen. Ik geloof dat dit beeld voldoende duidelijk is.
Herkent alleen de ingewijde een andere ingewijde?
Ongetwijfeld, broeders uit een gezin kennen elkander. En zoals de mens spreekt van de banden des bloeds, zo zijn de banden van een geestelijke harmonie nog groter en intenser. Zo herkent men elkaar als ingewijde, misschien. Want de ingewijde, die een taak heeft, kan zich zodanig afschermen, dat geen oningewijde hem herkent.
Wanneer we geregeld de gedachte van harmonie met al het geschapene uitsturen middels eigen harmonie, zonder krachten op te roepen van demonen of andere geesten, werkt dat dan iets uit?
Wanneer uw eigen harmonie groot genoeg is, zal de harmonie die ge uitzendt eveneens groot zijn. Maar vergeet daarbij niet dat de stelregel die ik u het laatst noemde ook hier van kracht is. Ook hier geldt dus dat ge uw harmonie niet alleen maar als een idee kunt uitzenden, dat ge haar niet alleen als een schat in uzelf kunt behoeden, maar dat ge uw geven van harmonie aan de wereld zult moeten uitdrukken. Alleen dan is de kracht groter dan uw eigene. De mens die met eigen kracht een wereld wil verplaatsen is een dwaas; maar hij, die de krachten der sterren weet te ketenen, kan duizend werelden als ballen door de ruimte doen vliegen.
Is dit de eerste stap?
De eerste stap zet je altijd zelf, omdat de mens in de magie, maar ook in het gewone leven alleen dan iets beïnvloedt, iets werkelijk maakt, indien hij een initiatief neemt en begint daaraan uitvoering te geven, dus het werk begint. Want zelden zal de mens zijn initiatieven kunnen uitvoeren, zoals ze in hem bestaan. Maar door een begin te maken activeert hij iets, wat binnen de bestaande wetten en de heersende krachten zijn idee verwerkelijkt, ook al zal hij het later misschien zelf niet herkennen.
Om je tegen demonen af te schermen is het dan niet goed of afdoende je te beroepen op God?
Wie zich wil beschermen tegen demonen, moet niet vrezen. Wie geen vrees kent, is afgeschermd en beveiligd. Wie zich beroept op God uit angst voor een demon, is reeds ten dele in diens macht en slechts indien zijn Godsbegrip in hem zo sterk is, dat hij daarin kracht en zekerheid vindt, is het aanroepen van die naam een afscherming. Wie de leer van trillingen en harmonieën kent, kan een trilling doen ontstaan die voor een demon moeilijk te verdragen is. Een magische afscherming is ‑ vergeef mij de vergelijking, maar ik meen dat het voor uw land het meest begrijpelijk is ‑ zoiets als schrikdraad voor een koe. Zij zou de draad gemakkelijk kunnen doorbreken, indien zij niet zou schrikken van iets, wat haar aard vreemd is. En zo is het met de afscherming tegen een demon.
Wie echter zonder angst is, zal heel vaak een afscherming scheppen eenvoudig door zijn wil tot uitdrukking te brengen. En men brengt die dan soms naar voren als een woord; en dat kan dus een gebed zijn. In vele gevallen als een symbool of teken. In een enkel geval het activeren van in het ” ik” liggende krachten of chakra’s. In alle gevallen is dan de afscherming volledig en kan ze zelfs een wapen zijn, waarmee disharmonische krachten en persoonlijkheden verdreven kunnen worden. Naarmate men zich meer verlaat op symbolen buiten het “ik”, zal het gevaar groter zijn dat zij kunnen worden doorbroken, want hun kracht ontlenen zij aan degene, die ze stelt.
Indien u geen verdere vragen meer hebt te stellen, verzoek ik u mij nog een ogenblik toe te staan om een einde te maken aan deze bijeenkomst. Ik heb getracht u te spreken niet alleen over het wezen van de krachten in Tibet, maar ook over de sfeer ervan. De sfeer van Tibet, maar ook de sfeer van de vele krachten die er zijn. Het is niet zakelijk. God is geen nuchter zakenman. Het is een romanticus, daarom heeft Hij de wereld zo geschapen als zij is. En ook wij moeten begrijpen dat er een zeker avontuur ligt van vreemde romantiek, soms dramatiek, in de krachten die zich rond ons bewegen.
Het land met zijn verlaten vlakten, met zijn onverwachte sneeuwbuien, met zijn ijzige winden, is verlatenheid en geborgenheid tegelijk. Wie van de hoogvlakten terugkeert tot het dal mag binnentreden tussen de beschuttende muren van een klooster, voelt zich veilig en geborgen. Hij keert terug in zichzelf en in zijn zekerheid. Zoals de geest die terugkeert in de kern van het wezen, de kern van het Al‑zijnde, de zekerheid vindt, de bescherming tegen alle stormen van leven, van lot, van beweging. Zo is voor mij de sfeer één van de meest bepalende dingen.
De kracht van Tibet is geen andere kracht dan de uwe, maar zij vond een milieu, een omgeving, een wonderlijk geheel, waarbinnen zij gemakkelijker tot uiting kwam.
Wie denkt in de nuchtere termen van een westerse wereld, zal zelfs de afscherming tegen de demon niet kunnen handhaven. Wie slechts redeneert met de zakelijke overwegingen van iemand die het lot van de wereld wil registreren, zal niets bereiken. Het is een kleurrijke optocht, waarin we monniken zien gaan naast kruisridders, waar de Tibetanen samengaan met tovenaars uit een ver verleden, de alchemisten uit de middeleeuwen en misschien priesters uit deze dagen. Het is een vreemde allegorie soms, waarin die kracht wordt voortgebracht en bewaard.
Wij kunnen in onszelf die kracht alleen ontdekken, bewaren en voortbrengen, wanneer wij terugkeren tot de kern van al het leven dat een avontuur is, het “ik” dat onbelangrijk is op zichzelf en alleen door beleving waarde krijgt. Het is de sfeer, waarin de oude wonderwoorden misschien hun kracht schenen te verliezen en toch de herhaalde spreuk van “het kleinood in de lotusbloem” heeft meer wonderen tot stand gebracht dan menige wetenschap.
De vreemde zwaai van de gebedsmolens, zinloos als ze schijnt te zijn, wekt soms meer krachten op dan de overlegde concentratie van velen, want het is niet alleen maar de actie, maar ook de wil. Er is de stemming, de sfeer die belangrijk is. Wie die sfeer voor zich weet te wekken, wie uit de harde, zakelijke nuchterheid in een dagelijks bestaan kan terugkeren naar een haast onwezenlijke wereld vol avonturen, vindt eerder de banden die noodzakelijk zijn om ware magie te brengen.
Een woord kan veel kracht, hebben. Maar de kracht wordt ontleend aan de idee en de idee kan nimmer zakelijk zijn. Het systeem is de tuin die men aanlegt rond de slotmuur van het kasteel der kracht. De brug die men slaat over de slotgracht kan 40, 50 keer geslagen worden, zonder dat ze u voert tot het binnenhof, tot de kern van de vesting. Romantisch, nietwaar, en dwaas. Uw tijd wil een bulldozer nemen, de gracht vullen en doordringen in het kasteel en vermorzelt het geheim ervan.
De wijsheid, de kracht, het geloof van Tibet waren misschien kinderlijk, zo kinderlijk dat ze soms doen denken aan het pannenkoekenhuisje uit uw sprookje Hans en Grietje. Maar in al die kinderlijkheid bevatte dit land en dit geloof één ding dat zonder gelijke was: een sfeer; een waarde, die niet elders gevonden kon worden.
Daar, waar het centrum van kracht ligt, is ook een dramatiek, een sfeer die men moeizaam ergens anders zal vinden. Hoge bergen en dreigende steenlawines, arenden die door de luchten zeilen op zoek naar een prooi, wolken die als watten in de dalen binnendrijven en er alles verbergen, een jungle met geheimzinnige geluiden, bloemen, dieren die fluitend wegvluchten, dat is het milieu van een nieuwe school in deze tijd.
Onmogelijk romantisch. Zelfs de vertrekken, waarin men samenkomt, zij hebben niets van zakelijkheid. Hun lijnen zijn vol van symboliek en buiging. De vloeren zijn geblokt in zwart en wit. De beelden, die er staan, lijken een herinnering aan een lang vergeten heidendom. Toch zetelt daarin de kracht der wereld. Toch ligt daar de scholing tot licht. Want de krachten van Tibet, mijne vrienden, ontstaan uit een harmonie die niet meer menselijk is. Een harmonie die de krachten der natuur doet één worden met het eigen “ik” tot de ziel vliegt met de adelaar en uitziet op ongeziene verten. Zo, in deze vreemde sfeer ontwaakt de werkelijkheid.
Wanneer ge soms meent dat ge niet zakelijk genoeg zijt in uw benadering van krachten, wanneer ge meent dat ge in deze dagen toch vooral logisch moet zijn, dat ge uw in blokjes verdeelde idealen voortdurend moet opstapelen als een nieuw, zakelijk blokkenhuis in overeenstemming met een blauwdruk, denk dan niet dat ge kracht wint. Uw kracht kent geen orde. Zij kent de trilling, waardoor men één kan zijn met de krachten die er in de wereld bestaan en die de wereld regeren.
De Broederschap is niet slechts een geheim of een genootschap. Zij is uw Graal, Graaltocht en Graalridders, teruggebracht in andere termen met hetzelfde mystiek gebeuren. Het is uw zoeken naar de Steen der Wijzen en het levend goud, niet in de termen van de chemie, maar in de wonderlijke dooltochten door geestelijke eigenschappen en menselijke sferen. In deze onwerkelijke wereld, vanuit uw standpunt, ligt de grote mogelijkheid tot contact èn met het Eeuwige dat in u leeft èn met de machten die ge wilt uitzenden over de wereld.
Vergeef mij, als ik misschien uw westerse wereld schijn af te vallen. Haar waarde is in vele opzichten groot, maar de geest leeft niet in de strakke ordening der stof. Zij doolt in vrijheid in het onmetelijk avontuur der schepping. En alleen daar kan ze haar band vinden, daar kan ze haar kracht vinden en haar moed, die noodzakelijk zijn om de oude krachten te doen voortleven in deze tijd.