15 maart 1955
Een beschouwing, die gebaseerd is op oude esoterische waarheid. Ik weet niet, of u wel eens gehoord hebt van: De gouden stad.
Het is een legende, die bij de Arabieren bestaat en in velerlei vorm altijd weer in de wereld naar voren komt. Tot zelfs in het christendom, waar zij verschijnt in de vorm van het hemels Jeruzalem. Ik wil beginnen met voor degenen, die haar nog niet kennen, de legende van de Gouden Stad, kort te vertellen. Wanneer je leeft, ergens op de wereld, dan komt er een moment, dat je je getrokken voelt naar een bepaalde omgeving en naar een bepaalde sfeer. Je weet niet, welke banden het noodlot heeft gesmeed, om je juist deze richting uit te drijven.
Maar je wordt plotseling naar die ene bepaalde plaats getrokken. Wanneer je daar dan eindelijk bent, dan is het net, of er uit de verte een stem naar je roept en tot je spreekt. Soms wordt het verlangen dan zo groot, dat je de eenzame beschouwing niet langer kunt verdragen en weggaat, ver van de huizen en de mensen. Wanneer je dan lang gereden hebt, lijkt het plotseling, of voor je een stad opdoemt met gouden daken. De wit kristallen muren staan statig te wachten. Het is, of men enige beweging waarneemt. Toch ziet het oog niets. De lucht, die rond die stad schemert en trilt, alsof het een luchtspiegeling ware. Wanneer men die stad genaderd is tot een bepaalde afstand sommigen spreken hier over een mijl, anderen over enkele honderden meters dan kan men niet verder meer gaan. Je staat er vlak voor. De stad is er. Je zou haar muren na enkele schreden kunnen beroeren. Je verwacht elk ogenblik, dat de zware bronzen poorten open zullen gaan en de een of andere statige priester naar buiten zal schrijden om je verwelkomen. Maar dan klinkt er meestal een stem in je hart, die je dwingt terug te gaan, omdat de Gouden Stad geen stad voor stervelingen is. Wie er echter binnen gaan, zie je slechts zelden terug in de wereld en dan maar voor een kort ogenblik, want, in de Gouden Stad leeft de Waarheid en Wijsheid der Wereld, verpersoonlijkt in de velen, die de hoogste graad van inwijding bereikt hebben. Maar niemand weet, waar de stad ligt. De karavaanvoerders hebben soms spookachtig tussen het zingen de zand in de verten de gouden schaduw gezien. Derwisjen zijn haar na getrokken, deze vreemde schemering. Men heeft later hun geraamten terug gevonden, die lange tijd door het zand waren overspoeld. Toch gelooft men, dat er een ogenblik zal komen voor elke sterveling, dat hij tot de poorten kan gaan van die stad en zij voor hem open zullen gaan. De legende zegt, dat daar binnen tussen de schone tuinen en de trotse gebouwen, plaatsen klaar liggen om een ieder te ontvangen.
Wie er binnen treedt, vindt er zijn woning. Eens per dag, wanneer de avond valt, komen alle bewoners samen in een grote Moskee. Daarin spreekt dan de stem van de Allerhoogste tot hen, die haar kunnen verstaan en begrijpen. Dat is de legende. Dat zij in vele vormen bestaat.
Ach. De vele verhalen over steden, die in de kunstmatige meren van Zuid Amerika liggen begraven, de verhalen over het onderaardse rijk der Tibetanen, de verhalen over de Graalburcht der Middeleeuwen, zij spreken allen ongeveer over hetzelfde. Over de mensen, die uittrekken, die lange tijd dwalen en dan vinden. Laten wij deze gedachte, die reeds zo lange tijd de wereld doortrilt heeft, als uitgangspunt nemen voor de beschouwingen van deze avond.
Ook wij dromen van een Gouden Stad. Van een stad, waar in alle mensen goed zijn. Waarin de zon altijd schijnt, waarin de vreugde en de wijsheid hand in hand gaan. Ook in ons is er altijd dat trekken, dat ons altijd voort schijnt te leiden naar oorden, waar wij, zou de keuze alleen de onze zijn, zeker niet heen zouden gaan. Waar ligt onze Gouden Stad dan? Nu wil ik een kleine variant op het verhaal, zoals dat in Perzië bekend is, hierop aan doen sluiten.
Zo was er een mens en hij vond in de eenzaamheid een grote stad. Zij brokkelig en oud in zijn ogen. Hij ging binnen. Zij was bewoond door slangen en schorpioenen. Hij heeft die stad verlaten, niet wetende, wat zij was. Hij vreesde de eenzaamheid en de demonen, die ongetwijfeld in de bouwvallen verscholen waren. Toch zocht ook hij de Gouden Stad. Na lange tijd keerde hij terug in de bouwval, omdat hem alle zoeken vergeefs was geweest, zodat hij de strijd wilde aanvaarden met de machtige Dsjirins, die ongetwijfeld in de vervallen paleizen zouden wonen. Maar toen hij de stad naderde, ziet, haar muren waren heel. Fel kleurig stonden de tekeningen op de muur en trots zwaaiden haar poorten open, want deze stad was de Gouden Stad. Maar zijn ogen hadden haar niet herkend. U ziet het: Onze Gouden Stad is iets, waar wij in het leven misschien duizenden malen door gaan. In elke sfeer, in elke wereld zullen wij die stad weer ontmoeten. Maar het is de vraag, of wij haar zullen herkennen. Het verlangen, dat de mens is ingeschapen, dwingt hem om te zoeken. Maar zijn ogen, vertroebeld door de sombere schaduwen der rede, kunnen het wonder niet aanvaarden of zien. Daarom gaat hij door de stad en ziet niets dan het lelijke: de slangen, de schorpioenen en de bouwvallen. Haar geestelijke waarheid en schoonheid ontgaan hem.
Na deze inleiding kunnen wij dan het onderwerp zelve gaan benaderen. In elke mens leeft een innig en diep gevoeld verlangen. Dat verlangen is er niet voor niets. Dat verlangen is er in gelegd. Dat is een kracht, die je voortdrijft als een Goddelijke storm. Je kunt daaraan niet ontkomen. Je weg zul en moet je gaan, onverschillig of je wilt of niet. De kracht van het eeuwige is te sterk om je er als sterveling tegen te verweren, of als geest bewust of onbewust in te gaan tegen deze grootheid, die uiteindelijk je lot bepaalt. Wij gaan dus wel degelijk, zij het dan met de mogelijkheid om zelve onze weg te zien, voortdurend naar ons heilig oord, ons Vaderland, vanwaar wij eens zijn uitgegaan. Keer op keer gaan wij door die zelfde wonderlijke woning, waarin wij later zullen juichen en jubelen vol verrukking, begrijpend de grootsheid van het Goddelijke. Maar wij herkennen het niet. Wij zijn blind. De ogen van de mens, de ogen van de geest zijn zo vaak blind. Men denkt, dat, wanneer het oog de vorm niet meer onderscheidt, of de kleur niet meer kan onderkennen, dat dit de mens blind maakt. Men denkt, dat een geest, die in het duister gevangen is, blind is. Dwaasheid. Wat kan er in de wereld van vormen zijn, dat ons doet zien? Wat kan er zijn in de wereld van vorm, dat voor van onvergelijkelijk en onvergetelijk belang is? Wij gaan onze weg naar die stad. Waarom doet zij zich dan aan ons zo vervallen voor en oud? Er bestaat een stroom der tijd. In elke stroom der tijd ligt het totaal opgesloten van alle vormen. Daarin leeft gij, als pas ontwakende geest, die aarzelend, tastend, probeert het eerste “ik ben” te stamelen, tot de voleinding van wat gij zijt: de volbewuste geest, evenbeeld Gods. Bewust van het Goddelijke en weerspiegelend het Goddelijke in volle volmaaktheid. Welk moment kiezen wij op die tijdsbaan? Dat is het belangrijke. Kunnen wij komen tot het moment van volmaking, dan zal de volmaaktheid ons tegen stralen uit alle dingen. Dan is er geen moment van aarzeling meer, maar ervaren wij de volheid van het volmaakt Goddelijke in de volmaakte Schepping. Dan leven wij in de Gouden Stad. Maar wanneer wij trachten de tijd te berekenen en te verbrokkelen, dan wordt die zelfde stad een ruïne. Je moet de volheid der dingen, der tijd en der eeuwige waarden voortdurend als geheel in jezelf kunnen bevatten, wil de geestelijke blindheid verdwijnen. Hoe meer de mens deze stroom van het totaal der tijd nabij komt, die is de slang, die zich zelve in de staart grijpt, hoe meer de mens zal zien: eerst, de vage waarheden over een ander, verder grijpende dan alleen het uiterlijke. Het weten wordt dan niet alleen in zijn vorm, maar in zijn wezen geopenbaard.
Dan openbaart het leven zich niet alleen maar als een begin, maar als een reeks van gebeurtenissen. Je ziet a.h.w. fase na fase zich afspelen. Je kunt facet na facet van de edelsteen des levens bewonderen. Maar ook dit is niet voldoende. Wanneer dit verworven is, dan begint men afstand te nemen van die dingen. Men gaat van veraf het totaal beschouwen en ziet reeds de vorm van de steen. Men ziet haar edel en wonderbaarlijk. Maar nog verder moet men terugtreden voor het eeuwige licht in haar weerkaatst en zij daar door in een fonkelend juweel herschapen wordt. Een werkelijk levend iets. Een leven, dat weerkaatst, fonkelend als een kleine zon, het ware licht des levens. Voor wie het niet ziet, is dit dwaasheid.
Voor wie het begrijpt, is het de volheid der openbaring. Zo is het nu met vele dingen. Het zwerven en trekken mag ons vele kanten uit voeren. Het kan ons leiden tot geestelijke avonturen en lichamelijke zwerftochten. Het leidt ons in de geest van sfeer tot sfeer, van de ene einder van het Al tot het andere. Maar nooit vinden wij die stad. Wij zoeken wel, maar wij begrijpen en vinden niet. Eens schreef een oude wijsgeer het volgende neer; Men spreekt van tijd en men spreekt van ruimte. Ik echter spreek van de waan, die de waarheid omhult. Zie, deze dingen zijn één in mijn oog en wonderlijk in de volle openbaring van hun volmaaktheid.
Maar, wanneer ik hen ziende, ook mijzelf tracht te beschouwen, val ik terug, en de volmaaktheid is mij verloren.
Zo zal het menig mens gaan en menige geest. Wij trachten te stijgen tot groter en hoger waarden. Wij trachten op te gaan in de sfeer. En wij worden neergeslagen. Wij verliezen de werkelijkheid. Wij verliezen de volmaaktheid en de schoonheid. Wat er overblijft is voor ons slechts de bedelgift van het leven. Laat ons nu eens aannemen, dat wij in die stad zijn. Wij gaan binnen door de poorten der Gouden Stad en in haar zullen wij trachten haar grenzen te vinden. Te weten, wat de muren zijn, die haar zo voortdurend en standvastig verdedigen te weten, wat de wezens die in haar wonen. Het is een grote en trotse stad. De gebouwen zijn van een perfect omhoog strevende lijn, die het oog bekoort. de middagwarmte van de hete zon afkaatsend, speelt in de stad verkoelend het spel der fonteinen. Vele verschillende mensen vinden wij daar. Veel kinderen. Kinderen, die nog uit moeten gaan. Grijsaards en ouden, die met veel moeite verworven hebben het bewustzijn, dat hen tot sleutel werd van deze wereld der volmaaktheid. Spreken wij eerst met een kind, om te trachten te vinden, wat de werkelijkheid is, zoals een kind die beleeft. Het kind zegt: Ik ken geen medelijden, noch mededogen maar ik heb de hele wereld lief. Ik ken wel vrees, maar geen haat.
Want de wereld is goed, het leven is goed. Je moet de dag plukken. Je moet leven, zoals je leven kunt. Zo dadelijk zal ik naar buiten stormen en de wereld veroveren. De hele wereld is deel van deze stad. Heeft het kind ongelijk? Ligt er niet in elke jeugd ergens op de achtergrond de gouden schemer van een volmaakt vertrouwen? De volmaakte geborgenheid en het volledig jezelf zijn te midden van de wereld? Laat ons nu spreken tot een der ouderen. Die vertelt ons van lange wegen, van doorstane twijfel, van leed en beproeving, Ook hij zegt tot ons: Ziet, ik heb geleerd de wereld lief te hebben, omdat zij de wereld is. Maar medelijden ken ik niet, noch mededogen. Want deze zijn mij vreemd als de haat. Ook de angst kon ik niet meer, want de volheid van de wereld is gevangen tussen deze muren. Dat is moeilijk te aanvaarden. Laat ons dan eerst vragen, waaruit deze muren dan bestaan. Die muren, zo antwoordt de grijsaard ons, zijn gebouwd uit twee dingen: uit Willen en uit Weten.
Maar waarom kan dan zo menigeen de grens niet overschrijden, zo vragen wij weer, wanneer hij komt tot deze muur van Willen en Weten? Omdat, wat het mensenoog ziet, het menselijk willen en weten is. Aan onze zijde is de muur glad en zonder beeld. Zij is schoon en vervloei in de koepel van de hemel. Aan hun zijde is hij sterk, strak. Hij toont menige beeldende lijn en menig dreigend kanteel. De muur rond de Gouden Stad is opgebouwd uit het menselijk niet willen en niet weten. Wij moeten ons verdedigen tegen de onwetendheid van de onwetenden. Tegen de laksheid van hen, die de wil niet kennen, of niet willen kennen. Daarom is onze muur gebouwd uit willen en weten. Maar willen en weten zijn de krachten, waaruit het Al bestaat, Het is de Wil God’s, die haar schept en in stand houdt. Het is het Weten God’s, dat al zijn vorm en wezen verschaft. Zo is onze muur een deel van de kosmos. De muur van de mensheid, is deel van de waan der mensheid.
Daarom kunnen zij de stad niet betreden. Ongetwijfeld geeft deze minnens waardige grijsaard hier veel stof tot overpeinzing. Maar nog willen wij geen afscheid nemen, en een ogenblik in de rust verzinken, die deze stad kenmerkt voor wij wij onze laatste vraag stellen: Zeg ons, waarom kent Gij geen medelijden en geen mededogen? Omdat alle lijden deel is van het Goddelijk plan der bewustwording. Hoe zou ik medelijden hebben met iemand, aan wie de gave van het bewustzijn gegeven wordt? Maar Gij zegt ook; geen mededogen te kennen.
Mededogen wil zeggen; het onvolmaakte begrijpen. Maar de volmaakte begrijpt het onvolmaakte niet meer, omdat hij in het onvolmaakte altijd weer de volmaaktheid vindt.
Daarom, alleen daarom kennen wij geen medelijden en geen mededogen. Maar zoveel te groter is onze liefde, want, wie de volmaaktheid erkennende, zal haar niet bewonderen. Wie in het volmaakte God en Schepper ziende, kan Hem zonder liefde tegemoet treden? Hiermede zullen wij dan het contact met de bewoners dezer stad maar verbreken, om een ogenblik in ons zelf na te denken, terwijl de rust van deze zuivere sfeer nog rond ons hangt.
Een muur van niet willen en niet weten. Hoe vaak bouwt een mens rond zijn eigen wezen een muur op van niet willen, van niet weten? Hoe vaak zal een geest zich juist hierdoor niet een grens trekken, waarbinnen de hel, pijniging en duisternis beginnen? Juist datgene, dat wij niet weten en dat wij niet willen, is vaak de ban, die ons bepaalt en beperkt tot een enkel wezen, met een enkele gedachte onvermogend in te treden in de grote volheid van het bestaan. Mens en geest kunnen niet aanvaarden. Dat is de sombere ban, die voor hen betekent, onmogelijkheid binnen te gaan in de Gouden Stad, die anderen het Vaderhuis, of het eeuwige Jeruzalem noemen, omdat het een wereld is, waarin vele woningen zijn en waarin elke woning gezegend is door het Goddelijk bewustzijn, waarin het totaal Gods, te allen tijde weer tot uiting komt.
Een muur van willen en weten. Wanneer wij in onszelf iets heiligs verworven hebben, een kracht, mogen wij die dan aan de buitenwereld prijsgeven? Mogen wij die dan haar zo verwerpen, onbeschut en onbeschermd? Neen, maar wij mogen ook geen kunstmatige muur optrekken. Wij moeten de Goddelijke waarden maken tot een deel van onze wereld, zodat de kosmos de muur is, die ons beveiligt en beschermt tegen alle vreemde machten, die de kostelijke waarden verworven, ons zouden willen afnemen en het moeizaam opgebouwde zouden willen breken. Onze wil. De wil om het goede te zien, het goede te doen, de wil om de volmaaktheid te erkennen in alles, het weten. Het weten wil in de eerste plaats omtrent God, omtrent de eeuwigheid van Zijn Liefde, maar ook omtrent Zijn Rechtvaardigheid, het weten om Zijn Wetten, die ons regeren en ons tegelijk beschermen. Waarlijk, dezen hebben ons in deze stad veel geleerd. En nu, terwijl de zon speelt in het water, dat als goud in de luchten verstuift, willen wij een ogenblik binnentreden in de tempel der Gouden Stad. Stil en nachtblauw welft zich boven ons een afzienbare hoogte in een sterren bezaaide koepel.
Somber en streng zijn de vormen der pilaren, die steunen. Een nis is aanwezig. Eén. En hierin staat een Heilige Naam geschreven en meer niet. Tapijten, geweven uit menselijke begeerten en gedachten sieren de bodem. En in de bezonkenheid van het nachtelijk blauw zien wij de schemerende gestalten van leraren, die in verschillende hoeken samen groepen met hun leerlingen. En vaag klinkt ons soms, a.h.w. van een onmetelijke afstand, een vaag spel van vraag en antwoord toe. Deze tempel, deze moskee, zoals de legende hem noemt, is de Tempel der Eeuwigheid, waarin vele leraren en vele leerlingen zijn. Elk spreekt op zijn eigen wijze, maar elk duidt alleen de wonderwerken God’s en bewijst daardoor de werkelijkheid van de Gouden Stad. Wij weten nog niet waar wij ons heen moeten wenden.
Misschien tot gindse hoek, waar in een oude gebogen man zit, die in zijn grijze baard ijverig mompelend op een haast maniakale manier zijn leerlingen dicteert, wat de waarheid is.
Misschien in gindse, waar het zo stil is. Waar een man van een jaar of zestig, vol in gestalte, jeugdig en toch oud, zit neergehurkt en eerder met ogen en gebaren een ogenblik iets schijnt te beduiden van eeuwige rust, dan dat hij een woord tot zijn leerlingen uit. Misschien in gindse hoek, waar een jongeling, met bruingouden haren en donkere ogen, haast liefdevol schijnt te spreken met enkelingen temidden van de grote schare, die hem omringt. Misschien ook zullen wij zelfs geen keuze maken en alleen staan, zoals wij nu alleen staan op de weidse vloer en opschouwende naar het dak met zijn zilveren flonkering. Wie zal weten, welke keuze wij zullen doen als wij opschouwen klinkt een haast tere muziek ons tegen. Het is alsof kristallen zachtkens tinkelen, een orgel zacht overpeinzend preludeert. Laat ons gaan. Nog passen wij niet in deze tempel. Terwijl wij, moede en gebogen, terugschrijden naar de poort, is er nog een vraag, waarop wij gaarne een antwoord zou den hebben. Wat is de sleutel tot deze stad?
Dat kunnen wij het beste vragen aan degene, die hier het dichtst bij de poort staat, als wachtte hij op iets. Ach, het antwoord is zo eenvoudig. En toch is het zo moeilijk om die sleutel te verwerven. De sleutel tot de stad, de Gouden Stad, is gelegen in de liefde, die het zelf vergeet en het Al verwint. Die zichzelf kan verliezen en opgaan in eeuwigheid. die kan die stad binnentreden, omdat hij rein is. Waar geen enkel eigen verlangen hem kwelt, omdat geen enkel begeren gericht is op het eigen ik, maar altijd waar het gehele streven betekent een geven, en voor wie geeft, vallen de muren van waan ineen; voor wie geven kan. is de kosmos vrij en open, om in te gaan, hoe en waar men wil. En daar staan wij dan. Dromers. die een ogenblik droomden van een Eeuwige Stad. Wij dragen onze wereld in onze handen. Wij vragen ons af: Zal die droom nooit werkelijkheid worden? Dan moeten wij buiten de bezonkenheid van de stad, waarvan wij toch iets van melodie en sfeer meedragen, mediteren:
Wat is het, dat de mens beweegt, wat is het, wat een geest drijft buiten het Goddelijke, dat de werkelijke richtlijn, een richtsnoer is voor alle dingen? Een begeerte, die niet vervuld werd. De vrees, die niet tot werkelijkheid werd. Het lijden, dat men niet wilde doorstaan. De gave, die men niet dorst te geven uit angst voor eigen “ik” of armoede. Ja, wij weten wel, wat de ketenen zijn, die ons boeien. Wij weten, waarom voor ons steeds weer die stad terug schijnt te wijken, of de muur van niet weten en niet willen ons terugwerpt, nu wij vragen, om die poort voor ons te openen. Waarom wijkt dan die stad? Waarom weigert zij ons? Wanneer wij de waarheid zouden hebben, dan zouden de muren er niet meer zijn. Zij werpt ons terug, omdat wij leven in waan, in een begoocheling, die op zichzelf op een paradijs kan lijken, maar die geen werkelijkheid is. Omdat wij het belangrijke over het hoofd zien en in het onbelangrijke ons levend begraven. Dat wij de vrijheid weigeren, die ons geboden wordt en zelve de ketenen smeden, waar in wij ook onze medemensen trachten te klinken. Omdat wij, gedragen door de waan van onze eigen wijsheid proberen te leraren tegen anderen, dat zij zelf nog niet eens in praktijk kunnen brengen, de waan van onze wereld doet ons de Gouden Stad tot waan worden. Ongrijpbaar droombeeld, dat wegzweeft. De dingen werken zo. Als er in het paradijs een grens was, waarin je kon gaan naar het Oneindige, altijd weer het paradijs achter je zien.
Het paradijs, waaruit de mens verdreven is. De wereld, waar toe je veroordeeld werd, toen je je een oordeel aanmatigde. Een oordeel over Goddelijke waarden en Goddelijke krachten. Diezelfde grens bestaat nu op het ogenblik voor ons, wanneer wij in willen gaan. Wij moeten zonder oordeel God kunnen aanvaarden. Wij moeten in de onmetelijke liefde, die Hij ons geeft, iets vinden, dat ook in ons de onmetelijke liefde doet ontstaan. Dan zullen wij vrij zijn, niet eerder. Maar aan de andere kant is daar de hinderlaag van de begeerte. Begeerten, die als gedachten door je heen spelen, die voor de geesten een kwellende pijn worden, omdat zij geen vervulling meer mogelijk maken. Geen vervulling ooit meer mogelijk maakt. Begeerte, die een dorst is, die je niet durft te stelpen. Een weten, wat je verwerpt, omdat je het niet durft te aanvaarden. Dat zijn de hinderlagen, die voor ons liggen in de wereld van begeerten. Omdat wij niet weten, hoe het begeren zuiver en juist te richten, dat wij ons altijd weer binden aan de vergankelijke dingen, aan de schijnvormen, in plaats van de innige kern, die werkelijkheid is, te accepteren. Zo zijn er meer grenzen. Er is de grens, die voor mens en geest schijnbaar gelijkelijk onoverkomelijk is. Een onvermogen tot aanvaarden. Wij hebben een oordeel gesteld, wij hebben onze wijsheid uitgekraamd. Zo is het en niet anders. En uit onze waanwijze zekerheid werpen wij alles van ons af, dat duister is. Wij weten niet, of dat duister niet eens een licht werpt, maar volgens ons oordeel is het duister, dus: Werpt het weg.
Een grens. Niet de wijze, waarop wij voor ons zelve leven en voor ons zelf door wil gaan. In ons zelve zijn wij daar toe gerechtigd, maar de brutaliteit, die wij hebben om onze eigen waan af te drukken als Goddelijk Stempel op de gehele wereld, daar door verwerpend al datgene, wat ons niet lijkt en aantrekken, dat, wat ons past. Uit de sferen bannen wij alle gedachtegang, die niet met de onze overeenkomt. Vluchtende voor al wat een ander, nieuw denkbeeld zal kunnen bevatten. Is het eigenlijk niet onwetendheid? Maar een zelf gekozen onwetendheid, die ons zo vaak ketent en kluistert. Bedenkt, het zijn niet de daden, die men stelt; de dingen, die men weet, van welke aard zij ook zijn, die voor u een ban betekenen. Een muur, een vloek, die je weghoudt uit de droom der volmaaktheid, uit de werkelijkheid, die er achter verborgen ligt. Dus dat, wat je niet wilt, wat je niet weet. De dingen, die je verwerpt.
En zo staan wij daar dan buiten de Gouden Stad. Misschien een droom rijker en een verlangen, naar armer dan ooit tevoren, omdat wij niets begrijpen van de volmaaktheid. En dan moeten wij voor onszelf een laatste vraag gaan beantwoorden. Zijn wij werkelijk zo arm? Het antwoord kunnen wij onszelf geven. Neen, die Gouden Stad, die dragen wij in ons mee. Zij is toch een kwestie van een bewustzijn, van een bewustzijnstoestand. Het bewustzijn dragen wij toch altijd met ons mee. Wij zijn niet arm, wij zijn rijk, zo rijk, dat het niet te over zien is, zo vol van eeuwige waarden. Geen schatkamer op de wereld, die ook maar een grein kan bevatten van deze wereld van schatten. Maar wij sluiten de schatkamer in ons zelf teveel.
Wij durven niet op te schouwen vanuit onze bezigheden tot die hoge krachten, die in ons leven en de schatten, die in ons geborgen liggen. De Gouden Stad is een sprookje, zeker; het is een vermaakt je, zoals vele andere verhalen. Zoals het verhaal over de Arke Noach’s, over het paradijs, over de geheimzinnige steden, die ergens eens op de aardbodem gelegen hebben, in zichzelf iets draagt van het verlangen en het weten der mensen. Toch is het een werkelijkheid. Dat paradijs had maar een richting, waarin je kon gaan. Dat was omhoog tot God. Onze wereld, of dat nu sfeer is, of stof, is er een richting, waarin wij kunnen gaan.
Wij kunnen ontsnappen aan de veelheid der dingen, aan de ban der omstandigheden, wanneer wij ons de moeite getroosten om voortdurend naar boven te streven, naar God. Ik geloof niet, dat mens of geest, zo makkelijk de muren van niet willen en niet weten omverstoten. Maar ik ben overtuigd, dat de mens, die wil, in zichzelf en die God ziet als een doel, iets, waar je heen moet streven, die de wetten, die er zijn, zien als een hulpmiddel, als een trapje om uiteindelijk te komen tot de volmaaktheid, dat die boven de muren, die hem omringen, uit kan gaan. Dan zullen wij die stad misschien niet door de poort binnentreden, maar door over de muren te stappen, Het hindert niet, hoever wij komen, wanneer wij maar binnen mogen treden. Een mens, die naar bewustzijn streeft, die zich realiseert, hoe alle wetten in de kosmos tezamen vervlochten zijn, die begrijpt, hoe deze wetten in hemzelf werkzaam zijn, altijd weer. Die in zich voelt, de kracht, die dit alles draagt, die dit alles regeert, als het ware. Die mens zal in staat zijn niet door zijn angsten, zijn vrezen en begeerten en gedachten heen te breken, want mens zal hij blijven en de geest zal natuurlijk de geest blijven net zijn sfeervoorstellingen en zijn waan daaraan verbonden. Maar wij zullen door tot God te gaan vanuit God het weten en het willen kunnen ontvangen, dat onze hele waanwereld ineen doet storten.
Of neen, niet ineenstorten. Herboren doet worden. Herboren tot de volheid, waarin de ingewijde verkeert. De volheid waarin de bewuste gaat, die wederom wandelt met God. Nu ga ik deze legende – en al wat er aan vast zat – besluiten. Wij hebben een ding nog niet besproken met elkaar. Ik zei u – volgens de Perzische versie – is er een tempel en daarin spreekt ook God met de zijnen. Toen wij daar de eerste keer binnen gingen, toen hebben wij de leraren gezien met hun leerlingen. Wij hebben een zachte muziek gehoord en verder niets. Laten wij nog één keer midden onder die koepel neerzitten op de spiegelende bodem. Laat ons wachten voor deze nis, waarin de Heilige Naam geschreven staan, misschien dat wij een woord kunnen opvangen. Wanneer het woord klinkt, is het niet in de mensenwoorden weer te geven. Maar zou een mens het uit moeten spreken, het zou klinken als volgt:
Ik ben en gij zijt. In het Zijn zijn wij één.
Wat schijn en scheiding kan er zijn tussen u
En mij? Gij, die uit Mij geboren zijt en in Mij
Leeft. Wat is er in Mijn Volheid van Wezen en
Zijn, dat ik u weigeren kan? Wat is er, wat u
Niet gegeven wordt? Want ziet, boven u koepelt
Een hemel en onder de aarde, waarop gij u bevindt
Ligt wederom de hemel. Zeg Mij, kind, tot welke
Ster gij wilt vliegen? Waar wilt gij leven en wat
Wilt gij zijn?
Wanneer die stem spreekt, dan moet je een keuze doen. Velen zeggen dan:
Ik wil slechts hier zijn in het geluk en volheid Van mijn bewustzijn, waarin Gij tot mij spreekt, O, God.
Maar enkelen zeggen:
Laat mij de sleutel brengen van deze, Uwe Stad,
Met Uw Tempel, op één dier vele sterren één van
Die vele lichten in Uwe Hemel.
Dan gaat er een lichten uit deze nis. Het lijkt, of plotseling de zon ontbrandt is in volle felheid. Zoals bij ons het verhaal gaan over een stad. Ook bij ons bestaat een legende, net zo goed als bij u. Dan zien allen op. In hun harten is een lichte vrees, een beving, gelijk een grote jubel. Dan piekt er het licht. En dan een ogenblik is er een felheid van zijn. Op één van die vele kleine lichten, die de koepel van de tempel uitmaken. En degene, die gaat, hij is in de tempel en het lijkt, alsof hij slaapt. Na een korte wijle ontwaakt hij. Dan zijn er vele mensenjaren voorbij gegaan en hij heeft als geest één moment van zijn eeuwig geluk geofferd, om de mensheid te redden. Vanaf dat moment spreekt die ster tot dit wezen in de stof, dan is er een band, die niet gemakkelijk verbroken wordt. En wanneer dan zo’n ster langzaam maar zeker haar licht verandert wordt van het vuige rood tot het blauw, tot het lichtende blauw, tot het gouden blauw, tot het goud. Dan klinkt er een nieuwe stem in de fijne muziek, die de tempel vult. Dan zwijgen de leraren, dan sluiten de leerlingen de ogen. Want dan werd opnieuw de Gouden Stad vervuld, ergens in het Al. Dan zwaaien opnieuw de grote poorten open en dan spreekt het koor van hen, die daar leven, het “Welkom” uit, tot een nieuwe wereld, tot een nieuwe mensheid. Wij uit onze sfeer en gij uit uw wereld, ook wij vinden soms de band met één, die in de tempel rust en toch keert tot onze kleinheid. Omdat die band bestaat, zal ook voor ons eens, wanneer het licht van onze wereld gereinigd is, de grote poort opengaan. Dan zullen wij binnentreden in een Rijk van Volmaaktheid. Met deze beschouwing, zult u genoegen moeten nemen. Het is misschien niet zo technisch, als enkele andere beschouwingen, die wij gehouden hebben. Maar zij is waar en daarom vol van waarde, althans voor mij, moge het ook voor u zo zijn.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Het is een hele lange tijd geleden. Maar in deze esoterische kring wil ik dan ook graag weer mijn woordje mee gaan praten. Het kan zo gemoedelijk beginnen, nietwaar, over de Gouden Stad. Dan heb ik zo gedacht aan die gouden schat, een mooie blonde, weet u. Dat zijn van die dingen, die zijn niet zo esoterisch, aber auch ganz hubsch. Maar dat heeft niets te maken met wat ik vanavond eigenlijk met u wil gaan bespreken. Esoterie. Daarin zijn nu eenmaal heel veel ver schillende geheimen en geheime leren. Dan heb ik zo gedacht: je moet de mensen maar eens gaan vertellen van die geheime leren, waar jij een beetje van af weet. Wanneer het u niet aangenaam vindt, kunt u het terzijde stellen, ja? Wanneer het te ingewikkeld wordt of te zwaar, dan vertelt u het mij maar, dan maken wij dat wel goed. Er bestaat een geheime leer, die in zichzelf ondergedoken is, zoals de Hollanders gedaan hebben, toen mijn, wie heisst dat, mein Volks genossen in Holland waren. Die is ondergedoken bij allerhande religies, bij esoterische scholen enz. Een bepaalde naam kan men die niet geven, maar de stellingen, die zijn zeer interessant. Zelfs zeer interessant. De beginstelling is heel eenvoudig. Het totaal van alle menselijke bewustwordingsmogelijkheden kan worden voorgesteld als een piramide. Kunt u zich dat voorstellen?
Dus als een piramide. Deze piramide echter heeft een eigenaardigheid. Haar loodlijn is de as van het Goddelijke. Daarin is de volmaakte Goddelijke Uiting gemaakt. En deze Goddelijke Uiting loopt van boven af de top als loodlijn op het grondvlak. Zij doorsnijdt daarbij alle bewustzijnsfasen, die wij ons als lagen boven elkaar gestapeld kunnen denken, kunt u dit meekrijgen? (Ja). Nu is die indeling niet zo eenvoudig, dat het alleen maar zo’n piramidetaart is met allemaal van die mooie laagjes, weet U wel, en nog een beetje wat daar tussen, maar zij is ook nog zo ingedeeld. (Horizontaal). En wanneer wij ons dat nu voorstellen, wat is dan het komische? In deze piramide begint men, laat ons zeggen, aan dit eind. Dat is een hoek, dus bij de hoeksteen. En nu gaat een lijn van bewustzijnsmogelijkheid, dus zo omhoog tot aan de top. Wanneer ik hier ben, dan ben ik in het begin geest, zonder stof. Van daaruit kom ik steeds verder en verder en verder en ik kom tot de mens. Deze mens staat ongeveer op de helft van deze hellende lijn. Nog mee komen allemaal? (ja).
De mens staat hier. Hij kan dus komen tot een bepaald punt. Dat punt is de buitenlijn, de grenslijn van de piramide. In deze laag mens mensheid zijn die verschillende afdelingen van bewustzijnsmogelijkheden? (Ja). Nu is het zo. En dat is die ster, waar wij in het begin over moeten praten. De lijn van de Goddelijke bewustwording loopt vanaf het grondvlak der zwaarste materie tot aan de topvlak van de hoogste Geest. Zij blijft zich in alle vlakken volkomen gelijk. Zegt iemand wat, heeft u allemaal weer kapiert? Dan krijgen wij dit. Wanneer ik als mens mijn hoogte punt bereik in deze piramide, dan bevind ik mij op hetzelfde Goddelijke vlak als de Hoogste Geest. Wat is het verschil echter? De overzichtshoogte, die ik heb, is niet zo groot; ik kan maar een kant uitzien, hier gaat het Goddelijke nog verder. Ik kan zo de wereld zien. Deze hoek is dus mijn waarneming en bewustzijnde schepping, maar verder gaan kan ik niet. Daar is nog een hoger bewustzijn, daar kan ik niet meer meekomen. Op deze grondthese, waar natuurlijk nog heel wat meer aan vastzit, gebaseerd zal de geheime leer zo zeggen; Wanneer ik als mens mij zelf kan projecteren op de lijn van het Goddelijke, het voor mij mens hoogst mogelijke bewustzijn.
Voor mij is het een stukje verder geest hoogst mogelijke bewustzijn. Dan kan ik dus in het Goddelijke volkonen ervaren. De ervaring van de amoebe, die in het Goddelijke komt, van de mens, die in het Goddelijke komt, is in zich, qua Goddelijkheid dus, volkomen gelijk. De mens staat daar niet hoger of lager. O, lager bier, mmmmm, pardon. Praten wij daar niet over. Dat was eens, maar aan moet u zich goed voorstellen; het Goddelijke blijft gelijk voor elk wezen, dat het Goddelijke bereikt en ervaart. Echter het bewustzijn over de Schepping van het Goddelijke, over de Goddelijke Schepping, die is anders. De Hoogste Geest kan uit het totaal der piramiden overzien, die kan de linker- en de rechterzijde zien. Zo gaat zij verder en zegt in deze richting, deze denkrichting: Goed en kwaad bestaan niet voor diegenen, die in de Hoogste Geest, de hoogst geestelijke mogelijkheidstop bereikt had. Voor deze beide zijden van de piramiden zijn volkomen gelijk. Voor diegenen echter, die nog in wording is, dus die aan het stijgen is, nietwaar, die steeds hoger wil komen, is er wel degelijk een goed en een kwaad. Het kwade is alles, wat aan die kant ligt. Neen, o neen, daar duid ik het verkeerd, (Opmerking).
Het kwade is alles, wanneer ik…….. ik heb zo deze wand aldoor getekend, moet ik ook daarbij blijven. Dan zit ik hier. Beneden mij het kwade, boven mij het goede. Maar wanneer ik dat vasthoud, dan kom ik op de top en wanneer ik nu nog zou zeggen: er is een goed en een kwaad, dan zou ik naar beneden gaan. Duidelijk nietwaar? Naar beneden gaan is eenvoudig.
Probeert u dat maar eens op de trap. Nu zegt dit esoterische genootschap: er is eens een tijd geweest, waarin de mens de top bijna bereikt had. Op het ogenblik, dat deze mens de top bereikte, heeft hij geen afstand willen doen van zijn zeggen; dat is goed en dat is kwaad. En zo is hij door gewandeld en zo zit hij aan de andere kant beneden. En ze zeggen, dat is de verklaring voor de paradijs legende.
Wanneer wij echter verder gaan, dan moeten wij begrijpen, dat, waar het Goddelijke overal gelijk is, elk wezen zich projecteren kan in elke bewustzijns laag, die hij via het Goddelijke buiten om bereiken kan. Een mens dus bv. die dit Goddelijke bereikt heeft, die kan alle sferen der geest, die op hetzelfde vlak liggen, dat zijn nog niet de hoogste mogelijkheden bereiken.
Daar is nog wat boven. Maar ik heb al deze mogelijkheden bereikt en ik kan in het bereiken van deze mogelijkheid alle sferen doorkruisen. Hoe dieper de mens daar beneden zit, op hoe dieper vlak hij de sferen doorkruist, ja. De consequentie van deze soort voorstelling is wel: er is geen goede of slechte geest, Er zijn zelfs geen goede of slechte mensen. Er is alleen de mens, of de geest, die bij het grondvlak van de stoffelijkheid van zijn ervaring blijft en degene, die daar boven uitkomt in die esoterische reinheid zich het Goddelijke benaderen kan. Zo kunnen wij ook niet meer zeggen: er zijn slechte geesten. Wij kunnen ook niet meer zeggen, of er goede geesten zijn. Wij kunnen echter wel zeggen, wanneer ik over de middenlijn heen kom in die piramide en die staat daar dan zo en (Spreker duidt met de handen) dat kent u toch? Zo loopt het af en ook zo naar onderen. Hoe heet dat? Schilder? (Ja). Weet ik nog. In mijn tijd was er zoiets niet, maar ik weet het toch wel. Wanneer ik over deze grens heen kom, dan is alle streven in vooruitgang, niet in bewustwording, dat is gelijk. Mijn eigen richting tegenovergesteld. Het Goddelijke wordt van meer kanten benaderd. En het middelpunt, dat is bepalend. Wanneer ik kom over het bewustzijnspunt, of zeer lage of zeer hoge sfeer, dan kan ik natuurlijk plotseling in een gedrang komen, dat mij precies tegemoet loopt. U heeft hier vast zo’n drukke straat, de Kalver. neen, de Kalver niet … (De Spuistraat). Goed, Spuistraat, ja.
En wanneer nu alles deze kant uitkomt en u loopt alleen daarheen, komt u dan vooruit? Neen. Heeft u veel ergernis? Ja. Wanneer men zich begeeft in een sfeer, waarvan de ontwikkeling tegengesteld is aan de mijne, dan zal ik voor mijzelf geen vooruitgang kunnen maken. Ik ervaar dit als slecht. In werkelijkheid is dit niet slecht, maar het is een collectieve beweging.
Zo zegt dan deze leer, de geheime leer: alle lijden, alles wat de mens of de geest als niet goed ervaart, is in werkelijkheid in een correctie op zijn eigen richting van bewustwording. Zo zal het totaal van de in het Goddelijke bestaande stromingen altijd ieder mens zo terug dringen, dat hij, van uit zijn eigen wezensvorm en geaardheid het Goddelijke precies rechtlijnig benadert. Duidelijk? Is een kleine tegenstelling, hé? U heeft natuurlijk gedacht, daar komt weer zo eentje, die heeft daar zo mooi hoog klinkend verhaal? Misschien komt het nog, maakt u zich maar gaan zorgen. Maar nu moet u mij maar voor lief nemen.
Nu zijn er een paar grondstellingen, die ik u met uw esoterisch bestreven graag voor wil leggen, nu ik het grondbeeld voor u zo’n beetje getekend heb. Alle waarden in het menselijke, of welk leven dan ook, zijn vast te leggen in bepaalde getallen. Duidelijk? leder getal betekent dus een bepaalde bewustzijnstoestand en elke wisseling van getallen geeft aan een bepaalde bestreving. Dat kunt u ook begrijpen? Dan heb ik hier eigenlijk een laagje zo en zo, al die mooie blokjes, die ik gekregen heb, genummerd. En met deze nummers kan ik nu goochelen, maar ik kan ook iets anders doen. Ik kan n.l. de hele wereld voor mijzelf omschrijven. Dat kent men bv. ook in de Kabbala. Heeft u wel eens de Kabbalistische wijze van Tarotleggen gezien? Dan bouwt men een driehoek, een grote driehoek, en daarin wordt een vierkant gemaakt. Wat heeft men dan eigenlijk gedaan? Hen heeft het eigen lot en het tegenstrevende lot genomen. Dat zijn de evenwichtstoestanden in de mens. Men heeft dan de bovenste begrenzing van het grondvlak, maar dat is gelijk aan het grondvlak van de wereld. Duidelijk? Daar komt uit voort het volgende. u kunt het zelf ook eens proberen met kaarten. Dat is zeer interessant, wat u daar dan ziet. Daar behoeft u niet eens Tarotkaarten voor te hebben. U kunt het doen, wanneer u twee spellen kaarten heeft en u gebruikt van de ene alleen de plaatjes voor het middenstuk en van de andere niet de plaatjes. Maar de nummerkaarten voor alles, wat er omheen ligt. Alleen het middenstuk mogen plaatjes zijn. Daar komt uit voort, dat in de beschouwing, die ook deze esoterische kring is, dat in de mensen altijd twee zich strijdende bewustzijnswaarden aanwezig moeten zijn. Kunt nog meekomen, kunt u dat nog begrijpen? Die waarden zijn elkaar op het hoogste bewustzijnspunt en op het diepste bewustzijnspunt altijd weer elkaar volkomen gelijk. En nu moeten wij dan gaan zeggen; Goed en Kwaad, zijn in elk wezen en ook in elke mens volkomen evenwichtig uitgebalanceerd. Zij zijn waarden, die elkaar opheffen. Op grond daarvan bestaat elke wereld uit twee mogelijkheden. Twee mogelijkheden. Die van het onwetend goed of slecht ervaren, waarbij de werkelijkheid van goed en slecht volkomen gelijk blijft. Het menselijke bewust zijn of het bewustzijn van elk wezen geeft aan, welke denkrichting ieder mens bevalt. Een poging om alleen het goede te zien brengt onevenwichtigheid in de aard der aanschouwing. Men bekijkt de zaak niet goed. Alleen het slechte zien is ook niet goed.
Optimisme en pessimisme zijn vanuit het eeuwige gezien, gelijk slecht. Ons streven moet zijn om voortdurend te zien, hoe goed en slecht in alle leven elkaar opheffen en overlaten een waarde, die in al het leven gelijk blijft, voor alle leven het Zijn is. Wanneer dat erkend is, dan is het Goddelijke punt benaderd, dat in dit Zijn weer tot uiting komt en de werkelijke basis en kracht. Heel mooi, he? Nu gaat deze leraar nog wat verder. Neen, ik maak net niet te lang; U krijgt dadelijk nog een ander voor u. Maar hoe zegt men dat in Holland? Wanneer een mens – ik neem de mens als voorbeeld daar kan elke andere klassengeest of leven voor in de plaats komen – wanneer een mens in zijn bewustzijn de waarden van goed en kwaad, ten opzichte van elkaar in evenwicht brengt, onttrekt deze mens zich aan de beperkingen van het menselijke Zijn. De evenwichtigheid der ervaringen verheft de mens boven het menselijk Zijn en brengt hem tot een onmiddellijke nabijheid van Goddelijk Bewustzijn, waarin niet meer de wetten van de mensheid van grote invloed zijn, deze vallen weg en alleen de Goddelijke Wetten, die in de Goddelijke Levenskracht hun wetmatigheid bezitten. Zo bestaat voor elk wezen, dat evenwicht in zichzelf bereikt alleen nog maar de Goddelijke Wet, die elk wezen krachtens zijn eigen Zijn is ingeschapen. Zodat elke mens, die overkomt, dat hij in evenwichtigheid bestaat ten opzichte van de buitenwereld in zichzelf door zichzelf te zijn de volledige waarde van het Goddelijke vervullen kan.
Ik ben klaar. Wanneer u nu denkt, dat is mij al te blauw, te bont. Dat is niet goed. Bont en blauw, dat zegt u zo voor ja? Wanneer ik het te bont gemaakt heb, dan vertelt u het mij maar. Dan wil ik dat aanvullen, wanneer u de volgende maal hier bent; dan kom ik niet zelf. Ik wil eerst maar eens zien, wat u ervan terecht brengt. Maar als ik kom, dann merken Sie sich, dan kriegen Sie noch mehr van diese Sorte und gehen wir weiter. Maar als u het niet goed begrepen heeft, dan moet u de volgende maal maar erover vragen aan de hand van het gesprokene. Duidelijk? Dan kunt u zelf uitmaken, of u met mij verder wilt gaan, of dat u denkt: Der Olle hat soviel gequatscht, het interesseert mij uberhaupt niet. Geef ons maar mooie woorden, dat is beter. Dan kunt u nu weer rustig gaan zitten. Nu krijgt u meer iets, dat voor u misschien neer waardevol is. Ik ben er zo-even tussen in geslipt, maar dat is toch niet erg, he? En voor de rest. Wij zullen zien, wat u de volgende keer mij allemaal te vertellen hebt. En als het niet zo is, dan kom ik vast niet weer terug. U kunt zelf bepalen, of ik nog eens kom. En dat is het mooie. Kunt u later nooit zeggen: Blijft u nu maar weg, u verveelt ons. Dan kan ik zeggen: Eigen schuld, dat heeft u zelf gedaan.
o-o-o-o-o-0-0-0-0-0-0-0
U voelt veel voor de geestelijke ontwikkeling van deze tijd, goed.
Dan zullen wij eens kijken, hoe het met onze vriend Elsmeier gaat en wat er voor tijd over blijft en als er dan nog zo’n restantje is, met alle genoegen, Maar voorlopig dan de ontwikkeling esoterisch gezien van de mens in deze tijd. Wanneer wij zeggen: esoterisch gezien, dan moeten wij goed begrijpen, dat daarbij inbegrepen is, niet alleen de geestelijke ontwikkeling, maar vooral de geestelijke bewustwording, die deze tijd met zich mee brengt. En dat verplaatst ons in het materialistisch tijdperk der atomen, onmiddellijk naar de wetenschap.
Welke achtergronden spelen in de wetenschap een grote rol? Wat kunnen zij betekenen voor een geestelijke inwijding? Niet van de wetenschapsmensen, maar van de mensheid in deze periode. In de eerste plaats krijgen wij dan natuurlijk u weet het al, dit tijdperk is er naar genoemd het atoom. En dat atoom brengt met zich mee een inzicht in de constructie en gedragingen in de kleinste materie.
De mens van dit ogenblik heeft reeds veel geleerd hierover en de kennis hierover is ook al tot de leken zij het ook vaak ietwat misvormd doorgedrongen. Dit houdt in, dat degenen, die er over na willen denken, een geheel ander inzicht krijgen in de werkelijke toestand der dingen en bv. de Maya theorie zeer makkelijker kunnen aanvaarden. U weet, Maya begoocheling, he?
Dus er is veel gedaan, om het zich vasthouden aan zuiver stoffelijke waarden en normen bij de mens te verminderen. Esoterisch gezien, zeer gelukkig want elke esoterische inwijding houdt in een telkenmale hernieuwd verloochenen van materie in verschillende vormen. De wereld zal leren in de eerste plaats om te verwerpen de materie als zodanig. Hij gaat het levende bestel meer en meer zien en in de mensheid is reeds een besef gegroeid, dat zo hoog wordt, dat niet stoffelijke waarden materialistisch uitgedrukt en gezien op het ogenblik meer van belang zijn geworden dan de materie zelf. Ik denk hier bv. aan de rol, die het goud speelt en die sterk verandert. Daar heeft U een heel aardig bewijs in zuiver materiele vorm voor de omzetting van het denken van de mens. Verder heeft de wetenschap een zeer veel groter inzicht gegeven in het wezen van de mens zelf. Het is een hele lange tijd geleden, dat men op materialistische basis, zover door kon dringen in het werken van het menselijk lichaam en de onderlinge samenhang, die erin bestaat en men zo dicht is gekomen tot het ontsluieren van het eigenlijke levensessence. Denkt u niet, dat ik u zo maar iets vertel. Er zijn op het ogenblik verschillende wetenschapsmensen op deze aarde, op heel verschillende plaatsen, die zover gekomen zijn, dat zij het menselijk fluïde kunnen vaststellen (in aanwezigheid) en gedeeltelijk reeds analyseren. Volledig analyseren zal nooit lukken, maar dat hindert niet. Er wordt hier dus wederom voor de mensheid een inwijding geopend, die van de onstoffelijke norm van het zijn en het onbelangrijke van uiterlijke waarden ten opzichte van innerlijke toestand onderstreept.
De medische wetenschap onder streept het onmiddellijk door telkenmale de nadruk te gaan leggen en meer en meer om een psychisch probleem, dat van groter belang wordt geacht dan elk fysiek gebrek. Men komt langzaam maar zeker tot een zoeken van de oorzaak van de stoffelijke gebreken in geestelijke althans verstandelijke afwijking. De wereld wordt dus zo langzamerhand rijp gemaakt a.h.w. door afstand te doen van een materialisme, waar zij op het ogenblik nog zo zwaar is in verzonken. Dat betekent esoterisch, dat de tweede trap der inwijding reeds betreden kan worden door een klein gedeelte der mensheid, terwijl de anderen zich zeer zeker op deze trap reeds kunnen voorbereiden. Ik wil niet zeggen, dat zij het allemaal doen, maar het is mogelijk.
De derde beproeving, zoals u weet bij de inwijdingen, of, zoals u misschien niet weet, is over het algemeen de beproeving der vrees. De eerste beproeving was eenvoudig die bestond meestal in een nagemaakte slang en wat gesis in een donkere kamer, tijdens de loop der inwijding, maar het probleem dat dan komt, is het probleem van de vlammen in de ruimte en moest dan gaan door een vurige gang, of langs een vurig ravijn, dat lag eraan waar men ingewijd werd en in welke tijd. De wereld op het ogenblik staat op het punt in vlammen uit te barsten. Wij hebben al een paar van die dingen gehad en de mensheid heeft haar eerste beproevingen der vrees moeten doorstaan. Er is een hele hoop verandert aan de denkwijze van de mensen, juist door het gevaar, de druk en de spanning van de beide wereld oorlogen. Dat zult u met mij eens zijn. Dus is het ook aannemelijk, dat een mogelijke derde beproeving ook zou worden doorstaan, maar, wanneer dat eenmaal gebeurt, er in de mens zoveel is veranderd, dat degenen, die een hoger menselijk bestaan niet kunnen dragen, ten onder zullen gaan. Het behoeft niet te zijn door het geweld zelf ,maar alleen de vrees, De angst a.h.w., die niet verwonnen kan worden, om dat men geen doel ziet achter de angst en de vrees, zal voldoende zijn om deze mensen te gronde te richten. Ik zeg niet, dat dit zo gaat gebeuren, hoor. Ik noem het nu alleen maar als een mogelijkheid. En dan, ja, wat hebben wij dan eigenlijk nog meer voor factoren?
Ik wil ze allemaal eventjes stoffelijk behandelen, voordat wij er verder op ingaan. Eens kijken, ja. Niet te vergeten: de techniek heeft geleerd, dat, wanneer de mens te ver gaat met het beheersen der materie en zijn schepping gaat verheerlijken, hij de slaaf van zijn eigen schepping wordt. Het oude Golem verhaal, uit gedrukt in de tijd van Henri Ford eigenlijk. Ook deze lering, die meer en meer tot de mens door gaat dringen is van groot belang. Want wat gebeurt er dan op dit moment? De mensheid is wakker geschud uit het gezapig zijn eigen gangetje gaan. Er is nu ongeveer 200 jaar nog, neen, 150 jaar, een hernieuwde inwijdingsfase aan de gang, waarbij een groot gedeelte van de mensheid tot geestelijk bewustzijn en rijpheid kan komen en een inzicht kan verwerven, dat heel wat der gaat dan alleen maar het zuiver stoffelijke. Gedurende deze periode is men begonnen, zoals altijd, het te onderwijzen. En zoals vaak de eerste pogingen tot bewustwording ontaarden in bandeloosheid, is dit ook hier zeer zeker het geval geweest. Daarna krijgt men het rigide systeem van leren, dat zich zeer sterk kan kenmerken door politessen, vast wetgevingen en gebruiken en daarnaast nog wat avonturen. Die periode is ook voorbij, Daarna hebben wij een mensheid gekregen, die zich zelf bewust begon te worden en een strijd om het eigen bestaan begon te voeren, Dat begint natuurlijk altijd bij de onderdrukten, maar ik geloof toch wel, dat wij de periode kunnen zetten, waarin bv. de arbeiders bewust begonnen te worden. Nog niet waren, maar begonnen te worden. Op ongeveer 1880. Vanaf 1880 tot 1920 wordt een voortdurende strijd gevoerd om erkenning door dezen. Daardoor worden ook anderen gedrongen meer en meer de eigen waarde der mensen te erkennen. Dat betekent verzwakking van de godsdienstige principes, zover die met de stoffelijke in een onmiddellijk verband worden gebracht. Dat betekent een zelfstandig inzicht verwerven in stoffelijke zaken, zodat niet meer dominee of pastoor, of degene, die er uit naam van God spreekt, in staat is uw leven voor u te regelen. U zoekt zelf in uw leven. De voorbereiding a.h.w. voor degenen, die ingaan. De eerste verschrikking, dat is de eerste keer dan, dat zij in aanraking komen, meestal weer met de slang, nietwaar, dan gaat men niet ver door. Dan gaat men niet door het labyrint heen. Men keert tot de slang en men komt tot een zeker bewustzijn. Dat is een eerste proeve van moed en gelijktijdig een bevrijding van heel veel normen, die toch tot op dit moment bindend zijn geweest. Dit heeft de mens ook doorgemaakt. Vandaar krijgen wij de periode van bewustzijn. Dit bewustzijn begint heel vaak wederom en hernieuwd met een periode van bandeloosheid. Dat is heel eigenaardig.
Wij zien altijd, dat elke geestelijke realisatie van vrijheid, een terugslag vindt in het nemen van een te grote stoffelijke vrijheid. Dit was de eerste keer dan ook heel erg en heeft geduurd tot praktisch 1928 – 1929. Dan krijgen wij de beproeving van de mens in de strijd tegen een demonisch principe. Had de mensheid dat kunnen overwinnen, dan was de mensheid er fantastisch goed aan toe geweest. De mensheid kon dit niet. En dat konden degenen, die vroeger ingewijd werden, ook niet. Men moet de nederlaag ondergaan. Weet U waarom? Om te leren, dat een nederlaag en een overwinning aan elkaar volledig gelijk zijn. Er is geen winnen, er is geen verliezen. In beide uitingen wordt onrecht geboren. De mensheid heeft ook langzaam maar zeker kunnen realiseren, en ik meen, dat vooral het laatste, het onrecht, dat gelijkelijk in overwinning en in ondergang ligt. Wanneer men onder gaat, wanneer men zelf de strijd aanvaardt, dat dit gerealiseerd is geworden door het grote deel der mensheid, dan men oppervlakkig zo zou zeggen. Dit betekent, dat geen strijd uit zelfzuchtige belangen meer zich zal voordoen aan de mensen, dat zij daar geen zin meer in hebben. De anderen zijn nog niet zover gekomen op aarde, die strijden wel voor hun eigen belangen, maar die zijn dan weer een eindje lager. Wij kunnen zeggen, dat het Westen plus een groot gedeelte van het Oosten op het ogenblik – esoterisch gezien dus – de derde inwijdingsfase ingaat. Dat is een periode van grote verschrikkingen en daarna krijgen wij de beproeving van de grote overvloed. Dat zijn twee dingen, die wij niet uit moeten vlakken. De periode van de grote verschrikking.
De mensheid van heden ten dage weet voldoende om niet meer te vrezen voor de verschrikking. Maar zij heeft waarschijnlijk de kwintessens van al hetgeen haar bekend is geworden nog niet voor zichzelf gerealiseerd. Zij blijft vasthouden aan het oude en eerst de verschrikking zelf zou in haar kunnen doen ontwaken een nieuw bewustzijn. Welke vorm, die verschrikking aanneemt, of dat nu een wereldbrand is, of wat anders, dat zullen wij wel weer zien. Maar dat er iets moet komen, wat alle concepties van het redelijke omverwerpt en geheel nieuwe levensvoorwaarden schept in praktisch het gehele Westen; dat geldt dus niet alleen voor hier Europa, maar ook voor Amerika en verder ook voor een groot gedeelte van Azië. Zeker. Waardoor men ontheven zal worden aan de gebondenheid van oude wetten en gelijktijdig inzicht zal krijgen in de hogere wetten, die er achter verscholen waren. De mens moet zover komen, die van de wet, die het normale recht is, laten wij het zo maar zeggen, reeds is gekomen tot een recht, dat gebaseerd is eerder op de emoties en de verlangens dan op een werkelijke rechtvaardigheid. Hij heeft dus zijn strikte normen reeds losgelaten. Maar hij moet verder komen. Hij moet komen tot het recht, dat alleen nog maar is de bevestiging van het bestaan der toestand en uiterlijkheid, die door een innerlijk begrip zo kan worden aangepast en verandert, als op een bepaald moment noodzakelijk is. Heeft men n.l. dit bereikt, dan begint men de Goddelijke grondwetten te zien. Ik hoop, dat u het niet erg vindt, hoor, onze vriend sprak er zo-even over en ik praat er weer over, want het zijn van die erg belangrijke dingen, en wij kunnen aannemen, dat de toestand van de wereld van het ogenblik, genomen over een periode van 10 jaar geleden tot 10 jaar in de toekomst, dat is voldoende, dat mag ik toch nemen als periode, ja?
Voor die mensheid zal betekenen een vrij worden van vele wetten en regelen, die zij zichzelf heeft opgelegd, een totaal andere opvatting van recht en rechtvaardigheid; een geheel andere leefwijze. Er vindt een omwenteling plaats, die door verschillende verschrikkelijke gebeurtenissen de mensheid los zal scheuren, waar zij zich op het ogenblik nog aan vastklampt. Deze gebeurtenissen zullen de mensen, die deze proef doorstaan, verschaffen de volgende geestelijke waarden en inzichten: ten eerste: een scherpere ontwikkeling van de geestelijke vermogens, die meer en meer op de voorgrond komen en op de wereld waarschijnlijk samen zullen gaan met een terugkeer tot de z.g. profetische godsdienst, waarbij dus een geïnspireerd verkondiger optreedt, in plaats van een geschoold verkondiger. Daarnaast een vergroten van persoonlijke sensitiviteit en gevoeligheid, waardoor de mensheid in staat zal zijn veel meer te zien en aan te voelen, dan tot nog toe mogelijk was. De vergroting van gevoeligheid van de mensheid ten opzichte van geestelijke waarden zal gepaard gaan met een grotere onverschilligheid ten opzichte van zuiver stoffelijke en materiële omstandigheden.
Er zijn enkel gebieden, waar op het al geuit wordt o.a. hij de politiek. En in bepaalde financiële groeperingen zien wij het ook komen. Maar goed, dat is dan stoffelijk. Geestelijk gezien wordt het een grote gevoeligheid. Deze grotere gevoeligheid zal een veel grotere selectiviteit ten opzichte van vriendschappen brengen, van menselijke contacten en menselijke groeperingen, waar door automatisch uit de mensheid bepaalde Super groepen, ik zou willen zeggen, supranormale groepen ontstaan, die in zichzelf een geestelijk weten dragen, dat ver uitgaat boven wat zelfs nu de geheimscholen de mensheid kunnen geven. Zij zullen hun leefwijze, hun wonen, hun werken aanpassen aan dit geestelijk bewustzijn. Deze groepen zullen dan als de ingewijden waarschijnlijk de leiders worden van een komende periode. Dat is nu niet zo van belang voor de esoterisch ontwikkeling direct, maar is wel voor de toekomst van belang.
Gelijktijdig zijn er allerhande waarden aan het werk op het ogenblik, die in deze wereld ook aan stoffelijke veranderingen en aanpassing noodzakelijk maken. Het voortdurend voortgaan van atoomproeven en atoomexplosies heeft een aantal stoffen in de wereld gebracht, die op zichzelf volgens de thans geldende wetenschap niet schadelijk, in onmiddellijk contact staan met de levenskracht, die het menselijk voortbestaan mogelijk maken, en tevens ook de menselijke voortplanting. Het resultaat zal dus wel degelijk zijn, dat hieruit mutatievormen voortkomen, die schijnbaar onbelangrijk, in zichzelf totaal andere menselijke ontwikkeling mogelijk maken en daardoor aan de geesten, die incarneren op het moment van de grootste nood nieuwe voertuigen zullen verschaffen, die in staat zijn te beantwoorden aan de geestelijke noodzakelijkheden van het komende tijdperk. Ook dat is hoopgevend, vindt u niet? Maar wij zijn er nog niet, want.
Ik heb reeds gezegd, in deze periode wordt de mens of hij wil of niet langzamerhand onverschillig gemaakt tegenover de materie. Zoals bv. de geldlust op het ogenblik al helemaal heeft plaatsgemaakt voor een bezitslust in voorwerpen en ook uiteindelijk ook dat nog langzaam maar zeker waarschijnlijk terug zal lopen. Deze veranderde materie brengt met zich mee en dat is heel erg leuk en dat is heel prettig – ook voor u – dat de mens zal leren zichzelf tegen de materie te beschermen. Dit is één van de grote geheimen, die de derde graadsingewijden op de vroeger grote esoterische geheim school werd onderwezen. Jezelf beschermen tegen de materie. Dat houdt in, dat met een voldoende geloof en dat geloof wordt bevorderd naarmate de materie afneemt in belangrijkheid, moet er iets anders voor in de plaats komen. En dat wordt natuurlijk een geestelijk bewustzijn en een geloof, waar dit de enige tegenwaarde is, die op aarde mogelijk is. Wij zien het bij heel veel mensen meer en meer op de voorgrond treden.
Nu ook, op dit moment van die materialisme. Dan krijgen wij daardoor vanzelf mensen, die in staat zijn zich tegen alle stoffelijke kwetsing te verweren met geestelijke wapenen. Esoterisch betekent het, dat een aantal van de beste geestelijke elementen op deze aarde onkwetsbaar zullen worden en dus de Boodschap der Waarheid zeer zeker voort zullen dragen over alle tijden en alle gebeurtenissen heen. Ik zou u natuurlijk graag prettige boodschappen gaan geven, zoals: de koffie wordt goedkoper, maar het heeft met esoterie zo weinig te maken. Ik heb wel een andere boodschap voor u, die voor sommigen van u wel erg interessant en erg prettig zal zijn.
De omstandigheden van deze tijd zijn niet gericht op het maken van allerhande synthetische middelen zonder meer, integendeel. Zonder dat de aardbewoners dit vreten, is op het ogenblik een wanhopig zoeken naar allerhande vervangingsmiddelen, synthetische middelen, gemaakt uit dode stoffen en niet uit levende, die een volledige vervanging, zowel voor het menselijk lichaam, als voor de menselijke organismen kunnen betekenen, dus ook voor uw zintuigen, van al datgene, wat tot nog toe bv. door landbouw, de veeteelt uit levende stof werd verworven. Het zal niet meer zo lang duren zelfs en dat is nu een aardigheid voor de vegetariër, dat u een uit bepaalde gistplantjes gemaakte biefstuk op tafel zult krijgen. En misschien dat u over een jaar of twintig een met nikkel gelardeerd stukje kopererts op uw bord legt, heerlijk gebraden in de steenkool. En dat is niet alleen een grap.
Dat is een van de wetten, die aan degenen, die een hogere inwijdingsgraad betreden, altijd weer werd voorgehouden. Gij zult geen levend wezen kwetsen zonder noodzaak. Gij zult geen leed toevoegen zonder noodzaak. Gij zult u onthouden van al datgene, wat een roes betekent voor uw zinnen.
Prikkelstoffen gaan de wereld uit. Niet omdat men het zo graag wil, omdat de doodeenvoudige reden, dat zij er niet meer zijn en er onschadelijke vervangingsmiddelen werden gevonden. Het consumeren van het vlees van dierenlijken is niet meer noodzakelijk.
Neem mij niet kwalijk, dat ik die onsmakelijke term gebruik, maar daar komt het op neer, hoor. Wanneer u een balletje gehakt eet, zelfs een kroketje, daar zit het zelfs ook vaak in. Dus de grofste zonden, die de mens tegen het dierrijk begaat, zullen verminderen en uiteindelijk ophouden. Dat brengt met zich mee, dat ook de fluïderesten, die zich in een dergelijk dood lichaam nog bevinden, niet meer schadelijk kunnen werken op het begeerteleven van de mens. Resultaat, grotere vrijheid van begeerten, waardoor een voorbereiding voor de volgende mogelijk wordt. Ik zou zeggen, dat is weer heel erg optimistisch en heel erg prettig om te horen. Wij gaan echter verder.
Ook de meer gevormde planten zullen worden vervangen als voedingsmiddelen en uiteindelijk worden verdrongen door simpelere vormen van leven. Deze simpelere vormen kan niet met groter recht a.h.w. vernietigen dan de meer gecompliceerde, omdat, hoe gecompliceerder de vorm ook, hoe gecompliceerder het bewustzijn, een geldende regel is, zoals u weet. Er zal hierdoor dus minder dierlijk en plantaardig lijden op de wereld komen, er zal minder strijd ontstaan tussen mens en dier, tussen mens en plant en de atmosfeer dezer wereld zal rustiger en vrediger worden, dit zijn dingen, die ik hier bespreek, die in beginsel zich zullen gaan uiten, binnen de komende tien jaren, of die zich reeds gedeeltelijk geuit hebben. Geen jaren.
Sommigen van die dingen, die ik hier op het ogenblik vertel zijn al heel ver gevorderd. Wanneer u bv. weet, welke experimenten met bepaalde kleine zeewezentjes en bepaalde gistsoorten worden gedaan, o.a. in Japan, dan zult u zeggen, dat, wat ik hier verteld heb over dat biefstukje nog niet eens zo erg overdreven is. U weet wel, uw biefstukje kopererts. Dus alle voorwaarden zijn op het ogenblik aanwezig om de mens, die rijp is voor een stap geestelijk voorwaarts, ook inderdaad die mogelijkheden te geven, om geestelijk voorwaarts te gaan. Dat hebben wij nu in de afgelopen tijd en in het verleden gezien en nu kom ik toch even op het verleden terecht, dan kan ik misschien toch nog een klein stukje van die andere onderwerpen meteen vervlechten hierin. Wij hebben gezien in de eerste plaats, dat in het verleden een betrekkelijk kleine groep van ingewijden in staat was het bewustzijn van gehele volkeren zodanig te verheffen, dat een vernietiging een lange tijd uitbleef.
Dat ondergaan, lijden en dood zelfs op een zodanige wijze veranderde, dat een leeftijd van honderden jaren heel normaal was door het gezonde geestelijke leven, dat de wijze van leven op aarde zodanig was, dat men hier in inderdaad niet alleen gelukkig kon zijn, maar wijsheid vinden, die later geestelijke stijging gemakkelijk mogelijk maakte. Kortom kleine kerngroepen kunnen op het gehele bewustzijnspeil der wereld: een enorme invloed hebben.
Verder hebben wij van het verleden te leren, dat kleine groepen materialisten in staat zijn op de duur, maar eerst na zeer lange tijd te verstoren hetgeen, wat door de geestelijke groep werd opgebouwd. Zodat degenen, die niet rijp waren voor de geestelijke bewustwording dan een sfeer vinden, die wederom aangepast is aan hun eigen leven en begeren. In die tussentijd echter zijn alle hogere machten van de aarde weggegaan en blijven alleen de restanten over, die hun wijsheid verder voort bewaren over de eeuwen heen. Wij staan nu aan een beginperiode. Daaruit kunnen wij de conclusie trekken en nu nemen wij er even de toekomst bij zo heel terloops dat in de toekomst de esoterische bewustwording van de mens steeds verder zal gaan. D.w.z. de groepen, die zich nu gaan vormen in deze tijd en die langzaam maar zeker een bewustzijn verkrijgen, dan boven het normaal menselijke uitgaat zullen in de toekomst in staat zijn om de gehele wereld een gelukkig en vredig land te maken om a.h.w., de paradijstoestand te herscheppen en hiermede voor zichzelf en ook voor anderen, erg belangrijk, een bewustzijn te verwerven, dat een verder verblijf in de stof niet meer noodzakelijk maakt.
Dan zullen zij in staat zijn de demonen, die thans nog zo sterk deze wereld omkruisen, te ketenen en te binden, echter niet om hen te vernietigen. Dat kan alleen, wanneer de gehele mensheid bewust is geworden. En die demonen zullen dan een lange tijd kunnen rusten en de mens dus niet neer kwellen en lastig vallen. Pas, wanneer iemand komt, die door zelfzucht die ketenen weer verbreekt, zullen op de duur opnieuw deze werelden, of deze wereld dan vooral, onderdanig zijn aan het satanisch en demonisch geweld van de materialistische levensbeschouwing en levenshouding. Op het ogenblik dus is de wereld op een keerpunt, de mensheid op een keerpunt. Nu reeds zijn de voorbereidende werkzaamheden voor een inwijding aan de gang, waarna de mens een nieuwe trap betredende de derde graad kan binnengaan. De derde graad is een zeer belangrijke, want de derde graad houdt in, dat als volgende graad de negende graad mogelijk is, die het hoogst bereikbare binnen de stof is en esoterisch gezien dus, zou een groot gedeelte der mensheid zijn taak binnen 7000 jaar kunnen voltooien. Nu ik hoop, dat het aardig is geweest en als u er verder iets over wilt weten, dan zegt u het maar. Er is geen commentaar eigenlijk, ha? erg lastig.
- Mag ik eens vragen, die verschrikkingen, waar u het over had, bedoelt u daarmee door de mensen ontketende verschrikkingen of door natuurrampen?
Zover ik weet, heb ik geen van beide genoemd, maar ik heb de mogelijkheid in het midden gelaten. Ik zou u natuurlijk wel kunnen zeggen, wat er in de toekomst ongeveer zou gebeuren, maar dat zou niet erg esoterisch zijn, want: de toekomst heeft aan zichzelf genoeg en ook het verleden, maar het heden is de werkelijkheid, waarin men leven moet. Dat is ook een esoterische waarheid, weet u dat? (Jazeker). Dus zult u mij niet kwalijk nemen dat ik mij onthoud van het geven van commentaar door het al of niet ontstaan van wereldoorlogen en wereldrampen etc. Ik zeg u alleen dit, de mensheid gaat door de vallei van de angst heen.
En wanneer ik de ogenblikkelijke toestand zie zonder direct grote gewelddadigheden op aarde en de angsten, die bij vele mensen leven, dan zult u waarschijnlijk met mij eens zijn, dat noch natuurgeweld, noch door mensen veroorzaakt geweld daarvoor noodzakelijk is, want dat alleen de psychische spanning, die de mensheid op het ogenblik ondergaat, het reeds een aardig eind in de richting schopt. Of er eigenlijk verder iets zal komen ben ik zo vrij in het midden te laten.
Ik zou alleen willen zeggen, voor degenen, die enigszins geestelijk bewust zijn, bestaat er geen reden om te vrezen, want: Wie het geweld niet vreest, die zal het geweld verschonen en schuwen. Maar wie zich aan de angst prijsgeeft, wordt het slachtoffer der demonen. Ook dat is een wijsheid. Het valt u natuurlijk heel erg tegen, maar nauwkeurige inlichtingen niet in deze groep, dat past niet.