27 januari 1961
Aan het begin van deze avond wijs ik u er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wij hopen, dat u dan ook zelfstandig na zult denken over het gebrachte. Deze avond zou ik dan met u willen spreken over: De geschiedenis der religies.
Godsdienst is praktisch zo oud als de georganiseerde maatschappij van de mensen. Slechts in de dagen, dat er sprake was van alleen kleine zwervende stammen, werd over een werkelijke dienst aan Goden minder gedacht en was er ten hoogste sprake van fetisjisme en het zich houden aan enkele taboes. Deze dingen werden niet gezien in verband met de … of een Godheid. Alles, wat de Goden betreft, komt eerst tot stand, wanneer grotere groepen van mensen verblijven in betrekkelijke kleine gebieden. Wij zouden nu natuurlijk alle oude godsdienstvormen afzonderlijk kunnen gaan bespreken. Ik geef er de voorkeur aan de hoofdeigenschappen van alle godsdiensten even onder de loep te nemen.
Wij zien, dat de godsdienst gebruikt wordt om de mens meer zekerheid te geven en hen te beschermen tegen de hem steeds belagende angst voor het onbekende. De dreiging van demonen en de macht van onbekende wezens worden aangevuld door de bekende Godheid, die als beschermer van de mens optreedt. Door aan die God diensten te bewijzen, offers te brengen en zich aan hem te wijden, zal de God beschermend ingrijpen wanneer kwade krachten trachten de mens te schaden. Zo vindt hij grotere zekerheid en een meer dan menselijke bescherming in de wereld.
Van predicaties, het verkondigen van leerstellingen e.d. is in het begin weinig of geen sprake. Er is alleen een ritueel met magische inhoud, dat steeds ingewikkelder wordt. Dit ritueel brengt de mens via symbolen in direct contact met zijn Goden, stelt hem in staat die Goden ook stoffelijk direct te aanschouwen. Door het magische ritueel is de mens tevens in staat van de Goden een antwoord te verkrijgen op zijn belangrijke vragen. De voornaamste betekenis van de oude godsdiensten was in de ogen van het volk meestal gelegen in de orakels. ‘Orakel’ is overigens afgeleid van het Grieks en betekent: antwoord. Deze naam is dus betrekkelijk jong. Bij de antwoorden van de Goden spelen ook helderziendheid, droomuitleg, pythia’s en helderziende priesteressen een rol. Later zijn deze priesteressen meestal voorzien van drievoeten, slangen en andere attributen.
Tijdens de Godsspraak verkeren zij in een trancetoestand of roes, die meestal door verdovende middelen wordt veroorzaakt. Hun gestamel wordt, door daarvoor opgeleide en aangestelde priesters en priesteressen, vertaald. Ook hier is een mogelijkheid voor de mens gelegen om zekerheid te verwerven omtrent toekomstige ontwikkelingen. Wanneer men met een onderneming begint, weet men niet, wat deze zal opbrengen. Vaak durft men het avontuur niet helemaal aan. De Godsspraak wordt dan een zekerheidsfactor, daar men daardoor in overeenstemming met de Goddelijke wil en besluiten kan handelen. In vele gevallen is het vragen van een orakelspreuk een soort verzekering, die haast gelijk komt aan de regen verzekering, die u sluit om zeker te zijn, dat uw vakantiedagen geen nutteloze kosten veroorzaken.
Uit het ritueel, dat de magische handelingen en het vragen van orakels vergezelt, groeien al ras meer omvattende tempeldiensten. De tempels brengen dan de profeten voort. Oorspronkelijk zijn deze profeten mensen, die het tot taak hebben de Goddelijke wil te verkondigen in direct verband met de bestaande situatie. Zij wijzen de mensen erop, dat de Goden toornig zijn, omschrijven de redenen waarom dit geschiedt. Daarnaast geven zij de middelen aan, waardoor die toorn kan worden afgewend. Eerst wanneer er binnen de tempel sprake is van een meer uitgebreide scholing van priesters, blijken enkele priesters zich ook bezig te houden met het geven van levenslessen, voorspellingen en meer filosofische leringen. Dit alles kan normaal worden geacht. De mens kan nu eenmaal moeilijk leven zonder een vluchtmogelijkheid voor het lot. Deze uitweg wordt lang niet altijd verstandig gekozen.
Naarmate de maatschappij dan complexer wordt en de samenleving de mens meer eisen gaat stellen, heeft hij meer en meer behoefte aan een alles bepalende Godheid. Voor het vormen van een meer complexe maatschappij dienen maatregelen te worden genomen, die recht ingaan tegen de lusten en gewoonten van de mensen. Het gevolg is, dat dergelijke maatregelen voortaan door de tempels als de wil van de Goden worden verkondigd. Het bovennatuurlijk geweld, dat achter deze bevelen staat, kan nu worden gebruikt om de eenvoudige mens te intimideren en van zijn tot dan toe gevolgde gedragslijn af te doen wijken. Wel zeer sterk sprekende voorbeelden van dergelijke wetten vinden wij in de Godsopenbaring der Rechtvaardigheid, die aanleiding geeft tot de wetten, die gekend zijn als de wetten van Hamonoeroebi. (Hammurabi Red.)
Een ander voorbeeld is de openbaring van de Goddelijke wet door middel van de Tafelen der Wet, die Mozes brengt. Verder gaande voorbeelden vinden wij in de levenswetten, die zowel Jezus als de Boeddha de mensen brengen, evenals de leer van de juiste weg of Tao die de filosofen in China verder verkondigen. Het geven van dergelijke wetten is niet gebaseerd op de behoefte van de mens, zijn God te dienen, maar eerder op zijn eigen belangen. De wetten van Hammurabi worden gegeven om de strijd van de voorname geslachten te beëindigen, daar hij voor zijn macht van deze geslachten afhankelijk is. Hij doet dit door, gesteund door een z.g. Goddelijke oekaze, orde te stellen op het maatschappelijk verkeer. Bij Mozes is ongetwijfeld de behoefte zeer groot om uit een reeks samengeraapte stammen en volkjes, die elk andere opvattingen en godsdiensten kennen, één enkel en machtig volk te smeden. De wet van Boeddha is noodzakelijk, omdat het zonder deze wetten niet mogelijk zal zijn de beschouwing en erkenning van eigen wezen ingang te doen vinden in de maatschappij, waarbinnen hij leeft.
Jezus geeft Zijn leerstellingen en voegt daarin bepaalde wetten en regels in, omdat volgens Hem het vinden van God een strijd moet zijn. Deze strijd moet volgens Hem voeren tot gelijkwaardigheid van alle mensen en een wegvallen van het bestaande onderscheid tussen rijk en arm. Ook van Jezus kan worden gezegd, dat de regels, die Hij geeft, allen in de eerste plaats bedoeld zijn een meer menswaardige samenleving tot stand te brengen. De Lichtende kracht, de Vader, Die in al deze regels op de achtergrond blijft, blijkt bij deze regels en wetten op zich niet zo belangrijk. De mens, die juist leeft, zal immers het Koninkrijk Gods ín zich beseffen. Daarvoor zijn de wetten en regels dus niet belangrijk. Belangrijk is de mens, die leert zó te leven, dat de Goddelijke kracht zich kan openbaren in hem. Dit laatste vooral ziet men vaak ook in het christendom over het hoofd.
In de moderne tijd blijkt, dat in zeer vele gevallen de godsdienst niets anders is dan een vluchten voor eigen verantwoordelijkheid, zodat het mogelijk is zich een menselijke en maatschappelijke zekerheid te verschaffen, die niet meer afhankelijk is van de innerlijk erkende eigen fouten. De psychologische betekenis van de godsdienst wordt ook door haar verkondigers wel degelijk erkend, zoals mag blijken uit een recente uitspraak van een bisschop: “De psychiaters zijn onze concurrenten”. Waar de mensen zelf hun zakelijke en seksuele problemen geen baas meer kunnen en een goede preek voor het afreageren van hun problemen niet meer voldoende is, grijpt de psychiater in. Vroeger haalde men in deze gevallen de priester. Wij hoeven echter voor deze concurrentie niet te vrezen want de psychiaters zijn voor de eenvoudige mensen toch te duur”.
Deze uitspraak is niet vrij te pleiten van een zeker cynisme. Zij geeft ook blijk van een reëel inzicht in de betekenis van een zeer groot deel van de godsdienst en haar waarde voor de mens. De toespraken of predicaties, die bij de meeste kerken officieel dienen om de mens tot een hoger geestelijk bewustzijn te brengen en hem de leer beter te doen kennen, zijn in feite vaak een psychologisch middel, waardoor de mens in staat wordt gesteld eigen leven eenvoudiger te zien en gemakkelijker eigen zorgen en lasten te aanvaarden. Vooral de “hel- en verdoemenispreken” geven de mens een innerlijke zekerheid door de daarin vervatte belofte, dat allen, die nu niet goed leven en het toch aangenaam hebben, daarvoor later zwaar zullen boeten. Wat de mens zelf niet is en niet kan worden, kan hij voor een groot deel afreageren door zich in intens aanvaarden één te gevoelen met de woorden van de prediker.
Denk niet, dat het gebruik van woorden, als middel tot grotere tevredenheid, nieuw is. Wij zien dit ook reeds in de Griekse wereld. Daar luistert men – bij voorkeur in de Stoa – de gang aan de rand van de Acropolis – naar de filosofen en hun leerlingen. Misschien, dat de mensen in het begin werkelijk komen luisteren om een antwoord te vinden op de vraag: Doe ik goed? Leef ik goed? Hoe moet ik handelen? Al snel zoekt men eerder naar argumenten om de meest begeerde leefwijze aanvaardbaar te maken voor zichzelf en anderen. Zodra een dergelijke fase intreedt, is er sprake van verval en gaat de maatschappij ten onder. Gezien het wereldgebeuren gaat het niet in de eerste plaats om de godsdienst zelf, haar waarheid en inhoud, maar om het gebruik, dat de mens voor zich en maatschappelijk daarvan maakt. Belangrijk is hierbij, dat de godsdienst een positieve invloed heeft op de mens, zolang zij een gezag heeft en voert tot een zoeken naar een beter en bewuster leven. Wijkt de mens hiervan af, dan ontstaan zovele voor de maatschappij schadelijke invloeden, zodat zij zichzelf ten gronde gaat richten.
Voorbeelden zijn hiervoor te over te vinden. Zolang de Ammon-Re verering in Egypte in de eerste plaats als haar taak ziet de mens in contact te brengen met de Goden en de mens te leren, hoe te leven, is Egypte sterk. Het wordt onder deze invloed tot de grootste en meest machtige staat, die lange tijd in het Nabije Oosten bestaat. Dankzij de tempels beschikt men over alle wetenschap, die noodzakelijk is om het menselijke leven te beschermen en het leven – in dito p zich zeer kwetsbare land – redelijk veilig te maken. Er komt een ogenblik, dat de priesters van Ammon en Re in de politiek gaan. Er is een hoogtepunt van beschaving en cultuur te vinden in de tijd, dat dit gebeurt.
Wanneer de priesters het opvoeden en helpen van het volk niet meer als hun eerste taak zien, doch zich allereerst wijden aan het zoet houden van het volk, het bewaren van de bestaande machtsverhoudingen en het goedpraten van mistoestanden en misbruiken, begint het verval van het land en gaat de werkelijke macht en invloed van Egypte betrekkelijk snel teloor. De ontwikkeling is overigens steeds weer dezelfde. Men wil voor alles de machthebbers en rijken, die immers de tempels beschermen en rijke gaven doen toekomen, niet kwetsen. De kern van de leer gaat teloor, of wordt onkenbaar vervormd. Zelfs de verlichte vorst Amenhotep IV kan daarin geen blijvende verandering meer brengen.
Zodra een volk zijn godsdienst gaat gebruiken om bestaande toestanden te rechtvaardigen, treedt voor dit volk maatschappelijk, moreel en politiek verval op. Het machtige Romeinse rijk is sterk en actief, zolang op het Capitool enkel Rome zijn Goden geëerd worden en het volk de wetten van die Goden zonder meer volgt. Zolang de burgers van Rome zich blijven voegen naar de wetten van hun Goden, blijven zij sterk en breidt hun rijk zich uit. Zodra de achting voor de eigen Goden afneemt en men vreemde Goden binnen gaat brengen in de stad, wordt het volgen van eigen lusten, het vergroten van eigen rijkdom belangrijker dan het Rijk. De macht komt hierdoor steeds meer in handen van de barbaren, die uiteindelijk het grootste deel van Rome zijn legioenen uitmaken. Rome verliest zijn macht en belangrijkheid.
In Byzantium vinden wij een voorbeeld, dat wel heel snel verloopt. Om het ondergaande rijk te redden, aanvaardt Constantijn het christendom als nieuwe leer voor zijn volk. Men noemt hem wel de eerste Christelijke keizer, doch dit is niet juist, want hij is en blijft in feite een volgeling van de oude Goden. De oude Goden zijn niet belangrijk en machtig genoeg meer om eenheid in zijn legerscharen te scheppen. Slechts het proclameren van een nieuwe Godheid, een nieuwe orde en macht, maakt het hem mogelijk zijn volgelingen aan te vuren en zo zijn sterke vijanden nog eenmaal te overwinnen. Het geheimzinnige teken in de wolken – overigens veel ouder dan het christendom zelf – is geen werkelijk visioen, maar een middel om de nieuwe Godheid en kracht te introduceren, terwijl de verklaring, dat deze nieuwe en geheimzinnige God met de legers zal strijden, de soldaten opzweept tot uiterste inspanning en doet overwinnen. Constantijn en de andere keizers weigeren hun eigen leefwijze te veranderen in overeenstemming met de nieuwe leer en eisen van de monniken, dat zij dit goed zullen praten. Dit geschiedt, maar het vertrouwen in de nieuwe God neemt af. Uiteindelijk blijft van Byzantium zijn grootheid, na betrekkelijke korte tijd, alleen een rijke reeks van graftekens, kerken en kapellen met onvergelijkelijk mozaïekwerk over. Het rijk zelf gaat snel ten onder en heeft geen werkelijke macht meer.
De Martels, bekroond door Karel de Grote, vormen het grootste Europese keizerrijk tot op deze dagen. De basis hiervan is het christendom. Maar om dit christendom tot een bindende kracht te maken, gaat Karel over tot bekeringen door geweld. Hij dwingt wel een aanvaarden van Jezus af, maar geen verandering van leefwijze, denk hier aan de legende van Widukind. De priesters trachten in de meeste gevallen, vermoedelijk om hun persoonlijke vrijheid en inkomen te behouden, de oude gebruiken – waar mogelijk – een Christelijk tintje te geven en laten het volk verder leven, zoals het wil. Het gevolg is, dat reeds bij de regeringsafstand van Karel de Grote, de macht van de Martels gebroken is en het rijk uiteenvalt in kleine, elkaar bestrijdende rijken.
Dit alles dient in deze dagen tot nadenken te stemmen. Wij kunnen natuurlijk stellen, dat al deze perioden van verval sterke invloeden vertonen van Jupiter en Neptunus, evenals de invloed van Saturnus. Vooral in de tekenen van Ram, Maagd en Vissen treden dergelijke vervaltekenen zeer sterk op de voorgrond. Dit alles is waar, maar daarmee hebben wij nog geen werkelijke verklaring voor het verschijnsel gegeven. De werkelijke en beslissende oorzaak ligt in de mens zelf en vloeit voort uit zijn houding t.o.v. de onzichtbare machten, de Godheid. Dit brengt ons wel zeer direct naar de moderne tijd. Zolang je eerlijk en oprecht, met geheel je wezen en volle overtuiging in een God gelooft, zul je trachten de wil van die God te volbrengen. Alleen door het geheel en zonder aarzeling vervullen van de Goddelijke wil kun je immers deel hebben aan de Goddelijke kracht en het werkelijke leven, of – zo je eenvoudiger wilt denken – jezelf vrijwaren voor de Goddelijke toorn en zo een Goddelijke beloning verdienen.
Wanneer het geloof tot een schema wordt teruggebracht, waarin alle geloofspunten geheel zijn vastgelegd, terwijl men door theologie het bestaan van God en de noodzaak van bepaalde dogmatische stellingen wil gaan bewijzen, is er sprake van een godsdienst: en dat is al gevaarlijk. Een kerk is een organisatie. Een organisatie heeft voor haar functioneren en bestaan middelen nodig. Zolang de organisatie betrekkelijk klein is en haar eisen beperkt blijven, zullen deze middelen op eenvoudige wijze te verkrijgen zijn uit de ware gelovigen. Hoe uitgebreider de organisatie, hoe uitgebreider men zijn taak wil zien, hoe omvattender en kostbaarder het ritueel zal worden. Men ziet niet het beleven van de Goddelijke wet als eerste doel, maar ziet zijn taak eerder als het opleggen van deze wetten aan anderen: kerstening. Hiervoor zijn grote middelen nodig. Deze kan men alleen verkrijgen, wanneer men macht heeft. Zo komt een begeren naar macht tot stand. Hoe meer men zich dus zal moeten richten op de klassen, die de bezitters van macht en middelen zijn.
Wanneer ik beweer, dat het christendom sinds lang in een dergelijke fase verkeert, zullen er velen zijn, die dit wat te boud gesproken achten. Men is geneigd als tegenargument te wijzen op de offers van de martelaren, de offers van Calvijn, Luther, Zwingli, e.a. Men wijst dan op de offers, die in de loop der tijden voor het christendom door velen zijn gebracht. Dit alles is waar. Er zijn vele offers gebracht en er worden nog steeds offers gebracht voor de leer van Jezus. De beweegredenen, die tot dergelijke offers voerden, zullen wij niet nagaan. Belangrijk is de ogenblikkelijke toestand.
Ik som op. De doorsnee kerkparochie beschikt over een behoorlijk bouwsel, waarin vele diensten worden gehouden. Sommige van deze diensten hebben een sacramenteel karakter. Deze diensten zullen gezamenlijk ongeveer zes uur eisen, voor een kerk, waarin men alleen op zondagen diensten pleegt te houden. In kerken met meerdere bedienaren en dagelijkse diensten beloopt deze tijd rond dertig uren. Aan de werkelijke verkondiging van Jezus’ leer – zonder verdere bijbedoelingen dus – wordt gemiddeld daaraan gewijd in de kerken – die alleen op zondag werken – twintig minuten, in de andere kerken ten hoogste per week één uur. Alle andere activiteiten zijn eerder gericht op het aantrekken van gelovigen, het scheppen van een band in de gemeente, het volbrengen van magische rituelen, het drijven van de gelovigen in de begeerde politieke richting, het maken van propaganda voor zending, kerkenwerk, weldadigheid enz.
In een dergelijke gemeente wordt door de voorgangers of priesters veel werk verzet. Dit is buiten twijfel. Ons blijkt, dat het sociale werk, dat gericht is op de gemeenschap en de menselijke eisen – en niet op God – zó sterk overheerst, dat voor een kerk met één bedienaar, het zich op niet religieuze basis bezighouden met sociale toestanden en het werven van gelovigen het 10-voudige aan tijd vraagt, van de feitelijke geloofsverkondiging en verre gaat boven het juist volgen van de levensleer, die de kern van het Christendom uitmaakt. Bij kerken met meerdere bedienaren – bv. een R.K. kerk met 3 bedienaren – staan 72 uren sociaal werk, een gelijk of groter aantal uren voor administratieve bezigheden t.o.v. 66 uur per week, dat werkelijk aan de verkondiging van Jezus’ leer zonder meer wordt gewijd.
Een groot gedeelte van de macht van de kerken en kerkgemeenschappen berust niet in de eerste plaats op het onderrichten van de mens, doch op het stichten, bevorderen en in stand houden van politieke partijen en pressiegroepen binnen partijen, die anderen tot een goed leven – erkennen van de kerkelijke macht boven alle andere machten – zullen trachten te bewegen. Daarbij oefent men veel kritiek uit op de goddelozen en de zondaren, maar zelden op de vermogende en tot de kerk behorende zondaren.
In vele kerken ontstaat de schijn, dat een goede nalatenschap aan de kerk voldoende is om een leven vol schulden tegenover God goed te maken. Vaak worden dingen getolereerd, of zelfs binnen de kerk georganiseerd, die in feite met de kerk niet heel stroken. Dit weerspiegelt zich in de houding van de gelovigen binnen deze gemeenschappen. Stel, dat op een zondagsbijeenkomst de gemeente 300 aanwezigen telt. Daarvan zullen er 5 à 6 zijn, die het godsdienstig ritueel geheel als een innerlijke behoefte beleven: 2,4% dus. Rond 50% beleeft de bijeenkomst als een noodzakelijk iets, een gewoonte, die het behoren tot de kerk nu eenmaal aankleeft. Voor hen is de kerk meestal meer een sociale groep, dan een werkelijke geloofsgemeenschap. De resterende aanwezigen ervaren de dienst eerder als een noodzakelijk kwaad, een belasting, die men nu eenmaal moet aanvaarden, omdat men anders nergens bij hoort en het voor betrekking, sociale status en positie beter is, wanneer men als trouw kerkganger en lidmaat van de kerk is gekend. Wat blijft ons dus over als werkelijk geloof in deze dagen? Ook onder de verkondigers van het geloof gaan velen schuil, die niet werkelijk geloven. De kerk is voor hen meer een middel om de mensen van het ergste kwaad terug te houden, dan een direct zich verbonden weten met God. Zij binden zich steeds aan de heersende kaste.
Men zal hiertegen vanuit het katholieke standpunt protesteren door te wijzen op de sociale encyclieken, waarin de pausen dan toch maar gezegd hebben, hoe het op de wereld moet worden. Andere groepen zullen mij toeroepen: “Vergeet u dan niet de mensen als bv. Domela Nieuwenhuis?” Ik vergeet deze zeker niet, maar, hoe eerlijk dit alles gemeend mag zijn, zien wij dergelijke bullen en mensen eerst in verschijning treden op het ogenblik, dat arbeidersgemeenschappen reeds kenbaar en duidelijk een macht worden, zodat er dus met deze groepen rekening moet worden gehouden. Dit alles wettigt de conclusie, dat de huidige kerken niet meer zozeer een werkelijk geloof en een levensweg vertegenwoordigen, als een sociale aanpassing, die de mensen de mogelijkheid geven bij behoud van eigen leefwijzen en gebruiken zich t.o.v. zijn God en het bovennatuurlijke althans enigszins zeker te gevoelen. Men verloochent dan de niet meer aangenaam aandoende oorspronkelijke leer en stelt als het ware vreemde Goden op zijn altaren.
Meen niet, dat dit laatste een overdrijving is. Er zijn kerken genoeg, die zich verzetten tegen alle loterijen, toto, lotto enz., maar – om aan middelen te komen – rustig de handwerkjes van hun dameskring gaan verloten. Men is tegen alle lichtzinnigheid, maar dit sluit niet uit, dat de dominee het rad van avontuur komt inwijden op de jaarlijkse bazaar van de wijkgemeente. Daar klopt iets niet. Het is bekend, dat de Christelijke groeperingen sterk gekant zijn tégen het vertonen van minder zedelijke filmen. Het doet dan ook vreemd aan, tot wanneer men moet vaststellen, dat ettelijke cinema’s, die voor het vertonen van dergelijke films bekend zijn, een groot deel van de aandelen in handen weten van meer Christelijke mensen of zelfs – zoals mij ter ore kwam – in handen blijken te zijn van enkele kloostergemeenschappen. Ik zal de laatste zijn, die de goede bedoelingen en de goede werken, met dergelijk geld opgebracht, wil ontkennen. Toch meen ik, dat i.p.v. een zonder bezit eerlijk en oprecht leven voor de naaste en in harmonie met God, hier op de altaren van deze mensen de vreemde Goden: geld, invloed en macht, staan.
Wij hebben reeds gezien, hoe andere beschavingen en grote volkeren aan dergelijke tendenzen ten onder gingen. Erkennende, dat deze situatie in het heden evenzeer bestaat, rijst de vraag: wat zal onder de heerschappij van Aquarius dit alles voor de verdere ontwikkeling van de mensheid en de wereld betekenen? Naar ik meen, heeft het geen zin in verband hiermee te gaan spreken op Germaans-melancholieke wijze over “Der Untergang des Abendlandes”. Toch kan deze toestand niet onbeperkt meer voortduren, vooral, wanneer de mens steeds meer met de problemen die hieruit rijzen, zal …. (?) bestaat, zal de activiteit toenemen. Ook zo nodig met geweld, indien dit in de ideologie niet verboden blijkt. Vandaar, dat wij nog dit jaar zullen horen over moeilijkheden van Nationalistisch China, dat zijn steun door Amerika sterk beperkt zal zien, dan wel in plaatselijk beperkte oorlogshandelingen met Rood-China gewikkeld zal worden.
Rood-China gelooft op het ogenblik boven alles in eigen macht en de juistheid van eigen Leninistische en Marxistische beschouwingen. Het zal dan ook stellen: “Wij hebben de macht, wij hebben het geloof in onze zending. Wij zullen overwinnen of sterven…” Ook wanneer dit niet tot onmiddellijke gewelddaden van grotere omvang voert, zal het voor de westerse wereld heel wat moeilijkheden en onrust brengen.
Wat kan de Christelijke wereld daar tegenover stellen? Zeker niet de Christelijke verdraagzaamheid en naastenliefde, die elk optreden van een kleinere groep tegen een hoog beschaafde en Christelijke wereld uiteindelijk tot een slag in de ruimte zal maken. Er moeten té veel wereldlijke belangen worden verdedigd. Men zal dan ook de wapens wel weer doen zegenen, wanneer het niet anders kan. Nu kan men nog stellen, dat een dergelijke strijd een taak van de Christelijke wereld is. Ik vrees, dat de westelijke wereld ook in dat geval weinig geheel overtuigden, weinig kamikazes en zelfmoordsoldaten op zal kunnen leveren, zoals andere volkeren, die voor hun heilige rechten meenden te strijden. Zelfs een poging dergelijke groepen op te leiden en te gebruiken, zou – naar ik meen – reeds tot protesten voeren. Zelfs in dit jaar zal u, vrienden, blijken, dat het gebrek aan Godsvertrouwen, het gebrek aan werkelijk geloof, de grote zwakte van de westelijke wereld uitmaakt. Ik laat het u daarover zelf een mening te vormen. Zeker is, dat, zo het gestelde ook maar ten dele juist zou zijn, elke invloed – tot de meest barbaarse toe – die uit volle overtuiging strijdt, de gehele wereld zonder meer zal kunnen overrompelen. De uiteindelijke overwinning zal niet door geweld, maar door infiltratie plaats vinden. Wij zien dit in de oudheid weerspiegeld. Rome verloor zijn macht niet op het slagveld, maar door het opnemen van de niet-Romeinen in de legioenen, tot deze in feite de meest bekwame soldaten werden en de feitelijke macht van alle legergroepen en een groot deel van de handel bezaten.
(er ontbreekt hier een deel van de tekst) …….. worden geconfronteerd. Daar, waar nog een werkelijke overtuiging, die dus tevens leefwijze is.
In de Christelijke wereld van heden zien wij reeds de gedachten bij herhaling naar voren komen: Laat ons zien, of wij anderen deze taak niet op kunnen leggen, of wij voor het vervullen van deze taak, die tot ons geloof behoort, niet anderen geheel of ten minste mede verantwoordelijk kunnen maken. Daarnaast tracht men ten koste van alles steeds weer de bestaande status quo te handhaven. Men heeft immers een grote stoffelijke welvaart? Aquarius kan een dergelijke houding niet aanvaarden. Hij erkent geen status quo, maar denkt welomlijnd en universeel. Het gevolg is, dat de wereld van heden zich dus wel tot een praktisch christendom zal moeten bekennen en afstand zal moeten doen van het theoretisch christendom met sociale nevenverschijnselen. Men zal moeten komen tot een waarlijk Christelijke vrijheid voor allen en afstand moeten doen van een binden van de mensen met eigen belang als belangrijke factor, door het geloof voor te houden in de naam van God. Belangrijk is het herwinnen van de waardigheid en innerlijke verheffing van de mens. Kan het christendom niet tot deze waarden terugkeren, dan zal zij het onderspit moeten delven.
Dit laatste is zeker niet onvermijdelijk. Wanneer ik de toekomst wil extra poleren uit de nu bestaande toestanden en mogelijkheden, zo vind ik in de eerste plaats een scheiding van de mensheid in twee groepen. Het gaat hierbij niet om het scheiden van de goddelozen, van de mensen, die zo trouw zijn aan de kerk, maar om een scheiding tussen de mensen, die durven leven volgens Jezus’ leer – ter ere Gods en ten bate van geheel de mensheid – en degenen, die weigeren zichzelf te vergeten in een groter doel.
Eenzelfde conflict als in de Christelijke wereld voorzie ik ook voor de boeddhisten, islamieten en hindoes. Ook hier zal het criterium de vraag zijn: wie durft naar de feitelijke stellingen, de oorspronkelijke levensleer, te leven? Degenen, die hiertoe niet kunnen besluiten, zullen met zichzelf en hun soortgenoten in strijd komen. Vele kerken en instanties zijn dan ook in de huidige vorm nog slechts een korte tijd van bestaan beschoren. De zuiveren van geest zullen – ook binnen een bepaald geloof – een inwijding kunnen vinden. Dit houdt in, dat ook hun geloof een nieuwe betekenis krijgt, een nieuwe macht uitdrukt op geestelijk terrein en nieuwe vermogens verschaft aan zijn belijders. Daarnaast zullen wij degenen, die ten koste van alles het oude willen handhaven, of meer van de buit van een verwarde wereld in de wacht trachten te slepen…….(zin is niet af…)
De komende revoluties zullen op allerlei terrein zeker ook nieuwe vormen van geloof met zich brengen. Vele groepen zullen andere leermeesters zoeken, maar een voorkeur geven aan stellingen, die nog aansluiten bij het vroeger reeds gangbare. Een terugkeer naar orthodoxie voor sommigen, die de wereld slechts als een streng gerecht Gods, een beeld van ellende, zullen aanvaarden en zich willen troosten met een uitverkiezing. Daarnaast krijgen wij ongetwijfeld te maken met een materialistische vrijgeest, die steeds luider de vraag stelt: waarom zou de mens zich beperken? Deze groepen zullen de eerste en meest schokkende veranderingen nog wel ten dele overleven, maar uiteindelijk voeren tot een vereniging van de nog bestaande kerkelijke groeperingen. Velen daarvan zullen reeds door grotere groepen zijn verslonden.
De overlevenden zullen zoeken naar een zo hecht mogelijke samenwerking, waarbij eigen overtuiging op de achtergrond komt. Deze pogingen, waarvan wij de eerste reeds in het heden kunnen zien, zullen tot mislukken gedoemd zijn, tenzij de kerken afstand willen doen van hun streven naar wereldlijke macht om geheel hun werken te richten op het in de praktijk brengen van Jezus’ leer, die een vrijwillige dienstbaarheid aan geheel de mensheid inhoudt, gepaard gaande met een ontzegging, zover het Ik naar voren komt.
Het is niet onmogelijk, dat de groepen, die daartoe kunnen komen, niet alleen de nieuwe tijd beleven, maar daarin zelfs een belangrijke rol zullen gaan spelen. De daaraan voorafgaande conflicten tussen kerken en fracties van kerken zullen een verwarring van geest betekenen voor vele mensen. Door deze strijd zullen velen zich van het geloof afwenden onder de uitroep: “men predikt dit nu wel, maar geheel de wereld loochent hun verklaringen”. Op de eis: “Bidt, opdat God ons zal helpen”, zullen zij met een Bijbelwoord antwoorden: “aan de vruchten zult gij de boom kennen….”, uw vruchten zijn rot en onwerkelijk, de boom zal dus wel evenzo zijn… .
Vergeet niet, dat een mens in nood meer vraagt van zijn God, dan de ijle beloften voor een hiernamaals, en van zijn kerk meer dan een reeks mooie woorden en een aalmoes. Hij zal de kerk een bewijs vragen voor de bovennatuurlijke kracht, waar zij over zegt te beschikken. Wanneer dit beroep wordt gedaan, zullen de wonderen niet van binnen de kerken komen, maar vooral uit de kringen, die op het ogenblik door de meesten als buitenkerkelijk worden beschouwd. Er zijn namelijk juist daaronder velen, die steeds weer een eigen weg naar God zoeken. Men zal hen misschien slappelingen, dwazen, of zonderlingen noemen en niet altijd zonder reden. Maar één ding hebben al deze zoekers toch wel gemeen: een intens geloof in God, een intens willen, een honger om iets van de Goddelijke kracht in zich te mogen kennen en desnoods ten koste van vele offers, aan de wereld te geven. Dezen zullen de tekenen van een nieuwe tijd brengen.
Het gevaar is daarom groot, dat in de komende tijd een aantal cultussen ontstaat, die niet geheel aanvaardbaar zijn vanuit geestelijk standpunt. Als voorbeeld, zou het mij niet verwonderen als binnen tien jaar en dan ook binnen bepaalde, zich Christelijk noemende kerken, de oude fertiliteitscultussen weer naar boven komen, die door misverstand uiteindelijk bandeloosheid in de hand werken. Ook zal men overgaan tot meer spectaculaire offerdiensten, waarbij mogelijker wijze hier en daar zelfs dieren worden betrokken. Toch zal dit alles van voorbijgaande aard zijn. Degenen, die van deze neiging bij de massa gebruik maken, zijn de valse profeten. Zij zijn het, die een ogenblik van grootheid vinden, om dan – vernederd en vervolgd door hun gelovigen, wanneer resultaten uitblijven – te verdwijnen.
Degenen, die op geestelijk terrein vooral werken en daarmee stil en betrekkelijk rustig verder gaan, zullen – vaak op schijnbaar bovennatuurlijke wijze en met onvermoede krachten – weten te helpen, waar dit werkelijk noodzakelijk is. Opvallend is het, dat deze groepen steeds ter plaatse zullen zijn, waar daarvoor een aanleiding bestaat. Dezen, die het prediken grotendeels aan de anderen laten, zullen een steeds groeiend aantal volgelingen vinden. Ook meen ik, dat deze wonderdoeners hun volgelingen op de duur terug zullen voeren naar een meer kerkelijke sfeer, die geen dwangbuis van wetten meer kent, maar een geestelijk samenwerkend geheel van mensen zal vormen, die dezelfde God aanbidden en met gelijke middelen en met een ongeveer gelijke leefwijze aan de eisen van die God en het leven zullen trachten te voldoen.
Opzettelijk heb ik bij deze beschouwing de esoterische groepen buiten beschouwing gelaten. Verborgen leringen hebben altijd bestaan, hebben de continuïteit van de bewustwordings- mogelijkheid op aarde gehandhaafd, maar spraken nooit tot de menigte. Het zal echter juist de massa zijn, die in de komende jaren het gezicht van uw wereld zal bepalen en veranderen.
De kopstukken van de kerken weten hier toch niet van, anders zouden zij hun richting wel veranderen?
Hoe vaak gaat een mens niet in een brandend huis binnen en blijft daar zelfs wel om zijn bezit te redden en te verdedigen, ofschoon hij weet, dat dit hem het leven kan kosten? Degenen, die menen op het ogenblik door hun macht nog veel ten goede te kunnen doen, zullen – ondanks een besef van de fouten die men maakt – niet geneigd zijn alles naast zich neer te werpen. Zij menen, dat er nog tijd zal zijn de kerk en de gemeenschap aan te passen en te veranderen. Zij beseffen niet, dat een veranderen van de gemeenschap hen dan toch eenzaam achter zal laten en weten niet, dat de tijd al zó kort is. Vandaar de nutteloze hervormingsactiviteit in vele kerken. Hierbij komt nog, dat hervormingen die wel mogelijk zijn, door het optreden van de gelovigen zelfs gefrustreerd worden. Deze laatsten zien in hun geloof een levensrechtvaardiging en beseffen niet, dat het alleen een levensweg, een levenshouding mag zijn.
Ik wil nog een andere parallel trekken. Elke maal, wanneer een openbaring op de wereld komt, blijkt deze gekoppeld te zijn aan een bepaalde figuur, een bepaalde persoonlijkheid. Het symbool daarvan is steeds weer een dier. Voorbeelden hiervan zijn o.m. de stierverering, de zondebok, de dierengoden van Egypte, de draak of slang van de gnostici, de vis van de Christenen, het lam Gods etc. Dit dier blijkt steeds weer in overeenstemming te zijn met de kosmische heerser van het ogenblik.
Opvallend is voor deze dagen, dat wij, als symbool naast de 5-puntige ster, de figuur van de mens, vooral van de vrouw, aantreffen. De nadruk ligt op het ogenblik wel zeer sterk op de vrouwelijke mens. Nu kunnen wij aantonen, dat steeds het mensentype, dat met de vereerde diersoort het meest samenhangt – in de tijd van de stierverering bv. de mensen, die onder het teken van de stier geboren zijn – de boventoon voert op de wereld.
Wanneer dus in het heden de mens gaat heersen en wel in een vrouwelijke uitbeelding, dan denk ik hierbij niet alleen aan het symbool van Aquarius, maar zie tevens terug in het verleden. De Maagd geeft ons daar namelijk als hoofdsymbool Isis, het geheim. Zij is dan de barende, waarin het Goddelijke werkzaam is en zo de rede en het Goddelijke bewustzijn voortbrengt. Daarnaast zien wij Gea en Ishtar. Ook zij zijn leven brengende krachten, maar minnen dan nog, met uitzondering van alle andere functies, alleen het leven zelf. De daaruit nog af te leiden Mariaverering blijkt juist in deze dagen in bepaalde kringen sterk toe te nemen. De invloed van het vrouwelijke element volgens de huidige tijd is hoofdzakelijk scheppend, gevend, offerend. In verband met Aquarius, de Schenker, dus wel een zeer sterke nadruk op zijn functie van de Schenker, de Gevende.
Het feit, dat het vrouwelijke element in de gedachten van de huidige mens een zo grote rol speelt, stoffelijk zowel als geestelijk, voert tot de gevolgtrekking, dat de mens bewust of onbewust terugkeert tot de gedachte aan en de verering van de Oermoeder, die leven en bewustzijn baart en het beeld is van de materie, welk leven uit de geest voortkomt. Dit houdt in, dat de komende tijd wel eens het volgende kan brengen: Veredeling van de geest, die op aarde incarneert en groter bewustzijn van geestelijke waarden bij incarnatie. Voor de geest moet de stof mogelijkheden tot geestelijke bewustwording voortbrengen. Hoe groter de vrijheid in de materie, hoe zuiverder de materie, de leiding vanuit de geest leert volgen, hoe groter de bewustwordingsmogelijkheden ten goede en ten kwade zullen zijn voor allen, die op aarde leven. Hoe groter het innerlijk bewustzijn wordt, hoe omvattender ook de rede zich openbaart, hoe zuiverder ook de vormen, waarin de geest zich op aarde zal openbaren. De zuiverheid van vorm wordt algemeen bepalend geacht voor de plaatsing van een ras of soort in de kosmos.
In de oudheid hingen dergelijke bewustwordingsprocessen en de daarmee geopenbaarde leringen steeds samen met planten en dieren. Nu is het symbool van de tijd: “De Mens”. Dit wettigt de gedachten, dat het erkennen van God door de mens deze mens zal voeren tot een gehele beheersing van het dierlijke in en rond hem. Uit de beheersing en het bewust gebruiken van het dierlijke volgt een bewustwording, die de mens – zij het over een wat langere periode – lichamelijk een nieuwe vorm en gestalte zal geven, aangepast aan de nieuwe mogelijkheden en behoeften. Zeker is, dat deze vorm afgeleid zal zijn van de huidige, doch het is onmogelijk deze in details te bepalen. Een dergelijke evolutie zal zich betrekkelijk snel af moeten spelen, daar zij niet meer dan 1/3 van de heerschappij van Aquarius kan vergen. Het is daarom redelijk aan te nemen, dat een dergelijk proces zich binnen ongeveer 7.000 jaar zou moeten voltooien. Een dergelijke periode bleek noodzakelijk om de huidige mensvorm – homo sapiens – tot heersend ras te maken.
Mijn eindconclusie voor nu – in direct verband met dit alles – luidt dan ook: De grote en kosmische krachten, die in de godsdienst langzaam maar zeker steriel werden, worden op aarde hernieuwd tot leven gebracht, in vorm zowel als weten. De komende tijd brengt een grotere natuurlijkheid, maar tevens een grotere innerlijke beheersing, dan sedert lang op aarde mogelijk was. Dit brengt de ondergang van allen, die het dierlijke om zichzelf zoeken. Voor degenen, die in de stof de geest zoeken, zonder daarbij aan bezit en dergelijke te denken, zal de mogelijkheid ontstaan – vermoedelijk zelfs reeds vóór het einde van de nu op aarde levende generaties – een geheel nieuw concept van leven en kosmos te verwerven, gepaard gaande met een geheel nieuw en natuurlijk begrip van en voor het ingrijpen van hogere machten.
Dit kan gepaard gaan met een sterker naar buiten toe kenbaar worden van het werk van de Witte Broederschap. Na enkele jaren van onzekerheid vermoed ik zelfs, dat een begrip ontstaat voor de leven-herscheppende invloeden, die van de zon over enkele jaren uit beginnen te gaan. Door dit begrip zal de mensheid in staat zijn waardig, geestelijk zuiver en eerlijk, zijn planeet voor te bereiden op de komst van de nieuwste meester en kracht, die dan het einde zal betekenen van alle menselijk leven in de door u gekende vormen. Een nieuw ras zal dan de aarde bevolken. Waar de voltooiing hiervan mijn inziens eerst over ongeveer 50.000 jaren plaats zal vinden, behoeft u zich hierover voorlopig nog geen zorgen te maken. Vooruitziend in geestelijke zin lijkt mij dit een vreugdige tijd. Het is een grote vreugde te weten, dat eens ook de meest harmonische geest op deze, onze aarde, in waardigheid zal kunnen leven, tot uiting brengen de harmonische mogelijkheden van alle stof en geest tezamen.
Kosmische begrippen en gevolgtrekkingen.
Vandaag zou ik met u willen nadenken over enkele kosmische begrippen en de gevolgtrekkingen, die wij voor onszelf hieruit kunnen maken. Wanneer wij de oude beelden van de kosmos zien, met kristallijnen sferen, waarin de vaste sterren lichten en de bewegende planeten Goden zijn, zo vragen wij ons af, of dergelijke begrippen alleen volgens stoffelijke waarden dienen te worden beschouwd. Een nagaan van het denken van de Ouden, brengt mij ertoe, hier neen tegen te zeggen: de mens heeft hier bepaalde geestelijke krachtsverhoudingen weer willen geven, eerder dan een zuiver stoffelijk beeld te ontwerpen, een stoffelijk heelal uit te beelden. De grondslag ligt waarschijnlijk in een begrip van harmonische waarden.
Zoals u weet uit de astrologie zijn er beelden en planeten, die bepaalde lichaamsdelen beheersen. Het is niet zo dwaas, wanneer men nu aanneemt, dat er bepaalde krachten bestaan, die op dezelfde wijze over delen van de geest heersen. Deze meesters van het geestelijke leven kunnen wij natuurlijk – zoals in de oudheid wel gebeurde – vergelijken met planeten. Zij zijn niet zichtbaar. Een nagaan van de oude wijsheid en een ogenblik van rekenen, overtuigd er reeds snel van, dat, volgens de oude stellingen, er twaalf heersers moeten bestaan, die allen voor de menselijke geest van zeer groot belang zijn. Elk van hen kent men een eigen invloed, een eigen denken toe; elk van hen blijkt de menselijke geest aan te sporen tot een nieuwe beleving, maar ook tot een nieuwe bereiking. Deze gedachtegang van de twaalf grote heersers wordt in latere tijden nogal eens vertroebeld, omdat men hen demonisch of duister gaat noemen, terwijl men anderen onder hen wil zien als onbelangrijke engelen met een zeer bepaalde taak, of zelfs wel als op zich onbelangrijke nevenverschijnselen van de menselijke psyché.
Ik meen, dat wij rustig terug kunnen gaan naar de leerstellingen van de oudheid, waar wij een weerspiegeling aan kunnen treffen van de moderne esoterische gedachte. Ongetwijfeld zijn er mensen, die zeggen: Waarom niet blijven bij het nieuwe? Waarom niet beperken, wat in de toekomst als hoogste esoterische wetenschap zal gelden. Maar hoe kan ik u het nieuwe duidelijk maken, wanneer ik mij niet op het oude beroepen mag? Hoe kan ik vernieuwing duidelijk maken, indien het mij wordt ontzegd een parallel te zoeken in wat eens als wijsheid bestond? Zo grijp ik terug naar de oude esoterie en de hermetische waarheden, die uit de stellingen van Hermes Trismegistus zouden zijn ontwikkeld.
Wanneer de mens sluimert, zo is er een engel of kracht van de slaap. Deze beheerst zijn wezen, stelt in de mens de mogelijkheid van dromen en kan het de mens mogelijk maken reeds tijdens de slaap binnen te treden in de mogelijkheden en gebeurtenissen van een komende morgen. Deze kracht leeft voor de mens evenzeer, wanneer hij waakt, niet zo duidelijk en scherp als in de droomwereld tekent deze kracht u dan eigen wezen, karakter en ontwikkeling uit. Toch is deze meester voortdurend in de mens geuit, als een zachtroze Licht, dat door het hardere Licht van de stoffelijke dag heen schijnt en alles een aparte tint geeft. Deze Godheid of engel heeft de volgende eigenschappen: Hij doet ons het innerlijke leven beter erkennen. Hij laat, wat in ons leeft, meeklinken in alle daden buiten de stoffelijke rede om en maakt het de mens soms mogelijk metterdaad te volbrengen, wat als droom in het wezen verborgen tot nu toe alleen in hem bestond. Hij is de vervuller, die de mens het eigen pad doet gaan, dat juist voor hem of haar zo belangrijk is. Hij is tevens een heerser, die het ons mogelijk maakt, of – wanneer wij een fout hebben begaan – deze te herkennen en dus ook zo nodig met stoffelijke daden te herstellen.
Direct boven hem staat de heerser van het rijk van de gevormde gedachten. Misschien zou u zijn rijk omschrijven als de astrale sfeer. Zijn invloed reikt nog wel wat verder, want hij werkt zowel in onze persoonlijke kosmos als in de stoffelijke wereld rond u, waarin de uit gedachten gevormde helden, demonen en schrikbeelden rond kunnen dolen. Van deze heerser zegt men: Hij vergaart de gedachten van de mensen en vlecht daaruit de ketenen, waarmee zij aan het noodlot gebonden zijn. Men moet, zo stellen de hermetische leringen hier, de drie krachten erkennen, die hierin geopenbaard zijn: het leven, vol en krachtig, is enerzijds geketend aan de dierlijke stof, maar anderzijds aan het Goddelijke onbekende. Waar het Goddelijke en onbekende samentreft, in het leven met het dierlijke, ontstaat de kosmische wereld van de mensheid, een wereld, die gelijktijdig vol is van verrukkingen en verschrikkingen. De eigenschappen, die men deze heerser verder toekent, zijn ook interessant. Men stelt, dat hij van de gedachten van de mensen niet slechts een keten vormt, maar ze tevens tot krachten bundelt, waardoor hij het zogenaamde toeval kan richten in overeenstemming, met het denken van de mens. Dat, wat u wenst, maakt hij waar, ook wanneer uw wens voor u niet goed is.
Boven hem staat de heerser van het eerste werkelijke, meer geestelijke rijk. Hij wordt ons beschreven als zijnde omgord met diamanten, en draagt een ring van saffieren. In zijn ogen ligt de gloed van lang vergeten sterren. Een mooie omschrijving. De diamanten breken het witte licht, dat – in zich kleurloos zijnde – kleur geeft wanneer het breekt in de stenen. Zo is deze heerser de kracht, die ons binnen voert in het rijk van de geestelijke rede. Het geestelijke denken komt ongeveer overeen met hetgeen wij kennen als de mentale sfeer of het mentaal gebied. Hij brengt de mensheid de mogelijkheid ergens een flard van het kosmische Licht te ontvangen, het kosmische Licht weerspiegeld te zien in de openbaringen. Verder weerkaatsen zijn ogen zowel als zijn ringen de krachten van de Schepping om hen, die met hem in contact komen, een inzicht in micro- en macrokosmos te geven. Wie zijn invloed heeft erkend, ziet het grote in het kleine en het kleine in het grote, want déze beiden zijn één en hetzelfde, één en hetzelfde ook, met alles, wat in henzelf leeft.
Een verbluffende opvatting, die zeer dicht komt bij het eigenlijk hermetisch geheim. Zij toont ons, hoe wij in onszelf het grote en het kleine gezamenlijk dragen. Waar slechts de macrokosmos óf de microkosmos ons beheerst, zijn wij machteloos. Eerst, waar deze beiden in ons en in ons bewustzijn verenigd zijn, komen wij tot geestelijk leven. De essence van het leven is overal en wij dienen deze essence des levens te erkennen in geest, weten, de ziel, kracht, maar ook in de stof, de vorm.
Boven deze kracht staat een laatste heer die met de voorgaande de eerste eenheid van het pad van de bewustwording vormt. Hij leert ons: Licht en duister zijn in elke mens…. Deze heer van Licht mengt Zijn en niet-Zijn, tot daaruit de waarheid wordt geopenbaard. Eenvoudiger gezegd: in elke mens is een begrip van kwaad of duister en van Licht of God. Zolang de mens goed en kwaad als gescheiden waarden blijft beschouwen, zal hij nooit de waarheid omtrent zichzelf leren kennen en nooit weten, wie en wat hij is. Deze heerser nu, die de zelferkenning ook onafhankelijk van vorm mogelijk maakt, dwingt ons Weten en niet-Weten, Licht en duister te samen, dus als geheel, te erkennen. Zo zien wij hiaten in eigen wezen, zo goed als bij anderen. Wij beseffen tevens, dat wij toch zullen bereiken. Onder de heerschappij van deze meester is de mens niet positief of negatief, maar eerder een voortdurende intermediair, die heen en weer gaat tussen de geopenbaarde waarden van het Licht en het duister. Hij heeft banden met alle waarden in de Schepping en leert daaruit. Hij heeft niet alleen de kosmos in zichzelf meer, maar kent nu ook de grenzen van het Ik en zo de begrenzing van deze innerlijke kosmos. Wie de grenzen van de kosmos kent, daarbij tevens kennende zichzelf, ziet uit de vaagheid van zijn weten aarzelend het beeld Gods ontstaan.
De volgende heer behoort tot het tweede viertal. Zoals ik u al zei, zijn er 12 krachten of 3 viertallen in totaal. Allereerst vinden wij hier de heerser of meester van kracht. Hij brengt sterkte en levenslust. Van hem wordt gezegd: Hij openbaart zich in de stof, maar vindt zijn echo tot in de hoogste sferen. Hij is het middelpunt, waar het leven in samenstroomt en de volledige uiting van alle leven door alle tijden. Men mag dit misschien zó zeggen: de kracht, die in ons geopenbaard is, is een punt, dat halverwege ligt tussen het scheppende Ik in volle openbaring en het onbewuste wezen, dat aan het begin staat van onze wordingsgang. De kracht des levens maakt het ons mogelijk onszelf op elk vlak te openbaren, zowel in waarden, die ver beneden als ver boven het leven zelf liggen. Deze meester geeft geen begrip, maar brengt ons tot daden. Voor de mens in de stof wordt zijn betekenis beschreven – reeds vóór het bestaan van hermetische geschriften – als het erkennen van de innerlijke honger, die, voortkomende uit de geest, in de stof bevredigd wordt en zo de geest tot rijkdom brengt. Gezien deze en verdere uitspraken wordt er duidelijk gedoeld op een kracht, die zelf niets doet of voortbrengt, maar het ons allen mogelijk maakt stoffelijke ervaring tot deel van het hoogste geestelijke leven te maken en omgekeerd.
Boven deze kennen wij een heerser, wiens naam vertaald luidt: “Hij, die uit veelheid eenheid maakt”. Deze heer kunnen wij het beste de heer der wijsheid noemen. Het erkennen van de grondslagen van alle dingen is buitengewoon belangrijk, maar de grondslag van alle dingen is God. Wie de grondslagen van alle dingen kent, ziet uit deze veelheid wederom het beeld Gods verrijzen. Nu niet meer als iets, wat alleen wordt aanschouwd, wordt waargenomen, maar als iets, wat ondergaan wordt. Het ondergaan van de Godheid wordt door deze heer boven alles bevorderd. Wie, ook al is het maar een ogenblik, in zijn wezen de eenheid met het Grote heeft ondergaan, zal steeds weer terug keren tot de ogenblikken van Licht, waaruit het mogelijk wordt de wereld te begrijpen, zichzelf te beheersen en de kracht, die in hem leeft, geheel te richten.
Hier vinden wij voor het eerst een aanduiding van het beheersen van een lagere sfeer door een hogere sfeer of kracht. Iedere mens zal ongetwijfeld zijn honger kennen naar het ogenblik van Lichtend leven, evenals eenieder ongetwijfeld in het stoffelijke leven wel eens met de manifestaties in conflict zal komen, want de wijsheid dwingt ons de dingen erg eenvoudig te maken. Als ze erg eenvoudig zijn, klinkt het ons zo ongekleed en vandaar, dat men van deze heer ook nog wel eens zegt: “Hij, de wereld naakt maakt…”. Het woord “naakt” heeft hier natuurlijk niets te maken met menselijke of stoffelijke waarden, maar doelt op de wijsheid, die het leven ontdoet van de schijn.
Deze heer wordt in zijn werkingen onmiddellijk gesteund door de hogere kracht. Deze noemen wij de heerser van Licht en ook wel de heerser der eenwording. Waar de wijsheid besef heeft gebracht en kracht aanwezig is, bloeit in de mens het vermogen, open, één te zijn met alle details van de Schepping afzonderlijk, zowel als met het geheel. De eenheid, die wij ook wel kosmische eenheid noemen, vloeit op dit vlak geheel uit de macht van deze heerser voort. Wie deze eenheid ondergaat, staat onder zijn gezag en zal met het voertuig, dat tot deze sfeer behoort, binnen zich alles in volmaaktheid herscheppen, wat – zelfs indien zeer onvolmaakt – buiten als eenheid wordt beleefd.
Een uitspraak, waarmee wij in deze tijden voorzichtig moeten zijn, omdat er anders misschien mensen op hol zouden slaan. Een gedachtegang, die ons tevens weer terug brengt tot het hermetisch geheim en de verborgen stellingen van de geheime genootschappen. Er is een eenheid met alles en allen te vinden. Indien ik één ben met een element, zo zal ik door het kennen van dit element reeds het bestaan van alle andere elementen en hun mogelijke geaardheid reeds redelijk kunnen vermoeden. Wanneer ik met meerdere elementen één ben, kan ik deze elementen, maar ook alles, wat uit deze elementen gevormd wordt, kennen. Het is een zuiver scheppende functie binnen het Ik, die uit deze heer van Licht voortkomt. Daarnaast reinigt hij de mensheid en de geest, omdat hij slechts de innerlijke volmaaktheid tolereert. Hij pijnigt dan ook soms, waar hij ons dwingt alle onzuivere en onware beelden te verlaten. Hij is de brenger van het hoogste bewustzijn, dat menige mens zich denken kan: het bewustzijn van de kosmische eenheid zelf.
Dit drietal heersers wordt gekroond door een vierde heerser, die men het verblindende juweel pleegt te noemen. Het verblindende juweel wordt op aarde wel voorgesteld als een steen der wijzen, maar ook soms uitgebeeld als een edelsteen, die in de hemelen hangt. Hij is in feite de heerser, die innerlijke eenheid met het zijnde weer over doet gaan in daden. Eenheid, die tot daad wordt, openbaart het Ik in alle dingen. Waar het Ik in alle dingen is geopenbaard, is men tevens één met alle krachten en zal men voortdurend zichzelf wijzigen, tot een innerlijke eenwording met het scheppende vermogen zelf is bereikt. Hij is het, die vanuit zich geneest in alle sferen en klaarblijkelijk ook in de stof. Door de mens op aarde wordt hij bovendien wel genoemd: Beschermer van de genezer door innerlijke krachten. Ook deze heerser reinigt, evenals de beneden hem staande heer van Licht, alle dingen, maar vervult ze tevens. Hij maakt niet alleen zuiver, maar vult ook de gebreken, die blijken, aan. De persoonlijkheid, die in zijn rijk bewust leeft, komt tot afronding van zijn wezen. Zijn gezicht is het aangezicht van de verborgene, zijn wezen is viervoudig. Met dit laatste wil men waarschijnlijk aanduiden, dat binnen deze heerser in beginsel alle werkingen en functies van de vier hoogste meesters reeds aanwezig zijn.
De eerste kracht van het laatste viertal wordt omschreven: “de meester, die achter het Licht staat”, niet Licht of duister. Hij is het, die rust geeft boven alle dingen. Wie hem bereikt, drijft onberoerd in de eeuwigheid, wetend alle dingen, kennende alle dingen en begrijpende alle dingen, maar men kan niet één zijn met het geuite, of de meester door daad en wezen, doch slechts door algehele aanvaarding. Een heerser, die alleen kenbaar wordt door de aanvaarding, regerende over een sfeer, waarin geen Licht meer is, geen duister en geen schemering. Een sfeer, waarin alleen als een gevoelswereld het Al kenbaar wordt door een onbestemde indruk, een sfeer, waarin je je door de Eeuwige laat wiegen als een slapend kind. Men noemt hem dan ook wel: Heer van kosmische rust. Een langere naam is: “De lotusvijver, waaruit de verlichte langzaam oprijst”.
Onmiddellijk boven hem staat een meester, wiens naam het best kan worden vertaald met: “Hij, die niet is”. Een eigenaardige benaming, waarmee men uit wil drukken, dat deze meester niet meer is, niet meer bestaat, in de ons bekende zin. Hij is alle wezens, alle tijd en alle wetten. Wie één is met hem, begrijpt alle dingen, kent en begrijpt alle wetten van de kosmos en beseft hun volkomenheid. Hij kent de gedachten van de Schepper reeds, maar kent nog niet de bron hiervan, de Voortbrenger Zelf. Eenvoudig gezegd is in deze sfeer sprake van eenheid met de gehele kosmos, één met eigen wezen, doordringend in alle wetten en delen daarvan, het erkennen van alle samenhangen als een direct product van het kosmische denken en het aflezen van de kosmische gedachte in zijn vormende werkingen.
Je zou kunnen zeggen: wie in die sfeer leeft, ondergaat als een telepaat de gedachten Gods. Hier ziet men niet het werkelijke wezen Gods, maar aanschouwt men hem alleen in Zijn aangezicht, kent Hem dus alleen via Zijn uitingen. Wie de rust heeft gevonden en de gedachte heeft gedeeld, proeft de Oneindigheid onder de meester, die wel wordt genaamd het Zijnde-Niet. Uit een toestand, waarbij het persoonlijke bestaan insluimert en men alleen met God bestaat, komt men hier tot een persoonlijk Zijn, een persoonlijk denken en leven, waarin toch de eenheid met de Goddelijke gedachte bestaat. Waar het Ik versmelt met de wil van de Schepper – een eigenaardige formulering – de wil van de Schepper, verrijkt met zijn eigen wezen, zo de oerkracht terugvindende in volledige volmaaktheid. Dit is een van de hoogste fasen, die je zou kunnen bereiken. Wie hier is, is mede scheppend. Hij wordt als het ware de herboren Schepper en is de verpersoonlijking van alle kracht en alle leven, terwijl hij toch de origine van de Al-schepper in zich aanvoelt.
De laatste meester noemt men wel het begin zonder einde, of de onthulling van het begin. Dit is het erkennen van God Zelf, het opgenomen zijn in de gevoels- en gedachtewereld Gods – deze termen zijn waarschijnlijk slechts vergelijkend gebruikt – en daarin volkomen opgaand.
Wie deze twaalf paden heeft volbracht, zou dan een totale inwijding hebben doorgemaakt, waarbij elk van zijn delen en mogelijkheden een viervoudig pad moest gaan. Er zijn vier paden, die onmiddellijk betrekking hebben op de stof en alles, wat in de stof te beleven is. Vier paden geven uitdrukking aan de geest en alle bewustzijnsvormen worden daarin omschreven. De vier hoogste paden zijn de paden van de ziel, die – in zich immers reeds zijnde deel van de hoogste kracht – zichzelf zo hervindt. Maar, zo zeggen de hermetische geschriften, allen worden één. En zo allen één geworden zijn, is hun getal drie. Hier komt de oude getallenleer, die wij ook in de kabbala vinden, weer even om de hoek kijken.
Het geschrift vervolgt: de drie spiegelen zich en worden tot basis en top van de boom des levens. Wanneer een mens zover is gekomen, dat hij één is geworden met God, moet hij niet denken, dat hij werkeloos zal blijven voortbestaan. Integendeel, hij zal volledig actief blijven en zijn. Hij is dan niet meer een deel van de Schepping, maar is een weg geworden voor de andere delen der Schepping, die nog niet bewust zijn en reikt voor hen van het laagste tot het hoogste. Volgens de oude leer is het deze kracht, waarvan wordt gezegd: Hij is Alfa en Omega, begin en einde. Hij is de volbewuste mens, tot levensboom binnen de Schepping geworden, die is de volle openbaring van de wil Gods. Hij is dus gelijktijdig mechanisme en bezieling, stoffelijke bindende kracht van alle wetten en de bezieling van alle wetten. Heeft hij deze kracht in zich opgenomen, zo is hij niet meer een pad, maar het middel, waardoor het pad betreden kan worden, door anderen dus. De laatste fase is het opgaan in het Lichtende. Een Lichtende moet hier niet meer worden gezien als een aanduiding van een toestand, maar een symbool voor de eeuwigheid zelf, die achter alle dingen schuilgaat. Er is nu geen sprake meer van een pad, een taak, of zelfs een bewustzijn, dat menselijk omschreven kan worden, of zelfs uit het wezen van de hogere geesten, zoals wij die kennen, kenbaar is.
Deze esoterie mag sommigen wat zwaar op de maag liggen, maar is erg belangrijk. Voor hen, die verder nadenken, is het mogelijk uit de opsomming van deze krachten, enigszins te begrijpen, wat er zich in hun eigen wezen afspeelt. Wanneer u in de stof leeft, zullen de eerste vier meesters of fasen in u altijd actief zijn, zodra u de menselijke vorm hebt gevonden. Wanneer u als mens esoterisch streeft en het hoogste bereikt, zullen de volgende vier meesters voor u geopenbaard zijn en de krachten daarvan geheel in uw wezen zijn uitgedrukt. U zult dan beschikken over alle kracht, wijsheid, die daarin zijn gelegen. Wanneer u de laatste vijf fasen gaat erkennen, is het reeds onmogelijk als entiteit nog in stoffelijke, menselijke vorm, of vormkennende geestelijke sfeer te bestaan. De daarbuiten genoemde drie top-trappen liggen buiten alle door ons gekende sferen.
De gegeven reeks, ofschoon zij stamt uit oude beschouwingen en openbaringen, kan dus wel worden gezien als een soort richtlijn voor het leven. Eerst moet je trachten met het stoffelijke leven de goede kant uit te gaan, te begrijpen, wat er werkelijk gaande is. Je moet de wereld van actieve handelingen en menselijke begrippen van goed en kwaad samen weten te voegen met de wereld van je dromen, onverschillig of deze laatsten nu goed of lelijk zijn. Van daaruit moet je langzaamaan opbloeien, tot je inzicht in jezelf begint te krijgen en uit jezelf de krachten leert te putten vanuit de hogere, maar voor jou toegankelijke sferen. Er is allereerst behoefte aan een redelijk bestaan, waarin je jezelf kent – niet als wezen met of zonder schuld – maar als een wezen, dat een zekere taak heeft in het leven en daaraan de zinrijkheid van zijn bestaan dankt.
Alle krachten, die u gebruikt, kunt u bereiken via de innerlijke weg of innerlijke afstemming, maar ook via de uiterlijke weg. De heren van kracht, wijsheid en Licht zijn voor de mens op aarde nog te bereiken langs de weg der incantatie, die berust op stoffelijk veroorzaakte trillingen en daardoor ontstane harmonieën op geestelijk gebied. Zij geven antwoord op elk gelijksoortige trilling, zelfs wanneer deze veel lager is gelegen. Daarom stelt men het ook wel voor, alsof het tweede viertal van krachten, tevens Gods manifestaties in de stof omvatten, op het gebied van het magische of paranormale en het geestelijke. Het is belangrijk dit goed te begrijpen, anders blijft men zich vasthouden aan geesten en geestelijke leiders zonder meer, maar er zijn kosmische krachten, die op een innerlijke afstemming – of zelfs een door ritueel meer uiterlijk afstemmen van het Ik – reageren en vanuit deze reactie voor u onmiddellijk actief worden in het stoffelijke leven. Bovendien meen ik, dat het voor u belangrijk is te beseffen, dat u nooit en te nimmer, waar en hoe dan ook, geheel alleen zult staan, maar altijd een beroep zult kunnen doen op bepaalde kosmische krachten en sferen, zelfs, wanneer u deze in uzelf niet kent. Slechts een juist afstemmen van het eigen Ik is noodzakelijk.
In de oude geschriften, die tot de hermetische leer worden gerekend, staat nog:
“Wie bedroefd is, wekt droefenis, wie de wereld vreest, zal het gevreesde ondergaan, doch wie zichzelf vreest, brengt de wereld in zich ten onder. Wie vreugde kent in zich, brengt vreugde in de wereld. Wie het blijde verwacht in de wereld, zal de blijdschap van de wereld ten volle proeven. Wie in zich de Lichtende vreugden kent, zal het geestelijk Licht rond zich kennen”. Deze spreuken zijn weer in drie delen uiteen te rafelen. Dit hangt samen met de kernleer. De raad is ook zonder uitleg goed:
Verwacht nooit het ergste, het sombere. Zelfs indien je je schuldig en somber voelt. Tracht zelfs dan alles vreugdig te zien. Zeg uzelf desnoods: “Nu ja, ik heb gefaald, ik heb deze vreugde gehad. Ik zal dan daarvoor moeten betalen. Maar daarin ligt alweer een mogelijkheid tot nieuwe vreugden verborgen”.
Wanneer u bang bent een misgreep te doen en uzelf zwak acht, zeg tegen uzelf: misschien is het soms moeilijk, maar ik kan het. Omdat ik het kan, heb ik nog de vreugde van de overwinning te wachten.
Wees zo vreugdig mogelijk in het leven, maar vooral in jezelf, want dit is de beste weg door het aardse leven. De mens, die de innerlijke levensvreugde tot zijn hoogste doel maakt, zal zeker ook de hoogste geestelijke krachten in zich zien ontwaken.
Wanneer je innerlijk wilt gaan zoeken naar een bewustwording, dient men te onthouden: alles, wat in ons leeft en in ons wordt geopenbaard, vindt zijn uiting. Zolang je in de stof leeft en innerlijk het goede zoekend tracht te bereiken, zo zal en moet dit metterdaad geopenbaard worden. Aan de vruchten kent men de boom, maar aan de openbaring, aan de daden, kent men de geest. Alles, wat in u bestaat en verwerkelijkt van de heren, waarover ik heb gesproken, de genoemde heersers volgens dit systeem, is enkel te herkennen, werkelijk, wanneer het in de stof blijkt.
Wanneer u meent geestelijke contacten te bezitten, maar daarvan nooit stoffelijk iets blijkt, dan kunt u slechts tot uzelf zeggen: klaarblijkelijk bedrieg ik mijzelf, en zo dit niet het geval zou zijn, wordt het nog erger, want dan moet u zeggen: ik verlies meer, dan ik kan winnen hiermee… .
Innerlijke ontwikkeling moet steeds gepaard gaan met uiterlijke verwerkelijking. Alles, wat innerlijk belangrijk en dominerend is, vraagt zelfs om een uiterlijke verwerkelijking. Wanneer u deze niet kunt verwerven op de meest ideale wijze, zult u naar een andere mogelijkheid, een vervangende daad moeten zoeken. Maar u kunt niet buiten de manifestatie, want wie leeft in de stof, is uit de hoge sferen neergedaald om in de stof werkzaam te zijn, zijn wezen te beproeven en gelouterd door zijn werken tot nog hogere werelden op te gaan. Wie in de stof leeft, maar niet werkt, niet zichzelf en zijn innerlijke bereikingen openbaart, zich zichzelf beproeft, zal niet terug kunnen keren tot zijn bron, tot de wereld, vanwaar hij eens afdaalde. Men blijft dan terug in verbinding met de stof – de spiritisten noemen dit stof gebonden zijn – tot hij een loutering heeft gevonden door eigen werken en pogen.
Hoe vaak gebeurt het niet, dat wij mensen ontmoeten, die iets wel beseffen, maar bv. om stoffelijke redenen weigeren te handelen, of geen keuze willen doen. Vaak ontmoeten wij ook mensen, die heus wel aanvoelen, dat er ergens in hen iets veranderen moet, dat zij anders moeten zijn, maar weigeren er ook maar over na te denken. Hoe vaak ontdekken wij ook niet mensen, die wel aarzelend iets van wat in hun innerlijk leefde, op aarde wilden verwerkelijken, maar zich onmiddellijk hebben teruggetrokken, toen dit moeilijk werd en geen onmiddellijk succes bleek. Deze mensen zeggen dan heel vaak: maar daar begin ik niet meer aan… . Jammerlijk, omdat degenen, die zo handelen en ook geen andere mogelijkheid tot openbaring van innerlijk bewustzijn hebben gezocht, voor zich het innerlijke pad met al zijn mogelijkheden hebben gesloten en niet meer tot een stijgen in de geest zullen komen. Het is in de geest en de stof voor allen belangrijk, om, hoe men ook de krachten van het Al wil indelen, daadwerkelijk verder te gaan, eigen wezen steeds uitend en openbarend, volgens innerlijk beste weten en volgens de innerlijk erkende wijsheid.
In elk van de oude systemen, die wij bezien, is er een redelijke weergave van kosmische mogelijkheden, maar vaak blijkt de kosmische liefde vergeten. In de plaats hiervan treden gedachten als eenheid, eenwording etc. Wij, Jezus’ leer kennende, moeten verder gaan dan dit en durven spreken over en denken aan de Christusgeest, de openbaring van de Goddelijke liefde.
Indien wij in ons leven ook maar één enkel ogenblik zonder liefde zijn, dreigen wij in onszelf teloor te gaan. De haat is het duister, de onverschilligheid is diepe schemering, maar schemer, zowel als duister, maken het de mens onmogelijk waarlijk zichzelf te erkennen en contact op te nemen met de hoge krachten. De kosmische liefde kennen in jezelf, betekent nog niet verheerlijkt zijn boven alle anderen, maar wel wil het zeggen: jezelf en de wereld leren kennen.
Zoals het staat in het Ishtar-mysterie: de fakkel der liefde, die zichzelf niet kent, is het Licht dat de mens veilig en zonder aarzelen langs afgronden doet gaan, de bruggen van de eeuwigheid doet overschrijden, het duistere land van de dood overwinnen en een leven doet vinden, dat zonder einde is.
Leef uit liefde voor de wereld. Zeg niet, dat u geen liefde kunt gevoelen, dat u innerlijk dood bent. Ergens is iets, wat u lief kunt hebben. Ergens is een idee, dat u lief kunt hebben, een deel van de mensheid. Tracht dit te vinden, niet in stoffelijke manifestaties alleen, maar vooral in de innerlijke aanvaarding, het besef van deze dingen. Zó alleen kunt u in de moeilijke dagen, die voor u liggen het Licht vinden, dat u de wereld doet zien, zoals zij is en u voert tot de kosmische waarheid.