De geluksfactor in het menselijke leven

image_pdf

11 november 1960

Aan het begin van deze avond wijs ik u erop, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Op deze avond zou ik met u willen spreken over:  De geluksfactor in het menselijke leven.

Er bestaat een liedje, dat zegt, dat elk mens hunkert naar een brokje geluk. Dat liedje is bijna geheel waar. Bijna, want de mens hunkert niet alleen naar het geluk, maar daarnaast naar een innerlijke vrede. De factor, die het geluk in het menselijke leven bepaalt, is in de eerste plaats een innerlijke waarde, de mogelijkheid tot geluk is in de eerste plaats in de mens zelf gelegen. Hoe dit geluk nu te ontdekken, is de meeste mensen een raadsel. Wanneer wij alleen in het innerlijk naar het geluk blijven zoeken, komen wij namelijk tot een vervreemden van de wereld. Een mens die van de wereld vervreemdt, doet hiermede afstand van de ervaringen, die de wereld hem biedt. Hoe meer je eigen wereld je vreemd wordt – en dit geldt wel bijzonder sterk voor de wereld der mensen – hoe minder waarden je uit het leven zult kunnen puren. Om werkelijk geluk en werkelijke vrede te kunnen vinden, ben je voor een groot deel ook afhankelijk van de geest.

Op een gegeven ogenblik komt aan het leven in die wereld of sfeer een einde. De mens, die alleen in zich het geluk heeft gezocht en de wereld daarbij terzijde heeft gesteld, komt dan opeens in een wereld vol begoocheling te staan.

Wij spreken over de wereld aan de andere kant, onze wereld, vaak als een niet reële, een soort fantasiewereld. Dat is alleen beperkt waar. Er zijn inderdaad geesten, die alleen in waarheid leven. Zij hebben deel aan het Goddelijke leven, het Goddelijke Licht, aan de Goddelijke waarheid. In die waarheid en dit Licht zijn zij gebonden met stof en geest op elk vlak van bestaan. Voor hen is er geen sprake meer van een afzonderlijke, besloten wereld, maar alleen van een bepaald vlak van beleving. Wij zouden hiervoor op aarde waarschijnlijk het beste kunnen zeggen: de emotionaliteit en het begrip bepalen de belevingsmogelijkheden, die in het waarlijk bestaande geheel voor ons aanwezig zijn.

Degene, die in zich alleen geluk zoekt, schept zich een schijntoestand, waarvan hij ook na de overgang geen afstand zal willen doen. Hierdoor komt deze mens dan in een wereld, die onveranderlijk zijn eigen gedachten zal blijven weerkaatsen. In het begin is dit erg aangenaam, op den duur wordt dit spiegelbeeld van eigen wezen een bron van eindeloze verveling, terwijl het afstand doen hiervan betekent: alles, wat je meende verworven te hebben, terug zien gaan in de bodemloze put van waan, waaruit je eens de bouwstoffen voor je eigen wereld en persoonlijkheidsvoorstelling hebt genomen. Daarom kan de geluksfactor niet alleen door innerlijke waarden bepaald worden. Indien wij alleen aan de buitenkant van het leven naar geluk blijven zoeken, zal blijken, dat er een groot gebrek aan innerlijke harmonie ontstaat. Wij gaan dan onder in de roes van het schijngeluk en beleven misschien een kort ogenblik van intense bevrediging en vreugde, maar zullen daarna langere tijd door innerlijke strijdigheden gekweld worden. In dit geval wordt het geluk niet werkelijk en is er sprake van een kort ogenblik van zelfbedrog en begoocheling.

Nu hebben wij vastgesteld, dat noch alleen in de geest noch alleen in de stof de ware mogelijkheid tot geluk gevonden kan worden, maar alleen in beiden, kunnen wij ons de vraag stellen: op welke wijze vinden wij de geluksfactor, die het ons mogelijk maakt de gelukswaarde voor stof en geest te vinden. Wij kunnen dit in een formule uitdrukken, die een verdere uitleg noodzakelijk maakt. Hier is dan de formule: de geluksfactor in het menselijke leven is het resultaat van de deling: innerlijk verlangen door uiterlijke mogelijkheden. Hieruit volgt, dat het innerlijke verlangen altijd groter zal moeten blijven, dan de uiterlijke mogelijkheden, wil er van geluk sprake zijn. Alleen op deze wijze kan het streven in het leven blijven bestaan. Het geluk voor mens en geest – dit laatste tot het peil van het witte Licht toe – ligt in het streven, het bereiken en uit dit bereiken weer tot een nieuw streven komen.

Wanneer wij voor onszelf iets willen weten over ons streven, kunnen wij ons afvragen: wat is voor ons het geestelijke geluk, waar streven wij naar, wat is geestelijk gezien ons willen? De geest, die op aarde komt, zal dit doen om daar een bepaalde taak te vervullen. Deze taak is het aanvullen van tekorten in bewustzijn, het in zich opnemen van verschillende waarden uit de stof, die o.m. omvatten het lijden, de vreugde, de hartstochten, maar ook de machteloosheid. Al deze waarden hebben een eigen en blijvende betekenis voor het vormen van het werkelijke wezen. Zij bezitten een geheel eigen, in de stof niet altijd onmiddellijke kenbare zin. Een juist samenspel van deze gebeurtenissen in de stof – of in een lagere sfeer – zal de geest doen ontwaken tot begrip van andere en voor dan nog nieuwe mogelijkheden in het ik. Op deze wijze zal de geest zich dan ook beter en sneller bewust worden van haar eigen eenheid met het Goddelijke, terwijl zij meer zal begrijpen van alles, wat zich in haar bewustzijn afspeelt en aftekent. Daarvoor keert zij zich dus naar de stof. Het doel van de geest is voor de mens niet altijd in woorden en begrippen geheel weer te geven, maar kan altijd worden omgezet in een zeker aanvoelen. Dit aanvoelen openbaart zich op de meest zonderlinge wijzen.

Wij kennen bv. mensen, die leven, terwijl zij worden omringd  door visioenen en schimmen, door onverwachte gebeurtenissen en een voortdurend waas van geheimzinnigheid. In de ogen van hun medemensen zijn zij vaak dwazen, vooral wanneer zij het als schim of visioen aangevoelde omzetten in daden. Maar zij voldoen aan de behoefte tot ervaren, die – dank zij de geest – in hen leeft, de behoefte van de geest is het doordringen in het geheim. De stoffelijke mens antwoordt hierop vaak door voor zich het geheim te scheppen op een meer menselijke wijze. De geheimzinnigheden en visioenen, die de mens als de grondwaarde van eigen leven gaat beschouwen, verbergen dan ook de werkelijke behoefte van de geest in het stoffelijke leven, maar geven tevens een mogelijkheid tot verwerkelijking daarvan.

Bij het bezien van het stoffelijk deel van het wezen blijkt een geheel andere tendens voor te liggen: het doel van de materie is zichzelf in stand te houden met zo weinig mogelijk strijd, pijn of arbeid, terwijl tevens zoveel mogelijk wordt beantwoord aan alle lustgevoelens en mogelijkheden tot welbehagen, die in het stoffelijke deel van de mens bestaan. De menselijke geluksmogelijkheid wordt voor een groot deel bepaald door zijn begrip voor eigen mogelijkheden, de wijze, waarop hij t.o. de wereld staat, de verlangens, die hij in de wereld kent en de wijze, waarop voor hem een vervulling van deze verlangens voor hem te vinden is. Hoe groter de vervulling van het zuiver stoffelijk geluksverlangen wordt, hoe kleiner de impuls tot verdergaan, het streven wordt, de factor geluk – die als hoofdnorm voor een werkelijk geluk in het gehele wezen immers het streven geeft – kleiner wordt.

Op het ogenblik, dat de mens geheel tevreden is met zijn stoffelijk bestaan en stoffelijk niets meer te wensen heeft, zal zijn geestelijke vooruitgang negatief worden: achteruitgang dus. Dit negatieve bestaan mogen wij voor onszelf natuurlijk nooit als doel stellen. Geestelijk zullen wij trachten dit zoveel mogelijk te vermijden en juist bij een complete vervulling van alle stoffelijke wensen een innerlijke onvrede scheppen. Onze gedachten moeten dan ook gericht zijn op een juist innerlijk evenwicht en een zo juist mogelijk openbaren van onze innerlijke en geestelijke waarden op de wereld, waarin wij bestaan. De middelen, die wij stoffelijk voor deze openbaring willen gebruiken, zijn daarbij van minder belang dan de openbaring zelf.

Voorbeeld: Wij zien op een ogenblik tussen twee mensen een liefde ontbranden. Deze liefde is geestelijk. Zij is gebaseerd op een zielsverwantschap, waardoor een onderlinge aanvulling van wezen ontstaat. Beide deelhebbende geesten kunnen daardoor een zeer grote vooruitgang in bewustzijn boeken. Het is logisch, dat dit tijdens een menselijk leven wordt vertaald in stoffelijke liefde, dus de richting uitgaat van hartstocht en seksualiteit. Op zich bestaat hiertegen geen enkel bezwaar, maar het kan voorkomen, dat wij stoffelijk niet in de omstandigheden verkeren, waardoor zonder meer het vervullen van ons begeren binnen ons bereik ligt. Dit kan voorkomen uit godsdienst, gewetensbezwaren, elders gebonden zijn, anderen niet willen schaden door zonder meer aan eigen wezen te voldoen etc. De stoffelijke vervulling is niet belangrijk, deze is niet het werkelijke geluk. Wanneer men, ondanks deze bezwaren, toch tot een lichamelijke vervulling, van de genegenheid over zou gaan, zal hieruit zeer vaak een wegvallen van het geluk voortkomen i.p.v. het bereiken, dat men zich daarmede toch als doel had gesteld. Wanneer de twee, die elkaar geestelijk hebben gevonden, in een juist evenwicht blijven bestaan, zullen zij ook stoffelijk een weg vinden, waardoor zij aan die genegenheid uiting kunnen geven, zonder ooit te gaan buiten de norm van het stoffelijk aanvaardbare en mogelijke. Wanneer dit geschiedt, blijft er voor de mens stoffelijk inderdaad een zeker stoffelijke onbevredigd zijn. Stoffelijk zou men verder willen gaan dan het volgens eigen wezen en eigen wereld aanvaardbare. Toch put men uit het feit, dat dit contact bestaat, bewustzijn en is dit een bron van vreugde, ook wanneer geen enkel stoffelijk contact mogelijk is, maar men van elkanders bestaan weet, zal alleen het feit, dat men door de ander wordt gewaardeerd, reeds zeer veel beduiden. Dit is het meest belangrijke, waar dit in stoffelijke zin zo beperkte geluk voert tot een geestelijke eenheid, die toch nooit geheel in de stof zal kunnen worden uitgedrukt. De mens zal dan ook bij een juist aanvaarden van de toestand daaruit een zeker geluk kunnen putten, krachten vinden daarin en zich daardoor voorbereiden op een grotere en inniger geestelijke harmonie, die als resultaat tevens een steeds versnelde bewustwording met zich brengt. Het stoffelijke is secundair t.o.v. het geestelijke, indien er slechts een beperkte stoffelijke mogelijkheid aanwezig is.

Voorbeeld: een mens is ziek, onaangenaam natuurlijk. Soms kan die ziekte je dwingen tot bezinning en zelfs aanvaarding. Het lijden is dan natuurlijk lichamelijk allesbehalve prettig. Maar in en door dat lijden komen er enkele momenten, waarin je geestelijk vrij bent. Deze geestelijke vrijheid geeft dan – ondanks alles – toch een zekere innerlijke warmte. De ziekte kan, ondanks alle stoffelijke schijn van het tegendeel, toch werkelijk geluk brengen. Wanneer nu deze ziekte wonderdadig zou genezen, maar tevens het aangevoelde contact met hogere machten en hoger leven weg zou vallen, is er geen sprake van geluk door het wegvallen van het lijden. Tevens blijkt, dat uit de genezing dan een veel geringere bewustwording voortkomt, dan uit de ziekte zelf.

Het spijt mij, dat ik in mijn zoeken naar een meer bekend voorbeeld naar de heiligenkalender moet grijpen, maar ik vind een perfect van het in dit voorbeeld gestelde in de heilige Lidwina van Schiedam. Ter voorkoming van misverstand voeg ik hier onmiddellijk aan toe, dat wij niet gesteld zijn op het beeld van de heilige als iemand, die onmiddellijk en zonder meer het hoogste in de geest bereikt, dankzij een vaststelling in de stof, of stoffelijk eigen peil van bewustzijn na de dood stoffelijk: onmiddellijk en zonder mogelijkheid tot vergissing kan doen blijken. O.i. kan men geen plaats in de hemel bespreken noch een loge noch een parketplaats. Het balkon blijft buiten beschouwing, want in de engelenbak zitten natuurlijk de engelen al. In het leven van deze heilige vinden wij feiten, die een goede illustratie van het tweede voorbeeld vormen: deze heilige is ziek. Zij lijdt zeer. In haar ziekte vindt zij een innerlijke vroomheid of vrede, waardoor zij voor haar omgeving veel meer betekenen gaat dan anders ooit het geval zou zijn geweest. Gelijktijdig ervaart zij in zichzelf een steeds sterker contact met hogere geestelijke waarden. Zij is daardoor gelukkig. In een geval als dit is het streven, dat tot stand komt, voor de geest onvergelijkelijk belangrijker dan de stoffelijke conditie. Stoffelijke bevrediging of vreugde is altijd de mindere van de geestelijke werking; maar zonder de stoffelijke uiting en verschijnselen zal de innerlijke waarde niet tot zijn recht kunnen komen en zich niet juist kunnen ontwikkelen.

Geluk is een innerlijke waarde. Het is moeilijk, alles, wat hiermee samenhangt, duidelijk onder woorden te brengen. Wanneer je niet heel tevreden bent met jezelf, maar wel tevreden kunt zijn met je leven, met de wereld, zo volgt hieruit, dat je gelukkig bent, maar tevens jezelf corrigeert. Wanneer je erin slaagt jezelf te corrigeren, brengt dit in negen van de tien gevallen met zich, dat je gelukkiger zult zijn. Voorbeeld: Pa heeft zich voorgenomen niet meer te roken. Pa rookt een week lang niet. Ma lijdt onder zijn humeur. Pa lijdt twee weken onder het niet-roken en begint zo langzamerhand zichzelf te bewonderen. Zijn humeur wordt beter. Na een maand zegt pa met een minachtend gezicht: Roken? Neen, dat heb ik afgeschaft. Pa is gelukkig, elke keer weer, wanneer hij dit zeggen kan. Hij heeft zichzelf bewezen, dat hij meester over zichzelf is en door een offer, een belasting van zijn wezen in de stof dus, een vorm van geluk bereikt. Het ging niet om het al dan niet roken. Dit op zich kan aangenaam zijn, maar brengt geen geluk met zich. De overwinning, die hij op zich wist te behalen, is de bron van zijn trots en geluk geworden. Het feit, dat zijn wil sterker was dan de stoffelijke omstandigheden, is hier wel buitengewoon belangrijk. Zolang een mens trots op zichzelf kan zijn, zolang een mens voor zich kan zeggen: “Ik presteer iets, ik bereik iets”, kan hij zeer veel uiterlijke onaangenaamheden, kritiek e.d. verdragen, zonder ongelukkig te worden. Hij heeft van binnen het gevoel, dat het goed is. Hierin ligt, volgens mij, wel in de eerste plaats voor de mens de bron van alle geluk.

In de wereld vinden wij een reeks van denkers en filosofen, die het geluk willen zien als iets imaginairs. Volgens hen is geluk geen blijvende waarde, maar eerder een ogenblik van niet toerekenbaar zijn. Indien ik met hen over de geluksfactor in het menselijke leven zou gaan spreken, zouden zij ongetwijfeld opmerken: “Maar geluk is nooit blijvend, het enige, wat wij kunnen bereiken, is rust en vrede”. Hoe aannemelijk zij dit ook kunnen maken, toch is deze stelling geheel onjuist: rust en vrede, waarin geen beleven en geen voortgang meer bestaat, zijn gelijk aan de dood. Iemand, die in een graf ligt, heeft volkomen rust en misschien ook de eeuwige vrede. Niemand zal de dode nog storen, maar hij leeft niet. Geluk is eigenlijk zoiets als het bewijs, dat je leeft, evenals lijden en verdriet. Lijden en verdriet zijn het product van een onvolledig eenzijn met de wereld, een te zeer in eigen voorstellingen leven en daardoor niet de werkelijkheid kunnen aanvaarden. Geluk toont ons niet alleen een steeds duidelijker eenheid met de wereld en begrip voor de mogelijkheden daarvan, maar ook een steeds groter contact met het geheel van de kosmos, met de werkelijkheid, waarin wij leven. Wij mogen dan ook het zoeken naar het geluk in het leven niet te laag aanslaan.

Er zijn mensen, die zich schuldig gevoelen op het ogenblik, dat zij beseffen, gelukkig te zijn. Dit zijn dwazen, want degene, die zich schuldig gevoelt, omdat hij gelukkig is, zegt daarmee eigenlijk tegen zich en zijn Schepper, dat hij niet waard is om te leven. Wanneer je het leven niet waard bent, ontkent je dus de wil en de liefde van zijn Schepper. Verder heeft men in dit geval zeker niet het recht aan anderen leiding te willen geven. Toch zien wij dit vooral optreden bij mensen, die een geestelijke minderwaardigheidscomplex hebben en steeds weer vluchten voor alles, wat maar geluk zou kunnen brengen. Wij zijn allen geschapen vanuit een kosmische harmonie. Gods openbaring, het eerste woord, of het eerste begin, was geen explosie, een daad van geweld, of een toeval, het is een groei. Het langzaam opbloeien van een Licht, het zich langzaam vormen van een bewustzijn, waaruit langzaam, maar zeker stoffelijke werelden en zielen voortkomen. Gelijktijdig komen uit die God alle sferen voort: de sferen, die bewust worden beleefd en sferen, die – althans voorlopig – nog een potentie blijven, die geen enkele ziel voor zich bewust kan verwerkelijken.

Alles, wat leeft, is potentieel een weerkaatsing van het totale Al. Alles, wat bewust leeft, draagt in zich verwerkelijkingsmogelijkheden, waardoor het bewust en wetend deel van het totale Al kan worden. Op den duur zal het, zichzelf kennende, ook het Al leren kennen. Dit alles kan nooit voortkomen uit een lijdelijk aanvaarden of ondergaan, dit kan nooit geschieden in een simpel en lijdzaam jezelf minachten en verwerpen van de goede mogelijkheden, die God in vele werelden voor ons heeft geschapen. Daarom zou ik, ter bevordering van een grotere geluksfactor onder de mensen en bij de geesten, enkele erkenningen in de vorm van regels vast willen stellen.

  1. Onderschat jezelf niet. God schept geen waardeloze dingen. Je bent geschapen, dus ben je voor God en voor jezelf, als voor geheel de Schepping, waardevol.
  2. Erken de beperkingen, die in dit leven voor je bestaan, maar meen nooit, dat je wezen beperkt is.
  3. Leef voor de vreugde, voor het geluk, indien dit geluk je maar blijvend en werkelijk schijnt. Zoek nooit naar het vergankelijke geluk, naar de dingen, die duidelijk van voorbijgaande aard zijn. Deze dingen brengen n.l. eerder leed en innerlijke onrust. Het belangrijkste in het leven is een vorm van geluk en tevredenheid, die niet gebaseerd is op mensen, omstandigheden, of andere wezens, buiten God Zelf.
  4. Leef nooit voor jezelf. Degene, die voor zichzelf leeft, sluit zich af van de wereld. Zijn ervaren wordt eenzijdig, waardoor werkelijk geluk niet meer bereikbaar is.
  5. Leef, zoveel je kunt, voor een zo groot mogelijk deel van de wereld.
  6. Erger je rustig eens. Mopper eens, scheld desnoods op de mensen die je niet waarderen, maar weet tevens dat je voor anderen zin en betekenis hebt, weet dat je leven waarde heeft, want elke keer, dat je beseft: mijn leven heeft zin zal dit je gelukkig maken.
  7. Besef, dat de eeuwigheid ons allen is gegeven. Erger u er niet over, wanneer u op deze wereld eens wat langzamer vooruit komt, maar zeg u steeds: zolang ik maar vooruit kan komen, ook al is het nog zo weinig, is dit genoeg. Wanneer ik in dit vooruitgaan vreugde kan beleven, mijzelf iets nader kan gevoelen tot de Godheid, die in mij woont, of mijzelf iets intenser mag beleven en leren kennen, is dit genoeg.

Dit alles klinkt eenvoudig. Toch zult u bemerken, dat het vaak moeilijker is dan u denkt. Daarom wil ik er nog een paar regeltjes bijgeven, die u als aanvulling moet beschouwen, ofschoon zij u misschien wat lichtzinnig in de oren zullen klinken.

Een mens kan nooit werkelijk gelukkig zijn, zolang hij in zich bepaalde problemen heeft opgesloten, of stemmingen verborgen houdt, wanneer deze betrekking hebben op feiten, die in de wereld buiten hem reeds verleden zijn. Dit houdt in, dat het helemaal niet erg is, wanneer u eens driftig wordt, met de vuist op tafel slaat, of desnoods de noodzaak schept tot de aanschaf van een nieuw theeservies of iets dergelijks. Onder voorwaarde natuurlijk, dat dit alleen een ogenblikkelijke uiting, een afreageren is, dat u in staat stelt weer homogeen met de wereld uw wegen verder te gaan.

Het is ook helemaal niet erg, wanneer u tegen de conventies zondigt. Zij zijn er alleen maar om de mensen in de maatschappij een gemiddelde van regels te geven, waardoor een samenleven in maatschappelijke vorm mogelijk wordt. Zondig niet tegen de conventies, tenzij de behoefte daartoe groot is en deze werkelijk van binnenuit geboren is. Verwar nooit behoefte of impuls met nieuwsgierigheid. Deze laatste eigenschap brengt de mens er meer toe bepaalde conventies terzijde te stellen dan zijn werkelijke behoeften.

U mag geloven, denken en zeggen, wat u wilt. Daarbij mag u twee dingen nooit uit het oog verliezen, of zelfs verloochenen: dat u en uw leven zin hebben in het Al, dat het bestaan voor een ieder evenzeer zin heeft en ten tweede, dat werkelijk geluk alleen kan bestaan, wanneer de mensen rond u ook gelukkig zijn.

Nu nog een raadgeving, die u misschien vreemd vindt, ofschoon zij werkelijk bij kan dragen tot het feitelijke geluk van mens en geest: wees niet bang op zijn tijd ruzie te maken en voor uw rechten op te komen. Een vreemde raad voor een spreker van de Orde der Verdraagzamen. Toch herhaal ik: wees nooit bang voor je rechten te strijden en ruzie te maken, indien je strijd e.d. weer laat volgen door een werkelijk gemeende verzoening. Tracht altijd te voorkomen, dat je je blijvend gekwetst acht, maar als je dit alleen kunt voorkomen door er eens op te slaan, doe dit dan rustig. Persoonlijk zou ik er aan toe willen voegen: zoek daarvoor liever niet een mens die sterker is dan jij, anders zou de gekwetstheid van geest door die van de stof nog versterkt kunnen worden. Al de genoemde waarden blijken tezamen het geluk te vormen, de ruzietjes niet uitgesloten.

Geluk is niet een eentonig verdergaan als een kabbelend beekje. Geluk is leven. Het lijkt vaak op de wind: nu is het stormachtig, of een orkaan, soms schijnt het met geweld alles te willen breken, dan weer is het stil als een fluistering uit onbegrepen verten. Geluk is geen eentonigheid. Als geheel gezien doet het denken aan een stormachtige zee: diepe dalen, hoge golven en spattend schuim, dat naar de hemel schijnt te drijven. Golven, die aanvallen op de kusten, die het water beperken, maar altijd weer terugkeren tot het grote water. Zo is het geluk: beleving, actie, soms een aanval op de beperkingen, die je nog ervaart, maar ook altijd weer om terug te keren als kracht en waarde in jezelf. Geen mens kan gelukkig zijn in een zich gelijkblijvende eentonigheid. Vandaar, dat de geluksfactor van de mens dan ook niet voor heel zijn leven, of zelfs zijn kosmische bestaan een gelijkblijvende waarde kan hebben. Het eindproduct van de genoemde waarden is een voortdurende wisselend getal als gevolg van de steeds weer plaats vindende aanpassing.

Eerst wanneer de mens geleerd heeft door eigen ervaren de stoffelijke mogelijkheden en de geestelijke behoefte door een wederkerige aanpassing in een voortdurend evenwicht te houden, kan er een stabiel geluk ontstaan, dat zichzelf nooit vermindert. Dit mogen wij dan kosmisch geluk of werkelijk geluk noemen. Daarbij is de verandering uit het gelukservaren overgebracht naar de voor ons kenbare persoonlijkheidsuiting door de beheersing, die wij daarin bezitten.

Zelfkennis maakt ons die beheersing mogelijk. Dit alles is niet zo eenvoudig als u denkt. Het vergt vaak lang zoeken en veel strijd met jezelf, voor je op de goede manier gelukkig durft te zijn. Uw eigen denken tekent u immers het grote geluk steeds weer voor als iets, wat voor u in werkelijkheid nooit zo kan bestaan.

Wanneer wij zien, hoe de mens zich in de stof het geluk voorstelt, vinden wij een vreemd samenstel van romantiek, afgunst, romannetjes, machtslust en waanvoorstellingen, of verkeerd oordeel. Maar zelden is het beeld, dat de mens zich van het volmaakte geluk maakt, ook maar voor een klein deel bestaanbaar in de werkelijkheid. U dient wel te beseffen, dat het gedachtebeeld van het grote geluk, dat u in u draagt, geen betrekking heeft met het voor u mogelijke werkelijke geluk. Wanneer u tracht alles, wat u als geluk beschouwt, te verwerkelijken, zult u in negen van de tien gevallen sterk teleurgesteld zijn.

Wanneer u beseft, dat buiten de beelden, die in u leven, om door vertrouwen in de wereld, het leven en jezelf, een geluk kan ontstaan, zult u ook begrijpen, dat geen enkele geluksvoorstelling op kan wegen tegen de wetenschap, dat je in de wereld op de juiste plaats staat, dat je betekenis in die wereld hebt en voor jezelf, zowel als voor anderen, steeds weer iets schept. Ook wanneer je bemerkt, dat je geestelijk in tegenstelling met je verlangen, maar met kleine schreden verder komt, zul je toch gelukkig kunnen zijn. En het is alleen dit geluk, dat waarlijk door de geest naar elke wereld kan worden meegenomen, ongeacht de kosmische trap, die deze wereld betekent. Dit geldt tot de hoogste trede van bewustwording toe.

Ik meen, dat ik hiermee over dit onderwerp voldoende heb gezegd.

  • Waarom vergeet de mens over het algemeen leed eerder dan vreugde?

Ik zou dit willen omdraaien. De mens vergeet over het algemeen eerder de werkelijke vreugden, waar hij over het lijden wel zwijgt, maar dan uit angst, dat dit leed nogmaals in zijn leven zal komen. Wanneer de angstfactor in de mens overheerst en zijn afhankelijkheidsdrang hem voortdurend dwingt te zoeken naar iets, wat sterker en hoger is dan hijzelf, omdat hij zichzelf machteloos gevoelt, zal hij niet het geluk langer behouden dan de ellende, maar omgekeerd in zijn innerlijk verdriet en leed veel zwaarder zien wegen, dan alle vreugden, die hij ooit in het leven had. Indien de mens de vreugden, die hij heeft gehad, in zich sterker kent en behoudt dan het leed en de teleurstellingen, die ongetwijfeld ook zijn deel waren, zo is hij reeds een heel eind op de goede weg door het voortdurend in zich weten om de vreugde en niet slechts het ophalen van vrolijke herinneringen dat het leven voor hem levenswaard is. Juist dan beseft de mens, dat zijn leven een taak, een doel is. Het goede brengt de mens uit zijn herinneringen bij voorkeur naar voren, om voor zich te ontkomen aan de gedachte van nutteloosheid en wreedheid in het leven.

  • Maar je denkt toch altijd later meer aan de prettige dingen, dan aan de  onaangename?

Inderdaad. Wanneer de mens erg veel leed heeft ondergaan e.d., weigert hij zich deze dingen in het bewustzijn terug te roepen. Het vergeten is schijn, waar de onaangename belevingen meestal in het onderbewustzijn veel grotere invloed hebben dan de aangename. De mens legt de nadruk op het aangename en het leuke om het innerlijk gevoel van machteloosheid of minderwaardigheid, dat uit de onaangenaamheden is voortgekomen, voor zich te verminderen. Tot zover is dit vaststelbaar in de psychologie. Wanneer wij dit weten, zullen wij ook beseffen, dat wij voor de onaangenaamheden nooit weg moeten lopen, ook al liggen die in het verleden. Eerst wanneer wij voor onszelf toe durven geven, dat het in het verleden misschien heel erg is geweest er toch daarnaast ook het geluk en de humor niet over het hoofd zien, leven wij juist. Vooral, wanneer wij bovendien nog inzien, dat juist de onaangenaamheden samen met de vreugden aan ons leven de ware en belangrijke inhoud hebben gegeven.

De doorsnee mens zal in het heden de nadruk op zijn leed leggen, zal in het heden een optreden van een soortgelijk leed als hij in het verleden kende, blijven vrezen en daardoor aan de mogelijkheden tot werkelijk geluk, die in het heden liggen, voorbij gaan. Dit veroorzaakt onevenwichtigheden. Vandaar, dat mijn betoog inhield: wanneer je naar het geluk zoekt, moet je de vreugden van het ogenblik op een juiste wijze weten te plukken of te ondergaan, zonder angsten voor het verleden of de toekomst. Ik heb ook gesteld, dat men om waarlijk het geluk te vinden, zichzelf moet kennen. Dit houdt in, dat men niet alleen het goede van zich en zijn leven ziet, maar wel degelijk het kwade beseft, terwijl men nu leeft en in het heden de nadruk op het goede en het geluk legt. Zelfs indien men op het ogenblik ongelukkig is, dient men nog te blijven zoeken naar de geluksfactor in het heden, het ogenblik van vreugden, waardoor het leed draagbaar wordt en het leven groter zin en inhoud gewint.

  • Sommigen denken, dat in de vervulling van het begeren het geluk ligt.  Wat meent u?

Stoffelijk gezien: begeren is datgene, wat in zijn vervulling het geluk pleegt te vernietigen dat volgens de voorstelling nooit verwerkelijkt kan worden, doch een streven met zich brengt, dat een groter weten, een grotere inhoud van wezen en ook meer geluk schept.

  • Volgens de Boeddha liggen de moeilijkheden van het leven in het begeren.

Niet in het begeren op zich. Het is logisch, dat men een begeren koestert om gezond huiswaarts te keren en een gezonde nachtrust te genieten. Dit begeren ligt binnen het bereikbare. Op het ogenblik, dat begeren zich richt op het onbereikbare, of het voor het ik eigenlijk niet geheel aanvaardbare onder bestaande condities, begint de moeilijkheid. De mens, die geneigd is zijn begeren ten koste van alles te vervullen en in onbeheerstheid dit begeren boven alle andere dingen stelt, is van de kosmische waarheid verwijderd geraakt, daar hij vlucht voor de werkelijkheid in zijn angst voor een niet vervuld begeren. Gelijktijdig zal hij zich in het begeren feitelijk blijven richten op mogelijkheden en toestanden, die ook voor hem in de kosmos niet bestaan. Zo blijft hij gebonden aan het Rad van de Waan en zal vele levens op aarde, terug moeten keren, voor hij, uiteindelijk bevrijd van het onjuiste begeren en de daaruit voortspruitende angsten, de staat van het werkelijk verlost zijn, zal mogen ervaren.

  •  Is in verband met dit alles de humor niet erg belangrijk?

Dit ben ik met u eens. Ik zou zelfs willen zeggen: mensen, leer eerder om je eigen dwaasheden te lachen, dan zullen anderen dit minder doen. Gevoel voor humor in de zin van gezonde zelfspot en oog voor het belachelijke, is zeer belangrijk. Niet voor het geluk zelf, maar omdat het gevoel voor humor het je mogelijk maakt je juister in je eigen wereld te oriënteren. De mens, die alle dingen wanhopig ernstig neemt, gaat aan die ernst vaak ten gronde, omdat hij zich steeds weer blijft richten op hetgeen op dit ogenblik zo gewichtig lijkt en niet beseft, dat juist de dingen, die gewichtig lijken, dit heel vaak niet zijn.

  • Het is toch waar, dat tijd het leed verzacht?

In zoverre, dat het de mens, die het leed onmiddellijk ondergaat, vaak onredelijk is. Wanneer hij door de tijd en de eisen van het leven afstand neemt van het leed, vindt hij een redelijker beheersing van zich en kan daardoor het leed gemakkelijker in zijn juiste verhoudingen zien. Helaas ligt dit afstand nemen voor de mensen nog in de tijd, ofschoon hetzelfde onmiddellijk zou bereikt worden door een nuchter aanvaarden van de toestand en een overzien van de feiten. Een mens, die zelfkennis heeft en dus ook begrip voor de wereld, zal zeker ook leed kennen, maar tevens zal hij beseffen, hoe normaal dit is, hoe onvermijdelijk dit is. Hij zal het daardoor gemakkelijker aanvaarden en in deze aanvaarding de vreugde durven zien en aanvaarden, die het heden nog geeft.

Degene, die zich onredelijk aan het leed blijft wijden en met uitsluiting van alle andere waarden, zich daaraan vast blijft klampen, zal zich voor die wereld afsluiten en zo in een staat van negatieve bewustwording komen te verkeren. Dat de tijd bij het verzachten van het leed een belangrijke factor is, vloeit meer voor uit het onbewustzijn van de mens dan uit de functie van de tijd zelf. Psychologisch kan men het als volgt stellen: Wanneer een groot leed bestaat, neemt dit in bewustzijn en onderbewustzijn van de mens een zo alles overtreffende plaats in, dat alleen een grotere reeks van andere ervaringen en gebeurtenissen daarvoor een voldoende tegenwicht zal kunnen vormen. Eerst indien dit tegenwicht gevonden is, zullen leed en verdriet hanteerbaar worden en zal de mens tot een redelijker en gelukkiger bestaan kunnen terugkeren.

Gezond verstand.

Gezond verstand betekent: een denken en een denkvermogen bezitten, dat zich steeds aan de feiten houdt en nooit tracht eigen begeerten, angsten, of verlangens in de plaats te stellen van feitelijke toestanden, mogelijkheden en condities. Iemand, die gezond verstand heeft, neemt zuiver waar. Op grond van deze waarnemingen, gesteund hierbij door verworven of erfelijke eigenschappen en capaciteiten, zal de mens alles, wat waargenomen wordt, in zich bewaren en vastleggen, om het te gebruiken en daarnaar te refereren, wanneer die ervaring dienstig kan zijn voor het bepalen van een juiste houding, het stellen van een juiste handeling of anderszins. De mens met gezond verstand is wel een praktisch denker. Hij laat zich niet teveel door zijn gevoelens medeslepen. Hij erkent de gevoelens en de emotie, maar zegt daarbij: “Ik moet mij daarbij blijven baseren op mijn ervaringen, op mijn bekwaamheden”.

Iemand met gezond verstand zal elke situatie, ongeacht de achtergronden, steeds trachten te ontleden en te definiëren. Daarbij zal hij voor zich vaststellen, welke bekende mogelijkheden en punten daarin te vinden zijn. Vanuit deze bekende punten gaat hij verder. Daarnaast beseft hij de onbekende mogelijkheden en toestanden, maar stelt hierbij een benadering vast op grond van eigen weten en ervaren. Hij zal de logica en de vergelijking gebruiken om het onbekende zo goed mogelijk te definiëren, te begrijpen en tot bekende waarden te herleiden. Aan de hand hiervan zal hij zijn handelingen steeds weer baseren op de gekende waarden, eerst daarna zal hij zijn handelingen mee laten beïnvloeden door de mogelijkheden, die hij uit de niet helemaal bekende situatie enz., meende te kunnen extrapoleren. Men overdenkt alles en handelt daarbij zoveel mogelijk volgens het redelijke.

Nu kunt u zich afvragen, of het wel een bewijs van gezond verstand is, wanneer u op een avond als deze komt. Deze vraag lijkt mij des te passender, daar zij, zoal niet door uzelf, dan toch door velen in uw omgeving gesteld zal worden. Het antwoord daarop luidt: Mijn gezonde verstand zegt mij, dat er in het leven meer moet zijn dan deze wereld alleen. Wanneer ik voor mijzelf een bevredigende uitleg vind, die mij in dit leven bewuster en gelukkiger doet bestaan, mij daarnaast mijn eigen mogelijkheden beter leer gebruiken, iets, wat mij gelukkiger maakt, vele feiten leer kennen en daarnaast ook nog amusante dingen verneem, zoals bij de O.D.V., zo is het verstandiger daarheen te gaan dan naar een bioscoop, die mij niet alleen minder leert, maar bovendien in verhouding vaker een teleurstelling zal betekenen door de film, die er wordt vertoond.

Mijn gezonde verstand zegt mij ook, dat u, die zich op het gezonde verstand beroept, krachtens dit gezonde verstand niet zult mogen oordelen voor u in de praktijk hebt ervaren, wat deze O.D.V. eigenlijk brengt en is. Wanneer u dus zoveel gezond verstand hebt, zult u met mij mee willen gaan om te controleren, of dit alles nu zo onzinnig is, als u op het ogenblik denkt. Weigert u dit, dan blijkt voor mij daaruit, dat hier geen sprake is van een spreken van uw verstand, daar uw opvattingen en woorden voortkomen uit uw geloofs- of gevoelswereld. Hieruit volgt overigens, dat gezond verstand kan inhouden, dat men bijeenkomsten als deze kan volgen zonder het met al het gestelde eens te zijn, of zelfs maar het geheel te beschouwen zoals de meeste anderen daar aanwezig dit plegen te zien.

Uw geloof kan u zeggen: wij spreken hier met de broeders van de Orde, geesten, die eens als mens op aarde geleefd hebben. Dat is waar en juist, maar wij weten dit, u voelt het enkel aan, u neemt het alleen aan. Uw gezond verstand kan u wel zeggen: ik leer op deze avonden zoveel, dat ik in geen enkele volksuniversiteit voor hetzelfde geld en op dezelfde voor mij aangename wijze evenveel over evenveel verschillende onderwerpen kan leren. Zakelijk gezien is het bezoeken van een bijeenkomst van onze Orde nog niet eens zo’n slechte koop. Deze redenering is, aangenomen, dat de gestelde waarden voor u gelden, gezond verstand.

Deze zelfde Wijze van denken en overwegen moet je in het gehele leven toepassen. Er komt een ogenblik, dat u ergens voor een etalage staat, waarin een flonkerende armband ligt. U kent uw middelen en denkt: “Ik zou dit wel graag kopen, maar ik heb ook een keukenuitzet nodig”. Gezond verstand zal dan zeggen: honger lijden wil je niet, koken zonder pannen gaat niet en als je buitenshuis moet gaan eten, zul je je armband al spoedig moeten gaan belenen. Koop dus niet die armband, maar de keukenuitzet. Gezond verstand wil niets anders zeggen, dan zo bewust mogelijk de toestand aanvaarden, zoals zij is, deze zo goed mogelijk overzien en aan de hand van de mogelijkheden, die je vindt, de voor jezelf blijvend aangename en zo prettige mogelijke weg kiezen. Belangrijk is daarbij, dat het nut van de huidige handelingen en besluiten ook later kan blijven bestaan.

  • Maar het kan toch wel eens fijn zijn toch de armband te kopen?

Dat ben ik met u eens. Maar het gezonde verstand zegt ons dan niet: het is fout, maar wat is de prijs waard, die ik daarvoor in ongemakken enz. zal moeten betalen? Is de armband mij de prijs waard, dan koop ik hem en beklaag mij niet over de gevolgen daarvan. Dit betekent: nadenken en overwegen.

Voorbeeld: Zij houdt van hem. Hij houdt van haar, maar haast evenveel van het beroemdste product van Schiedam. Zij haat de drank en de gevolgen daarvan. Nu kan zij natuurlijk eenvoudig vergeten dat deze afkeer in haar bestaat en hem huwen. Dan wordt dit huwelijk een grote beproeving. Zij kan ook menen, dat zij haar geliefde als echtgenoot op zal kunnen voeden in dit opzicht. Voorbeelden van vrouwen, die een dergelijke opvoeding van mannen hebben geprobeerd – en die kun je overal vinden – zullen aantonen, dat deze pogingen vooral na het eerste jaar lang niet altijd zo verlopen, zoals de vrouw zich wenste. Het gezonde verstand van de vrouw zal haar dan zeggen, dat zij hierover eerst eens met haar geliefde moet spreken en daarnaast ook eens met bv. een arts overleg moet plegen. Deze zal haar kunnen inlichten over de mogelijkheden. Wanneer de geliefde dan bovendien een overtuigend bewijs van zijn wil, de drankzucht te overwinnen, heeft gegeven, kan zij voor zichzelf zeggen: “Ik weet, dat ik toch een groot risico op mij neem. Maar daar hij zoveel voor mij over heeft, wil ik dit risico gaarne aanvaarden, voor hem”. Een weglopen zonder meer zou kunnen betekenen, dat het levensgeluk van deze vrouw en misschien ook van de man in het water geworpen wordt. Eenvoudig en zonder na te denken trouwen zou betekenen, dat men een leven vol ongeluk of verwording begint, waarvan het einde niet te overzien is. Je bewustzijn van de mogelijkheden, en een overwegen van de mogelijkheden en de prijs, die men wil betalen, is wel belangrijk en een teken van een gezond verstand.

Dit voorbeeld geld in zekere zin voor u allen. Uw gezonde verstand zal u zeggen, dat u zeer vele dingen kunt doen, maar dat deze alle bepaalde consequenties hebben. U zult hetgeen u wenst of begeert alleen dan verwerven of doen, wanneer de prijs, die u daarvoor moet betalen, niet te hoog ligt. Zelfs in het negatieve geldt dit. U kunt de wens koesteren een mens te doden. Het gezond verstand zal dan zeggen: het doden van die mens geeft wel – laat ons zeggen – een jaar bevrediging, maar ik moet ook rekenen met een gevangenisstraf van – stel – twintig jaar. Dat is negentien jaar teveel. Ik stel de daad dus niet zo, maar zoek een andere weg.

  • Maar als je nu iemand veilig kunt doden?

Vanuit ons standpunt is alle doden uit den boze, daar het spanningen en gevolgen voor de geest met zich brengt, die van te ernstige aard zijn, ongeacht het verdere. Maar indien ik wil doden, zal mijn gezond verstand mij zeggen: wanneer ik meerdere mogelijkheden heb, zal ik ongeacht de voldoening, die deze mij schenken, de minst riskante nemen. Kort gezegd: of het nu gaat om goede of kwade dingen, het gezonde verstand zal altijd met zich brengen, dat men geen daden stelt, waarvan de gevolgen zwaarder wegen dan ik aanvaarden wil.

  •  Is volgens u gezond verstand altijd door te voeren?

Volgens mij moet het gezonde verstand worden doorgevoerd, waar het maar mogelijk is. Dit houdt ook in, dat men beseft, hoe de emoties soms zo sterk zijn, dat deze voorrang moeten hebben. Maar men zal tevens beseffen, dat men de gevolgen daarvan zal moeten aanvaarden en zal overwegen, hoe deze gevolgen op de voor het ik meest aanvaardbare wijze kunnen worden ondergaan. Ik meen, dat gezond verstand te allen tijde zal moeten worden gebruikt.

  • Ik ben het niet helemaal eens met uw voorbeelden. Waarom je je op het onaangename concentreren?

Dit is niet heel noodzakelijk. Ik heb voorbeelden gekozen, die ietwat choqueren, omdat de ervaring ons heeft geleerd, dat men de beste lezing of grap binnen enkele dagen vergeet, maar een grap of gezegde, waarover men bloost en waarvoor men misschien is weggelopen, nog jarenlang in de herinnering pleegt rond te spelen. Hetzelfde geldt voor argumenten. Wat te mooi wordt gezegd, wordt algauw vergeten, of ingelijfd in eigen denken, waardoor het zijn zin verliest. Een voorbeeld of argument daarentegen, dat de mens schokt en bruuskeert, blijft langer hangen en zal niet in de eigen denkwijze worden opgenomen, zodat de werkelijke zin ervan langer voor de mens blijft bestaan. Mijn gezonde verstand zegt mij ook, dat het verstandiger is desnoods provocerende dingen te zeggen om mijn toehoorders ertoe te brengen, wanneer zij in een moeilijke situatie komen, hun gezonde verstand te gebruiken.

  • Vele geleerden hebben geen gezond verstand.

Dit is een generalisatie en kan dus niet juist zijn. De geleerde, die beseft, dat hij, door zijn intense concentratie op een bepaald gebied, op de meeste andere gebieden praktisch een niet-weter is, zal zich van oordelen met gezag onthouden op alle gebieden, die niet met zijn eigen terrein in verband staan. Doet hij dit wel, dan geeft hij geen blijk van gezond verstand. Hetzelfde geldt voor de geleerde, die meent, dat de wetenschap belangrijker is dan de mens, want ook de wetenschap kan alleen verder groeien en waarde krijgen, wanneer er mensen zijn, die de wetenschap dienen en de wetenschap de mens dient. Sommigen onder hen zouden het gezonde verstand moeten bezitten om te beseffen, dat een wetenschap, die de mens vernietigt, zelf zinneloos is en met de mensheid ten onder zal gaan.

  • Blijft muzikaliteit een doel van je wezen na de overgang? Kun je dit vervolmaken?

Wanneer muzikaliteit voortvloeit uit innerlijke harmonie en niet slechts een verworven vaardigheid is, maakt zij blijvend deel uit van het wezen. Dit geldt voor elke kunst, waarbij de kunstuiting een uiting van eigen innerlijk wezen is geworden, en dus innerlijke waarden door middel van de kunst tot uitdrukking worden gebracht. Hieruit volgt, dat degene, die muziek construeert, deze muzikaliteit niet zal behouden. Degene, die muziek creëert, wel. De laatste zal zeker, naarmate het eigen wezen volmaakter wordt, ook zijn kunst op volmaakter wijze beheersen en gebruiken.

image_pdf