28 november 1969
Zoals u al weet, zijn wij niet alwetend of onfeilbaar. U denkt dus zelf wel na over alles wat gebracht wordt. Ons onderwerp van heden is van meer geestelijke aard en draagt als titel: De inhoud van het leven.
Wanneer wij over het leven spreken, bedoelen wij daarmede een groot complex van werkingen, gebeurtenissen en belevenissen. Het is wel eens moeilijk te definiëren wat leven eigenlijk is. Je kunt natuurlijk uitgaan van de stelling van Descartes: ‘Ik denk, dus ben ik’.
Maar je zou misschien juister en eenvoudiger kunnen stellen: ‘ik voel, dus besta ik’. Want de grote inhoud van het leven blijkt, zeker ook voor de mens, door gevoelens te worden bepaald.
Probeer je na te gaan wat inhoud geeft aan het bestaan, dan zijn het steeds weer gevoelens, dus niet redelijke, maar in feite onredelijke elementen die bepalen wat voor ons waardevol is.
Je kunt uit de aard der zaak proberen de mens te bezien in zijn stoffelijke vorm. Dan kun je zeggen: een groot deel van die gevoelens is eigenlijk een kwestie van instincten: niet geheel te beheersen reacties en emoties zonder aanwijsbare oorzaak. Dat is inderdaad wel waar.
Maar aan de andere kant blijkt, dat wij ons dus ook verstandelijk een beeld vormen, waardoor de indruk van onze emoties wel degelijk mede bepaald wordt. Het is dus niet alleen een kwestie van denken, of alleen een kwestie van voelen, maar een combinatie van deze beiden, die voor de mens uitmaakt, wat hij nu eigenlijk doet en wat hij nu eigenlijk is. Zou je dit als voldoende beschouwen, dan volgt daaruit eenvoudig: de mens is een wezen van instincten, zijn denken is een rationalisatie van instincten. Dientengevolge komt hij tot een betere aanvaarding van die instinctieve reacties in zijn leven, die voor hem redelijk aanvaardbaar zijn.
Daar zit inderdaad wel iets in. Je zou kunnen zeggen: Wanneer een mens dus een bepaalde drang heeft en deze niet direct kan verklaren, zoekt hij zich een abstractie uit als ideaal, vaderland, de ware leer, en grondt daarop dan zijn agressies, die hij zonder deze rechtvaardigingen voor zich niet zou kunnen aanvaarden.
Toch is een dergelijke verklaring volgens mij wel wat te eenvoudig. In de eerste plaats al, omdat leven nu eenmaal wat meer omvat dan alleen de materie en in de tweede plaats een grotere reeks momenten van tijd omvat dan het ene stoffelijke leven, dat u nu kent. In de derde en misschien wel voornaamste plaats kunnen wij stellen dat het leven ons confronteert met wetten, die in ons niet alleen instinctief begrepen worden, maar die ook meer rationeel beseft kunnen worden. Wanneer ik dus tracht de betekenis en inhoud van het leven weer te geven moet ik uitgaan van hetgeen ik in de totaliteit ben. Er zijn daarvoor een groot aantal verschillende beelden en voorstellingen. Ik zal enkele daarvan – maar niet alle – gebruiken.
Anders wordt mijn betoog te ingewikkeld.
- Mijn bestaan is een totaliteit, die bestaat buiten de tijd en zo eeuwig is. Zij omvat in zich het totaal der fasen die ik achtereenvolgens als leven of bestaan voor mijzelf kwalificeer.
- Daar in het bestaan voortdurende herhalingen van werkingen en omstandigheden op plegen te treden, kan het geheel van het bestaan worden gezien als een soort spiraalwerking, waarbij men, gaande van de buitenzijde – onbegrip -, naar het middelpunt – maximaal begrip – en men steeds weer dezelfde krachten en invloeden ontmoet, maar daarop door een ander besef ook anders kan reageren.
- Leven kan voor mij niet beseft worden vanuit een enkel punt van bestaan, daar de werkelijke betekenis alleen uit het geheel afleesbaar is, en alleen door het geheel verklaarbaar.
Dit zijn enkele eenvoudige punten. U zult daarover misschien wel eens na willen denken. En gezien deze punten zitten wij nu met de begrippen eeuwigheid, reïncarnatie – de spiraal – en in de derde plaats met de moeilijkheid dat een totaal niet redelijk kenbaar is zonder dat wij ook een overzicht over dit totaal hebben gewonnen. Nu weten wij allen dat wanneer u op aarde leeft u van uw incarnaties weinig of niets weet. U kunt ze misschien eens een keer berekenen of nagaan, maar zelfs dan weet u van het merendeel, daarvan nog niets. Wij moeten het geheel dus zien als een soort optelsom. Ik begin met leven in welke wereld of sfeer dan ook, ik bereik daarin een besef. Met dit besef, ga ik mijzelf en mijn wereld anders bezien. Er ontstaat dus een verandering in mijn benadering van het bestaan. Deze verandering maakt het mij weer mogelijk volgende fasen van dit bestaan te accepteren. Op elk punt ben ikzelf het brandpunt van het verleden en de toekomst. Maar op elk punt is mijn vermogen de somma van het verleden.
Nu kom ik in de eerste plaats uit de totaliteit van het leven, waarover wij spraken, tot de vraag: wat ben ik dan in eeuwigheid? Het antwoord is een schoolvoorbeeld van formulering.
In de eeuwigheid ben ik een vastgesteld en onveranderlijk wezen, omvattende het totaal der mogelijkheden, die ik, in welke levensvorm of wereld dan ook, voor mijzelf kan realiseren.
Deze omschrijving is overigens niet van mijzelf. Het was de uitspraak van een filosoof. Maar soms heeft zelfs een filosoof wel eens gelijk. Wat volgens mij hier dus wel degelijk het geval is.
Dan komen wij aan de kwestie van reïncarnaties en, daar wij hier onder mensen zijn, alle vragen omtrent karma en alles, wat er in mensenogen verder bij behoort.
Wanneer ik verander door mijn leven, en mijn reacties die daarna anders zullen zijn, zal ik alles wat ik in mijn vorige leven beseft heb, in een volgend leven dus gebruiken om mijn relatie met de wereld te bepalen. Er is geen apart karma, een oog om oog, tand om tand principe nodig. Ik verander; door die verandering verandert ook mijn relatie met de wereld en zullen mijn ervaringen veranderen. Incarnatie wordt heel vaak gezien, zoals u zult weten, vooral bij herhaalde incarnaties , als een soort straf of een onontkoombare noodzaak. Men zou eenvoudiger kunnen zeggen, dat elke hernieuwde incarnatie in een zelfde wereld het gevolg is van een onvermogen, om een hogere bestaansvorm of een meeromvattende bestaansvorm voor jezelf geheel bewust te aanvaarden.
Deze regel blijkt in de praktijk, zoals wij die bij ons zien, heel aardig overeen te stemmen: wij zien, dat bepaalde mensen leven in een geestelijke wereld, als bv. Zomerland. U weet wel, wat dit betekent: het heerlijke land van alle schone herinneringen. En daarin kan men gelukkig zijn. Maar wanneer je niet verder wilt gaan, zul je vastlopen, doordat er steeds minder nieuw voor je is. Op een gegeven ogenblik blijft alles voor je gelijk. Je hebt geen nieuwe contacten meer. Er ontstaat een soort verveling, die je wereld voor jou tot stilstand brengt. Wil je nog verder leven, dan moet je wel verder gaan naar een andere wereld. Wanneer je niet verder en hoger kunt gaan, is de enige andere oplossing een afdalen naar een lagere wereld, waarin de vitaliteit van het andere je meer kan bepalen en dwingen dan in een zomerland, waarin je eigen harmonie alleen bepalend is voor je relatie met al het andere.
Tot zover is alles eenvoudig genoeg. De grote vraag wordt dan natuurlijk weer: wanneer ik incarneer of reïncarneer, wat betekent dan het stoffelijk bestaan voor mij? Wij weten nu dat wij een vooropleiding hebben gehad, die mede bepaalt hoe wij binnen het lichaam dat wij krijgen – met alle erfelijkheden plus de wereld die ons mede bepaalt -zullen gaan reageren.
Maar wat is de betekenis van deze reactie dan wel voor ons ik? Er zijn mensen die menen dat je je wereld kunt leren kennen. Ik geloof dat dit een illusie zal blijven. Je kunt natuurlijk een oppervlakkig begrip krijgen omtrent je wereld en alles wat daarin bestaat, maar een werkelijk alomvattend begrip kan je alleen omtrent jezelf verwerven.
Dan zou het resultaat dus zijn, dat iemand die reïncarneert en leeft op aarde, de betekenis daarvan niet moet zoeken in hetgeen er gebeurt, maar in hetgeen er in hemzelf verandert.
Dan zie je de betekenis eerder als een groeiproces, dat een hogere persoonlijkheid doormaakt.
Wat menselijk weer heel erg aanvaardbaar zou zijn. Maar nu lopen wij vast in verband met die eerste regel die zegt dat ik in de eeuwigheid een bepaalde, dus vastgelegde en reeds geheel geconditioneerde waarde ben.
In het tijdloze is geen beweging in onze zin van het woord en daarmede dus ook geen verandering in de voor ons geldende betekenis van het woord. Ik kan dus slechts aannemen, dat ik achtereenvolgens kom tot een besef omtrent al hetgeen ik in die eeuwigheid reeds ben.
Wat wel leuk mag klinken, en zelfs ergens bevredigend mag zijn. Maar daardoor blijft de werkelijkheid van ons ik wel heel erg ver weg. Ik kan best begrijpen dat een mens graag wil dat het leven op aarde met één keer is afgelopen. En dat al hetgeen daarna komt dan ook meteen beslist is – dus geen veranderingen meer. Want dan kun je alles , wat je doet in een leven een enorm belang toemeten. Maar wanneer het alleen maar één fase is in een eindeloos lang proces, is alles wat je bent en doet natuurlijk niet zo belangrijk. Toch geloof ik dat wij ondanks onze behoefte om alles wat wij doen en zijn als belangrijk te ervaren, moeten toegeven dat alles niet zo heel erg belangrijk is. Wij moeten toegeven dat de erkenning die wij trachten te vinden uiteindelijk toch wel gevonden wordt. De betekenis van het leven is dan voor ons opeens: de mogelijkheid tot ontwikkeling, tot besef, maar niet eens een middel tot het met zekerheid verwerven van deze waarden.
In het leven zoekt de mens vaak naar allerhande eigenaardige contacten met andere werelden. Met geesten bijvoorbeeld. U neemt contact op met onze wereld – waar u heel waarschijnlijk maar heel weinig van af weet. En als u meent er veel van af te weten, zult u er alleen maar minder kunnen van begrijpen, omdat een totale verandering van alle waarden en waarderingen voor u nu eenmaal niet werkelijk voorstelbaar en hanteerbaar is. U probeert daarnaast misschien – en bent u het niet dan zijn er in de loop der tijden toch ontelbare anderen geweest – contact op te nemen met goden en demonen.
Iemand die zich bijvoorbeeld met bezweringen bezig houdt ziet kennelijk als een belangrijk doel in het leven ook het verwerven van macht. Hij heeft voor het verwerven van die macht dan ook altijd weer heel wat over. Er bestaat een bekend boekje, dat de titel draagt: ‘Dokter Faustus en de zeegeest – of zee demon’. In feite behoort dit de zogenaamde zwarte pers en is dus zwart magische lectuur, of wordt daaronder tenminste gerekend. Het werd naar ik meen, in Leiden gepubliceerd rond 1600. In het boekje vertelt de schrijver, hoe hij een contract aangaat met Beëlzebub, om zo de diensten te verkrijgen van Mefistoles, degene die dan zijn geleider wordt. Zijn dienaar ook. Hij vertelt hoe werkelijk maar ook hoe moeilijk dit alles is en geeft onder meer een recept voor de bezwering waarin hij zegt: het werk is zeer moeizaam want de magische cirkel moet worden geslagen uit metaal, dit dient te gebeuren op bepaalde uren van de dag en bij elke hamerslag dient men te herhalen: dit is afweer tegen alle boze geesten. Enzovoorts.
Even later vertelt hij: de driehoek die in de cirkel ligt, moet gemaakt worden van kettingen die aan galgen gebruikt zijn. Het gaat mij hier om het even vermelden van curiositeiten. Kortom: deze driehoek dient gevormd te worden uit 3 kettingen, waaraan de dode lichamen aan galgen of poorten zijn opgehangen om zo als afschrikwekkend voorbeeld aan weer, wind er vogels prijs te geven. Maar daarmede bent u er nog niet: de drie kettingen moeten aan elkaar worden verbonden met schakels die gemaakt zijn uit de spijkers die bij terechtstellingen de misdadigers een genadedood gaven door ze hen in het hoofd te drijven.
Uit het verdere betoog blijkt wel dat het heel erg moeilijk is om deze dingen meester te worden en juist te verwerken. Degene die dit schrijft is natuurlijk niet de echte dokter Faustus, dat is meer een legende.
Maar degene die zich achter deze naam verschuilt neemt de zaak kennelijk bijzonder ernstig op. Voor hem schijnt alle moeite ruimschoots beloond te worden wanneer hij daardoor kan komen tot het contact met een demon en zo een mogelijke vervulling van zijn eigen wensen. Hij doet alles om te komen tot een beantwoorden van de wereld die hij in zich koestert. In zekere zin is dit een levensdoel. Want wanneer een bezwering reeds zo buitengewoon ingewikkeld is, zult u met mij eens zijn dat iemand, die een tien- of twintigtal bezweringen volgens eigen verklaring herhaaldelijk heeft uitgevoerd – zelfs al zal hij voor meerdere daarvan hetzelfde materiaal hebben kunnen gebruiken – moet toch wel 20 à 30 jaren van zijn leven daaraan gewijd hebben.
Aan de andere kant treffen wij mensen aan die hun gehele leven wijden aan bepaalde gebieden of bepaalde geestelijke oefeningen. Het is moeilijk voor dergelijke dingen een verklaring te vinden. Bij een kosmische betekenis past een dergelijke eenzijdigheid niet zonder meer. Het is, alsof het voor de demonvereerder het belangrijkste van alles is dat hij zijn zin krijgt, terwijl het voor degene die zich met geestelijke oefeningen en gebed bezighoudt schijnbaar alleen maar van belang is dat hij kan vergeten hoe belangrijk hijzelf toch is – en daaraan ontleent hij in eigen ogen weer een bijzondere belangrijkheid. Dit blijkt uit de werken van de bedoelde heren.
Dit zoeken van een verbond met het andere om betekenis te gewinnen in het leven, zien wij overal; wij zien mensen die zich bij een partij voegen om daardoor positie te gewinnen. Wij zien mensen die zich aansluiten bij esoterische groeperingen, niet om daarmede esoterische studies te kunnen bedrijven maar eenvoudig om daar de nodige relaties aan te kunnen knopen. Wij zien mensen die een godsdienst verkondigen. En, wanneer wij nagaan wat zij in feite zoeken, zo lijkt dit niet god of zelfs maar het welzijn van de godsdienst, maar alleen eigen grootheid te zijn. Voor dit laatste mag ik u misschien een naam als sprekend voorbeeld noemen: Ian Paisley. Dit is een dominee die zozeer is opgegaan in zijn grootheid als verdediger van gods woord, dat hij alle goddelijke wetten die hij predikt in de praktijk buiten beschouwing laat, zodra zijn eigen belangrijkheid en grootheid in het geding komt. Dit zijn typische mensen. En wanneer zij, excessief in hun bestrevingen en uitingen, op aarde kunnen bestaan, zo moeten wij wel aannemen dat hun beweegredenen en gevoelens ook voor anderen mensen een rol kunnen spelen.
Wat is de betekenis van bijvoorbeeld macht? Ik meen dat hier een vergissing een rol speelt, die gelijk komt aan de veel voorkomende verwarringen omtrent kwantiteit en kwaliteit. Macht is het kwantitatief uitdrukken van jezelf doordat je van anderen nolens volens een weerkaatsing van je eigen wezen tracht en weet te maken. Maar aan de andere kant: degene, die geestelijke oefeningen zoekt en ten hoogste een geestelijke macht tracht te verwerven, die hij nog niet eens als aan hem eigen beschouwt, zoekt naar kwaliteit zonder meer. Hij vergeet, dat zijn betekenis in het leven niet alleen maar kan worden uitgedrukt in een bepaalde werking maar slechts kenbaar kan worden in een voortdurende reeks van belevingen.
Beiden zijn dus excessief eenzijdig. Wanneer een mens echter normaal is en normaal leeft, zal hij ook zonder deze eenzijdigheid de behoefte gevoelen aan een zekere macht, een zeker gezag. Ontkent u dit nu niet. Want zelfs de zachtmoedigen van deze wereld zijn geneigd hun zachtmoedigheid op een zeer irriterende wijze te prediken. Ik heb mij laten vertellen dat zelfs sommige leden onzer Orde die optreden als sprekers uit de geest, aan dit euvel laboreren. Het schijnt dus niets bijzonders te zijn. De behoefte om jezelf uit te dragen aan anderen en jezelf op te leggen aan anderen is, naar ik meen, overal aanwezig. Wij zien dit in de relaties tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, instanties tegenover burgers, predikers tegenover gelovigen en al die dingen meer.
Macht is dus kennelijk toch wel een gevolg van de behoefte deel te hebben aan je wereld. En omdat je niet in staat bent die wereld reëel te aanvaarden, zoals je beseft dat zij is, probeer je jezelf zodanig boven die wereld te verheffen dat zij zal moeten beantwoorden aan hetgeen er in jou leeft. Ik hoop dat u mijn bedoeling begrijpen kunt. Dat is een instelling die wij natuurlijk niet geheel kunnen aanvaarden. Wanneer het doel van het leven de bewustwording is, de realisatie van een eeuwige werkelijkheid, kunnen wij met dit projecteren van ons eigen ik op anderen nooit bereiken dat wij onszelf beter leren beseffen. Want wij dringen zo niet dieper in onszelf door, maar leggen alleen steeds weer hetzelfde deel van ons eigen Ik in voortdurend sterkere mate aan anderen op.
Wanneer wij ons geheel tot onszelf beperken en daarbij een godheid superieur stellen zonder meer, dan vergeten wij naar ik meen, dat het niet alleen onze taak is om instrument te zijn, maar dat het wel degelijk ook onze taak is om bewust te leven. En ons bewust leven kan alleen ontstaan door een bewuste relatie met de wereld. Ik zou zeggen, dat de doorsnee mens niet in staat is de volledige werkelijkheid omtrent het bestaan van zijn eigen wezen ineens te aanvaarden. Daarom lijdt hij aan machtsdrang. Aan de andere kant voelt hij wel degelijk de grote verantwoordelijkheden aan die in zijn leven voor hem bestaan. En omdat hij deze vaak overschat is hij geneigd juist deze af te schuiven op een gezag en veelal ook op god zelf.
Een begeren van een vergrote ik-uiting en het ontvluchten van eigen verantwoordelijkheid anderzijds maakt ons duidelijk dat de mens kennelijk zijn gevoelsleven eerst durft te uiten wanneer hij daarvoor aanvaardbare vormen heeft gevonden. Ten tweede zal hij hiertoe eerst werkelijk komen wanneer hij meent in die vormen het hogere te kunnen aflezen of waar te maken, wat hij in zichzelf niet bereikt. Maar wanneer ik weet wat het leven werkelijk betekent, wat de inhoud daarvan werkelijk is, vervalt voor mij, naar ik hoop, ook voor menigeen onder u, de belangrijkheid van de kleine dingen. Bezit is belangrijk zolang bezit voor jou zekerheid betekent. Op het ogenblik dat je een zekerheid bezit die groter is dan hetgeen aan stoffelijke bezittingen aan zekerheid ontleend kan worden, is de stoffelijke bezitting voor je in verhouding zeer onbelangrijk geworden. Enzovoorts.
Ik zoek vanaf het begin van het stoffelijke bestaan tot aan het einde daarvan om mijzelf te zijn en mijzelf te kennen. Ik verwerp echter elk deel van de erkenning die niet past in mijn mentaal schema omtrent het ik. Ik voel aan wat ik ben, maar geef dit mijzelf niet toe, draai er omheen of draai de zaken om. Zoals de mens die wist dat hij een moord had bedreven en dat dit kwaad was, maar die zichzelf troostte door te zeggen: ‘Die ander had toch eens moeten sterven. Nu stierf hij op een ogenblik dat voor velen en voor mij, dit geluk en voordeel betekende, terwijl het voor hemzelf maar een beperkt nadeel kan zijn. Ik heb dus zovelen gediend in deze daad dat ik haar aan mijzelf mag vergeven.’ Maar het vreemde bij deze redenering is dat de man ondanks het voortdurend herhalen van het argument, nog steeds door zijn daad vervolgd werd. Je kunt niet à la Pilatus je handen in onschuld wassen en zo een bloedschuld van je afwenden. Want schuldgevoel is inderdaad een gevoelskwestie waarbij de rede maar een zeer beperkte rol speelt.
Daarom is de gevoelswaarde die in het leven bestaat, van een veel groter belang dan het mentale begrip. In het gevoel beredeneren wij op grond van hetgeen wij in ons geheel zijn, de dingen rond ons. Wij leren aan de hand van deze dingen onszelf kennen. Maar gelijktijdig leren wij vanuit onszelf de relaties erkennen met het andere. Waar dit het geval is worden wij bewuster en breidt onze persoonlijkheid zich qua erkenning steeds verder uit. Op het ogenblik, dat wij mentaal reageren zouden wij, mits wij daarbij onze eigen gevoelswereld als volkomen reëel zouden beschouwen, voor onszelf de formulering kunnen vinden waardoor hetgeen wij in onszelf ten aanzien van die wereld zijn en de relatie, die wij ten aanzien van die wereld erkennen, kunnen uitdrukken, zodat wij voor anderen ons innerlijk en uiterlijk bestaan ook mentaal aanvaardbaar kunnen maken. Maar aangezien wij niet komen tot dergelijke formuleringen en meestal liever drogredenen gebruiken, vergroten wij door onze mentale pogingen veelal eerder wanbegrip en ons onaanvaardbaar zijn voor anderen.
Het mentale gedeelte zou moeten dienen, om een formulering te vinden. Die formulering zal in het ik evengoed worden vastgelegd als alle gevoelsrelaties. Dan vinden wij in een volgend bestaan – waarbij niet van belang is of dit nu weer stoffelijk dan wel geestelijk zal zijn – dat deze formuleringen onze verhouding tot de buitenwereld bepalen, terwijl onze gevoelens onze relatie ten aanzien van het werkelijke of hogere leven bepalen. Dan zou de inhoud van het leven dus zijn: een grotere en juistere benadering van de wereld buiten mij in de vorm van erkenningen en gelijktijdig een juister begrip van mijzelf en de voor mij bestaande harmonische waarden vanuit de gevoelswereld.
Met dit alles kom ik namelijk tot een reeks conclusies die niet slechts esoterisch, maar ook magisch zijn.
Datgene, wat ik krachtens mijn gevoelswereld beleven en aanvaarden kan, kan op mij inwerken en kan door mij beheerst worden. Datgene wat ik mentaal kan bevatten en kan omschrijven , geeft mij de mogelijkheid de krachten in en rond mij erkend, een richting te geven. U ziet hier dus het verschil? Mentaliteit heb ik nodig om de krachten in mij, of de krachten buiten mij waarmede ik harmonisch ben, op een bepaalde wijze te richten en zo oorzaak- en gevolgwerkingen tot stand te brengen, terwijl ik dus de gevoelens van harmonie en affiniteit van node heb, om à priori de verbindingen te kunnen maken. Dan zal zeker voor het stoffelijke leven, moeten gelden: de inhoud wordt bepaald door hetgeen je denkt in verhouding tot hetgeen je voelt.
Ik zou zeggen dat dit een logische conclusie is. Maar wanneer wij het kosmisch willen bezien, is het natuurlijk minder belangrijk wat je op aarde bent en doet. Dan is maar een ding van belang: de vraag, of wij tot een evenwichtige erkenning van onszelf komen of niet. En ook dit wordt nog wel duidelijk. De formulering die ik erken maakt mij een voortdurende en bewuste uiting mogelijk van die krachten die in mij bestaan en leven. Als zodanig is het besef een gerichtheid van mijn persoonlijkheid die niet beperkt blijft tot een enkele wereld maar die alle werelden kan omvatten. De gevoelsrelatie die niet op harmonische wijze gericht kan worden, zal altijd een invloed zijn die elke bewuste werking voor mij verstoort of in betekenis doet veranderen.
Om volledig bewust te kunnen leven in de kosmos zullen dus de erkenning – voor de mens de mentale mogelijkheid – en de bestaansrelatie – voor de mens gevoelswereld of harmonie – gelijkelijk en evenwichtig ontwikkeld moeten worden.
En wanneer wij daarover toch reeds bezig zijn zo kan ik hieraan onmiddellijk toevoegen: daar, waar mijn bewustzijn plus mijn harmonie gelijk sterk en aanwezig zijn tegenover een kracht waarmede wel een harmonie bestaat, zonder dat van gelijkheid van besef sprake is, zal mijn besef ons beider krachten kunnen richten en bepalen. En wanneer dit het geval is, tegenover een geest gebeurt, noemt men het resultaat magie. Gebeurt het tegenover mensen, dan spreekt men van staatsmanschap, overtuigingskracht. Een zekere Brugman schijnt deze gave ook gehad te hebben, daar men zelfs nu nog wel zegt, dat iemand kan praten als Brugman. Het beroerde daarbij is alleen maar dat degenen die nu nog praten als Brugman, een tamelijk hoog bruggegeld van degenen die zij overtuigen trachten te heffen.
Esoterisch – innerlijk – is de relatie eigenlijk nog veel interessanter. Waar mijn redelijk besef in overeenstemming is met mijn gevoelserkenningen en relaties, zal elke bewuste omschrijving van hetgeen ik op aarde zie en besef, gelijktijdig een omschrijving of evaluatie omvatten van waarden en werkingen die in andere werelden aanwezig zijn of zouden kunnen bestaan. Zeker is dat elke bewust erkende en evenwichtig erkende harmonie – dus gevoelsrelatie – deel uitmaakt van het suprême ik, dat in de eeuwigheid – buiten de tijd – gevormd is en bestaat.
Waar dit het geval is zal de bewuste zelferkenning dus altijd gebaseerd moeten zijn op gevoelsbeleving plus de redelijke erkenning daarvan, resulterende in een redelijke omschrijving.
U ziet, dat je daar esoterie en magie als nevenverschijnselen van het proces der bewustwording ziet optreden. In verband met dit alles zijn er nog enkele punten, die ik graag zou willen vermelden, al zijn zij voor dit onderwerp als geheel misschien niet van een overwegend belang. Zij zouden u echter kunnen helpen de zaken wat beter te bezien.
Waar ik als mens, levende op aarde, gelijktijdig ook geest ben en voertuigen van verscheidene aard en graad in mij zal dragen, of als deel van mijn Ik zal bezitten, zal ik nimmer tot één wereld alleen kunnen behoren. Andere, voor mij niet kenbare werelden zal ik echter omschrijven als bijvoorbeeld vierde dimensie of op een andere wijze, die duidelijk maakt, dat zij voor mij geen onmiddellijk kenbare relatie mat mijn eigen wereld hebben. Maar alle werkingen vanuit alle voertuigen zullen altijd in mijn gevoelens en gevoelsrelaties tot uitdrukking komen.
En nu het mooiste. Wanneer ik op grond van een harmonische gevoelsrelatie kom tot een voor mij geheel aanvaardbare formulering en erkenning, zo zal deze niet noodzakelijk geheel juist of waar hoeven te zijn in kosmische zin, maar zij zal ten alle tijde en voor alle voertuigen van mijn ik de mogelijkheid betekenen deze harmonie te beleven en vanuit deze harmonie tot een verdere erkenning te komen.
Leuk is dit, nietwaar? Ja, wanneer je het goed beziet is het hoopgevend, het is dan ook niet alleen maar een filosofie. Ik weet wel dat het voor velen onder u klinkt of ik tracht een abstract lesje te geven. Maar dat is niet zo. Ik probeer wel degelijk de praktijk te benaderen.
Maar die praktijk, lieve mensen, kun je niet alleen maar in stoffelijke waarden uitdrukken. U moet ze ook in geestelijke waarden uitdrukken. En wanneer je dit gaat doen, zit je met de beroerde kwestie dat woorden weliswaar gevoelens voor je weer geven, maar dat je woorden bij anderen niet noodzakelijk gevoelens wekken die met jouw gevoelens in overeenstemming zijn. Dus probeer je te beredeneren, dus wordt een betoog over een werkelijk erkenning en beleving dan een enigszins filosofische opzet met allerhande neventonen van esoterie, geloofsverkondiging etcetera.
Belangrijk is bij dit onderwerp dus niet alleen of u het meteen begrijpt – al is het erg prettig wanneer dit het geval zou zijn – maar vooral ook of u er met uw gevoel op reageert en, zo ja, of u voor dit gevoel dan in ieder geval zelf een formulering vinden kunt. Het is belangrijk dat u datgene wat u gevoelt voor uzelf kunt omschrijven op een wijze die voor uw eigen besef zo volledig mogelijk in overeenstemming is met de waarheid van uw gevoelens. En als u dit nu maar begrijpt hebt u reeds veel bereikt. En wanneer ik u dit duidelijk heb kunnen maken, heb ook ik naar ik meen reeds veel bereikt. Ofschoon dit meer afhangt van mijn innerlijke harmonieën die mij tot deze formuleringen hebben gedreven dan van wat anders.
Vragen.
Het suprême ik, dat u aanstipte, begint dat al in het onbewuste, of ontstaat dit door de ervaringen?
Mag ik een wedervraag stellen? Heeft u als kind wel eens toverplaatjes gebruikt?
Het suprême ik is een dergelijk toverplaatje. Het leven is dan de potloodstift die u over het plaatje beweegt tot de voorstelling daarin zichtbaar is geworden. Daar u dit begrijpt weet u nu ook dat het suprême ik niet iets is wat bewust of onbewust is, Het is iets wat bestaat, maar dat vanuit het standpunt dat wij nu innemen – en dit moet u er vooral bij vermelden – kenbaar wordt naarmate wij door beleving meer gaan begrijpen van hetgeen erin dit werkelijke ik reeds gefixeerd was.
Wat u zegt is, dat de persoonlijkheid leeft, en het wezen bestaat.
Wanneer u een persoonlijkheid op een bepaalde manier wilt omschrijven hebt u gelijk, dan moet u persoonlijkheid echter definiëren als datgene wat wij nu handelend en denkend als deel van het ik ervaren; in dat geval hebt u inderdaad gelijk. Maar wezen en persoonlijkheid zijn hetzelfde in kosmisch verband.
Het een is een projectie van het andere.
Neen. Zelfs dit niet. Zij zijn identiek. Wezen is de omschrijving van hetgeen wij in de totaliteit vormen, vanuit die totaliteit gezien. Persoonlijkheid is de omschrijving van datgene, wat wij in de totaliteit zijn, maar nu gezien vanuit onszelf en geprojecteerd naar de totaliteit. Het is dus moeilijk hier een differentiatie juist te maken zonder eerst definities te geven voor hetgeen wij onder wezen en persoonlijkheid verstaan. Dat wilde ik hiermede maar zeggen.
Dit is overigens de grote moeilijkheid, die wij steeds weer ontmoeten. Als u mij toestaat dit uit te werken: wanneer wij trachten iets duidelijk te maken, zijn er steeds weer semantieke moeilijkheden. Voor veel mensen heeft een woord een gevoelsinhoud. Zij begrijpen echter niet dat de gevoelsinhoud die zij in het woord erkennen, de feitelijke betekenis niet hoeft te dekken. Daardoor komen vele mensen er niet toe de feitelijke betekenis van de woorden die zij gebruiken, na te gaan. Gebruiken wij dus deze woorden dan worden dezen door hen automatisch verstaan als identiek met de gevoelsinhoud die in hen bestaat. Zij gaan af op de in hen bestaande associaties, zonder na te gaan of misschien ook een andere omschrijving of meer omvattende definitie van het woord mogelijk is. Dit is de aanleiding voor vele verwarringen, niet slechts op geestelijk terrein en niet alleen op aarde, maar overal en in alle werelden. Zolang wij niet de werkelijke inhoud, de betekenis, de volledige reactie, die en woord bij anderen wekt ook, verstaan, kunnen wij een woord nooit zo gebruiken dat wij geheel begrepen worden. Er is nog iets eigenaardigs. Juist hierdoor zien wij vele mensen wanneer zij iets aanvoelen of begrijpen, de neiging tonen terug te vallen op hun eigen formuleringen die voor hen identiek zijn met het gehoorde, dit zonder te beseffen dat zij voor anderen zelfs met het gehoorde strijdig zouden kunnen zijn.
Hoe beschrijft u dan een gedachtewisseling?
Een gedachtewisseling zou ik omschrijven als een wederkerig elkander toe projecteren van misverstanden, waarbij de veelheid van de ontstane misverstanden tot een eliminatie van althans een deel daarvan zal voeren, zodat op de duur toch een redelijk juist begrip zal worden bereikt ondanks de bestaande misverstanden.
Dat klinkt onaardig.
Ik probeer het eerlijk te zeggen. Dat is niet altijd even prettig en vleiend. Maar vergeet een ding niet: wij wisselen ook met u van gedachten……..
Dat laatste begrijp ik niet goed!
Dat wij met u van gedachten wisselen? Daarmede wilde ik aanduiden dat ook wij fouten maken en dat ook wij daarom misverstanden kunnen projecteren. Alleen komen wij daarbij dit gevaar beseffen, tot een voortdurende herhaling van bepaalde punten van belang, die wij steeds weer anders formuleren om zo de semantieke verwarring enigszins te kortwieken en zo, mede door uw reacties en vragen, toch te komen tot een zo juist mogelijke formulering en wederkerig begrip.
Het luisteren heeft hierbij natuurlijk een geweldige invloed?
Dat wel. Maar de meeste mensen luisteren in feite niet naar een ander maar naar datgene in hen zelf, wat zij in de ander menen te mogen herkennen. Ook dit is een grote moeilijkheid, men luistert dus gemeenlijk niet naar hetgeen de ander werkelijk zegt, maar naar die elementen die in het gezegde van de ander voorkomen, die men kan construeren als overeenstemmende met hetgeen men zelf zou willen zeggen, of men beschouwt hetgeen de ander zegt als dwaasheid, omdat men alleen wil uitgaan van hetgeen men zelf denkt en zou willen zeggen. Daarom komen er zoveel misverstanden voor.
Maar je kunt ook maar een gedeelte begrijpen van hetgeen een ander zegt.
Ja. Maar werkelijk luisteren zou moeten zijns absorberen, dus eenvoudig in je opnemen. Op het ogenblik dat je luistert en probeert te verklaren of uit te breiden, hoor je al niet alles meer. Eerst wanneer je alles hebt gehoord wat de ander wil zeggen, krijg je een totaal beeld van zijn bedoelingen. Daarin komen dan misschien niet alle onderdelen nog duidelijk naar voren, maar het laat dan een totaalindruk achter die inderdaad discutabel is geworden, zodat nu een discussie op grond van het werkelijk medegedeelde mogelijk is. En daarmede komt men tot het benaderen van een waarheid, die voor beiden ongeveer gelijk is.
Maar begrijpen bestaat toch ook uit toetsen, niet alleen uit luisteren en absorberen. Men moet het gehoorde toch toetsen op de aanwezige kennis?
Mag ik als antwoord, een aardig beeld gebruiken? Er was een Franse criticus die in zijn oordeel nogal eens erg hard was. Dit gebeurde in de tijd dat Molière zijn stukken opvoerde in dat nogal dure familietheater. De criticus kwam in het theater om een nieuw stuk van Molière aan te horen. Hij bleef tot ongeveer 5 minuten na de aanvang, ging heen en schreef:
‘Bij een dergelijk onzinnig begin kan men zonder meer verklaren, dat al het verdere even onzinnig zal zijn. Het is jammer, dat de talentvolle…, enzovoorts.’ In feite wist de man niet eens waar het over ging. Hij was door een satire in het begin van het stuk reeds zodanig geprikkeld , dat hij dit liever als ernst nam om het te kunnen bestrijden, dan eerst eens na te gaan wat de schrijver in een stuk van 4 bedrijven plus een proloog werkelijk wilde zeggen.
Misschien maakt dit voorbeeld duidelijker, wat ik bedoel met luisteren en absorberen. Je kunt pas begrijpen wanneer je het geheel gehoord hebt. Dan pas kun je toetsen. Op het ogenblik, dat je probeert delen te begrijpen, voor je het geheel gehoord hebt, kom je ten hoogste tot een begrip van kleine delen uit het geheel die dan echter door de inspanningen op mentaal terrein, meestal niet meer geheel met elkander verbonden zijn. Het gevolg is , dat men de delen zelf verkeerdelijk meent op een bepaalde wijze samen te mogen voegen. Hieruit komen dan onbegrip, misverstanden en volkomen ongegronde beoordelingen voort.
Maar kun je alles wel onthouden wat er gezegd wordt om zo een inzicht in het totaal te krijgen?
Onthouden en absorberen zijn twee verschillende dingen. Ik heb getracht u in mijn betoog duidelijk te maken dat de gevoelsreactie erg belangrijk is. Wanneer je absorbeert zonder te bekritiseren – want dat is het zogenaamde zelfstandig denken vaak enigermate – en zonder het gehoorde zelf aan te willen vullen, dan zult u zich zeker niet alleen wat de ander heeft gezegd, u kunnen herinneren, maar u zult de zin van het geheel hebben aangevoeld en daardoor in staat zijn met de paar dingen die u zich herinnert, tot een juiste formulering te komen van hetgeen u werkelijk gehoord hebt – en wel volgens eigen wezen en besef.
Wordt, wat wij horen, wanneer wij luisteren, niet dikwijls ook gekleurd door onze eigen achtergronden?
Al wat u hoort of waarneemt, wordt voor u qua betekenis mede gekleurd door uw eigen achtergronden. Vandaar mijn opmerkingen over het probleem der semantiek. Deze wezen u reeds op het in feite niet aanwezig zijn van een geheel concrete woordbetekenis waar gevoelsachtergronden, belevingen en associaties mede de betekenis van het woord voor de eenling bepalen. Onderbewuste factoren spelen dus mede een rol bij het aanhoren van woorden en deze werking gaat buiten al het redelijk om en kan niet met redelijke argumenten alleen worden verklaard. Maar dat u alles wat u hoort kleurt door eigen achtergronden en persoonlijkheid is niet zo heel erg belangrijk, wanneer uw persoonlijkheid maar het totaal beeld heeft opgenomen, de werkelijke bedoeling en inhoud van de woorden. U laat dan bijkomstigheden buiten beschouwing en komt zo tot een juistere reactie, ofschoon u alleen kunt reageren, volgens uw eigen persoonlijkheid. Maar wanneer men reageert op het geheel, zal men als persoon de eigen reactie op het werkelijk gestelde toch beter tot uiting kunnen brengen en daarmede ook tot een voor het ik beter geldende en meer redelijke weergave van het gehoorde kunnen komen.
En nu hoop ik maar, dat u naar het geheel hebt geluisterd zodat het tot u doordringt. Want ik heb nu vier keer met andere woorden hetzelfde gezegd. Wat een mooi illustratie is van de moeilijkheden die men heeft om begrepen en verstaan te worden. Overigens betekent dit niet dat u dom bent. Het kan zelfs betekenen dat ik dom ben, daar ik niet de juiste expressie kan vinden die voor allen duidelijk en aanvaardbaar is. Bovendien komt hier nog bij, dat op grond van de zelfwaardering van vele mensen elke formulering voorlopig voor hen onaanvaardbaar zou moeten blijven. Bij een erkenning van de juistheid van mijn formulering zouden zij immers in dit geval de onjuistheid van hun eigen luister- en denkgewoonten toe moeten geven. En dat doe je natuurlijk niet zo in een, twee, drie. Het vraagt nu eenmaal enige zelfoverwinning, voor je zover kunt komen.
Ik weet niet of het belangrijk is. Maar ik wilde wel vragen, of het nodig is, dat je je gevoelens leert formuleren. Het lijkt mij, dat dit verschrikkelijk moeilijk is.
Je gevoelens formuleren en kunnen verklanken is wel noodzakelijk wanneer u althans dit gevoel in uw wereld wilt gebruiken als een kracht om bijvoorbeeld tot samenwerking met anderen te kunnen komen. U kunt dan namelijk niet volstaan met uw gevoelens alleen. Wanneer u deze niet tot uiting brengt, is begrip niet mogelijk. Ik zou zo zeggen dat dit haast vanzelf spreekt.
Ja. Als je het naar buiten wilt brengen natuurlijk wel.
Ja. En daar je als mens bijna niet kunt leven zonder datgene wat u bent, in de mensenwereld naar buiten te brengen – wat trouwens voor vele andere werelden ook geldt – is de formulering ergens wel een noodzaak. Maar ik geef toe dat het soms een onaangename noodzaak kan zijn.
En hiermede zou ik dan langzaam maar zeker mijn bijdrage voor deze avond willen gaan afsluiten. Het is veelbetekenend dat de vragen bijna niet het onderwerp zelf, de inhoud, de essentiële betekenis van het leven zelf, hebben betroffen. Het waren allen vragen over bijkomstigheden, misschien is het daarom verstandiger dat ik nog even de essentie van mijn onderwerp opnieuw zo goed ik kan formuleer?
Ik ben één met de Schepper en kan dus beschouwd worden als een deel van de Schepper volgens mijn ik-begrip. Datgene wat ik ben is onveranderlijk, omdat ik deel ben van de Schepper. Maar het besef omtrent dit ware ik , dat ik verwerf, is wel aan voortdurende veranderingen onderhevig.
Daar het totaal van mijn wezen en persoonlijkheid door mij nooit in een wereld geheel bewust ervaren kan worden, zal ik mijn gevoel – waarin deze factoren wel mede vertegenwoordigd zijn – een grotere belangrijkheid toe moeten kennen dan mijn rede.
Ik zal mijn rede moeten beschouwen als een instrument waarmede ik de innerlijk erkende waarden en krachten, – vanuit de gevoelswereld dus – over kan brengen naar de wereld, die ik buiten mij erken om zo tot een relatie met die wereld en op de duur tot een harmonie met alle dingen te komen.
Is die harmonie bereikt, dan meen ik dat wij heel dicht zullen staan hij een volledige zelferkenning. Dan hebben wij onze levensinhoud inderdaad gevonden in de totaliteit, de eeuwigheid gods; tot die tijd zal het altijd weer blijven: de waarheid die wij gevoelen, de waarheid die wij menen te zijn, of uitdrukken te zijn, en datgene wat wij in werkelijkheid zijn qua besef in alle voertuigen gelijktijdig. Dit vormt dan onze voorlopige levensinhoud.
Geestelijke waarden van het leven (esoterie).
Vrienden ik zou graag wat met u willen babbelen over de geestelijke waarden van het leven, maar vooral ook over onze eigen reactie daarop.
In de tijd, dat ik op aarde was werd in mijn land vis verkocht, in een grote tobbe. Dit was levende vis. Wanneer men wilde was het mogelijk voor een enkele penning – dit was zeer weinig – te vissen in de tobbe, tot men iets gevangen had. In de tobbe nu waren vele kleine en enkele grotere vissen. Iedereen probeerde natuurlijk de grote vissen te vangen. Maar niemand kon de grote vissen vangen: de koopman voerde vooraf de grote vissen, tot zij loom en slaperig in de tobbe bleven en met hem huiswaarts keerden. Men wist dit eigenlijk wel maar altijd weer waren er mensen die hun geluk wilden proberen. Zo ook wanneer het gaat om vragen over stof en geest. Wij weten eigenlijk wel dat alleen de kleine vissen te vangen zijn.
Maar voortdurend zoeken wij de grote vissen te vangen en zijn teleurgesteld wanneer ons dit niet gelukt.
Dit is een van de dingen die mij persoonlijk in het leven steeds weer getroffen hebben: het is alsof wij bang zijn toe te geven hoe de dingen normaal zijn. Wij hebben een systeem van denken dat een basis heeft in een bepaalde voorstelling. Zo was bij ons alle denken gebaseerd op de natuurlijke ordening der dingen. Het principe dat u waarschijnlijk wel kent, heette Tao.
Dit betekent dat ik in het geheel der dingen mijn eigen plaats heb en moet trachten die plaats op de juiste wijze te vervullen. De meeste mensen deden alsof zij daarin ook geloofden. Maar wanneer zij tot daden kwamen die niet pasten bij hetgeen de natuurlijke ordening scheen voor te schrijven , vertelden zij bijvoorbeeld dat zij een draak ontmoet hadden. Draken waren in mijn tijd wezens die ergens in de bergen woonden, maar naar beneden konden komen en, meestal in de gestalte van een welgesteld handelsman of een goed krijger, zich tussen de mensen wisten te mengen. Zij gaven dan, volgens de verhalen, soms aan mensen te kennen wie zij waren, gaven hen een opdracht. En ja, dan had je dat maar te doen, nietwaar?
Geestelijk gebeurt vaak ongeveer hetzelfde. Wij willen bepaalde dingen graag doen, ofschoon wij wel voelen, dat zij niet passen hij datgene wat wij volgens eigen innerlijk besef eigenlijk zijn. Prompt besluiten wij een draak te ontmoeten die dan in uw wereld bijvoorbeeld de stemme Gods heet of de Heilige Geest of desnoods een machtige Meester. Dan beginnen wij in de naam van de God, de Meester, te doen wat wij anders niet zouden durven doen en waarvan wij weten dat het niet past bij datgene wat wij volgens eigen besef zijn of moeten zijn. Waarom zijn wij eigenlijk zo? Eenieder leeft naar zijn eigen begeren, het is zijn begeren, dat voor hem het belangrijkste is.
Daar waar geen begeren is, is de mens betrekkelijk rustig en gaat zijns weegs, vervullende wat volgens zijn positie van node is. Maar altijd weer wordt de mens geconfronteerd met het begeren. Dit begeren is soms als de stem van een krekel in de nacht: je weet niet waar de bron van het geluid zich bevindt, en zoekt, daar het geluid u irriteert, vaak oneindig lang. Zo zoeken wij dan naar het onbekende en verwaarlozen alles wat wij weten te moeten zijn.
Misschien is het goed zo. Indien er niet altijd weer die vreemde kracht uit het onbekende ons zou lokken, hoe zouden wij leven? Wij zouden een mechanisme zijn, zonder verdiensten, zonder fouten. Een wijsgeer heeft eens gezegd: ‘Een mens zonder fouten is zo onmenselijk, dat zijn bestaan niet meer menswaardig kan zijn’. Maar hij voegde daaraan toe: ‘Hij, die slechts plichten kent zal deze zozeer doordrijven dat zij hem tot fouten worden.’ Hij wilde hiermede zeggen, dat wij met eenzijdigheid niet gediend zijn. Misschien is het voor ons wel nodig dat wij hunkeren naar de grote vissen in deze vreemde tobbe, vol geestelijke waarheid, die leven heet, omdat wij er zo tenminste nog toe komen zo nu en dan een klein visje te verschalken. Want zouden wij niet hunkeren, wij zouden niet zoeken, wij zouden niets vangen.
Er zijn veel mensen die zich afvragen, wat waarheid is. Eens was er iemand die op een dergelijke vraag antwoord wilde geven. Hij sprak: ‘De waarheid is datgene wat overblijft, wanneer je alle leugens wegneemt’. Maar deze woorden werden gesproken in het gezelschap van de bekende dichter Liang Fu en deze repliceerde: ‘In een zo kale nooddruftige wereld zou ik niet willen leven’. De leugen zelf schijnt soms onvermijdelijk omdat zij ons pas een wereld schept waarin wij willen leven. Wij drinken uit het glas van onze illusies, het zonlicht van onze dromen en achtten ons verzadigd door de leugens die wij opboeren als het gevolg van onze drank. Het is een dwaas leven, maar een schoon leven. Want de tijd gaat verder en wij gaan verder en onze dromen worden anders, rijker of duisterder. De waarheden die wij ontmoeten, echter blijven dezelfde en wij voeden ons node met de waarheid maar blijven onze illusies indrinken als nectar. En met de roes van onze illusies durven wij de onbekende werelden betreden die wij anders zouden blijven mijden.
U leeft, maar weet u in wat voor wereld u leeft? In mijn tijd waren er de stormen van barbaren tegen de grote muur, de opstanden in de zuidelijke provincies, de hongersnoden in het noorden. In uw tijd zijn er andere dingen, maar uw wereld wordt evenzeer bedreigd als eens de onze. En toch was de glorie van het keizerlijk paleis in mijn tijd onaangetast. En binnen de porseleinen muren ging het leven met plechtstatigheid voort als altijd. U leeft in een tijd waarin de plechtstatigheid van het paleis misschien is vervangen door de haastigheid van mensen, die menen, dat het winnen van een seconde betekenis heeft, zelfs indien zij daardoor bijvoorbeeld levens verliezen. Maar voor de rest is het hetzelfde. De bedreigingen spreken niet tot ons, omdat voor ons de enige waarheid is, in dat wat wij leven en de waarheid die wij trachten te vinden is een waarheid die verder gaat dan de feiten. Zoals de zoon des hemels eens sprak nadat hij op het feest van de lente het spoor van de ploeg lijnrecht had doen gaan: ‘Zelfs wanneer mijn land verteerd wordt, recht is het spoor van de ploeg, voorspoedig zijn de tekenen en groot is de kracht van de hemel. Dus zullen wij zegevieren en onze macht tonen aan allen’. Zo zijn ook wij. Ofschoon het ploegspoor niet de hongersnood kon verdrijven, niet de troepen kon bannen, die plunderende de grote steden tot hun eigendom maakten, niet de soldaten tot leven kon brengen die vielen bij de verdediging die hij tegen Mongolië hadden opgericht, het was voor de keizer het enig werkelijke. Het kleine dat wij zien en het geloof dat wij daaraan hechten, is het belangrijkste. Al het andere weten wij wel maar wij kunnen het niet verwerken en beseffen.
Maar laat mij u niet kwellen met de onvolkomenheden van mijn voordracht en taalbeheersing.
De dichter schrijft: ‘Kristallen stromen ploegen de smaragden gronden en de parel van leven wordt geboren in de stralen van een onbegrepen zon’. Dat is ons leven. Wij weten niet wat ons ploegt, wat voor ons lijn en richting bepaalt. Wij zien wichelend naar de sterren en tellen de namen van de jaren menende dat wij begrijpen. Maar het grote dat ons licht en bepaalt, is ongrijpbaar. Wij leven in een wereld waarin alle dingen anders zijn dan wij ze willen zien.
Maar wat wij zien is ons eigen werk en wij willen al het andere daaraan onderdanig zien. Slechts een enkele maal worden wij getroffen door een vreemde onrust, een vreemde honger.
Wij zouden voor een ogenblik weg willen vluchten in de moerassen of met de piraten mee willen zeilen om rijke gelden, jonken te vangen. Wij zouden misschien, ons mislukt voelende, tot rovers willen worden, de heersers van struiken en bergen die zich rijk stelende zich aan het bezit van reizigers, terug kunnen keren als geëerde burgers met een aanzienlijke positie in het leven. Maar wij kunnen niet. Want wij trekken misschien in de tijd wel ons ploegspoor maar wij kennen de ploeg niet. Wij menen dat wij de tekenen kunnen lezen maar wij kennen de aarde niet. Wij menen dat onze hand de dingen bestuurt die in waarheid slechts bestuurd worden door krachten die wij ternauwernood durven erkennen.
Daarom dromen wij. Maar in onze droom spreekt steeds weer iets van het lot dat ons regeert en worden steeds weer de krachten voelbaar die onze plaats op de aarde bepalen, ja, onze zin voor geestelijk bestaan. Wanneer de ijle klanken klinken in ‘t maanlicht en de chrysanthemen hun gloed leggen tegen de muren van het binnenhof, voelt de mens zich gelijk aan de goden.
Het is een droom. Buiten wacht weer de wereld, maar in de hof is men beschermd. Wij leven in de hof en wij zijn beschermd. Maar rond ons is de wereld. Hier, in de hof vinden wij in dromen en illusie de kracht om morgen de werkelijkheid te aanvaarden.
Het leven is eenvoudig. Wij zijn onbelangrijk. O, zeker, onbelangrijker ben ik dan u allen en ik ben mij daarvan nederig bewust. Maar toch zeg ik: onbelangrijk zijn wij allen. In onze dromen vinden wij de kracht om voort te gaan en uit de honger die ons kwelt vinden wij de kracht een waarheid te vinden, anders dan wij hadden bedoeld. Maar een waarheid is het waarmede wij ons voeden, zodat wij sterker zijn, krachtiger, wanneer de problemen weer komen. Eens was er een prins die besloot van zijn grootheid kond te doen aan allen. Zo liet hij naast het jadepaleis van het noorden zich een toren bouwen. Deze toren liet hij voorzien van 47 daken en elk van deze daken werd gekleurd met bladgoud en elk van de daken droeg als versiersel de draak en het keizerlijke teken op de punten waar de vlakken der daken elkander ontmoetten. Ziet, zo sprak deze prins, dit is mijn grootheid. Maar er kwamen ruiters uit het noorden. Zij bestormden de machtige verdediging met onblusbare wildheid en maakten zelfs de dapperste soldaten tot papieren tijgers. Zij overspoelden de steden. Toen zij voor het paleis stonden, vluchtte de prins naar zijn toren en verborg zich onder de 47 daken. Maar ziet, het was niet meer zijn grootheid die zij verkondigden maar de bescherming die hij onder hen vond, en hem zelfs beschermde toen de muren van het paleis in puin vielen. En levend keerde hij terug om zijn troepen aan te voeren. Na de overrompeling, de ongedachte moed van de barbaren die het waagden zelfs het paleis aan te vallen, hervond hij zichzelf. Met de getrouwen die hij kon vergaren en zijn onvergelijkelijke lijfwacht, dreef hij de ruiters terug. En dit geschiedde tijdens de heerschappij van de dynastie Zhou.
Wij bouwen ons droompaleizen met vele daken om zo de wereld onze grootheid te verkonden.
Maar wanneer het leven komt met feiten die wij niet kunnen weerstaan dan vluchten wij in ons droompaleis en vinden daar de beschutting die het ons mogelijk maakt te ontsnappen aan een onbeheersbare werkelijkheid. En zo gelukt het ons dan telkenmale weer meester te worden van ons lot. Het is niet alleen maar een je plaats in nemen volgens de wetten en krachten van de natuur, het is niet slechts een je taak en plicht vervullen tegenover eenieder. Het is niet slechts de roem der wijsheid. Tao is de kracht die ons in staat stelt, uit onze dromen terug te keren tot de werkelijkheid en onze werkelijkheid te overwinnen.
Er zijn vele tuinen achter de Gele rivier, er zijn vele tuinen in het rijk van de hemelse keizer. Er zijn vele droomwerelden die men hemel of hel heeft genoemd. Daar schuilen wij na de overgang wanneer wij worden aangevallen door onvoorstelbaar Licht en onvoorstelbare duisternissen. Maar daarin vinden wij ook steeds weer de kracht om met onze denkbeelden uit te drukken, te overwinnen om in het Licht de vormen te vinden die voor ons zo belangrijk zijn en het duister terug te drijven tot het in schemering ons weer een wereld laat zien waarin wij weer leven kunnen. En zo win je jezelf werelden uit Licht en uit duister. Zo win je jezelf werkelijkheid die gelijktijdig eeuwigheid is. Zo trek je misschien een tijd lang als de verdoemde Yen je banen als een komeet, lichtsporen trekkende door het buitenste duister. Maar je keert altijd terug tot de hemelse tuinen, waar je je plaats hebt.
Leven is slechts: de plaats hervinden die je toebehoort. Tao is de uitdrukking van je werkelijkheid en wezen in alle werelden door het besef van je plaats en verhouding. En wanneer wij misschien soms ons verheffen, laat ons nadenken. Want de grootste wijzen zijn gevlucht voor de toorn van keizers die hun wijsheid niet konden verteren. En vele vereerde meesters zijn uit hun palankijn gevallen als de dragers te haastig waren. Velen vallen op deze wereld, ook de hoogsten. Maar allen kunnen terugkeren tot wat het werkelijke belang van hun wezen is; dit kunnen ook wij. Ik heb in mijn tobbe vele kleine vissen gedaan. Er behoren ook enkele grote vissen in te zijn, want anders zoudt gij misschien niet willen vissen. Maar de grote vissen zijn moeilijk te vangen. Zoals de filosoof zegt: waar ik het geluk najaag rond de gehele wereld, vind ik het uiteindelijk in de achtertuin van mijn woning. En zoals de wijze zegt: ‘Hij, die de onsterfelijkheid zoekt vergeet na te zien , wat hij reeds bezit’. En als ik u dan een zeer grote vis als lokaas mag bieden: wanneer men de waan zichzelf te kennen verliest, benadert men voor het eerst de werkelijkheid, die men is. En wie de werkelijkheid die hij is, benadert, leeft voor het eerst uit de kracht die de enige wezenlijkheid is waaruit al het bestaande voortdurend voortkomt.
Vrienden vist in mijn tobbe. Het kost u zelfs geen penning. Wat gij vangt is het uwe. Maar vergeet een ding niet: ook hij die een vis heeft gevangen voor zijn penning, zal hem nog steeds moeten bereiden. Eerst goed bereid, wel gekruid en sierlijk opgediend verheugt zij het oog, streelt zij de maag en voedt zij de verzwakte mens. En daarmede, vrienden, is mijn bijdrage voor heden gedaan. Ik mag voor u besluiten – ofschoon ik daartoe zekerlijk niet voldoende bekwaam ben – met een kleine improvisatie op een 3-tal woorden, die u ongetwijfeld zo vriendelijk zult willen zijn, mij, arme bedelaar, toe te werpen.
Hengelen, draak, stilte.
Ik verstond drank. Zo ziet gij hoe mijn onwaardig wezen met onvolledige oren opgescheept, uw wonderlijke wijsheid niet voldoende kon opnemen.
Maar laat dan de draak zegevieren aan de hemel, wanneer gij, al hengelende naar de waarheid, voor uzelf iets daarvan gevonden hebt.
Smaragden tuinen, gij vult u met perzikbloesem
en in u schrijdt de meester,
nu schoonheid en licht.
Gij wereld, dreigend zijn de wolken op uw bergen
tot u dwaalt gevederd de draak,
die meester is van tuinen
en rivieren doet overstromen,
de vloed, die u bedreigt.
Wereld, gij zoekt naar de werkelijkheid,
maar gij ziet de draak niet,
die is de hoge kracht,
meester van uw lot.
Erken uw meester, wereld, en zie, uw lot
zal u behoren.
Mens, gij zoekt de vrede, de kracht, de stilte?
Bedwing dan eerst uzelf.
Want hij, die luidkeels roept om stilte,
verstoort de stilte zelf.
Doch hij, die zwijgend, de stilte in zich opneemt,
hij doet de stemmen doven,
tot slechts spreekt nog
eeuwigheid, de draak,
die wordt tot heer en meester
van een smaragden tuin,
waarin de perzikbloesem bloeit.
Misschien is dit niet uw stijl. Vergeef mij mijn oude gebruiken en taal zijn moeilijk bruikbaar bij uw gebruiken en taal. Sta mij toch nog enkele woorden toe:
Wijsheid is het begrip in het ik,
dat het weten verwint:
en daardoor maakt
het weten tot een besef
van werkelijkheid.
Ik hoop dat deze niet van mij stammende gedachte u helpen kan uw werkelijkheid te vinden. En zo gij nog leeft in illusies en leugens, troost u. Rust hierin opdat gij sterk moogt zijn voor de noden en werkelijkheden van morgen.