4 september 1964
Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik u er allereerst op wijzen, dat wij, sprekers van deze Orde, niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ten tweede wil ik u erop wijzen, dat het onderwerp, dat wij heden met elkander willen behandelen, enigszins werd aangepast aan de omstandigheden van deze tijd.
Zoals u weet, luidt de titel: De Heer Der Wereld en zijn werken. Deze titel, de “Heer der Wereld”, is ontleend aan de Tibetaanse legende, dat ergens onder de aarde een grote en machtige vorst leeft, zo groot en sterk, dat, wanneer hij spreekt, de natuur stil is en een ogenblik ademloos pauzeert. Deze vorst heeft met zich één Volk en één Raad.
Nu zult u wel begrijpen, dat in de ingewanden van de aarde – ofschoon daarin wel leven bestaat, dat de mens nog niet kent – geen heerser woont, zo min als in andere bergen oude vorsten bv. zitten te wachten op het ogenblik dat de raven niet meer vliegen. Het geloof aan de terugkomst van belangrijke wezens en krachten heeft echter altijd weer zijn stempel op het denken van de mensheid gedrukt en was steeds verbonden met de verwachting van een betere tijd.
Wanneer ik op deze avond spreek over de Heer der Wereld en zijn werken, wil ik dan ook voorop stellen, dat het mij hier niet gaat om een stoffelijke grote vorst, verborgen ergens in crypten diep onder de aarde. Mij gaat het om een Kracht, waarvan wij de Heer der Wereld als een verpersoonlijking kunnen zien. Wij zouden kunnen zeggen, dat dit de ziel van de aarde zelf is.
De aarde – deze wereld – is een entiteit, die in een kosmisch schema een eigen rol speelt en daarbij zowel ten opzichte van zichzelf als ten opzichte van de waarden, die deel uitmaken van de aura van de aarde, haar sfeer en atmosfeer, verplichtingen kent. In de oudheid heeft de wereld dan ook steeds weer gereageerd op de vormen en normen van bewustzijn, die optraden. Om u een klein voorbeeld hiervan te geven, er is een tijd geweest, dat de grote sauriërs de gehele aarde overheersten. Zij waren letterlijk en figuurlijk de meesters van alles, wat toen wereld was, zelfs van de wereldzeeën. Onder hen ontstonden steeds grotere, steeds verschrikkelijker jagers. Wij zien bv. de tyrannosaurus zich ontwikkelen tot de meest schrikwekkende doder aller tijden: de tyrannosaurus rex.
Op het ogenblik, dat deze grote tiran alle leven gaat domineren, verbleekt opeens het aanzijn van de sauriërs. Meer en meer blijven zij achter. Warmbloedigen leven voort. Wij weten bv. dat de mammoet nog lange tijd na de sauriërs heeft kunnen voortbestaan, evenals de holenbeer, de sabeltijger, de wolhuidrhinoceros en vele andere dieren. Ook weten wij, dat de kleine dieren van die dagen opeens vervormingen ondergaan en a.h.w. tot een nieuw bewustzijn komen. Hun genus slaat opeens een geheel nieuwe weg van ontwikkeling in. Ik denk daarbij o.m. aan de hippo’s, de kleine vormen van het hedendaagse paard, een diertje, dat niet veel groter was dan een normale hond nu is.
Het ontwikkelt zich juist in deze periode meer en meer tot een georganiseerd kuddedier, dat in de gemeenschap groeit en aanzijn zal geven aan vele soorten, die u nu nog kent, als de zebra, de paarden en de ezels. Wij zien, dat de genus canis – in deze tijd een onbelangrijk dier, dat veel kleiner is dan het hedendaagse dwerghert – zich opeens gaat ontwikkelen tot vele verschillende soorten. Hieruit ontstaan soorten als de z.g. rode hond of dingo, jagers als de wolven, aaseters als bv. de hyena.
Het is duidelijk, dat de aarde in deze tijd heeft gereageerd. Niet met wat een plotselinge ramp alleen is, maar vooral met een haast onmerkbare verschuiving van de levenscondities op aarde, waardoor de grote sauriërs opeens niet meer de mogelijkheid vinden om zich voort te planten en te ontwikkelen, zoals tot op dat ogenblik voor hen mogelijk was. Ik geef u dit voorbeeld om duidelijk te maken, dat de aarde zelf reageert op de sfeer, die haar omringt en dat zij daarin ook actief is, doordat zij zichzelf omvormt en aanpast, aan al datgene wat zij uit zich heeft voortgebracht.
Nu moeten wij dus beseffen, dat de Heer der Wereld niet zonder Raad is. De voorstelling van een groot aantal ouderlingen en een grote hofhouding is weliswaar legende, maar het feit blijft bestaan, dat de verschillende soorten bij hun ontwikkelingen door een soort groepsgeest worden gedomineerd. Wij zien, dat hemelse krachten – die wij dan misschien engelen zouden willen noemen – hun invloed uitoefenen op de aarde, op het leven van de wereld, terwijl zelfs grotere invloeden uit de kosmos, zoals uw eigen zon, andere zonnen en grote krachten in de ruimte, steeds weer terugkeren om de aarde a.h.w. in een dialoog te beleren. Er is een voortdurende samenspraak tussen de Heer der wereld, de ziel der aarde dus en de kosmos, waarin zij leeft.
Er is een bestemming, volgens welke deze aarde zich tracht te vormen door zich te reinigen, door te arbeiden, zoals ook een mens in zijn leven taken op zich neemt, die een tijd van voorbereiding vergen, terwijl daarop een tijd van activiteit en zelfs een reiniging onvermijdelijk blijken te zijn.
Wij kunnen in de geschiedenis een groot aantal dergelijke knooppunten aanwijzen, ofschoon ik niet meen, dat dit op het ogenblik tot mijn taak behoort. Altijd weer is daarbij het ingrijpen op het ogenblik zelf voor alles, wat leeft, haast onmerkbaar. Altijd weer ook zien degenen, die deze invloed ondergaan, deze allereerst als een verwarring. Gelijktijdig vormt deze invloed echter ook een beproeving. De Heer der Wereld is niet slechts de bevrijder, die uit het duister opstijgt om zijn rijk in geheel de wereld te vestigen, zoals anderen bv. ook geloven omtrent Jezus Christus, die zal nederdalen en zijn rijk vestigen in deze wereld. De eerste zowel als de tweede vormen een kracht, welke als een beproeving voor alle leven optreden op het ogenblik, dat de mentaliteit niet meer passend is en hierdoor een verdere ontwikkeling in stof of geest, gevaarlijk zou worden en ingaan tegen het uiteindelijke doel van deze wereld.
Hiermede heb ik u dan een beeld gegeven van de grove werkzaamheden, zoals deze onder meer voor de Heer der Wereld kunnen bestaan en u, naar ik meen, u tevens iets doen inzien van de gevolgen van een dergelijk ingrijpen, aan de hand van een voorbeeld.
Wij moeten echter wel begrijpen dat het ingrijpen van een wereldheerser, een wereldziel, steeds allereerst gericht zal zijn op de dominerende soort, die op deze wereld leeft. De andere soorten staan onder hun groepsgeesten en zijn van minder belang. Zij worden via beraad of een aanpassing van werking tussen groepsgeest en aarde nog wel aangepast en door de wereldziel bestuurd, maar het is steeds voor alles de heersende soort, die regerend optreedt, en daardoor bij de wereld de grootste reactie, die de scherpste reflexen zal wekken.
Nu is de invloed, die wordt uitgeoefend tweeërlei: enerzijds is er een verandering van de aarde. Een kleine verandering in een percentage edelgas in de atmosfeer, een kleine verandering in het magnetisch veld, of een betrekkelijk kleine wijziging in de potentialen, die optreden in de atmosfeer kan voor de aarde immers de levenscondities reeds aanmerkelijk wijzigen. Dit is een in wezen alleen materieel ingrijpen.
Er bestaat echter voor de aarde nog een tweede wijze van ingrijpen. Er is de eigenaardige trilling van het denken van de aarde. Wij kunnen deze niet begrijpen, omdat de gedachte van een wereld voor ons zo traag is, dat wat in wezen een enkele klankvorming inhoudt voor de mens, een ruisen lijkt als van de zee gedurende een onafzienbare tijd. Wij weten echter ook, dat alle leven en zijn in de stof geënt is op deze gedachtetrilling, die zich aan de schepselen voordoet als de levenskracht van de wereld. Daarin schuilt voor ons, wanneer wij op aarde zijn, gevaar, maar ook menige mogelijkheid.
Zo de wereld haar eigen ritme en uitstraling wijzigt, terwijl wij ons daarbij aan blijven passen, zo zullen wij door de kracht van de wereld gedragen worden. Wij worden daardoor sterker en van steeds groter welbehagen. Zo wij echter weigeren met deze wijziging in tempo mee te gaan, zo ontstaan voor ons de meest verbazende zaken.
Het is in de ogen van liefhebbers der muzen als bv. muziek misschien wreed, de volgende vergelijking te gebruiken, maar stel u toch eens voor, dat u psalmen zingt, steeds maar weer psalmen, begeleid door de orgelklanken van het wereldritme en voortgaat met uw pogen psalmen te blijven zingen, terwijl de uitstraling van de wereld verandert tot het ritme van een rock ‘n roll orkest. Hoe wilt u dan nog voort zingen? U zult u gestoord voelen in de vroomheid die eens met uw gezang gepaard was. U zult geen wijs meer kunnen houden, de eenheid van zang wordt tot verwarring. Zij, die de oude wijs voort willen zingen, voelen een roes van woede in zich op komen. Zij worden voortdurend minder zeker en daardoor agressiever en ongeduriger. Men kan zich echter niet aanpassen. De wereld antwoordt dan niet meer opeens als op juist beschouwde handelwijzen en gedachten. Men zal dus ten onder gaan, wanneer men weigert of niet in staat is zich binnen redelijke termijn aan te passen aan het nieuwe ritme van de wereld.
Dan begint er een drama: wanneer het ritme van de wereld een ander is dan dat van de heersende soort, zal deze soort ondergaan. Zij zal geestelijk en op den duur ook stoffelijk niet meer kunnen bestaan. Zij zal haar leefwijze en denkwijze moeten veranderen en kan dit niet. De toepassing van de middelen, waarover deze heersende soort beschikt, haar strijdlust, haar wijze van leven zal zich moeten wijzigen. Kan de soort dit niet opbrengen, zo gaat zij ten onder, zoals eens de sauriërs verdwenen. Aanvaard zij de verandering wel, dan wordt zij ook zelf anders. Haast onopvallend verandert haar plaats, denken, mogelijkheid en gestalte. Zoals de kleine paarden van eens in een betrekkelijk korte periode veranderden en voor langere tijd werden tot de werkelijke heersers van de vlakten.
Met dit alles hebben wij tevens het probleem van deze tijd omschreven: het werk van de Heer der Wereld is betrekkelijk eenvoudig te omschrijven als een voortdurend aanpassen binnen kosmisch verband van eigen wezen en uitstraling, inhoudende alle leven, dat binnen deze uitstraling bestaat. Het werk van deze Heer der Wereld wordt voor ons, wanneer wij leven in de stof, dan een dwang, die wij niet geheel beseffen, een verandering van milieu, van omgeving, waaraan wij geen naam kunnen geven, omdat zij niet opeens zichtbaar is, omdat zij niet is vast te leggen in door bv. de mens gekende termen, maar waarbinnen men alleen nog maar gelukkig kan zijn, door anders te leven en anders te reageren dan voorheen.
Hiermede wordt, naar ik meen, ook wel duidelijk, hoe de veranderingen van deze tijd kunnen worden verklaard als het gevolg van een arbeid, die ook door de wereld zelf wordt verricht. De golven van kracht, die de mensheid bereiken, de verstoringen van evenwicht ook, die men nu allereerst ervaart, komen voort uit de kosmos. Maar de aarde antwoordt hierop. Wat voor ons een korte invloed is, wanneer het uit de kosmos komt, iets wat in 3, 4 jaren voorbij is, of zelfs in enkele maanden gemeten kan worden, wordt in de aarde vastgelegd en verandert de relatie van die aarde met de heersende soort, die op haar leeft.
De invloeden uit de kosmos zijn op het ogenblik reeds enige tijd aan de gang. Onze Heer der Wereld heeft zich hierdoor reeds een nieuw doel gesteld. Dit is wel niet de glorieuze wederkomst van een God of de stichting van een onmiddellijk Godsrijk. Het is echter de aanpassing van alle leven aan de nieuwe tendensen, aan de nieuwe richting, de volgende taak, die de Heer der Wereld voor zich ziet.
Wij kunnen deze voor de mens wederom in betrekkelijk eenvoudige termen gaan omschrijven. In de eerste plaats zullen de geschillen, die tussen de mensen bestaan omdat de mensheid het begrip eenheid nog niet werkelijk kent, weg moeten vallen. Strijd en geschil zijn middelen tot ontwikkeling. Indien deze ontwikkeling praktisch echter voltooid is, zover het binnen deze geschillen en strijd mogelijk zal zijn, worden geschil en strijd daarmede overbodig, nadelig in plaats van noodzakelijk. Het verschil tussen ras en ras, tussen rang en rang, tussen bezit en bezitsloosheid hebben in de ontwikkeling van de mensheid een lange tijd een belangrijke rol gespeeld. Alleen hierdoor is de ontwikkeling van de gehele wereld tot het huidige peil mogelijk geweest.
Wanneer er geen behoefte was geweest aan grote schatten, zouden bv. Columbus en de zijnen niet naar Amerika gevaren zijn, maar zouden ook de conquistadores de statische maatschappij, het glanzende rijk van Montezuma niet hebben uitgeblust. Wanneer er geen behoefte aan strijd bestaan zou hebben, zouden er geen tirannen als bv. een Hitler zijn geweest, maar zou er ook geen snelle verandering in het sociale stelsel mogelijk zijn geworden. Het kwaad en het goed gaan binnen de strijd meestal met elkaar gepaard. U kunt in de laatste paar duizend jaren geen conflict noemen, dat niet in zich wederom een vruchtbare ontwikkeling bevorderde. U kunt dan misschien klagen over de prijs, over hen, die in oorlogen gevallen zijn, of klagen over het maatschappelijk onrecht, dat lange tijd heeft bestaan. Maar daardoor werd vooruitgang mogelijk, daaruit werd steeds weer een positieve mogelijkheid geboren.
Nu komt het ogenblik, dat het conflict, de strijd, in huidige vormen geen positieve invloed meer op de ontwikkeling van de mensheid kunnen doen gelden. Voor uw tijd is het moment, dat alle strijd overbodig wordt, overigens nog wel wat verwijderd. Ook nu heeft het conflict nog bepaalde waarden en mogelijkheden, al zijn deze niet meer zo groot als eens en zullen zij dus ook niet meer tot een werkelijke vernieuwing voeren. De kosmische invloed weigert echter reeds de strijd, en de aarde gaat op alle conflict steeds ongunstiger reageren.
Er zullen daarvan binnenkort nog wel verschillende aardige voorbeelden merkbaar worden, want juist in gebieden, waar bijvoorbeeld de tegenstelling tussen rijk en arm zeer groot zijn, zullen wij zien, dat de aarde beeft, opstanden voorkomen, oogsten mislukken. Elders zullen wij zien, dat juist de overvloedigheid van oogsten veel rijkdommen te niet schijnt te doen. Wanneer wij zien naar gebieden, waar de rassen met elkander in steeds fellere strijd gewikkeld zijn, zo zullen wij ontdekken, dat hier de rede ophoudt te bestaan, dat de strijd feller en feller wordt. Wij zullen ook zien, dat dáár, waar het overwicht van een der partijen te groot wordt en een erkenning van de tegenstander probeert uit te sluiten, de natuur ingrijpt met rampen, veranderingen van klimaat, de weigering voldoende voedsel voort te brengen, en het geven van een schadelijke of niet gewenste overvloed. Zo zal zij niet alleen de strijdende, maar ook het sociaal of economisch stelsel dat tot deze strijd aanleiding was, aantasten.
Denk niet, mijne vrienden, dat ik u dit voorleg als een kleine prognose. Als een zien in de toekomst, is dit alles onbelangrijk. Belangrijk is slechts, dat men hieruit kan begrijpen wat de Heer der Wereld in feite wil. Hij wil een wegvallen van vele nu heersende tegenstellingen, een wegvallen van nu heersende conflicten – niet zoals de mensen zich dit denken, in de vorm van een compromis of een samengaan zonder meer – maar door een versmelting, zodat het dominerende ras van heden, de mensheid, zich hernieuwd ziet en beleeft en zich zo op nieuwe wijze op deze aarde kan openbaren.
Hiertoe zullen vele werkingen ontstaan, die men onaangenaam zal vinden. Ik kan mij voorstellen, dat de Heer der Wereld zijn correctieve aanvallen bv. richt op plaatsen met zeer sterke bevolkingsagglomeraties. Daar, waar te veel mensen samenleven en de natuur verzwolgen wordt door kunstlicht en asfalt, zal de Heer der Wereld wel in moeten gaan grijpen, want het conflict, dat daar pleegt te bestaan, is te ver van de natuur verwijderd, om in een geleidelijke ontwikkeling opgeheven te worden. De mensen, die binnen deze agglomeraties leven, staan te ver van de werkelijkheid der natuur en denken, dat zij heer en meester zijn van de natuur, van alle tendensen, terwijl men de neiging vertoont om van zijn machines de goden te maken, die men eens in de hemel heeft gezocht. Daarom zal hier ingegrepen moeten worden. Daarom zullen er grote steden zijn, die in de komende tijd bv. door aardbeving, brand, water en stormen geteisterd zullen worden, tot de mensen weg zullen vluchten, en zullen erkennen; dergelijk grote opeenhopingen van bevolking zijn onder de heersende omstandigheden niet meer aanvaardbaar. De wijzeren zullen zich waarschijnlijk reeds in het begin van deze ontwikkeling terugtrekken uit de steden en een wijze van leven zoeken, waarin de natuur weer een grotere rol speelt.
Dit geschiedt zeker niet, om de mensheid een deel van haar mogelijkheden of bereikingen te ontnemen. De Heer der Wereld heeft daarin zeker geen interesse. Maar vele bereikingen, die de mens hoog pleegt aan te slaan, zijn voor hem nu eenmaal onbelangrijk. Hij ziet echter wel, dat door deze ontwikkelingen de gedachtestraling van de mensheid een teveel aan haat, achterdocht, zelfzucht, bevat.
Hij moet daartegen wel stelling nemen, omdat zijn eigen tendens, zijn bestreving nu eenmaal er een van harmonie is. Het resultaat wordt voor de mensheid een verscherping van conflicten, omdat eenieder die naar conflicten zoekt zonder steun en achtergrond leeft. Juist zij die innerlijk gevoelen alleen te staan, voelen zich ook machteloos. Om deze machteloosheid te verbergen tonen zij naar buiten toe een steeds grotere zelfverzekerdheid, die door niets gerechtvaardigd is en tegenover alles wat hen niet erkend volgens het getoonde, een steeds grotere agressiviteit. Het zijn vooral degenen, die hun onmacht ergens beseffen, die anderen zonder reden of om geringe oorzaak aan plegen te vallen; het zijn de werkelijk machtigen – zich bewust van hun macht – die zwijgen en kunnen dienen. Er zijn vele mensen op de wereld, die reeds nu van hun eigen gebrek aan besef en vermogen, op de hoogte zijn, en die ten koste van alles, de wereld willen bewijzen, dat zij desondanks iets te zeggen hebben, dat zij toch meetellen, dat zich toch kunnen doen gelden. Het zijn juist dezen, die naar steeds grotere machtsmiddelen zoeken, die keer op keer conflicten scheppen, om zichzelf van eigen waarde te kunnen overtuigen.
Het zijn juist dezen, die door het werk van de Heer der Wereld zullen moeten worden aangetast. Men kan hen echter niet aantasten door hen eenvoudig uit te blussen. Heeft een dergelijke entiteit nog enige binding met de natuur, is er nog enig contact met de werkelijkheid, dan zal de aardgeest zeggen: ik onderwerp u aan de kosmische kracht en maak u vrij van uw lichaam. Gij kunt van mij gaan. Zoals nu vele staatslieden gaan, zullen gaan en reeds gegaan zijn. Maar er zijn vele entiteiten, die tot enig contact met de aardziel niet meer in staat zijn. Zij zijn van de werkelijkheid van het leven geheel vervreemd, geheel geïsoleerd. Steeds meer worden zij eenzaam, steeds meer vervreemden zij van de werkelijkheid, tot zij in de dodelijke eenzaamheid van hun eigen gedachten slechts nog zichzelf aan zichzelf spiegelen en daarin uiteindelijk, maar over langere tijd, hun ondergang vinden.
Voor velen, die men in de wereld groot heet, zal deze activiteit van de Heer der Wereld ook in de komende jaren onaangenaamheden baren. Bedenk wel, dat een stoffelijke dood slechts een overgaan is naar een nieuwe vorm van leven. Maar een bereikt isolement houdt in, naast alle andere consequenties, dat je eerst in jezelf zult moeten sterven in alle dingen, die je als waan met jezelf verknoopt hebt, voor je in de geest kunt leven.
Zo, mijne vrienden, is de Heer der Wereld enerzijds goedertierend. De beproevingen, die hij oplegt zijn, vanuit een menselijk standpunt, zwaar. Maar daartegenover staat de kracht, die hij geeft en de mogelijkheden, die hij voor de mens uiteindelijk open legt. Mogelijkheden die groots en fantastisch zijn. Maar aan de andere kant is hij een rechter, die oordeelt volgens wetten, die de mens vergeten heeft of nog niet kent. Zijn werk lijkt dan ook onredelijk, onrechtmatig, want hij gaat vaak in zijn inwerkingen en beïnvloedingen in tegen alles, wat men als mens ziet als wet, orde en recht.
Wanneer de Heer der Wereld stelt: “aan uw zelfzucht zult gij ondergaan”, zo roepen de mensen onmiddellijk uit: “Ik ben niet zelfzuchtig voor mij zelf: ik streef voor onze groep. Wij zoeken niet slechts voor ons zelf, maar willen dat alle blanken, alle negers, alle werklieden, beambten, staatslieden enz. een goed leven zullen hebben.” De Heer der Wereld zal echter hen, die zo spreken in deze dagen antwoorden: “Gij hebt hieraan echter niet een begrip van eigen werk, van eigen prestatie verbonden. Wanneer gij leeft en werkt, wanneer gij u geeft aan de wereld, zal zij u meer terug geven; waar gij echter eist zonder te willen geven, daar zult gij ondergaan aan uw eigen eisen.” De mensen zullen dan wel uitroepen: “Waar gaat nu ons mooie systeem naar toe?” Zij zullen de veranderingen zeer betreuren. Maar zij zijn onvermijdelijk en moeten aanvaard worden of voeren tot ondergang. Zo zullen er zijn die zeggen: “Waarom moet onze firma, die geheel de wereld omvat, ondergaan? Ons concern zou nog zoveel kunnen doen voor zovele mensen.” Het antwoord luidt dan: gij zijt eenzijdig en wilt slechts eenzijdig presteren. Daarom zult gij aan die eenzijdigheid ten onder moeten gaan.
De Heer der Wereld is niet de grote vernietiger. Hij is slechts degene, die wiedt in een tuin, die eeuwiger is, dan de kort levende mens op aarde wel kan beseffen. De tuin van het groeiende bewustzijn. Alle onkruid moet daaruit steeds weer verwijderd worden. Hier heeft u dan een korte schets van de Heer der Wereld en zijn werk. U zult echter beseffen, dat deze dingen voor uzelf van uitermate groot belang zijn. Daarom wil ik hieraan iets toevoegen, dat met het onderwerp zelf slechts op indirecte wijze in verband staat.
Wanneer u gegrepen wordt door onrust, door rusteloosheid, onzekerheid, wanneer u geen lust meer hebt in alles, wat het leven van u schijnt te vergen en u schijnt te willen geven, dient u zich af te vragen, of uw instellingen tegenover alle leven – en dus niet alleen tegenover een bepaald iets – soms niet verkeerd is. Wanneer gij ziet, dat uw beste streven geen resultaten voortbrengt, dient u zich niet alleen af te vragen, of u misschien zelf gefaald hebt, maar zult u zich moeten afvragen, of uw wijze van streven en werken wel geheel past in deze tijd. Wanneer gij meent een beroep te kunnen doen op krachten en deze krachten antwoorden niet, zo dient gij u af te vragen, of u wel de juiste afstemming wist te vinden. Of u uw beroep op deze krachten wel wist uit te zenden op de juiste golflengte.
Ik geef een voorbeeld ter verduidelijking.
Eens kon men de geest misschien bereiken op een golflengte van 2000 m. Daarna werd het een golflengte van 1000 m. Nu echter zal het misschien een golflengte van enkele meters worden, waarop men uit moet zenden om contact te kunnen krijgen. Wie op de oude golflengten uitzendt, krijgt eenvoudigweg geen contact meer en boekt dus ook geen resultaten. Hoe komt het, dat er in deze dagen zo weinig wonderen geschieden? Eenvoudig omdat degenen, die bidden om deze wonderen, niet meer weten, hoe zij bidden moeten en kunnen in overeen- stemming met deze tijd en haar eisen. Hoe komt het, dat zovele mensen die grote gaven hebben, deze nimmer werkelijk positief kunnen gebruiken en volledige resultaten kunnen behalen? Eenvoudig omdat zij de weerkaatsing van hun kracht verwachten van een vlak, dat nu ledig is, dat absorbeert in plaats van te versterken.
Daarom, pas u aan aan deze tijd. Wat een zeer eenvoudig en gemakkelijk woord betekent voor een grote en vaak ook innerlijk zeer moeilijke omstelling. Want wat eist de Heer der Wereld? Ik spreek nu niet van de kosmos, maar alleen van de ziel dezer aarde in deze dagen.
In de eerste plaats eist hij, dat de mens zelf de juiste houding aanneemt, niet ten opzichte van de dingen, waarmede men zelf niets of niet veel te maken heeft, maar ten aanzien van de dingen, waarmede men zelf in contact komt. Er wordt niet gevraagd naar een mooie ideale instelling t.a.v. een probleem als dat der Amerikaanse kleurlingen, maar wel naar een meer positieve reactie op de gekleurde mensen in eigen omgeving. Er wordt niet gevraagd naar een enthousiasme voor vrijhandelspolitiek of gesloten economie elders, maar een toepassen van de als juist erkende principes in eigen leven en eigen omgeving, zonder dat daarop voor het Ik ook maar een enkele uitzondering wordt gemaakt.
Voor alles eist de Ziel der Aarde, dat de binding van het Ik aan één enkele groep, aan één enkele kerk, aan één enkele mens, één enkel gezin, plaats zal maken voor een verbonden zijn in de eerste plaats en met volle inzet en vol begrip, met de totale mensheid. Deze moet men allereerst dienen. Eens was bv. de band van het gezin de noodzakelijke basis van elke menselijke ontwikkeling. Nu is deze band geworden tot een verplichting, die men op zich neemt, maar waaraan men alleen tegemoet kan en mag komen in de tijd, dat men t.a.v. het geheel geen grotere en belangrijker verplichtingen bezit.
Dit is een grote verandering. De tendens van deze tijd bevat een drang om vrij te worden, maar dit vrij worden betekent niet in deze dagen het alleen maar verwerpen van het oude. Alles wat eens was, bestaat nog en heeft nog steeds zijn waarde. Maar de Heer der Wereld, en daarmede de aarde en de mensheid, is gekomen op een punt van zijn baan, waarin bij gelijkblijvende waarden de uitingen worden getransponeerd naar een andere toonaard, een andere frequentie. Indien de mens hieraan wil beantwoorden, zo zal hij al het oude niet verlaten, maar hij zal het in zichzelf omwerken, verhogen, tot het is, alsof hij dat, wat nu in hem tot lood dreigt te worden, transmuteert tot levend goud.
Dit is het kenmerk van deze dagen.
Het werk van de Heer der Wereld is nu het reinigen van zichzelf en alles, wat aan eeuwige waarden in dit Ik ligt of geopenbaard is, opdat het in de nieuwe tijd zal mogen bloeien. Alle krachten, die zijn Raad vormen, doen niets anders dan hem hierin bijstaan, alle mogelijkheden voorziende, overziende en hem voortdurend over de mogelijkheden van de rassen, soorten en entiteiten, die tot het leven van deze wereld behoren, voorlichtende.
U, die van zijn bestaan – althans zintuiglijk – weinig of niets weet; u, voor wie ook de geestelijke beleving van het wezen van de wereldziel is geworden tot een blinde plek in het bewustzijn, klinkt dit alles als legende. Maar de ontwikkeling is een feit. Deze ontwikkelingen kunt u controleren. U kunt ze buiten uzelf controleren zowel als in uzelf via uw nieuwsmedia, dagbladen, radioprogramma’s. U kunt de waarheid van het gestelde in zijn uitingen waarnemen bij de mensen in de straat en aan uzelf.
Zelfs indien u de Heer der Wereld en de kosmische werkingen buiten beschouwing laat, nog zeggen deze dingen u: het is niet goed, zoals het is. De onrust is duidelijk. Dat sommige vernieuwingen opeens wel vat krijgen, dat schijnbaar onzinnige methoden en stellingen opeens wel tot grote resultaten voeren, zal u meer en meer duidelijk worden. Wat een bewijs te meer is van de juistheid van tenminste een deel van het door mij gestelde.
Daarom en alleen daarom, mijn vrienden, heb ik mijn onderwerp aan willen passen aan de tendens van deze dagen. In de hoop, dat u hierdoor begrijpen zult, dat het in het leven nu niet slechts gaat om een zuiver geestelijke kwestie of een schijn, dat het hier niet alleen maar gaat om werkingen, die u misschien eens beroeren zullen; maar om een onvermijdelijk en al omvattende verandering in uw eigen milieu. Het schijnt te leven in de lucht rond u, het komt tot u met het licht van de zon, de geuren van de bloemen, de inhoud van de spijzen, die gij geniet. Het wordt duidelijk in het klimaat, zoals in alle dingen. Er is een verandering. Er is een nieuwe, onrust zaaiende tendens.
Wie deze nieuwe tendens in zich aanvaarden en begrijpen kan, zal ontdekken, dat zij niet slechts groot, maar ook zuiver en goed is. Wie echter tracht, ten koste van alles het oude te behouden, wie weigert dit nieuwe te zien als direct en onmiddellijk van betekenis en probeert het weg te praten, staat voor de vernietiging, die ook andere rassen eens bedreigd heeft. Hij staat voor dat vreemde ingrijpen, dat de sauriërs deed uitsterven, dat sommige insectenrassen deed vergaan op het moment, dat zij waarlijk sensibel begonnen te worden, en zelfs eilanden deed verzinken naar de bodem van de oceaan, omdat de wezens, die daar leefden de waarheid en macht, die zij bezaten, kostbaarder achtten dan de kracht en nieuwe mogelijkheden, die hen ruimschoots toevloeiden.
Welke zal de invloed zijn van de Heerser der Wereld op de godsdiensten van deze wereld?
De godsdiensten van deze wereld zijn uiteindelijk een geloof, waardoor menigeen voor zich een bestaansrechtvaardiging vindt. Het zal u duidelijk zijn, dat een geloofsverandering zonder meer voor de gehele mensheid op zeer grote moeilijkheden zou stuiten. Wij zullen dus deze invloed allereerst moeten zien als een, die een zekere ontkerkelijking teweeg brengt. De Heer der Wereld draagt nieuwe krachten uit, tracht nieuwe invloeden te doen ondergaan en inzichten ingang te doen vinden. Daarbij worden krachtens deze invloeden door steeds meer mensen eisen gesteld, waaraan de heersende godsdiensten in deze dagen niet kunnen beantwoorden. Het resultaat is, dat steeds meer mensen, hetzij naast hun kerkelijke verplichtingen, of zelfs buitenkerkelijk, naar een nieuwe richting van denken en leven zoeken. Het is hieruit, dat volgens mij in de Kerken een verandering van mentaliteit zal moeten ontstaan.
Deze veranderde mentaliteit kan echter niet de godsdiensten onmiddellijk en zonder meer wijzigen. Wel zal zij het levende bestanddeel worden van de nu bestaande Kerken. Het eindresultaat hiervan zal een steeds groter wordende toenadering tussen de verschillende religies zijn met een wegvallen van de grote verschillen daartussen. Ook zal gelijktijdig steeds meer nadruk worden gelegd op de voor alle godsdiensten belangrijke eigenschappen in het leven van de mens als daar zijn: zelfbeheersing, liefde voor en dienstwilligheid t.a.v. de naaste, kortom het zoeken van een innerlijke harmonie, waardoor het Goddelijke op aarde kenbaar wordt. Ik meen, dat – maar eerst over langere tijd – de Wereldheerser er in zal slagen een godsdienstvorm te doen ontstaan, die beantwoordend aan het streven van de Wereldheer, de nu alle bestaande geloofsrichtingen kan omvatten, zonder daarbij ooit maar de beperkingen van de oude godsdiensten in zich te stellen en te aanvaarden.
Ik wil u een voorbeeld geven om dit te verduidelijken:
Zolang wij uitgaan van het christelijk primaat, dat wordt opgeëist door de bisschop van Rome, zal voor vele christenen de mogelijkheid ontbreken om tot een werkelijke eenheid en samenwerking met de rooms-katholieke godsdienst te geraken, terwijl ook hun onderlinge geschillen daardoor versterkt worden. Op het ogenblik, dat dit primaat slechts wordt gesteld als zijnde kerkelijk hiërarchisch en niet meer als bepalend voor de kerkelijke, interpretatieve en openbaringswaarden van de godsdienst, zal een werkelijke samenwerking en een uiteindelijk samengaan van de verschillende christelijke kerken wel mogelijk worden. Zolang men uitgaat van de woordelijke waarheid van boeken als de bijbel, de koran, de leringen en openbaringsgeschriften van de boeddha, de alleen zaligmakende wijsheid van de vedanta enz. – als zelfs het boek Mormon – zal men niet met elkander tot overeenstemming of zelfs maar tot onbeperkte samen- werking kunnen geraken.
Zodra men echter gaat beseffen, dat deze boeken niet een letterlijke openbaring van feiten of een letterlijk op te vatten wetgeving omvatten, die voor de gehele mensheid moet gelden, maar slechts de richtlijnen bevatten, volgens welke men tot een juist leven kan komen, is wel een samenwerking niet slechts mogelijk, maar zelfs onvermijdelijk. Ik meen dan ook, dat dit laatste wel eens bereikt zal worden, maar vrees dat gezien de heersende omstandigheden in de komende jaren bepaalde godsdienstige geschillen eerder feller op zullen vlammen dan af zullen nemen.
Ik denk hierbij onder meer aan een vergroting van de tegenstellingen binnen de verschillende confessies van het christelijk geloof, een vergroting van de tegenstelling tussen christen en moslim en daarnaast ook een sterke toename van de materieel sociale geloofsvormen als bv. het communisme en socialisme, en de openbaringsgodsdiensten.
Ik meen, dat de komende jaren daaruit een zeer belangrijke invloed zullen ondergaan. Eerst na deze periode zullen de tegenstellingen – en dan door de feitelijke houding van de gelovigen en niet door ingrijpen van bovenaf in de kerken – weer afnemen. Bij het afnemen van deze tegenstellingen zal de theorie, die in elke godsdienst tot op heden een zeer belangrijk punt is, niet meer een zo grote rol spelen als de menselijkheid zelf.
Hebben wij i.v.m. het nieuwe tijdperk van Aquarius ook een nieuwe Heerser der Wereld gekregen? Zo ja, waar komt deze vandaan?
Er is geen nieuwe heerser of Heer der Wereld gekomen. De Heer der Wereld is in wezen – zoals ik trachtte u duidelijk te maken – de personificatie van de entiteit aarde, de ziel van de wereld zelf. De beheersing van de wereld door middel van deze Heer der Wereld plus de van buiten komende kosmische impulsen geschiedt aan de hand van kosmische harmonieën. Daarbij spelen dus kosmische veranderingen een zeer grote rol.
Ik zou haast willen vergelijken met iemand, die een meervoudige functie bekleedt. Bijvoorbeeld een dame die gelijktijdig huisvrouw is, filmster en secretaresse. Wanneer haar huishoudelijke bezigheden volbracht zijn, wordt zij tot secretaresse of filmster, maar blijft dezelfde dame, ondanks het feit, dat zij er wat anders uit kan zien en een ander deel van haar bekwaamheden en persoonlijkheid op de voorgrond zal treden.
Op deze wijze moet u zich voorstellen, dat de eigenschappen van de Heer der Wereld onder de nieuwe kosmische heerser – Aquarius is, gezien vanuit de aarde, een kosmische kracht – een herziening ondergaan zonder dat het werkelijke wezen daarom verandert. Wij zien eenvoudig weer een ander facet van de persoonlijkheid, die wij Heer der Wereld hebben genoemd. Het facet, dat kenbaar wordt, zal ten minste mede bepaald worden door de ritmen en krachten, die vanuit de kosmische heerser de aarde beroeren.
Waar u zegt, dat de natuur zich verzet tegen opeenhopingen van mensen, zodat daardoor rampen voor zullen komen, bedoelt u dan dat dit geschiedt, omdat de mens zich te zeer van de natuur heeft vervreemd?
Inderdaad heb ik getracht iets dergelijks te impliceren. Een mens, die in een stadssamenleving woont – zelfs indien wij daarvoor niet de allergrootste wereldsteden nemen – past zijn levensritmen niet meer aan, aan het ritme van de natuur, maar aan het eigen ritme van zijn stadsgemeenschap. Dit wil zeggen, dat hij bv. een groot deel van de nacht wakend en werkend door zal gaan brengen en een groot deel van de dag zal slapen, iets, wat niet tot de natuurlijke aard van de mens behoort, maar door gewoontevorming voor sommige mensen haast een levensbehoefte kan worden. Het past echter niet bij het natuurlijk wezen van de mens. Zo ademt de stadsmens ook niet de natuurlijk door het groen-chlorofyl omzetting, ververste lucht in, die door de aarde zelf zuiver wordt geproduceerd, maar een vervuilde en vervalste versie daarvan, waarin alle afscheidingen van de mensen zelf, de uitwasemingen van machines en stookgelegenheden aanwezig zijn.
Het normale lucht-aarde potentiaal, dat in de vrije natuur aanwezig is, bestaat in de stad niet meer. Eerder treedt hier een geheel aan de stad eigen potentiaal tussen aarde en lucht op, dat o.m. afhankelijk van de hoogte der verschillende gebouwen, het gebruik van elektrisch vermogen daarin en de afleidingsmogelijkheden voor lucht elektriciteit, die in de natuur op zo voorkomende hoogte niet aanwezig zijn. Deze schijnbaar geringe, maar in wezen bepalende afwijkingen van de natuurlijke omgeving vervreemden de mens van de natuur en maken het hem moeilijk, zich bij het natuurlijk ritme van de aarde en de pulsatie van het “denken” van de aarde aan te passen.
Ik noem nu maar enkele van vele soortgelijke aspecten. Zo is het wel zeker, dat de mensen in de steden slechts zelden een verse en natuurlijke voeding onder optimale condities kunnen genieten. Men eet bv. vruchten, die onrijp geplukt worden, omdat zij anders te veel lijden onder transport. De dranken, die hij drinkt, tot het water toe, hebben bewerkingen ondergaan, omdat het niet mogelijk is deze dranken op verantwoorde wijze met hun natuurlijke inhoud van sporen, zouten enz. ter beschikking te stellen.
Dan zien wij, dat de aandacht van deze stadsmensen voor het detail – iets wat in de natuur en voor het begrijpen van natuurlijke ritmen zo zeer van belang is – niet kent. Een mens uit de stad voelt zich in vele gevallen meer geboeid door een lichtreclame dan door een vogel en bij de tekenen, die hij pleegt te zien, is een goede stadsreiniging van groter belang dan het feit, dat het gras al begint te verkleuren. Zijn denken is daardoor vaak in strijd met de werkelijke behoeften in de natuur rond hem. Deze kleine punten geven reeds aan, hoezeer de mens in de steden los komt te staan van de natuur. Hij wil op den duur zelfs zijn voeding liefst synthetisch vervaardigen. Hij wil alles kunstmatig en theoretisch juist en rein hebben, maar beseft niet, dat deze zuiverheid enz. nu niet bepaald is afgestemd op de natuurlijke behoeften en noodzaak tot weerstand in de mens zelf. Hij komt steeds weer een weinigje te kort.
Om een voorbeeld te geven:
Terwijl de gemiddelde levensduur van de stedelingen in de afgelopen 100 jaren bijna verdubbeld is, is gelijktijdig de lichamelijke weerstandsgraad van de stadsbewoner tot ongeveer 1/3 van de natuurlijke norm teruggevallen. Dit betekent, dat hij veel vatbaarder is voor ziekten, onregelmatigheden en onevenwichtigheden, die in het menselijk lichaam en de menselijke geest voor kunnen komen. Niet voor niets blijken de werkelijk grote invloeden en verwezenlijkingen binnen de steden volbracht te worden door mensen, die van het platteland komen. Het zal u duidelijk zijn, dat het bestaan te midden van een dergelijke opeenhoping van personen dus niet de ideale mens tot stand kan brengen. Juist daarom zal de mentaliteit van de mens niet aangepast zijn of kunnen worden aan de ritmen, die de mens in de natuur haast vanzelf overneemt. De stad heeft haar eigen ritmen. Dezen zijn nog wel gebaseerd op de – in de steden overigens haast vergeten – natuurritmen en krachtritmen van een oude tijd.
Het gevolg is, dat bij een verandering van tendensen en ritmen, de stadsmens minder goed mee kan komen dan degene, die meer natuur gebonden leeft. Ook zal het leven in de stad de ontwikkeling van vele in de mens aanwezige perceptiemogelijkheden afzwakken of beletten. Dit alles maakt de mens ook prikkelbaarder. Daardoor is de stadsmens – ofschoon onbewust – meer egomaan en sentimenteler dan de mens, die in de natuur leeft en haar ritmen en wetten voortdurend ondergaat.
In de steden is daardoor ook de juiste waardering van het bestaan, de juiste waardering ook voor de mens en zijn prestaties, teloor gegaan; het gevolg is, dat juist de grotere steden niet juist kunnen reageren op de invloed, die uitgaat van de nieuwe kosmische heerser en de Heer der Wereld, zodat een steeds groeiende discrepantie zal groeien tussen eigen bestaan en het in wezen noodzakelijk en natuurlijk leven, waartoe men toch behoort.
Voor de Heer der Wereld zal het gevolg van dit alles een noodzaak tot ingrijpen betekenen; zoals een chirurg een abces uitsnijdt, omdat het de gezondheid van het gehele lichaam bedreigt, zo zal in vele gevallen een stadssamenleving moeten worden aangetast of vernietigd, omdat zij, door haar gedachte-uitstraling en haar invloed op de wereld, het totaal menselijk leven valse waarden opdringt, waaraan de mensheid niet kan beantwoorden, zonder geheel ten onder te gaan.
En als er nu een stadsaanleg is met vele paden en bomen, zoals bv. in den Haag, komt men dan niet tegemoet, aan de eisen, die worden gesteld?
Neen. Niet geheel. En wel om de doodeenvoudige reden, dat, al zal de atmosfeer van uw grote dorp ongetwijfeld beter zijn van dan menige industriestad, er toch sprake is van een opeenhoping van mensen en daarmede van een vervagen van natuurlijke ritmen en waarden, terwijl een dergelijke samenleving bovendien binnen de mens onjuiste belangstellingen, gedachten en pretenties met zich pleegt te brengen. Het is hier niet de plaats, om nu in te gaan op het probleem der overbevolking, zoals dit mede door industrialisatie en de tendens tot vorming van grotere gemeenschappen – steden – gevormd en bevorderd wordt.
Wel kan ik u zeggen, dat juist deze overbevolking binnen een korte tijd, een ingrijpen van de natuur zal vergen. De eerste slachtoffers zullen hierbij ongetwijfeld zij worden die, weliswaar in grote stadsgemeenschappen leven, maar daarbij nog niet de zekerheidsmaatstaven en welvaartsmogelijkheden van het westen hebben veroverd. Wij kunnen dus verwachten, dat de grote sterfte in deze jaren zal vallen in de dichtstbevolkte gebieden van Azië, in bepaalde delen van Afrika en vooral ook in bepaalde gebieden van Z. Amerika, waar vele grote steden zijn, die, qua onevenwichtigheid en onzekerheid van de bevolking, graden kennen, die hier haast ondenkbaar zijn. Zou u uit dit alles een conclusie willen trekken, dan zou men kunnen stellen: het is beter te wonen in den Haag dan bv. in Buenos Aires of in Rio de Janeiro; maar aan de andere kant is het beter te wonen in het vlek Uithuizerveen dan in den Haag.
Hoe moeten wij, in verband met deze tijd, staan tegenover de verwarring onder de jeugd?
Ik geloof, dat u daarmede een zeer belangrijk punt hebt aangesneden. De verwarring onder de jeugd is het normale resultaat van het vergaan van alle werkelijke waarden en het verval van de vaste basis der onderlinge verhoudingen tussen de mensen.
De jeugd van deze dagen staat in een wereld, waarin de prestatie alleen over het algemeen niet meer als voldoende telt om een werkelijke persoonlijkheidsuiting en erkenning mogelijk te maken. De prestatie is in deze dagen slechts een bijkomstigheid. Het zijn de uiterlijkheden, niet bezit, en vooral de macht, die men over anderen kan uit oefenen, welke de plaats in de maatschappij schijnen te bepalen en dus voor de jeugd, ook alleen belangrijk schijnen te zijn.
Het is logisch, dat de jeugd zich door uiterlijkheden laat vangen en zich afvraagt: hoe kan ik, jonge mens, in deze maatschappij, die mij weinig of geen persoonlijke bestrevings- en uitingsmogelijkheid meer laat, mijzelf onderscheiden van anderen. Zo komt hij tot een verwerpen van de wereld, of een deel daarvan, bijvoorbeeld de maatschappij.
Bij de goeden wordt dit een pogen tot persoonlijk leven, een eigen denken ook vooral, waarbij zij nog wel zullen blijven binnen het kader van het reeds door de ouderen geschapene, maar vanuit zich trachten een nieuwe tendens, een nieuwe belangrijkheid, een hervorming en groei tot stand te brengen.
Degenen echter, die – bv. door de omgeving, zoals een grote stad, die immers vele ambities snel doet ondergaan in oppervlakkigheid – of door een uitgestoten worden door eigen milieu, zoals in sommige ‘boerenplaatsen’ wel kan gebeuren, grijpen naar geweld of zij stellen eisen aan de maatschappij, die vaak alle redelijkheid ontberen.
Het jammerlijke in deze tijd van verwarring is wel, dat men daarbij onder jongeren vaak het verschil niet meer ziet tussen rechten en plichten. Zo meent men vaak, dat het de plicht is van de gemeenschap om bv. een kunstenaar te onderhouden en zo in staat te stellen om zijn werken te voltooien, onafhankelijk van de vraag, of deze kunst nu voor de gemeenschap waardevol is of niet. Men meent, dat het feit, dat men leeft en werkzaam is – hoe langzaam ook – voldoende is om aan de maatschappij de eis te mogen stellen, dat zij de persoon zal onderhouden volgens zijn eigen maatstaven van voldoende weelde, genoegens, enz.
Steeds meer valt bij vele jongeren het begrip weg, dat men eerst iets moet presteren, voor men iets kan ontvangen. Ook valt het begrip weg – en de hedendaagse maatschappij met haar goede bedoelingen heeft hiertoe wel zeer veel bijgedragen – dat werkelijke belangrijkheid niet is gelegen in de angst die men voor u koestert, of de genegenheid die men voor u uit, maar door de prestatie, die u voor anderen levert.
Een jonge mens wil graag onontbeerlijk zijn. Deze maatschappij normaliseert het bestaan zover, dat niemand onontbeerlijk is. Een jonge mens wil graag snel iets bereiken, vooruitkomen. De maatschappij heeft dit in wezen onmogelijk gemaakt. Daardoor kent de jeugd vele problemen.
De nieuwe tijd legt nu, via de kosmische heerser, voorlopig de nadruk op geestelijke ontwikkelingen, op geestelijke achtergronden, op gevoelens van samenhorigheid, op het grote avontuur van het leven. Daardoor zal de jeugd in zeer vele gevallen vanuit haar huidige houding en ontwikkeling – die u een verwarring of negativisme lijkt – komen tot een meer positieve houding tegenover het leven, dan velen der behoudzuchtige ouderen, die in deze dagen nog zozeer gelijk schijnen te hebben.
Over de gehele wereld zien wij een streven naar machtsuitbreiding. Is dit een voortzetting van het oude? Of past het ook in de nieuwe tijd?
Machtsuitoefening en het zoeken naar macht is in de geschiedenis der mensheid nimmer een teken geweest van geestelijke gezondheid en juist leven. Geen enkele tijd heeft in wezen de greep naar de macht, de machtsuitbreiding en uitoefening in de door u bedoelde zin aangemoedigd. Alle grote personen, die in de historie macht uitoefenden – of wij nu Alexander de Grote nemen, een van de Caesaren, een der pausen uit de middeleeuwen, een Napoleon, of een Hitler, of zelfs een der vele grote presidenten der Usa – in alle gevallen ontmoeten wij een mens, die enigszins schizoïde van aanleg is. Dit wil zeggen: een mens, die in zichzelf verdeeld is, die strijdig is met zichzelf. Want het is de onzekerheid omtrent de waarde van het Ik, waardoor men streeft naar erkenning. Zoeken naar macht is slechts een poging om in het Ik en de uitingen daarvan de gevoelens van onmacht, onjuistheid, zwakte van persoonlijkheid te onderdrukken.
Het zal u duidelijk zijn, dat in deze tijd – en onder de omstandigheden, waaronder velen in deze dagen leven – de machtsbehoefte bij zeer velen sterker en sterker wordt, hetzij persoonlijk of bij proximiteit, omdat – zo u mij deze opmerking wilt vergeven – een groot deel van de mensheid door onjuiste leefwijze, een onjuist begrip van eigen betekenis in feite schizoïde of erger is. Kort gezegd: de machtsdrang en machtsbehoefte, die zowel bij eenling en groepen als naties steeds sterker schijnt te worden in deze dagen zal, door het ingrijpen van kosmische invloeden en zeker ook door de werking en uitstralingen van de Heer der Wereld, nog enige tijd sterker worden. Ik vermoed, dat dit loopt tot rond 1970. Pas daarna zullen – terwijl velen zichzelf reeds vernietigd hebben, of alle vertrouwen in eigen macht en mogelijkheden reeds verloren hebben – de mensen terugkeren tot het dragen van verantwoordelijkheid voor anderen, in plaats van te streven naar macht over en erkenning door anderen. In deze dagen mag dus gerekend worden met een toenemen van de grepen naar de macht door degenen, die zichzelf ergens in deze wereld onvolwaardig, of niet voldoende bekwaam gevoelen. Dit geldt voor staatslieden, voor militairen, voor kerkelijke persoonlijkheden, voor het dagelijkse leven.
Komt de Heer der Wereld voort uit de mensenwereld? Indien dit niet het geval is, is dan de mensheid als entiteit niet vreemd aan hem en ontstaat hierdoor dan niet een conflict?
De Heer der Wereld is geboren op het ogenblik, dat twee zonnen elkander ontmoeten en een aantal planeten ontstond, waarvan één gloeiend wervelende massa de derde planeet van uw zon was, de aarde. Het is deze ziel, die ik de Heer der Wereld heb genoemd. De mensheid is a.h.w. zijn kind. Een kind, dat in zich hermafrodiet is misschien. Een kind, waarin deze persoonlijkheid wel degelijk zichzelf, of een deel van zich ziet uitgedrukt. Maar niet het enige kind. Deze geestelijke persoonlijkheid, die men mensheid of humanity zou kunnen noemen, is volgens mij dan ook niet zozeer de tegenpool van de heer der wereld of een vreemde, die een tegenstander kan betekenen, als wel een directe extensie. Zou de mensheid in haar stoffelijke bindingen en vormen, dus in de uiting op aarde, de binding met de Heer der Wereld verliezen, of zich tot tegenstander van de Heer der Wereld verklaren, dan zou m.i. een voortbestaan van het menselijke ras op aarde praktisch onmogelijk zijn geworden.
Van een conflict kan dus slechts in beperkte mate sprake zijn, terwijl de behoeften van de mensheid als geheel en de invloed van de Heer der Wereld op de mogelijkheden van de mens, elkander steeds aan zullen vullen, ook al ziet het er in de ogen van de enkele mens met zijn beperkte mogelijkheden en vaak beperkt besef wel eens anders uit.
Hoe zit het dan, wanneer je een geestelijke band of taak hebt?
Het z.g. geestelijk bewustzijn van de mens is, of hij dit nu erkent of niet, voor hem een direct uitvloeisel van zijn materieel bewustzijn en de daarin gelegen mogelijkheden. De geestelijke persoonlijkheid is weliswaar geheel different van de stoffelijke bevoertuiging en kan dus een geheel eigen bewustzijn en een geheel eigen motivering kennen, die in het stoffelijke voertuig niet aanwezig is of niet beseft wordt. Het is echter eerst binnen het stoffelijke voertuig, dat wij de mens kennen, zoals hij op aarde voorkomt. De beperkingen van het menselijke voertuig zijn dus bepalend voor de uitdrukkingsmogelijkheid, die zijn geestelijk Ik, zijn hoger ego, bezit.
Het zal u duidelijk zijn, dat de bewustwordingsmogelijkheden, zover zij met deze aarde in verband staan, dus ook liggen binnen het kader van de Heer der Wereld en ook in verband zullen blijven staan met het leven binnen de invloedssfeer van deze aarde. Pas wanneer alle noodzakelijke ervaring is opgedaan en zo de persoonlijkheid volledig is geïntegreerd dan wel op aarde de toestand van verlichting bereikt wordt, kan men zeggen, dat het geestelijk Ik zich kan onttrekken of althans deels kan onttrekken aan de invloed van de Heer der Wereld en de eigen uitstralingen van deze aarde.
Hieruit volgt dus, dat de verlichte vrij is, om de inwerkingen en invloeden van deze aarde te negeren. Maar zijn bewustzijn omtrent de betekenis van deze wereld en haar werkingssfeer voor de mensheid brengt over het algemeen een intense en nu bewuste samenwerking met de Heer der Wereld naar voren, om zo binnen de mensheid datgene tot stand te brengen, wat voor de Heer der Wereld aanvaardbaar, maar voor de geestelijke ontwikkeling van hen, die op aarde incarneren, noodzakelijk is.
De Heer der Wereld verwerpt kwaadaardigheid bij de mensen. Maar bestaat er geen kwaadaardigheid onder de natuurgeesten ook? Hoe wordt deze dan aanvaard door de Heer der Wereld?
Een interessante vraag. Natuurgeesten zijn, vanuit een menselijk standpunt, misschien wel eens kwaadaardig. Maar wij mogen niet vergeten, dat deze “kwaadaardigheid” niet berust op een bewust tegenstreven van de aarde of een zich los maken van natuurwet en ritme daarvan. De kwaadaardigheid van de doorsnee natuurgeest en zelfs van bepaalde lagere groepsgeesten is eerder een uiting van eigen geaardheid binnen de perken gesteld door de Heer der Wereld en zijn uitstraling.
Wanneer wij een aardgeest nemen als voorbeeld, een kobold, een aardmannetje, zo zullen wij ontdekken, dat deze kleine geesten niet alleen maar de prettige helpers uit het sprookje zijn. Zij zijn soms zelfs uitgesproken plaaggeesten. Maar hun plagen komt niet voort uit een bewuste behoefte tot plagen en is vaak zelfs niet als een plagen bedoeld, doch vormt eerder een normale reactie van de aardgeest op datgene, wat hij op een bepaalde plaats, of bij een bepaalde persoon meent te erkennen. Een mens, die door natuurgeesten wordt vervolgd en geplaagd, vormt voor hen iets, wat binnen hun gebied een disharmonische factor is. Wanneer de mens door de natuurgeesten wordt aanvaard en geholpen, betekent dit ook zeker geen persoonlijke voorkeur, maar alleen, dat de persoon in kwestie een harmonische factor vormt.
De mens zal misschien menen, dat de reactie toch kwaadaardig is, omdat hij het niet slecht meent, of zelfs heel goed bedoelt. Maar de aardgeest gaat niet uit van de mens, doch van zich en heeft met intenties en menselijke meningen, die voor hem niet kenbaar zijn, niets van doen. De “kwaadaardigheid” van de aardgeest is dus, zeker voor de Heer der Wereld, van een geheel andere orde dan de kwaadaardigheid van de mens, die niet slechts zoekt eigen harmonie te bevestigen, en eigen leven te handhaven, maar daarnaast vaak bewust en direct de ondergang van een ander wenst, zonder dat dit voor hem persoonlijke belangen – anders dan emotionele – in het geding komen.
Ik hoop, dat u duidelijk is, dat hier dus wel van een zeer groot verschil sprake is. Verder moeten wij er rekening mee houden, dat een zekere strijd – al is dit niet noodzakelijk de menselijke oorlog – in het evenwicht van elk lichaam en dus ook van de aarde, een rol speelt. In uw eigen lichaam worden elke dag cellen afgebroken en vervangen door anderen, indringers worden verdreven, delen van het lichaam worden door afgescheiden sappen opgejaagd boven de voor hen normale en prettige prestatie. Dit is nu eenmaal het levensproces.
Ook de aarde kan het element strijd – of beter het zoeken naar een voortdurend juist en aanvaardbaar evenwicht – niet ontgaan. De Heer der Wereld, de ziel van de aarde, beseft, dat deze strijdelementen voor zijn wezen evenzeer eigen zijn als bv. stofwisseling eigen is aan de stofmens. In wezen is deze kwaadaardigheid dan ook vaak eerder een waarschuwing. Wanneer u, door verkeerde en overmatige voeding een te zware galafscheiding krijgt – wat niet prettig is – zegt u dan ook: mijn gal is kwaadaardig? Waarschijnlijk niet, omdat u immers deze “kwaadaardigheid” voor een groot deel zelf in de hand hebt? Nu, datzelfde geldt ook voor de natuurgeest.
SLOTWOORD.
Niet al te lang wil ik een beroep doen op uw geduld, maar toch wil ik u nog een klein beeld schetsen, wat in dit verband bemerkenswaardig is.
Atoomkracht kan gebruikt worden om de mensheid van alle noodzakelijke energie te voorzien met betrekkelijk geringe middelen en moeite. Wanneer zij op de juiste wijze wordt gehanteerd, zal zij – al is dit heden technisch nog niet geheel waar te maken – gevaarloos zijn voor iedereen: dus een zegen.
Deze atoomkracht werd ontwikkeld uit de atoombom. Laat ons hierbij niet vergeten, dat de eerste onderzoekingen omtrent het atoom binnen de huidige wetenschappelijke ontwikkeling reeds rond 1890 – zij het beperkt en onbewust – werden gedaan. In de jaren 1922 tot 1933 werden binnen het Duitse rijk eveneens belangrijke experimenten op dit gebied gedaan. Er waren toen reeds mensen, die wel degelijk deze benuttingsmogelijkheid van de atoomkracht beseften en ook zochten naar de middelen om hun onderzoek uit te breiden en zo het menselijk leven te verrijken.
Maar de mensheid wilde eerst de noodzakelijke offers brengen en mogelijkheden scheppen, toen bleek, dat men hiermede ook kon vernietigen. Het was dus in feite de atoombom, die de ontwikkeling van de atoomcentrale mogelijk maakte, zoals eens het vervaardigen en gebruiken van buskruit pas op gang kwam, toen mensen beseften, dat men dit product van Bertold Schwarz kon gebruiken om daarmede kasteelmuren te vernietigen. Maar toen men dit eenmaal wist, nam men het zwarte poeder dan ook algemeen in productie. Dat explosieven voor de mijnbouw van belang konden zijn en ook bv. bij wegenbouw van belang konden zijn, deed niet ter zake. Eerst moest er het wapen, het vernietigingsmiddel zijn, voor de praktische en voor de mensheid belangrijkere gebruiksmogelijkheden aan de beurt kwamen.
Ik geef u deze beide voorbeelden om u duidelijk te maken, dat de mensheid over het algemeen niet geneigd is offers te brengen voor een vernieuwing, tenzij zij hierdoor meent macht te gewinnen dan wel een bereiding van zich te kunnen wentelen. De ontwikkeling van het buskruit was de enige mogelijkheid voor eenvoudige poorters en vrijen, om zich te onttrekken aan de toenemende tirannie van vorsten en edelen, die voor alle aanvallen veilig waren binnen hun kastelen en slechts met grote legers konden worden verdreven.
De atoombom werd ontwikkeld, omdat men wist, dat proeven met betrekking hierop onder auspiciën van de Duitse regering genomen waren o.m. bij een plaatsje in Thüringen en later ook bij het onderzoekings- en raketcentrum bij Peenemünde. Men wist bv. dat het bezetten van Noorwegen mede veroorzaakt werd door de behoefte van de experimentatoren aan het z.g. zwaar water. Eerst toen gaf men steun aan geleerden, die reeds veel eerder zich met deze atoomkracht bezig hadden gehouden en gaf alles, wat men had, om in korte tijd te komen tot de opbouw van het z.g. Manhattan-project. Eerst toen bleek er belangstelling te bestaan voor de haast onschatbare energiebron in het atoom en…. werd een atoombom gecreëerd.
In deze dagen hebben wij te maken met een kracht, die nog veel sterker is: de kracht van de menselijke geest, die reeds op vele plaatsen in de wereld wordt beseft en tot haar recht dient te gaan komen. Wij hebben verder te maken met de noodzaak tot gehele herziening van maatschappelijke en economische bindingen, waardoor de mens meer waarlijk vrij wordt gemaakt, o.m. door bepaalde stoffelijke bindingen als handels-en arbeidsverhoudingen zoals deze in het verleden bestonden.
Er is sprake van een nog niet openlijk erkende, maar toch reeds veel zorg barende omwenteling op geestelijk gebied, waar de mens de mogelijkheid weer dient te gewinnen om in zichzelf zijn God te ontmoeten in plaats deze Godserkenning en beleving aan anderen te delegeren.
Zolang er echter alleen maar sprake is van een behoefte en een erkenning, terwijl naar buiten toe alles bij het normale kan blijven, zal de mensheid hieraan niets doen. Indien er echter een ogenblik komt, waarop de paranormaal begaafde mens in staat zou zijn iets aan veiligheid of macht te scheppen, wat de normaal begaafde mens niet heeft en voor zich kan gebruiken – bv. het vermogen tegenstanders in bedwang te houden of gedachten af te lezen – zal men voor de scholing van de nu nog vaak bespotte of eenvoudig verwaarloosde paranormale vermogens alle gelden en middelen ter beschikking stellen.
Op het ogenblik dat men erkent, dat de innerlijke godsontmoeting aan de mens een weerstand en veerkracht geeft, die met geen enkel stoffelijk middel of een leugen gegeven kan worden, ook geen religieuze plechtigheid, zal men deze erkenning alleen aanmoedigen, wanneer dit het enige middel is, om een toenemende goddeloosheid te bestrijden.
Alleen dan zullen zij, die weten – en die zijn er binnen bestaande organisaties – de mens willen leren, hoe de innerlijke God te erkennen. Zoals de weg tot de atoombom reeds in 1923 begon, zo bestaat reeds nu de mogelijkheid tot ontwikkeling van gaven en innerlijke ontmoeting met God, ja, bestaat zelfs reeds nu de kennis, waarmede een juistere en nieuwe maatschappelijke verhouding zou kunnen worden gebouwd. Deze dingen zijn er reeds. Maar eerst moet er een noodtoestand zijn. Er moet een gevaar ontstaan, waardoor de mensheid bereid zal zijn de voor verwezenlijking en erkenning hiervan noodzakelijke offers te brengen.
Ook dit is kentekenend voor alles, wat zich nu afspeelt. U ziet alleen de ellende, de nood, de oorlogen, de koehandel, de mislukkingen der mensen en de rampen der natuur. U zegt uzelf: wat een ellende, wat een spanning. Maar wanneer deze dingen er niet zouden zijn, zou een vernieuwing zeker op korte termijn niet mogelijk zijn. Indien er geen angst was geweest voor de mogelijkheid van een atoomwapen in Duitse handen, zou men een atoomcentrale waarschijnlijk eerst rond het jaar 2030 hebben ontwikkeld. Een versnelling van het proces met ongeveer 100 jaren dus, dankzij de angst en de machtslust.
U zult misschien met dit beeld voor ogen beseffen, dat de invloeden, die de mensheid vanuit de Heer der Wereld en vanuit de kosmos ondergaat, welke een nieuwe benadering van problemen en een positieve opbouw in 1970-72 mogelijk moet maken, niet zonder spanningen, angst, pressie gewonnen kan worden. Alleen hierdoor kan de mensheid er toe besluiten de noodzakelijke offers dan maar te brengen. Want de mens offert niet graag; hij is altijd erg verliefd op eigen grootheid, bezit, recht, aanzien en wil daarvan niets afstaan, tenzij het werkelijk hoogst noodzakelijk is.
De omstandigheden dwingen de mensen steeds meer afstand te nemen van elkander, dwingen hen ook vaak afstand te doen van denkbeelden en dingen, die zij tot nu toe heilig hebben gehouden. Zo is het conflict Rusland-China in wezen een verwerpen van de stelling, dat alle arbeiders één zijn, een feitelijke ontkenning van de gehuldigde theorie van het internationalisme. Men verloochent hier zijn principe, maar zal nu ook gedwongen zijn een veel verdergaande vernieuwing door te voeren, om niet alles te verliezen, wat men bereikt had. Ook elders, zoals in Nederland, zal ditzelfde zich af gaan spelen.
Besef goed, dat alle spanningen, angsten en strijd noodzakelijk zijn, omdat alleen zo de mensheid ertoe kan worden gebracht het geestelijk equivalent van de atoombom en de atoomcentrale tot stand te brengen. Dezen brengen geen vernietiging, maar een geestelijke kracht, die het de mens steeds meer onmogelijk zal zijn eigen egoïsme tegen het belang van anderen voort te zetten. Een kracht, die de mensen zal doen inzien, dat men alleen als mensen met elkander, maar nooit als mensen tegen elkander waarlijk menselijk en menswaardig zal kunnen leven.
De onaangenaamheden van deze tijd, de rampen, zijn een bewijs, dat men er eindelijk aan gaat werken. Hoe groter de pressie, hoe sneller het resultaat. Ook nu werd reeds aan de mensen – zij het provisorisch – de eis gesteld alles op te geven om zo zichzelf te kunnen zijn. De geesten hebben geantwoord: “maar dat kan ik niet”. Slechts enkelen zijn reeds rijp hiervoor. De gehele mensheid moet echter toch daarheen groeien. Daarom is elke spanning, die komt, elke moeilijkheid van de komende tijd, ook een bewijs van het naderbij komen van een werkelijke verlossing. Verheugt u daarover.
Waar één rechtvaardige werkelijk beantwoordt aan de eisen van de Godheid en de wereld, daar zal zelfs een stad om zijnentwille gespaard worden, daar zal alles goed zijn. Daarom, vreest niet, maar verheugt u en werkt aan uzelf. Want de kracht van de kosmos en het werken van de Heer der Wereld brengen een nieuwe en vreugdige tijd nabij.
Ik wens u een toenemend inzicht in het Licht en de kracht van deze tijd, die vrede en vreugde brengen op deze aarde.