De gestalte van de waan

image_pdf

10 oktober 1967

Wij beginnen deze bijeenkomst weer met een les. Maar eer ik met de eigenlijke les begin, heb ik een paar – zij het retorische – vragen. U moogt ze voor uzelf beantwoorden.

Hebt u zich de moeite gegeven om de les van de vorige maal door te werken? Zo ja, hebt u enige conclusies getrokken uit die les? En vooral, is het u misschien opgevallen dat in die les gezegd wordt: Ongeveer de helft van hetgeen in deze leringen wordt gezegd is werkelijk belangrijk?

U zult begrijpen dat dit niet allemaal zonder bedoeling is gedaan. Wanneer u een les volgt en u sorteert zelf, dan krijgt u in de eerste plaats een grotere waarde, omdat u zelf moet uitmaken wat van belang is en wat niet. Maar in de tweede plaats gebeurt er nog iets anders:

Zoals u in die les duidelijk is gemaakt, heeft elke mens zijn persoonlijke interpretatie. Deze persoonlijke interpretatie (zijn waan a.h.w.) is gelijktijdig voor hem zijn benadering van de werkelijkheid.

Een rechtlijnig betoog zou het u te gemakkelijk maken. U zou geneigd zijn om zonder meer standpunten van een ander als uw eigene te accepteren. Bij deze lessen is dat niet de bedoeling. Wanneer wij spreken over de achtergronden van de innerlijke geestelijke wereld, van de menselijke wereld en ook van de magische wereld, dan is het noodzakelijk dat u daarin een eigen benadering vindt en dat u dus ook voor uw problemen een eigen oplossing vindt.

Er bestaan op dit terrein zeker geen vaste gebruiksaanwij­zingen. Er is dan ook in de vorige les een aantal in feite niet-juiste verklaringen afgelegd. Deze waren niet onjuist, maar ze wa­ren niet afgerond of volledig. Ik hoop dan ook dat men dergelijke verklaringen ook in de toekomst zal willen opnemen in het lesmate­riaal, dat gepubliceerd wordt. Want juist wanneer u deze schijnbaar onlogische verklaringen voor uzelf moet uitsorteren, krijgt u inzicht in de werkelijke betekenis van de les.

En dan is er nog iets. Het aanhoren van een les is uiteraard gemakkelijk. U hebt de intonatie van de spreker, u hebt de sfeer en hierdoor een gemakkelijker mogelijkheid tot interpreteren. Die in­terpretatie later terug te vinden kost moeite. Maar vindt u de juiste interpretatie terug, dan vindt u iets van de sfeer terug, d.w.z. van uw eigen instelling tijdens deze bijeenkomst. U leert zo a.h.w. een juiste instelling vinden, die bij meditatie – maar ook bij ern­stige denkprocessen – voor u van groot belang kan zijn. Ik hoop hiermede weer iets duidelijker gemaakt te hebben dat het bij ons in het eerste deel niet alleen gaat om een voordracht. Het gaat om een les. Een les, met misschien hier en daar wat voetangels en klemmen. Een les, die gebaseerd is op logica, maar hier en daar sprongen kan ma­ken. Kortom een les, die in zichzelf huiswerk omvat, maar daarnaast ook (en ik beloof u dat dit altijd het geval zal zijn) voor uzelf de mogelijkheid om uw persoonlijke waarheid vereenvoudigd daaruit te le­zen en uw eigen houding op grond van uw eigen wezen, karakter en gesteldheid juister op de werkelijkheid te richten.

Dit t.a.v. het lesmateriaal. Een volgende maal ben ik bereid om eventueel schriftelijke opmerkingen omtrent de eerste les (dus die van de vorige maand) in overweging te nemen en zo nodig toe te lichten of te beantwoorden.

Onze tweede les gaat uiteraard hoofdzakelijk nog eens over het begrip waan; en wel speciaal over de gestalte die de waan voor ons kan krijgen.

Het zal u allen duidelijk zijn, dat een mens die in iets vol­ledig gelooft – ook wanneer het absoluut niet werkelijk is en niet bestaat – niet alleen volgens dit geloof zal reageren en handelen, maar dat hij een deel van hetgeen waarin hij gelooft voor zichzelf waarmaakt. Dit waarmaken van het onwerkelijke kan enerzijds als een soort creatieve functie worden beschouwd. Aan de andere kant maakt het het wel heel erg moeilijk om inzicht te krijgen in de wereld, waarin je leeft, waarin je bestaat.

Wat nu brengt een dergelijke waan en een dergelijk geloof tot stand? Welke vorm nemen waan en geloof aan? En ten laatste: welke waarden kunnen wij daaruit putten en wat kunnen we doen om desondanks contact met de werkelijkheid te behouden? Dat zijn de problemen, die wij ons vandaag gaan stellen.

Geloof is iets, wat je meent te kunnen bewijzen, zonder dat er een werkelijk bewijs aanwezig is. D.w.z. dat voor u, wanneer u ge­looft (onverschillig wat), t.a.v. de stoffelijke redelijkheid een kortsluiting is ontstaan. Deze kortsluiting overbrugt een hiaat, die anders tot verwerping van de idee zou moeten voeren.

Wij kunnen dus stellen dat bij elk geloven een deel van het redelijk vermogen kortgesloten is. Die kortsluiting heeft echter niet alleen maar betrekking op het denken. Zij heeft directe invloed op de interpretatie.

Wij hebben een vorige maal gezien dat eigenlijk de waan en de wereldbeleving van de mens beide omschreven kunnen worden als een interpretatie van de werkelijkheid. Mijn geloof bepaalt mijn in­terpretatie.

Het geloof ontstaat doordat ik ergens in mijzelf een hiaat voel. Ik kan dit moeilijk aan mijzelf toegeven. Maar elke geloofsfactor – of deze nu godsdienstig is of op een geheel andere grond­slag is gestoeld – is en blijft het wegverklaren van een hiaat in onszelf. Of wij nu menen door een engel begeleid te worden of door de duivel achtervolgd, in beide gevallen is ons geloof de verklaring voor iets, wat wij in onszelf menen te erkennen.

Hierdoor zou je misschien kunnen komen tot de definitie: Geloof is de aanpassing van het redelijke in de mens aan het emotionele in de mens. En omgekeerd.

Wat doet dit geloof dan? Het maakt mij blind voor alle ar­gumenten die niet in mijn logica passen. Wanneer ik aanneem dat de Bijbel onverweigerlijk Gods Woord is, zal elke poging om daaraan twijfel te wekken voor mij ten hoogste een verweer tot stand brengen, maar ik zal niet in staat zijn het argument van de ander reëel te beluisteren en het reëel te onderzoeken. Ik ben er blind voor. Want dit deel van redelijkheid dat ik in mijn geloof overspring, zal ik ook in mijn benadering van de buitenwereld a.h.w. overbrug­gen, zodra dit met het geloof in verband staat. Er is dus een over­dracht. Het geloof wordt niet alleen maar innerlijk beleefd; het wordt naar buiten toe tot uitdrukking gebracht in het creëren van een waarde (interpretatie), maar gelijktijdig door een blindheid (onvermogen tot erkenning).

Wanneer ik op deze wijze een geloof heb van beperkte omvang, zal dit geloof tot mijzelf beperkt worden. Er is dus een geloof mo­gelijk, dat alleen mijzelf betreft. Ik kan dan de wereld wel interpre­teren en zal de onderlinge verhoudingen van die wereld reëel en juist kunnen afschatten. Zodra echter ikzelf daarmee in verband kom, houdt de redelijkheid op te bestaan en treedt wederom de denkhiaat plus de interpretatiedwang op.

Ik heb een tweede vorm van geloof en deze is nog veel cu­rieuzer. Deze vorm van geloof projecteert zich op de gehele wereld, op het gehele Al. Het wordt van het ik naar buiten toe herleefd en impliceert dat men dus de eenzijdigheid en blindheid t.a.v. de bui­tenwereld volledig bezit, maar dat men gelijktijdig de termen van dit geloof in het ik, niet van toepassing acht.

Kort samenvattend: Geloof kan dus een persoonlijkheidsconditionering zijn, waarbij alleen het ik wordt betrokken.

Het kan zijn een wereldvisie, waarbij het ik zich in feite onttrekt aan de condities, die het voor de wereld als waar en noodzakelijk stelt.

We hebben deze definitie nodig. Wanneer we nl. met de eso­terie te doen hebben, zullen we ook in vele gevallen de logica moeten overspringen. Wij kunnen niet helemaal logisch blijven den­ken. Wij moeten ergens een sprong maken. Zolang wij deze sprong in onszelf maken, treedt de emotie op als aanvullende factor. Binnen mijzelf kan ik dus krachtens mijn geloof een wereld beleven, die niet reëel is voor de buitenwereld, maar die voor mij volledig van kracht is en waarvan ik alle werkingen en gevolgen onderga, zowel lichame­lijk als geestelijk.

Wanneer ik in deze wereld vooruitgang boek en bv. een vergroting van inzicht of potentie verwerf, zouden deze – theoretisch althans – een fictie zijn. In de praktijk blijkt echter iets anders. Door deze innerlijke aanname van capaciteit verandert mijn benade­ring van de wereld en haar realiteit rond mij en zal ik haar -zolang zij niet direct met mijzelf in verbinding staat – zuiverder, juister observeren en ook interpreteren.

Hierin zien wij dus iets vreemds. Naarmate in mijzelf een toestand – aan waan grenzend – toeneemt, wordt mijn besef van de realiteit groter. De negatie van het ik t.a.v. de wereld, die bij vele scholingssystemen wordt aanbevolen, plus de zelferkenning van het ik, wordt hierdoor verklaard.

Zolang ik in de wereld voor mijzelf geen functie opeis, zal mijn persoonlijke verbondenheid en vooral mijn emotionele verbonden­heid met de wereld tot een minimum terugvallen. Doordat ik in mij­zelf gelijktijdig een sterke geloofswereld heb, waaruit ik besef, gevoel van kracht en vermogen kan putten, zal ik in die wereld meer zijn, ik zal meer waarheid beseffen.

Voor de esotericus geldt: Ofschoon mijn innerlijke bewustwordingsgang grotendeels interpretatie en voorstelling is, mede gebaseerd op emotie, zal ik – levende in een innerlijke waan – de uiterlijke werkelijkheid zodanig beseffen dat zij langzaam maar zeker mijn innerlijk waanbeeld gaat corrigeren, omdat ik hetgeen ik in de wereld erken onwillekeurig op mijzelf toe­pas. Uit een innerlijke waan strevende verminder ik mijn blindheid en verminder ik ook de hiaten die ik emotioneel heb moeten overbrug­gen in mijzelf, omdat ik de analogie tussen mijzelf en de wereld steeds sterker ga beseffen.

Deze laatste verklaring moet u maar eens overwegen. Zij is niet zo cryptisch als ze lijkt. En zij is zeker ook niet zo onjuist, als zij misschien in de ogen van sommigen zal schijnen.

De tweede vorm is nog veel curieuzer. Wij zouden dit de magi­sche vorm van het geloof kunnen noemen:

Wanneer ik in de wereld buiten mij omstandigheden aanneem, ook wanneer deze niet uit de feiten blijken, zal ik een groot deel van die omstandigheden waar kunnen maken, doordat ik – vaak onbe­wust en daarnaast vaak puttende uit krachten, die anderen niet be­seffen – ertoe overga een zo groot mogelijk deel van mijn illusie omtrent de wereld om te zetten in werkelijkheid.

Wanneer ik naar buiten toe een wonder doe, dan is dit een opleggen van mijzelf aan de wereld. Doe ik dit uit een volledig be­sef van mijzelf, dan zal ik tekortschieten. Indien ik echter uitga van mijn taak t.a.v. die wereld en de onveranderlijke waarden die in die wereld geopenbaard zijn, dan kan ik volgens deze voorstelling handelen en een resultaat tot stand brengen.

Magisch denken is gebaseerd op het veronderstellen van een waarde in de wereld. Deze waarde zal deels logisch of in het geheel niet logisch zijn, de hiaten worden emotioneel overbrugd.

Korte conclusie:

Bij de esoterie zal de innerlijke waan een middel zijn tot een juistere werelderkenning. Vanuit werelderkenning ontstaat een juister ik‑begrip. Allereerst t.a.v. eigen begrenzingen; daarnaast ook t.a.v. analogieën tussen die wereld en de waarden binnen het ik.

Naar buiten toe gericht geloof zal – wanneer het de wereld volgens de geloofswaarden beschouwt – in staat zijn veel van deze geloofswaarden, in de wereld waar te maken. Het kan daardoor schijn­baar paranormale krachten, of gebeurtenissen in die wereld manifes­teren, zelfs zonder dat het ik in zich de waarden van het geloof vervult. (Misschien aardig om daarover eens na te denken.)

Maar we zijn er natuurlijk nog niet. Want geloof is allemaal wel aardig, maar waar ligt dan de waan?

Waan is de interpretatie. Interpretatie, gebaseerd op on­volledige kennis van feiten, vormt altijd waan. Menselijke vermogens, zowel stoffelijk als geestelijk, zijn niet in staat tot een volledige waarneming. Slechts wanneer het buiten-het-ik-waargenomene niet geïnterpreteerd wordt doch aanvaard, kan de werkelijkheid – althans enigszins – geconstateerd worden.

Enigszins. Zodra ik actief met mijn onvolledige gegevens tracht mijn wereld te interpreteren buiten mij, bouw ik een waan op. Deze waan wordt veroorzaakt door mijn eigen onvermogen tot over­zicht en begrip.

Hoe komt het dan dat ik zojuist durfde beweren dat die waan een bron van kracht kan zijn? Wel, wanneer de menselijke ver­mogens tekortschieten, dan zullen ook wel degelijk de menselijke logica en het menselijk waarnemingsvermogen te kort schieten. Er worden dus een aantal waarden verwaarloosd. Wanneer ik nu geloof (dus in een waan verkeer), kan ik op grond van iets in mijzelf dat ik meestal niet verklaren kan (het is mijn geaardheid: de mate­riële geaardheid, de geestelijke mogelijkheden) dus een deel van die niet-erkende wetten en krachten voor mijzelf aanvaarden. Ik kan ze daarmee niet verklaren of naar waarheid omschrijven, maar ik accep­teer ze. Doordat ik ze accepteer, kan ik hun gedrag formuleren. Door het formuleren van het gedrag van deze waarden, kan ik in mijn wereld conclusies trekken t.a.v. de werking van die waarden; en an­derzijds die waarden misschien beïnvloeden en zo hun werking in mijn wereld enigszins bepalen.

Ik wil hier graag een voorbeeld geven, omdat dit hier en daar u nogal duister lijkt.

Tegenwoordig weet u hoe winden in de atmosfeer ontstaan. Vroeger wist men dat niet. Men sprak over de winden als persoon­lijkheden, als goden. Dit was kennelijk een waan. Maar degenen, die wisten wat het karakter van de god was, wisten ook hoe lang zijn heerschappij ongeveer zou duren. Zij leerden de tekenen van zijn toorn (de komende storm) of van zijn glimlach (het komende mooie weer) ken­nen. Zij wisten dus niet wat wind was. Maar hun beeld, hun verper­soonlijking van de luchtbewegingen, maakte het hun mogelijk door dit karakter, toegekend aan deze goden, een betrekkelijk grote betrouw­baarheid te verkrijgen op het gebied van de meteorologische voor­spelling.

De meteorologie van de ouden was zeker niet altijd zo dwaas als men tegenwoordig denkt, nu men wetenschappelijke middelen heeft. Wie dat niet gelooft moet maar eens kijken, hoe een boer die mis­schien helemaal niets weet van luchtvochtigheid of luchtverplaatsing met één blik op de hemel u kan zeggen, wat het weer in de ko­mende dagen zal zijn. Ja, wat meer is, hij kan aan de hand van de verschijnselen, die hij rond zich waarneemt, u zelfs zeggen of de herfst een rijke oogst, mooi weer of misschien barre koude brengt. Hij zal u de winter voorspellen. En hij heeft 9 van de 10 keer gelijk. Hij doet dit niet op grond van een concrete kennis, een logische kennis, maar op grond van een onbewust erkennen van het samenspelen van factoren.

Het samenspel van factoren werd in de oudheid dus samenge­vat in persoonlijkheden. De astroloog doet dit in zekere zin nog, wanneer hij eigenschappen en kwaliteiten samenvat binnen het beeld van een of andere planeet of een sterrenbeeld. Die dingen op zich­zelf zijn waan, verpersoonlijking. De erkenning van de tekens plus het bestaan van deze waanvoorstelling maakt het mogelijk normaal niet-kenbare waarden te vertalen en zo hun werking in de wereld te constateren, te bepalen en ook soms te richten of daarvan ge­bruik te maken.

Natuurlijk hebben wij bij dit richten dan weer te maken met magie. Bij de erkenning, mede toegepast op eigen wezen, komen wij weer dichter in de richting van de esoterie. Misschien dat dit voorbeeld u duidelijk maakt, wat ik bedoel.

Nu is de vraag ook: Waar komt dan die kracht vandaan? Je kunt dit filosofisch verklaren; je kunt vele theorieën koesteren, die deels logisch zijn; een werkelijke oplossing is niet redelijk te geven. Laten we daarvan uitgaan.

Wanneer geloof kracht wordt, kan ik een deel van die kracht wel verklaren. Ik ben nl. niet in strijd met mijzelf. Ik zet het ge­heel van mijn krachten in. Mijn hele denken is – bijna ontspannen -gelijk gericht op één doel. Hierdoor kom ik al vanzelf tot een gro­tere prestatie, een zuiverder waarnemen en wat dies meer zij. Maar wanneer er nu meer krachten komen, dan kan ik niet verklaren waar zij vandaan komen, maar ik kan mij misschien wel voorstel­len hoe het ongeveer moet werken. (Dit laatste is dus weer niet fei­telijk – ik wijs u daarop; het is beschouwelijk.)

Wanneer ik weet dat ik – door een magnetisch veld van een bepaalde dichtheid en vorm te gebruiken – stralingen kan richten, coördineren of verstrooien, dan kan ik mij misschien ook voorstel­len dat een denkbeeld uit geloof geboren op een soortgelijke wijze een lens vormt. Een lens, waarbij dus algemeen aanwezige kracht ge­bundeld wordt en vanuit het ik – hetzij gebundeld of weer gespreid – geopenbaard wordt. (Ik zeg nogmaals: dit is niet feitelijk, ofschoon het voor zover ik het kan nagaan dicht bij de werkelijkheid ligt)

Dan is er dus “een” kracht, niet omschrijfbaar. Deze kracht reageert op bepaalde voorstellingen, doordat zij dan in focus komt. Er is een brandpunt, zij wordt daardoor aangetrokken (a.h.w. ver­dicht) en kan gericht worden.

Nu kunnen wij zeggen:

De kracht van het geloof ontleent in feite een groot gedeel­te van haar mogelijkheden aan de beperktheid van de gelovige. Een gelovige is iemand, die door een koker kijkt. Hij ziet niet wat er opzij ligt, hij ziet alleen datgene, waarnaar hij de blik werkelijk richt.

Deze kokermentaliteit brengt met zich mede, dat dus ook alle krachtprojectie, die vanuit het ik gericht wordt, dit koker­effect zal vertonen. Anders gezegd: Krachten, die in het ik worden ontvangen, worden niet gebundeld zonder meer, maar ze worden zelfs sterk en rechtlijnig gebundeld verder gezonden. De kracht heeft een beperkt object, maar heeft daarin een maximale doordringingskracht, een maximale werking.

Iemand daarentegen, die dus niet wat men noemt werkelijk ge­lovig is, bij wie de geloofsfactor in het ik schuilt en in de wereld niet bekend is, bij hem zien we dat het optreden van de geloofskracht, het ik het gevoel van vermogen geeft. Maar daar het doel in de wereld niet nauwkeurig en eenzijdig genoeg bepaald is, ontstaat wat men noemt: strooiing of spreiding.

De esotericus beschikt over hetzelfde magisch vermogen als de magiër of de gelovige; maar bij de esotericus zal de gerichtheid in de wereld veelal ontbreken. Eerst wanneer zijn wereldbesef een zeer hoge mate van realiteit heeft bereikt en zijn erkenning van innerlijke analogieën ver genoeg is gevorderd, zal de esotericus als vanzelf mede magiër worden, omdat hij geleerd heeft uit een to­tale werkelijkheid de aspecten te richten, die op dit moment krach­tens zijn innerlijke werkelijkheid belangrijk zijn.

De kracht komt dus ergens vandaan. Dat “ergens” is moeilijk te definiëren. De grote vraag is ook weer, of het definiëren van die werkelijkheid nu werkelijk zo zinvol is. De mens werkt met heel veel krachten, waarvan hij de geaardheid niet kent. Hij kent hun verschijnselen, hij kent de toepassing. De geaardheid wordt eerst geleerd door het toenemend gebruiken van de kracht.

Voor de esotericus en ook voor de magiër zou ik willen zeggen: Het is niet zo belangrijk welke kracht er is, waar precies de bron schuilt, wat precies haar geaardheid is. Het is belangrijk op welke wijze zij zich manifesteert, op welke wijze zij bruikbaar is. Wie werkt met deze kracht zal door het optreden van die kracht een aanvulling krijgen, zowel in zichzelf als naar buiten toe. En – tenzij hij bereid is, omwille van de kracht die hij openbaart, een deel van de werkelijkheid die hij beseft, te verwaarlozen (wat verdwazing, zwarte magie en negatief-filosofische ontwikkeling ten gevolge heeft – zal hij a.h.w. een uitbreiding van mogelijkheden en feiten zien. Voor de gelovige wordt het geloof ruimer, al blijft de kokervisie bestaan.

De magiër beseft dat hij grotere gebieden kan bestrijken en dat er meer doelen zijn voor de kracht, die hij in zich ontdekt. De esotericus zal de kracht misschien niet zo bewust naar buiten toe richten, maar haar bestaan maakt het hem mogelijk buiten zich iets van die kracht terug te vinden. Zijn werkelijkheidsbesef, inner­lijk omtrent de kracht en de werking van de kracht buiten, brengt een versnelling van het ontdekken van analogieën tussen innerlijke en uiterlijke wereld en als zodanig het ontstaan van een realiteits­zin, waarbij de geloofshiaten langzaam maar zeker ook meer redelijk en niet alleen maar emotioneel overbrugbaar zijn.

In deze les gaat het ons ook nog om de persoonlijkheid van de mens. Dat is duidelijk, omdat al hetgeen ik gezegd heb alleen bruikbaar is, wanneer wij uitgaan van de persoonlijkheid.

En dan kennen wij in persoonlijkheden ook weer een aantal verschillen. De totale gradatie van alle mogelijkheden, waarbij dan toch nog weer tussenfasen kunnen optreden, zou mij weer te ver ­voeren. Maar wij kunnen het algemeen zeggen.

In een mens hebben wij verstand. Verstand is het vermogen feiten op te nemen, feiten te combineren en indrukken en reeds aanwezige kennis te associëren. Ik heb dus mijn denken. Mijn ver­stand is in feite mijn vermogen, mijn erkennen te formuleren en in een voor mij redelijke samenhang te brengen.

Logica is voor de mens niets anders dan een op het voor omschreven verstandelijk vermogen gebaseerd omschrijven van oorzaak en gevolg, in een voor dit verstand en de daarin aanwezige analo­gieën perfecte samenhang. Logica en verstandelijke vermogens gaan dus grotendeels gepaard.

Naast het direct redelijk verstandelijk vermogen hebben wij echter in de mens een groot aantal andere stoffelijke waarden, die eigenlijk meedenken, alleen anders. Wanneer wij te maken hebben met een glandulaire reactie, bv. bij paniek (adrenaline-afscheiding, enz.), dan ontstaat daardoor niet alleen maar een verandering in het lichaam, de prestatievermogens, de functieversnelling; er ont­staat ook een selectiviteit in het denkvermogen. En daarbij wordt het redelijk denkvermogen deels kortgesloten en vervangen door on­derbewuste waarden en automatische reflexen. De automatische re­flexen kunnen zelfs uit de erfelijkheid zonder meer voortkomen en daaruit afgeleid worden.

Wij mogen hier dus stellen dat het verstandelijk vermogen van de mens en zijn logica niet alleen maar een kwestie is van den­ken, associëren en waarnemen, maar daarnaast door een glandulaire bias mede wordt bepaald.

Wanneer ik daarnaast nu de geestelijke functie van die mens bezie, dan ontdek ik dat zij in de eerste plaats bestaat uit een gerichtheid. En deze gerichtheid zou in het verstand het best als een gerichte interpretatie kunnen worden gezien. Er is een emotio­nele achtergrond, waardoor de waardering van feiten en mogelijkheden dus niet meer gelijkwaardig is. Stellen wij het geheel als een vaste lijn voor, dan kunnen wij zeggen dat de geest op de punten, die haar belangstelling treffen, een intensifiëring van waarde als gevolg geeft, waardoor een aantal – overigens niet gelijk hoge – pieken op de totale bewustzijnslijn ontstaan. De geest zal dus een aantal stof­felijke ervaringen, lessen en indrukken verscherpt in het bewustzijn doen vastleggen. Zij zal daarnaast ook in het onderbewuste de reac­tie- en associatieketens bepalen. Hieruit weten we dus dat in het menselijk ego, de geest een zeker stimulerend of remmend effect uit­oefent, terwijl de actie en reactie grotendeels op de stoffelijke waarden is gebaseerd.

Dit is belangrijker dan u denkt. Wanneer ik nl. esoterisch werk (ik wil met de innerlijke persoonlijkheid werken), dan neem ik vaak aan dat ik ontkom aan mijn stoffelijk wezen. Maar dat is niet waar. Ik ontkom slechts – en dat is misschien erg belangrijk – voor een deel aan het opleggen van mijn persoonlijkheid aan de wereld. Maar met de termen, de associaties en de referenties, die in mij bestaan, bouw ik mij een beeld van het Hoger Zelf, bouw ik mij mijn zelfkennis.

De invloed van de geest zal hierbij de nadruk op sommige elementen van die innerlijke bewustwording veel sterker maken dan op andere. De emotionele selectiviteit bij de zelfbeschouwing in een esoterisch bewustwordingsproces geeft de waarde van de geest aan en zal haast onwillekeurig de mens brengen tot een erkenning van reëel geestelijke waarden, die hij echter niet meer omschrijfbaar acht, maar eerder als belevingen doormaakt.

Je zou het kunnen zeggen met een moderne term: Zodra in het esoterisch bewustzijn, de concentratie van het ik en de in het ik optredende associaties een piek treffen van geestelijke invloed, ontstaat er een gevoel van “high”-zijn (dus van een losraken van de werkelijkheid) en zal de in deze emotie (want dat is het) aan­wezige tendens worden omgezet in een wereldinterpretatie. Wan­neer ik daarin een gevoel van eenheid en verbondenheid heb, dan voel ik dat ik a.h.w. als een olievlek mij over het Zijn uitspreid en dat ik deel ben van het bestaan van de totale wereld.

Deze processen kunnen ten dele chemisch veroorzaakt worden, maar degenen, die – om in de moderne terminologie te blijven – een “kick” zoeken, weten dat je ook heel vaak een “down-kick” krijgt, een negatieve ontroering. Zij beseffen niet dat hierbij de eigen gerichtheid bepalend is.

Ook deze chemisch veroorzaakte kick kan alleen gunstig werken, wanneer aangesproken wordt op een in de geest bestaande noodzaak. Is dit niet het geval, dan ontstaat er een mismoedigheid en vaak een chaotische zijnsrealisatie, gepaard gaande met een even chaotische zijnsuiting.

Dit is misschien interessant voor degenen, die zich bezig­houden met het misbruik van bepaalde middelen door de jeugd. Maar het is ook erg belangrijk, wanneer u hoort dat deze dingen een esoterische waarde kunnen hebben. Zij brengen kunstmatig tot stand wat natuurlijk bij een concentratieproces in esoterische zin zich in het ik dient te ontwikkelen. Door de geforceerdheid daarvan is de mogelijkheid tot het herwinnen van hetzelfde punt aanmerkelijk min­der en zal dus over het algemeen de teleurstelling van verloren hebben – nu niet gecompenseerd door een redelijke innerlijke opbouw – een soort degeneratie van mogelijkheden in het ik tot stand brengen

Dit voeg ik nu allemaal even bijeen en stel:

Het menselijk ik is opgebouwd uit een aantal factoren, die elk voor zich op het denken en de reactie of selectiviteit in het denken invloed hebben. Het geheel als zodanig mag worden aangespro­ken als bewustzijn. Het geheel bepaalt wat de mens ziet als logica. Het geheel bepaalt ook zijn mogelijkheid om in de wereld of in zich­zelf erkenningen tot stand te brengen.

Daarnaast stel ik: De geest verscherpt – via het onderbe­wustzijn en zelfs ook vaak via lichamelijke reacties – in het ik bepaalde elementen, zodat een gerichtheid ontstaat, die niet alleen door de omgeving wordt veroorzaakt of door de persoonlijkheid in ma­teriële zin, maar die wezenlijk voortvloeit uit de geestelijke behoef­te tot leven. Waar het verstandelijk streven een omschrijving gaat vormen voor deze stimulans, zal het innerlijk besef – niet meer om­schrijvend maar wel ondergaand – de geestelijke wereld tijdelijk betre­den en de krachten en mogelijkheden daarvan ondergaan. De omschrijving is dan niet feitelijk.

Ten laatste: Wanneer deze toestand in het ik kan bestaan, zo zullen gelijksoortige waarden ook buiten het ik denkbaar zijn. Gees­telijke werkingen en invloeden van velerlei aard bestaan over de ge­hele wereld. Waar bewustzijn, emotie en gerichtheid samenvallen met een geestelijke invloed, kunnen dan ook – zelfs indien er geen mensen (dus menselijk bewustzijn) aanwezig zijn – hierdoor schijnbaar bovenna­tuurlijke, althans onbegrijpelijke verschijnselen worden veroorzaakt, die in wezen slechts uitdrukken een contact tussen wereld en geest.

Indien de mens dit alles gaat beseffen, zo zal hij zich rea­liseren dat een zelfbeperking op onjuiste wijze altijd uit den boze moet zijn. Het gaat er niet om te zoeken naar die elementen in het ik, die minder harmonisch zijn; het gaat er om de harmonische ele­menten te vinden. Deze harmonische elementen kunnen slechts door uiting, door besef worden verheven tot een contact met geestelijke waarden; en als zodanig tot krachtbron, ook wanneer de omschrijving dan een geloof wordt.

De mens, die echter een prikkel onderdrukt, onverschillig welke – hetzij in hem, hetzij door een kunstmatige blindheid voor iets, wat hij wel beseft maar niet beseffen wil in de wereld buiten zich – brengt een frustratie tot stand, waardoor de intensiteit van het conflict (wat onderdrukking inhoudt) steeds groter wordt en mogelijkheden tot bewuste beheersing en overweging zal afsluiten.

Het is voor de mens zeer belangrijk, dat hij – ook in zijn ge­loof, in zijn esoterisch of magisch streven, kortom in zijn gebruik van zijn persoonlijkheid – erkent wat hij is en alle conflicten in zichzelf vermijdt, opdat hij niet door voor hem niet-aanvaardbare of energie-verterende prikkels een lange tijd niet de mogelijkheid vindt tot een juiste innerlijke eenheid te komen.

In deze les heb ik u een aantal feiten voorgelegd, die zeker de overweging waard zijn. Ook hier heb ik bepaalde dingen omslach­tig, enkele malen zelfs herhaaldelijk en op verschillende manieren uitgedrukt. Zoek de inhoud, die deze les voor uzelf heeft. Dan brengt zij u tot een betere zelf erkenning en vandaaruit ook tot grotere mogelijkheden op esoterisch en magisch terrein.

De gastspreker van hedenavond behoort tot de z.g. Orde van het Kruis of Heren van het Kruis. Hij zal u op zijn wijze een toe­lichting geven, die – naar ik meen te mogen hopen – een aanvulling op dit theoretische gedeelte kan vormen. Wat mij betreft dank ik u voor uw aandacht en hoop ik op uw voortgezette belangstelling voor datgene, wat ik u mocht brengen.

Geloof.

Ik heb een uitnodiging ontvangen om met u te komen spreken over geloof en over persoonlijkheid. Dat zijn nogal grote woorden.

Wanneer je wilt spreken over geloof, dan word je natuurlijk geconfronteerd met de mens en met zijn eigen visie van de waarheid. Maar wanneer ik geloof moet omschrijven naar mijn eigen ervaring uit het verleden, dan zou ik willen zeggen: Geloof is datgene, waaraan je je vastklampt wanneer je geen uitweg ziet. Geloof is niet alleen maar een stelling of een these of zelfs een manier van leven. Ge­loof is de oplossing voor alles, waar je geen raad mee weet. En het is duidelijk dat je, naarmate je minder weet, meer geloof nodig hebt.

Persoonlijkheid van de mens … ach … een mens is een dier met de geest van een engel en de fouten van beide. Wij staan geeste­lijk gezien heel dicht bij grote, bij goddelijke waarden. Wij hebben har­monieën gekend en beleefd, die wij misschien tijdelijk verliezen, maar die voor ons het kenmerk blijven van onze inhoud, van onze werkelijke persoonlijkheid. Wij worden gedreven door onze tekorten t.a.v. wat wij kennen en onze verwachtingen t.a.v. wat we niet kennen. En als je die machteloosheid bij elkaar pakt, dan heb je eigenlijk geloof.

Misschien is dit niet de juiste manier om met u te praten over deze dingen. Maar wanneer ik geen raad meer weet, wanneer ik het gevoel heb dat ik niet verder kan, dan mompel ik voor mijzelf wat ik noem een Godsnaam. Of dat nu een naam van God is of niet, ach … alle dingen zijn God en ook die naam omschrijft er wel iets van. Maar die naam is voor mij het Onbereikbare. Ik kan spreken met het Onbereikbare. Die naam is voor mij ook een bron van kracht. Dan kan ik méér zijn. Dan reageer ik ineens weer beter. Dan ben ik als mens en als geest tot meer in staat.

Het is natuurlijk aardig om geloof en al die dingen te ont­leden; om daar materieel van uit te maken wat er nu wel en wat er niet waar is; om je bezig te houden met de vraag in hoeverre in geloof objectieve waarden kunnen schuilen. Maar ik geloof dat je dan eigenlijk toch nog weer te ver gaat.

“Ik geloof”, dat is de absolute verklaring van hulpeloos­heid. Ik geloof; ik wéét niet. Ik ben niet zeker, maar ik geloof. En omdat ik geloof, handel ik met een zekerheid, die ik niet bezit. Ik zoek goddelijke kracht. En goddelijke kracht ligt overal. Maar goddelijke kracht kan ik alleen aanvaarden, wanneer ze een vorm heeft waarin ze voor mij God is. En omdat ik niet weet wat de werkelijke kracht van het Al is, er maar een heel flauw begrip van heb, pro­beer ik voor mijzelf er dan maar iets van te maken.

Ik fabriceer mij een reeks van goden en van engelen. Ik maak mijzelf een hele hemelse hofhouding met allerhand mensen en persoon­lijkheden, die een beetje omkoopbaar zijn. Mensen, die voor een gebed­je, een beetje aandacht of een aalmoes mij wat bijzonders zullen geven.

Op zichzelf is dat natuurlijk dwaasheid. Maar wanneer men nu in die dingen gaat vertrouwen! Want als een mens één ding niet heeft, hoe vreemd het ook moge klinken, dan is het geloof in zichzelf. En naarmate een mens meer leeft in een wereld, een maatschappij, waarbij hij voelt afhankelijk te zijn van anderen, doet hij meer of hij een ander niet nodig heeft en voelt hij zichzelf hulpelozer. En juist daarom moet hij dan ergens in geloven. Hij moet iets hebben om hem los te maken van dit gevoel van absolute hulpeloosheid. Hij moet het idee hebben dat hij toch nog wel iets kan. Misschien is geloof wel een methode om een minderwaardigheidscomplex weg te werken. Ja, mis­schien is het zelfs meer dan dat.

Ik heb in mijn eigen leven contact gehad met heel veel mensen, die bijzonder van hun macht overtuigd waren. Maar als je ging kijken wat er achter het masker zat, dan was het de grote angst. Want die macht was zwak. Ik heb een keizer gekend, een gelovig man, die vele kerken heeft gebouwd. Een keizerin, vroom en zelfs goed. Die man had de absolute macht in zijn rijk. Ik heb nooit een mens gekend, die ban­ger was dan hij. Omdat hij wist: “Ik sta aan de top; en ik heb zelf niet de kracht om aan die top te blijven staan. Wanneer mijn lijfwacht mij verkoopt, wanneer een aantal priesters mij in de ban doet, ben ik nie­mand meer.” En een groot gedeelte van de vroomheid van die man en zelfs van zijn tempelbouw kwam uit die onzekerheid voort. Wanneer hij het gevoel had niet in staat te zijn zichzelf te handhaven, bouwde hij een nieuwe tempel, een nieuwe kerk. En wanneer hij daarmee bezig was, probeerde hij om – in schilderwerk, in snijwerk, in beeldhouwwerk, in mozaïek – een beeld van hem en van zijn vrouw daarin te verwerken. Alsof hij zeggen wilde: “Kijk, hier ben ik werkelijk. Ik ben zo dicht bij God, dat ik onaantastbaar ben.”

Ik heb zo het idee, dat bij de meeste mensen het geloof en vooral de praktijk van het geloof een soortgelijke origine heeft. Ik heb priesters gekend, die moeite hadden om te geloven dat ze werke­lijk macht bezaten. En ik weet, dat juist deze mensen hard waren te­gen eenieder, die zelf ook maar één gedachte durfde koesteren, die niet door hen was goedgekeurd. En ze hebben er heel wat gedood en verbrand. Angst. En zolang wij die angst niet kwijt kunnen raken, is het geloof eigenlijk alleen maar een verdovingsmiddel.

Ik heb zo’n beetje gehoord wat de eigenlijke leider van deze groep voor deze avonden u hier zou gaan vertellen. En ik heb mij af­gevraagd, of hij eigenlijk niet vergeten heeft, dat er in het geloof die splitsing bestaat tussen het wanhopige geroep op het Onbekende omdat je zelf weet dat je te kort schiet en het zoeken naar een groeiende waarheid in jezelf.

Een kind begint ook altijd met te geloven. Wanneer je een kind iets onmogelijks vertelt en het kind heeft gemerkt dat je meestal be­trouwbaar bent, vraagt het niet. Het gelooft, het neemt aan. Wanneer wij van onszelf weten dat we althans in bepaalde delen van ons stre­ven eerlijk zijn en we vinden voor onszelf daarin een bepaald gevoel dat verstandelijk niet verklaarbaar is, dan geloven we toch dat het juist is. Je kunt een geloof hebben dat voortkomt uit je onvermogen om wat je weet en wat je beleeft en wat je erkent op de juiste ma­nier te rangschikken. En ik geloof dat dat het enige geloof is dat waardevol is.

Ik geloof. Ik weet niet, ik geloof. Maar ik heb mijn reden om te geloven. Want de ervaring heeft mij geleerd dat dit vaak waar is. Ik weet niet of het altijd waar is. Ook ik sta met vele onzeker­heden. Maar uit de ervaringen en uit datgene, wat in mijzelf leeft, heb ik mij wat ik zou willen noemen “een positief geloof” gevormd. Een geloof dat niet een beroep is op machten om mij méér te maken dan ik ben. Maar een geloof, dat mij doet weten dat ik meer kan zijn dan ik ben. En daarin ligt een groot verschil.

Met je eigen persoonlijkheid is dat eigenlijk precies hetzelf­de. Want ik geloof dat men persoonlijkheid en het geloof in zijn al­gemene betekenis moeilijk van elkaar kan scheiden. Je weet te weinig omtrent jezelf en toch heb je een beeld omtrent jezelf, waarvan je aanneemt dat het waar is. Je voelt in jezelf heus wel de strijdigheden en de onmogelijkheden die er bestaan. En toch denk je dat er iets is, wat al die strijdigheden tot een eenheid brengt en het de moeite waard maakt.

Een persoonlijkheid zonder geloof heeft geen reden om te le­ven. Die kan hoogstens bestaan voor het genot. En dat is heel, heel vlug versleten. Ook dat soort filosofen heb ik gekend. En het type­rende van hen is dat zij ofwel walgden van de wereld en eigenlijk van zichzelf; ofwel dat ze na een bepaalde periode afscheid namen van die wereld en vroom werden in de bergen, of zelfmoord pleegden.

Neen, ik geloof dat die persoonlijkheid van de mens niet zon­der dit onredelijke gevoel waarlijk kan bestaan. Ik wil zelfs verder gaan. Ik meen te weten dat je een mens alleen waarlijk als mens kunt laten leven, wanneer je hem een geloof geeft.

Dat geloof behoeft nu niet direct bovenzinnelijk te zijn. Het kan sociaal of politiek zijn. Het kan gaan om verplichting jegens het nageslacht. Of de verbetering van de omstandigheden. Of welke illusie dan ook. Zolang het geloof ons stimuleert tot verandering, leven we. Wanneer we geen geloof hebben, ontstaat er een stilstand, waarin we voortdurend meer ziek worden van onszelf en van wat de wereld is.

Ik geef graag toe, dat er in dat ik heel veel factoren te vinden zijn en heel veel ontleed kan worden. Maar is het noodzake­lijk om zo ver te gaan? Kijk naar uzelf. Er zijn dingen, waar u abso­luut niet zeker van bent. Waarvan u denkt dat ze waar zijn. Waarvan u verwacht dat ze waar zullen worden. En zijn het niet deze dingen die u eigenlijk de stimulans, de vreugde geven in het leven? Wanneer er een kleinigheid gebeurt in uw leven, verwacht u altijd weer dat het zal openbloeien tot iets groots, tot iets enorms. Dat is het geloof. Zonder dat geloof zou u niet gelukkig zijn, ook al is het eigenlijk helemaal niets waard en al blijkt steeds weer dat u het toch verkeerd hebt gedacht. U blijft ernaar grijpen. En dat is ge­loof ik voor ons: de persoonlijkheid. Een reeks van tegenstrijdighe­den, die alleen tot eenheid kunnen worden gebracht door een illu­sie, door een aanvaarden van hogere of andere krachten, door het aanvaarden van iets, wat zin geeft aan het bestaan. En dan moet ik proberen om nu duidelijk te gaan maken waarom ik dit alles zeg.

Een mens die niet kan geloven, niet kan vertrouwen ondanks alles; steeds weer, is een mens die tekortschiet in de wereld, die voor zichzelf niet waar kan maken wat hij als mogelijkheid in zichzelf erkent. Dat is een mens die altijd weer bitter is en die op den duur vaak een uitvlucht zoekt in het demonische geloof, in de ver­deeldheid, in de ontsnapping aan een wereld in een droom, waarvan je weet dat die niet waar is en die je niet meer los kunt laten.

Wil je esoterisch wat bereiken, dan moet je niet bang zijn om te vertrouwen of te geloven. Maar je moet wel met zorg kiezen wat je gelooft. Zoek nooit iets wat u meer waard moet maken. Want als u dat zoekt, dan zoekt u in feite iets wat uw onwaardigheid van heden moet opheffen. En dat kan nooit iets anders zijn dan uzelf. Vertrouw erin dat alles wat u bent, wat u doet, wat u beleeft, zin heeft. Ja, en dat is begrijpelijk. Wanneer een mens inhoud en zin in zijn leven erkent, kan hij onnoemlijk veel verdragen en onnoemlijk veel doen. Wat meer is, hij is vaak in staat het onmogelijke waar te maken. Want wat een mens onmogelijk noemt, is niet onmogelijk. Wat hij onmogelijk noemt is iets, wat onder voor hem normale omstandigheden voor hem niet denkbaar is. Maar daarom is het nog niet onmogelijk. Een mens die in zichzelf leert vertrouwen, die zichzelf durft aan­vaarden zoals hij is, een mens die God niet ziet als iets, wat hem moet helpen, maar ziet als een achtergrond, waardoor hij zekerder kan zijn, die kan dat onmogelijke doen, omdat hij niet meer praat over de limiet, de beperking. Je bent als mens altijd weer geneigd om tegen jezelf te zeggen, dat er iets niet kan, of dat het onwaarschijnlijk is; of dat het onmogelijk is; of dat het misschien door een ander tot stand kan wor­den gebracht, maar niet door jezelf. Kijk, dat is negatief geloof. Want u weet het niet zeker. Positief geloven is: zeggen dat het kan. Niet vragen waarom het misschien zou mislukken, maar zeggen dat het mogelijk is. Je niet afvragen of je zelf te kort zult schie­ten, maar aannemen dat als je met je hele wezen en je hele kracht verdergaat, dat er iets zal gebeuren, wat zin heeft.

Ik heb helaas niet op aarde mogen vertoeven in de tijd, dat onze grote leermeester Jezus daar rondging, al had ik het graag ge­daan. Ik wou dat het waar was geweest. Maar alles wat je over hem hoort, wijst er eigenlijk op dat hij zéker was. Hij heeft zich nooit afgevraagd of iets onmogelijk was. Hij heeft gezegd: het is mogelijk. Hij heeft zich nooit beziggehouden met de vraag, hoe het in elkaar zit met de Vader en met God. Maar hij heeft er mee geleefd. Zijn per­soonlijkheid is misschien heel sterk. Maar wat wij van hem horen is eigenlijk niet wat hijzelf is. Wat ze van hem leerden – en in mijn tijd stonden we daar toch nog wel wat dichter bij – dat is eigenlijk dat hij een perfect antwoord was op de buitenwereld. Hij was de aanvulling voor het gebrek aan zelfvertrouwen. Daarom deed hij wonderen. Hij was de aanvulling op het gebrek aan formulering, aan besef. Want wat hij heeft gezegd was heus niet zo nieuw.

Men doet alsof het een totaal nieuwe openbaring is geweest. Maar wie van u – zoals ik – kennis heeft kunnen nemen van datgene, wat er is overgebleven van vroegere en meer heidense geschriften (ze zijn later verbrand), die zal zeggen: Wat Jezus ons leert omtrent doden begraven, hongerigen voeden, bedroefden troosten, dat is oud. Veel ouder dan hij. En wat hij vertelt over de mogelijkheden van ge­loof, ach, dat is bijna gelijk aan wat er staat geschreven over in­wijding.

Maar wat belangrijk is, is de manier waarop hij dat alles naar voren brengt, als een antwoord op de ander. Zijn leer had geen bete­kenis omdat ze nieuw was, maar omdat ze degene, die ze hoorde, een nieuwe zekerheid gaf. En door die nieuwe zekerheid kon zo’n mens meer zichzelf zijn en vond hij de kracht om zijn gevoel van onmacht te overwinnen.

Het klinkt zo heel eenvoudig, wanneer je hoort dat de dan­seres Maria van Magdala zich bekeerde en Jezus volgde. De meeste mensen realiseren zich niet wat dat gekost moet hebben. Je los te maken van een manier van leven en denken en over te gaan tot een andere. En daarbij dan ook nog gelukkig te zijn! Jezus maakte dit mogelijk, omdat hij de kern van deze vrouw de kans gaf zich te open­baren, haar gevoel van onmacht tegenover de wereld wegnam door de zekerheid, die hij a.h.w. reflecteerde.

Geloof is de zekerheid die je in jezelf vindt, of je haar toeschrijft aan God of aan een ander. De kracht van het geloof is in feite het vermogen om zozeer jezelf te zijn, dat je gebruik maakt van alles wat je hebt en alles wat ter beschikking is. Je niet af­vragende of je je doel zult bereiken, maar er op afgaande, totdat je niet verder kunt. Kortom, wanneer ik het meer modern mag zeggen: Gevoel van onvermogen uit zich in planning. Gevoel van zekerheid in directe uitvoering. Daar heb je het hele antwoord.

En wanneer u nu zegt: Waarom komt u hier als gast ons met al deze dingen bezighouden, dan is de oplossing toch wel erg een­voudig: omdat geloof zekerheid is. En omdat geloof nooit mag zijn een poging om een gevoel van te kort aan te vullen, maar eerder moet zijn de basis, waarop wij onze erkende mogelijkheden en waarden kunnen gaan uitstallen en uitbouwen.

Ons geloof – als het goed is – is misschien meer te vergelij­ken met een marktstalletje, waarop wij het goede aan de wereld kun­nen geven, het kunnen uitstallen en waar het nodig is verder dragen en verder geven, dan met een vurige wagen die ons ten hemel opneemt.

Ik werk nu volgens uw jaartelling meer dan 1200 jaar in de geest. En dat lijkt u een heel lange tijd. Ik heb in die tijd alleen maar één ding goed geleerd: Wij streven niet naar de hemel, maar we ontwaken voor de hemel waarin we leven. Wij worden niet sterker en machtiger, maar we ontwaken en gebruiken bewust onze mogelijkheden, die we eerst in een droom en verward toepasten. We vinden geen nieuwe wereld en geen nieuwe verbondenheid; we vinden alleen maar de werkelijke zin van het oude terug.

Ruim 1200 jaar. Naar uw idee is mijn huidige wereld, heel veel licht. En toch ben ik niet veel anders, heus niet zo veel anders dan wat ik was. In het zaad is de plant bepaald. En in dat wat je bent op aarde is je totale bereiking ook mee bepaald. Het is daar­om niet zo belangrijk dat je jezelf verandert en in een keurslijf dwingt. Het is belangrijk dat je, waar je onzeker zou zijn omtrent de zin van je mogelijkheden, dat je daar een achtergrond vindt. Niet om die mogelijkheden groter te maken, of de zin van je leven beter te maken; maar om dat wat je bent beter te zijn, gemakkelijker te uiten.

Ik heb een collega van een heel andere richting, die – vreemd genoeg – behoort tot dat deel van de Broederschap, waarin ik ook zitting heb. En deze zeide tot mij: “Een mens, die gelooft is eerlijk. Een mens, die zegt te geloven of zich op het geloof beroept, is on­eerlijk.” Misschien is dit wel de essentie.

Eerlijk zijn, werken met de middelen die je hebt, maar zeker weten dat het niet zinloos is, dat is de kern van geloof, dat is de basis van een Godservaren en dat is de enige methode om je per­soonlijkheid werkelijk tot zijn recht te doen komen.

Wat kun je dan nog zeggen? Men heeft mij gevraagd: Kunt u daaruit nog praktische conclusies trekken? Dat is moeilijk. Ik dacht eigenlijk dat dit allemaal praktisch was. Maar laat ik het dan voor u zo zeggen:

Een zegen krijg je niet; een zegen ben je zelf. Wat je bent is je waarde. Niet wat je probeert te zijn, maar wat je bent. Wat je waarlijk kunt en wat je waarlijk wilt is je weg; en niets anders. Niet wat je meent dat je zou moeten zijn of zou moeten willen, maar werkelijk wat je bent en wat je wilt, dat is de weg.

Wanneer je grote krachten begeert, dan moet je niet beginnen met te roepen of een ander je wil helpen. Maar dan moet je gaan tot het uiterste van wat je denkt te kunnen en tegen jezelf zeggen: Niets is onmogelijk. Wanneer je in jezelf de waarheid wilt vinden, dan moet je niet beginnen met te redeneren over die waarheid; dan moet ge eerst eens die waarheid gewoon ondergaan. Dompel je onder in het leven. Dompel je onder in je eigen verwarde gedachtewereld. Probeer een beetje licht te vinden. Misschien een enkele samenhang. Daaruit groei je tot bewustwording. Wanhoop nooit aan de wereld en wanhoop nooit aan jezelf.

Denk ook nooit dat je jezelf zo erg nuttig moet maken. Je moet alleen beantwoorden aan dat, wat je zelf denkt dat je moet doen. Probeer nooit het leven van een ander te leven. Je kunt het toch niet. Maar als je je eigen leven leeft, doe het dan niet omdat je niet anders kunt, maar omdat je voelt dat het de enige weg is.

En als je het hebt over geloof, formuleer het zoals je wilt, dat geeft niet. Maar probeer nooit door het geloof meer te zijn of te worden. Probeer eerder in het geloof de reden te zien van alles wat je bent en wat er gebeurt. Ook van wat je meent te kort te komen. En van je onrust. En ook van wat je meent dat anders zou moeten zijn. Zoek in geloof een zin daarvoor. Want als je denkt dat je zinvol leeft en je kunt dat waarmaken, dan geef je voor jezelf en de wereld inhoud aan je leven.

En wanneer je uitgaat van het nut a.h.w., de zin van je be­staan zoals het is, dan sta je dichter bij God. En dan sta je dich­ter bij die krachten waarvan men spreekt, dan al degenen die spreken over profeten en engelen.

En als je dan toch – zoals het je altijd gaat – ontdekt dat je te kort schiet, wanhoop dan niet aan jezelf of aan de wereld. Maar werk eenvoudig met je tekorten in die wereld. Want wat voor jou een tekort is, kan voor een ander een noodzaak zijn. Dat wat voor jou onbegrip is, kan voor een ander wijsheid zijn.

Geef je tekorten aan de wereld. Leef jezelf in de wereld. En geloof dat je daardoor beantwoordt aan je eigen wezen en zo aan je bestemming. Dat is het meest praktische dat ik u kan zeggen.

Ik zal u niet vragen naar een kerk te gaan of eruit weg te blijven. Ik zal u niet vragen de goden te eren of te verwerpen. Ik vraag u slechts uzelf niet te verwerpen. En te begrijpen dat er zoveel is wat u nog niet kent, dat daardoor al wat u kent en nu nog niet kunt aanvaarden, u eens zult zien als vol betekenis en vol van waarde.

Dat is eigenlijk alles wat ik u te zeggen heb. Anderen zouden misschien beter gepredikt hebben, maar ze waren niet beschikbaar. Ik heb u mijn visie gegeven – zo eenvoudig mogelijk – op het onder­werp dat mij bij het verzoek om hier te komen werd voorgelegd.

Vertrouw in uzelf. God is de reden van uw bestaan. Hij is de kracht, die inhoud geeft aan al wat u bent. Leef daarom zoals u bent in aanvaarding en vreugde. En wanneer u niet tevreden kunt zijn met wat u bent, geef uw tekorten aan de wereld, omdat u beseft dat zelfs deze rijkdom kunnen zijn.

Broeders en zusters, moge het Licht op uw wegen zijn. Mogen uw voeten een vaste plaats vinden, steeds weer, op de weg die zij nog niet kennen.

image_pdf