15 december 1966
Wanneer wij de innerlijke waarheid zoeken, staan we voor een heel grote moeilijkheid, Enerzijds erkennen wij wel onze eigen vermogens, onze eigen krachten, anderzijds geloven wij er niet in. Ik meen, dat dit voor de mens wel een van de meest eigenaardige verschijnselen is. Innerlijk weet je, dat je vele dingen kunt doen, uiterlijk besef je, dat je ze niet kunt volbrengen.
En het is vooral deze strijdigheid tussen de uiterlijke en de innerlijke wereld, waaraan ik vandaag enige aandacht wil besteden. Wanneer ik ín mijzelf de goddelijke werkelijkheid draag (en dat is voor elke mens als vanzelfsprekend zijn erfrecht), dan kan ik krachtens deze in mij levende goddelijke schepping al hetgeen buiten mij is beïnvloeden. Ik kan het de gedaante, de gestalte geven, die past voor mij. Wat ik echter niet kan doen, is; gelijktijdig ontkennen, dat ik deze vermogens bezit in de wereld… en toch deze innerlijke kracht gebruiken. De frustratie, die wij zien op velerlei terrein, is dan ook niet zozeer een kwestie van ongeloof of onvermogen, maar van onvoldoende zelfbesef.
De mens, die leeft, zal in dat leven voor zichzelf bepaalde mogelijkheden en ook bepaalde taken erkennen als wenselijk. Deze voor hem wenselijke situaties en toestanden maakt hij echter niet waar, omdat hij meent verkeerdelijk meestal dat hij daartoe geen mogelijkheid meer heeft.
Men begint steeds weer in de goede richting te gaan en te streven, maar men aarzelt. Men durft niet doorbijten. Men is bang voor de consequenties. Men wil zoals dat heet anderen geen pijn doen en men wil anderen niet storen of stoten door zijn eigen wijze van leven en handelen.
Op zichzelf is dat heel aardig, heel begrijpelijk, zelfs aanvaardbaar. Maar men vergeet daarbij één ding; wanneer je alle dingen afstemt op de ander en het andere als iets different van het eigen ego en niet daarmee onmiddellijk verwant dan zul je juist daardoor het jezelf onmogelijk maken om te leven. Je vegeteert, je bestaat. En alles, wat in jezelf leeft als een droom, als een mogelijkheid, verzandt dus in je aanpassing.
Wij zien, dat die vorm van geketend zijn aan de wereld op vele verschillende wijzen tot stand komen. Er zijn mensen, die aan wijsheid hechten. De werkelijke wijsheid is het vermogen om dwaas te zijn. Want daar, waar de rede faalt maar de innerlijke erkenning spreekt, wordt eerst de ware wijsheid geboren. Daar wordt de goddelijke waarheid in het ego geopenbaard. Op het ogenblik, dat de mens beredeneert en met zijn kennis probeert om een uiteindelijke vorm te geven aan hetgeen in en rond hem bestaat, zal hij daarentegen gebonden zijn aan zijn menselijk-redelijke vermogens.
Breng dit nu eens over in de termen van het magisch denken. Zolang ik werk volgens datgene, wat redelijk aanvaardbaar is, kan ik geen resultaten krijgen. Op het ogenblik, dat ik die redelijkheid verlaat zonder daarbij voor mijzelf in een toestand te komen van absolute onwerkelijkheid kan ik bereiken.
Esoterisch is dit precies hetzelfde. Zolang ik redelijk werk, is er ergens een remming. Ik kan mijzelf niet zien als eeuwig of onbeperkt met mijn redelijke middelen. Dat kan ik alleen gevoelsmatig, dat kan ik alleen innerlijk. Op het ogenblik, dat ik echter in staat ben om die innerlijke waarde, die erkenning ondanks, alle rede te laten prevaleren, ben ik in staat om mijzelf de goddelijke waarheid te erkennen.
Er zijn heel veel verhalen over befaamde mystici, esoterici, die geleid worden door stemmen. Laat ons eens denken aan Jeanne d’Arc. Wij kunnen dat wegverklaren: Dat meisje was hysterisch, ze werd gedreven door de problemen van haar tijd. Wat we niet kunnen verklaren is; hoe ze op de hoogte was van die problemen. Problemen, die – laat ons dit uitdrukkelijk stipuleren – zeker niet in die mate werden beseft door zelfs de landheer, op wiens bezit haar vaders hoeve gelegen was. Dus…. zij had iets.
Dat iets is krankzinnig misschien. Een jong boerenmeisje, dat een leger aanvoert, is iets krankzinnigs, dat is onredelijk. Een meisje, dat een koning kroont, is iets onzinnigs. Zij kon echter die dingen waarmaken, en zij heeft ze waargemaakt. Zij heeft ze waargemaakt, omdat ze in staat was twee dingen te doen; alle rede en alle redelijke argumenten – ook van anderen – terzijde te schuiven, wanneer het ging om haar innerlijke waarheid. om zichzelf in dit geheel als onbelangrijk te zien. Het kwam er voor haar niet op aan, waar zij uiteindelijk terecht zou komen. Het ging haar niet om bezit. Het ging haar niet om eer aanzien of macht. Het ging haar om het waarmaken van een innerlijke droom.
Ditzelfde kunnen wij zeggen voor vele grote zieners, of wij nu Hieronymus nemen, Intonius, Franciscus of anderen. Elk van hen heeft een droom. Hij maakt die droom waar door zijn verwerpen van elke redelijke beperking of elk redelijk argument. De wereld van de magie zowel als van de esoterie is een onredelijke wereld. En zij is meer dan dat. Zij is de wereld van de onbegrensde mogelijkheden.
Op aarde projecteer je dat ver weg. Vroeger was Amerika het land van de onbegrensde mogelijkheden. En misschien is het over 50 jaar de maan. Omdat je er niet bent. Maar de onbegrensde mogelijkheid ligt in jezelf. En dat wil men niet erkennen. Laat ons proberen in deze korte les enkele regels te formuleren, die dan toch een klein beetje inhoud geven aan het misschien wat vage betoog, dat ik nu houd: Denken is slechts noodzakelijk daar, waar wij onze aanpassing aan de wereld zoeken en vinden.
Zover het ons werkelijkheidsbesef betreft, hebben wij geen behoefte aan de rede maar aan de innerlijke erkenning. Al wat innerlijk werkelijk en volledig als waar wordt erkend, zonder voorbehoud en niet wordt onderworpen aan onze eigen persoonlijkheid, maar wordt beschouwd als staande op zichzelf en een eigen werkelijkheid vormende, wordt waar. Het zal door ons waar worden gemaakt, wij zullen daaraan echter niet bewust volledig deel kunnen hebben.
Alle machten van hemel en aarde leven niet slechts buiten ons maar ook in ons. Voor zover zij in ons leven en bestaan, kunnen wij ze groeperen en hergroeperen. Wij kunnen de taken en verhoudingen veranderen. Daar voor ons – en dit geldt voor onszelf – dus in de eerste plaats de uiterlijke wereld de weerkaatsing is van de innerlijke wereld, kunnen wij ook in de wereld buiten ons alle dingen hergroeperen, mits wij dus innerlijk de waarheid erkennen en niet trachten een buiten ons bestaande en van ons onafhankelijke wet te stellen, te aanvaarden of te ondergaan.
En dan kom ik met een laatste punt: De kern van alle bewustwording, alle esoterie, alle magie is gelegen in de ontkenning van het ik als een persoonlijkheid, en de erkenning van het ik als een wereld, die gelijktijdig deel is van een wereld. Door de veelheid van ons innerlijk wezen te erkennen kunnen wij vele levens gelijktijdig leiden, kunnen wij vele daden gelijktijdig volbrengen en beschikken wij over een veelvoud van de gaven, die wij in onze eigen wereld normaal menen te bezitten. Door deze veelheid van onze persoonlijkheid te erkennen zijn wij in staat onze capaciteiten aanmerkelijk te vergroten.
Dit laatste is misschien voor u niet zo erg aanvaardbaar. De meeste mensen houden er niet van, als hun eigen heerlijke wereld wordt aangetast. Een wereld, waarin alle orde zo prettig is, waarin ze weten waar ze aan toe zijn, wat ze verdienen en wat ze bezitten. Maar de feiten liggen als volg: Wat ik werkelijk heb, kan alleen in mij liggen. Wat ik werkelijk doe, kan alleen vanuit mijn wereld gebeuren, en niet vanuit mijn wil zonder meer.
Alles wat buiten mij is als onzekerheid en door mijzelf als variabele factor te beschouwen, kom ik wel degelijk tot een droomwereld. En men zal mij dan zeer waarschijnlijk verwijten, dat ik net doe als menigeen, die in een vorm van gespletenheid of krankzinnigheid vlucht. Maar dat is niet waar. Want ik vlucht niet weg voor de wereld, ik word de wereld meester door deze gespletenheid.
Wanneer u denkt aan uw eigen wezen en uw eigen persoonlijkheid, dan zult u zich realiseren, dat er in u verschillende wezens schuilgaan. Hoevelen onder u hebben niet het innerlijk debat gekend, waarbij zij enerzijds iets uitermate begeren en anderzijds zichzelf veroordelen, verwerpen en uitschelden. Hoevelen van u hebben niet aan de ene kant de wens gehad om nu direct door te zetten en te handelen en aan de andere kant veer die persoonlijkheid ontmoet, die zegt: Dat kun je toch niet doen. Zodat ze misselijk worden van zichzelf. Hoe vaak heeft u zelf niet die eigenaardige periode, dat u niet weet wat u wel en wat u niet wilt, omdat er in u tien stemmen tegelijk aan het woord zijn.
We willen hier niet spreken over schizofrene persoonlijkheden. Helemaal niet. We spreken hier alleen over de normale verdeeldheid en gespletenheid, die in elke mens bestaan. Een verdeeldheid, die tot stand is gekomen, doordat hij uit zijn natuurlijk milieu is gelicht en in een kunstmatig milieu geplaatst, waarbij zeer vele tegenstrijdige eisen aan die mens gesteld worden. Zolang die mens probeert aan al die uiterlijkheden te beantwoorden, blijft hij in zich verdeeld. In deze strijd verteert hij zijn krachten. In deze strijd gaan zijn gaven teloor. En nu komen we bij de bijna krankzinnigen. De mens, die zich niets aantrekt van alles wat men leert en wat men zegt. We kunnen er velen vinden. Denk eens aan Albert Einstein bv. Of als u een ander wilt; denk eens aan de Curies. Aan Thomas Alva Edison. Allemaal mensen, die eigenaardig werden genoemd, om niet te zeggen halfgek. Vooral in het begin. Totdat ze resultaten hadden. Toen noemde men hen geniaal. Maar zij hadden met de krankzinnigen tenminste een ding gemeen; dat ze weigerden de beperkingen te erkennen van een wereld rond hen, die hen belette zichzelf te zijn en waar te maken, wat zij in zichzelf als juist en noodzakelijk voelden.
Deze mensen wisten hun verdeeldheid en hun gespletenheid tenminste in een taakvervulling te overwinnen. Er zijn mensen geweest, die dit in hun gehele leven hebben overwonnen. (Maar dat zijn weinigen.) De overwinning van die verdeeldheid brengt je dus voor de innerlijke wereld met de totale kracht van de persoonlijkheid. Deze persoonlijkheid moet één zijn met het heelal, dat hij in zich erkent. Want hij is zelf de bron ervan. Een God, die zijn schepping niet liefheeft, kan die schepping niet instand houden. Een mens, die zijn innerlijk wezen niet volledig aanvaardt en liefheeft, niet alleen als ego, maar als kosmos is niet in staat die wereld werkelijk te doen leven. Daar is een enorme wereldliefde voor nodig.
Een wereldliefde, die in de eerste plaats de innerlijke wereld betreft, maar die ongetwijfeld ook weerspiegeld wordt naar buiten toe. En dan heb je ook nog nodig een zekere mate van zelfkennis. Die zelfkennis behoeft zeker niet te gaan van begin tot einde. Iemand die alle incarnaties kan opsommen, die hij heeft doorgemaakt, weet waarschijnlijk nog minder over zichzelf dan een mens, die één ogenblik deze innerlijke kosmos hoeft beleefd.
Het is in die kosmos, dat het ego als een creatieve godheid optreedt en spreekt tot zijn schepselen ook tot de mens, die in feite die kosmos is. Je spreekt tot jezelf, wanneer God tot je spreekt, dan ben je het zelf. Dan is het het ego, dat spreekt tot het onbegrijpend ik – je, dat zich alleen nog beperkt kan beleven. Wanneer God Zijn licht openbaart, dan is het het innerlijk ego (of superego zo u wilt), dat dit licht erkent, creëert, herschept in de eigen kosmos en projecteert.
De hele magie, de hele esoterie leiden terug tot dit punt; het punt van de innerlijke kosmos. En in die innerlijke kosmos geldt: Al datgene, wat ik werkelijk en met geheel mijn wezen als juist ervaar, maak ik waar. Al datgene, wat ik in deze kosmos ten bate van die kosmos wil, is op het ogenblik dat ik wil, vervuld. Al datgene, wat ik erken in deze innerlijke kosmos, is op het ogenblik van de erkenning een volledige waarheid, die voor mij geldt waar ik ook ten, hoe ik ook ben.
En nu kunt u begrijpen, waarom een magiër, zoveel vreemde dingen kan doen. Waarom een esotericus zoveel vreemde dingen in zichzelf beleeft. Misschien begrijpt u zelfs, waarom de ontmoeting met het ik zoals dit in bepaalde esoterische kringen de gewoonte is in de eerste plaats er een is van angst dan van aanvaarding en uiteindelijk van verrukking. Want je bent een totaliteit. Licht en duister, goed en kwaad, eeuwigheid en vergankelijkheid, ze zijn alle in uw eigen wezen bevat.
Gebruik te maken daarvan, dat is eigenlijk de belangrijkste taak, die je hebt als mens. Te leren hoe je wat in je leeft naar buiten toe concreet waar kunt beleven. Let wel, een ander zal het misschien niet precies zo beleven als u. Hij zal het anders zien en anders ondergaan. Maar dat is niet belangrijk. Belangrijk is het, dat het uit uw wezen waar wordt. En belangrijk is het, dat de uitdrukking van uw innerlijke waarheid niet beperkt wordt door usances of gebruiken of iets anders. Dat zij primair staat. Eerst de uiting van mijn wezen. En waar die uiting er eenmaal is, zoveel mogelijk de aanpassing ervan aan mijn wereld.
Ik kan vandaag zoals u begrijpt geen al te lange les geven en ik wil het dan ook hierbij laten. De volgende maal gaan we misschien op de oude materie nog eens wat verder. Ik wil u nu nog iets vertellen over deze gastsprekers. De eerste kent u allemaal. Hij heeft kort geleden een contact met deze wereld gehad. En hij heeft op zijn manier en voor deze groep in het bijzonder nog wel een boodschap, naar hij meent. Wij achten het een grote eer en een groot genoegen, dat deze lichtende entiteit met ons wil zijn.
U krijgt zo dadelijk te maken met een tweede spreker, van een – laten we zeggen – wat Levantijnse origine. En hij zal een toelichting geven voor zover dit mogelijk is op de juiste evenwichten en verhoudingen in het leven. Ik heb naar ik hoop door mijn inleidende les enige duidelijkheid geschapen ten aanzien van hetgeen deze spreker gaat brengen.
Maar nu allereerst uw aandacht voor de spreker van de Orde, die bij u als ik me niet vergis nog steeds bekend staat als de pastoor.
0-0-0-0-0-0-0-0
Ja, ik had kort geleden nogal wat te doen op aarde en ik wilde van de gelegenheid gebruik maken om nog eens even voorbij te komen. Dat is een oude pastoorsgewoonte. Als je naar de post gaat, loop meteen eens binnen bij een van je parochianen voor een zegenend woord en een kopje koffie. Nu is de koffie mij helaas langzaam maar zeker ontgroeid maar het zegenend woord hoop ik ook vandaag nog wel te hebben.
Weet u, wij vieren nu op het ogenblik de Advent. Advent is de herdenking van de tijd voor de komst van Jezus op aarde. Dat doen we heel vroom met Adventskransen en met Kerstkransen en met kaarsen en al wat erbij hoort. Maar in feite is de gedachte aan Advent iets, wat je ook van binnen zou moeten weten, zou moeten kennen.
Ik heb in mijn tijd zo weleens van die ogenblikken gehad van verwachting. Dan zat ik zo in mijn tuintje met de bloesempjes en de bijtjes, weet u wel, en misschien het glaasje wijn. En dan, op een gegeven ogenblik was het zo stil, dat ik dacht: Hé, nu moet er toch wat gebeuren. Nu moet er een wonder gebeuren. En als het dan niet kwam, dan was ik ergens van binnen een tikkeltje teleurgesteld.
Kijk, dat is nu eigenlijk Advent. We wachten op het wonder. O, u ook. Als u niet ergens hoopte op het wonder, zou u niet hier zitten. En elke keer denk je dan: Ja, nu zal het gaan gebeuren.
En dan gebeurt het weer niet.
Nou moet je maar zo denken: Het Joodse volk, Israël, heeft duizend jaren gewacht. En elke keer heeft het gedacht: Nou komt ie. En dan kwam hij weer niet. En toch is de Messias gekomen.
Maar het gekke is, dat toen hij kwam, ze eraan voorbij hebben gekeken. Want ze verwachtten een koning, een vorst, die de oude macht van Salomo weer zou opbouwen, die de tempel zou maken tot het middelpunt van de wereld. En in plaats daarvan kregen ze een jong opstandig Joodje, dat een hele hoop dingen zei, die voor de goegemeente vooral voor de welgestelde goegemeente allesbehalve aangenaam waren.
Kijk, dat is een zeer punt natuurlijk. Wij wachten op het wonder. En ik heb later pas begrepen, dat het wonder vaak gebeurde, maar dat ik er niet op heb gelet. Ik verwachtte een engel Gods, die zou komen. En er kwam misschien alleen maar een roodborstje in de boom zitten. Maar als ik begrepen had, dat die vogel dat toegevoegde harmonische element was in die tuin van mij, dan had ik een ogenblik het paradijs, de volmaaktheid gezien. Maar ik zat te wachten of er misschien de een of andere heilige met een boodschap zou komen. Ja, die kwam niet, die had geen tijd.
En zo gaat het nu met u ook. U zit hier bij elkaar. U verwacht een gastspreker. (Ja, ze hebben mij ook zo aangekondigd. Ik vind het niet eerlijk ik ben ook van de familie.) Maar van een gastspreker verwacht u nu de openbaring. Maar kan die openbaring er wel zijn? Het ligt niet in het totaal nieuwe, of in het geheel andere. Het ligt in de logische ontwikkeling.
Het wonder van de geboorte van Christus in jezelf, het wonder waarop je wacht, dat is vaak een heel kleine toevoeging aan dat, wat al is. En dat wou ik nu juist vandaag nog even zeggen. Per slot van rekening, als je de tijd ervoor hebt, dan moet je ze gebruiken, heb ik altijd geleerd.
De mensen kijken aan het wonder voorbij. Het wonder is niet wat ik u vertel. Het wonder is, dat ik er ben, en dat u mij beleeft ongeacht de omstandigheden, die zo heel eigenaardig zijn als een mens. Dat is het wonder. Maar dat begrijpt u niet dat is te klein volgens uw gedachten.
Als ik hier een wolk van licht laat schijnen, dan zegt u: O, wat is het mooi. Maar als ik u het gevoel geef, voor een ogenblik u even laat delen in de goddelijke liefde die alles omvat, als ik even zeg: Jullie horen erbij begrijp dat nou, dan doe ik een veel groter wonder. Want de verbondenheid, die je in jezelf voelt, brengt je meer in contact met God dan alle lichtwolken en bazuinengeltjes.
O, ik weet het wel, de mensen denken er meestal anders over. Zij willen een bewijs. Zij willen loon naar werken. En krijgen ze loon, dan zeggen ze: Is dat alles? Omdat ze niet begrijpen hoe kostbaar het is. Het is net als met een kind, dat je een diamant geeft. Dat zegt: Hé, is dat alles? Ik had een ons toffees willen hebben of babbelaars.
Zo gaat het u vaak ook. Zelfs als ik hier zo rondkijk, dan zie ik er oude vrienden bij, die meer hebben gekregen, dan ze redelijk hadden kunnen verwachten. En ze zijn er toch niet helemaal tevreden mee. Ze hadden wat anders willen hebben. Kijk, dat is het beroerde.
Voor ons is het hele leven Advent, verwachting, verwachting. En dan bouwen we ons een droom op, waarbij we onszelf etaleren als een soort supergodheid, of een volgeling van God op de eerste trede achter de troon. Zo zal het zijn en anders niet. En wat nog erger is; wanneer we het niet krijgen, proberen we het soms te forceren. Dan gaan we net als Judas zeggen: Als ik hem verraad, dan zal hij wel tonen wie hij is. En zo verraden we onszelf en de gaven, die we krijgen.
Het loopt tegen Kerstmis. Dat Kerstmis op zichzelf, och, het is een mooi feest. En vooral de nachtmis is altijd goed voor de collecte en het plaatsgeld. Maar het werkelijke Kerstfeest, dat is eigenlijk innerlijk. Dat krijg je niet met al die uitwendige middelen zonder meer.
Nee, het Kerstmis, dat wij verwachten in die Adventstijd, is eigenlijk de herhaling van een oud wonder. Het waar worden van het verhaal, dat je gehoord hebt. Maar dat kan niet. Jezus kan niet twee keer in een kribbetje geboren worden. Wie weet komt hij de volgende keer op de wereld met een ruimteschip. Of misschien komt hij wel als een engel. Of als een vreemde gedaante, die zweeft in de volken. Je kunt niet zeggen hoe hij terugkomt en wat hij is. Misschien is hij wel een hond of een katje. Wie zal het zeggen? Wie weet hoe het wonder zich aandient? We weten alleen één ding zeker het wonder herhaalt zich niet.
En daarom moeten we zo verduveld oppassen. Als ik had begrepen wat dat ons roodborstje betekende, geloof me, lieve mensen, geloof me, dan was ik nu veel verder geweest. Ik zag het niet. En dat is hetgeen ik u nu vandaag op het hart wilde drukken: Let eens een beetje op de kleine dingen. Het leven is een wonderlijke grote machinerie. En wij denken, dat om daaraan wat te doen een nog veel grotere machinerie nodig is. Maar een korreltje zand kan genoeg zijn om de zaak stop te zetten. En een tikje, een heel onbelangrijk tikje, kan de werking van het mechanisme veranderen. Dat heb ik nog geleerd bij de linnenwevers. En ik kan u zeggen: Zo is het in het leven altijd. Kleine, onopvallende dingen, kleine onbelangrijke gebeurtenissen, waarvan je niet eens kunt zeggen dat is nou God, veranderen de hele teneur van je leven, de hele tendens. Die veranderen je hele benadering van het leven. Dat zijn de wonderen. En als je die als zodanig begrijpt, dan heeft het leven zin. Want dan is er niet buiten je iets redeloos, een noodlot dat je regeert. Dan roei je niet machteloos tegen de stroom op. Dan weet je waarom.
Voor onze innerlijke harmonie is het niet zo belangrijk – als ik vroeger wel eens gezegd heb – om alles klakkeloos te aanvaarden. Klakkeloze aanvaarding is nutteloos. Maar erkenning van God, van alle krachten die namens God werken, juist in die kleine, onbetekenende dingetjes ook al gaat het dan niet precies zoals je het hebben wilt, dat weten, dat is de harmonie erkennen, die er bestaat tussen jou en het hogere. Dat is de Christus erkennen, die in jouw leven herboren wordt. En dat is de gemeenschap erkennen met die wereld rond je, waarin die God als een schijnbaar onbelangrijk stof je alle werken van de mensen regeert.
Dat is nou een Adventspreek. Dat had ik vroeger niet moeten wagen, om het zo te doen, hoor. Nee, nee, dan had ik direct een tikje op mijn vingers gehad van de deken, misschien zelfs van de diocees. De werkelijkheid, die ik probeerde u duidelijk te maken, is een werkelijkheid, die u zelf moet zoeken. En laat ik u dan nog een keer aan het kerstverhaal herinneren. De langverwachte Messias, de vorst der wereld, de hersteller van Gods, wet en gezag op aarde, zoals men dat zag….. was een huilende kleine baby in een voerbak, in een als stal gebruikte grot, bij een betrekkelijk onbelangrijk plaatsje. En er was een jonge vrouw en er was een jonge man, verloofden, samen daarbij. En nou ja, die telden eigenlijk ook niet mee, want dat was maar de bourgoisie.
Jezus was onbelangrijk. De verhalen maken hem belangrijk, met de Wijzen uit het Oosten en de kindermoord van Herodes. Maar toen Jezus geboren werd, toen waren de enigen, die er direct wat van vermoedden, de herders. Mensen, te stom om voor de duvel te dansen, alleen nog maar goed om op schapen te letten, die hadden het door. En alle anderen hebben het nooit geloofd. Ze hebben gezegd: Dat kind Jezus is verstandig. Een veelbelovende knaap, zeiden ze in de tempel op zijn 12-jarige leeftijd. Maar ze hebben niet gezegd: Daar staat de Messias. En toen Johannes de Doper Jezus doopte en eigenlijk zei, dat deze de Messias was, toen riepen de mensen wel hoera! Maar ze dachten niet nu komt hij ons vrijmaken. Ze zeiden alleen: Gunst, dat is een nog veel interessanter prediker!
Toen Jezus aan het kruis stierf en zo zijn eigenlijke troon besteeg, omdat hij zijn eigen leven op die wijze afrondde en voleindde, toen hebben ze niet gezegd: Daar hangt Gods openbaring. Daar begint de nieuwe tijd: Toen hebben ze alleen gezegd. Het is afgelopen. Wat moeten we nou beginnen. Denk niet dat het iets bijzonders is, de mensen vergeten. Ze vergeten de werkelijkheid te zien.
Als Jezus een dode opwekt, is Hij een groot genezer. Maar Messias is hij pas voor de Joden, wanneer Hij eenmaal koning is geworden in Jeruzalem. Voor ons is het wonder heel vaak dat eigenaardige toeval, waardoor toch nog precies op tijd de zaak geregeld wordt. Dat is die gebeurtenis, die eigenlijk een beetje buiten de norm ligt en die toch ons leven anders maakt. En dan gaan we over tot de orde van de dag. En dat moeten we niet doen. We moeten begrijpen: Hier is een wonder gebeurd.
En als we het wonder dan beseffen, dan begrijpen we die werking van God in ons. Dan weten we, dat dit een andere betekenis heeft dan wij misschien gedacht hebben maar dat we juist hierdoor anders zijn, anders worden, meer kunnen, meer bereiken zullen. En kunnen we harmonisch zijn. En als we in harmonie zijn met God, Christus in ons hart.
Ja, nu zult u wel zeggen: Daar heeft hij de tijd weer zitten verknoeien met zijn preken. Maar dit moest me werkelijk van het hart. Want dit is een tijd van vele wonderen. En ik zie de mensen er stekeblind en Oost-Indisch doof aan voorbijrazen. En dat vind ik zo jammer. In dagen, waarin God dagelijks spreekt tot de mensen, zien ze Hem niet en horen ze Hem niet. Daarom wou ik zeggen: Mensen, let wat op die kleine dingen, die kleine aanwijzingen. En je zult ontdekken, dat je leeft in een wereld van wonderen. En dan kun je God aanvaarden. Dan kun je ín jezelf een zijn met God. Nu, dat is alles is?
En die oude gewoonte, die geldt nog steeds een beetje voor me. (Het teken van zegening wordt gemaakt.) Dat betekent eigenlijk niets anders dan: Wees gezegend in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Laat de totaliteit Gods je zegenen, je steunen en dragen en je zo helpen om waar te maken je eigen wonder van bewustwording en innerlijke hergeboorte.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Ik mag dan even de zaak een klein beetje voorbereiden. Zoals u weet hebben we deze keer een Nestoriaanse gastspreker, uit het verre verleden overigens. En zijn onderwerp zal zijn; geestelijke kracht, geestelijke werkingen.
De wijze, waarop hij dit alles behandelt, zal u misschien hier en daar wat vreemd voorkomen, of schoon vaak die problemen wel te omzeilen zijn, omdat gebruik wordt gemaakt van beelden, die in de hersens van het medium aanwezig zijn.
Ik hoop, dat u dus niet in de eerste plaats wilt zien naar de formuleringen, maar dat u even wilt letten op de sfeer. Dat is in de eerste plaats belangrijk. En in de tweede plaats; op de eigenlijke intentie van hetgeen gezegd wordt.
Probeer ook niet het verder uit te leggen. U ondergaat het. Iedereen zal het op zijn eigen manier ondergaan, daar ben ik zeker van. leder zal er zijn eigen conclusies uit trekken. Doet u dat rustig. Het is geen kwestie voor debat; het is een kwestie voor aanvoelen. En dan geef ik nu het woord over aan onze gastspreker.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Gastspreker.
De kern van alle innerlijke bewustwording is de erkenning van God, zoals Hij werkt in ons wezen. Maar om dit tot stand te brengen zullen wij eerst onszelf moeten overgeven aan de Godheid.
Leven betekent; existeren in het Goddelijke. Alles wat het leven omvat is een uitdrukking van de goddelijke existentie op een voor ons aanvaardbaar of beleefbaar vlak. Er is niets in het leven, wat niet deel is van het goddelijk bestaan en daardoor deel van het levende, dat als één totaliteit de uitdrukking is van de goddelijke scheppingswil.
Wie zoekt naar de innerlijke krachten en de innerlijke waarheden, kan deze slechts vinden in de totaliteit en nimmer in zichzelf. Hij, die zegt ik ben, gaat ten onder. Hij, die erkent; in mij is het Zijn, leeft in het geheel. In jezelf draag je de hemel en de hel, draag je de kwellingen van de oneindigheid en de vreugden van het tijdloze. Om dit alles te beseffen moeten we allereerst zoeken naar het bewijs in onszelf.
Een bewijs vinden is moeilijk. Want waar is God? Als ik in mijzelf zoek naar God, ontmoet ik achter alle werelden, die in mij bestaan, alleen een leegte. Als ik zoek naar eeuwigheid, vind ik in mijzelf alleen het vervlieden van de tijd, die met momenten wegvalt als het zand in een zandloper. Ik kan de dingen niet vinden. En het bewijs kan dan ook nooit voortkomen uit datgene wat ik ontdek uit datgene wat ik zelf gevonden heb. Eerder is het een ontwaken. Ontwaken als een kind, dat in zijn slaap naar een andere omgeving is gebracht. En als je de ogen opslaat, langzaam deel voor deel absorberend van wat er rond je is, tot de erkenning komt dit is een nieuwe wereld en er vreugdig en zonder voorbehoud deel van uitmaakt.
Men heeft vaak gezegd, dat God vele dingen voor de mens verboden heeft. Men heeft gezegd, dat de Boom van Kennis verboden was voor Adam. Maar ik vraag mij af, waarom die boom er dan geweest is. Het verbod moet een doel gehad hebben. Zonder dat zou het er niet hebben bestaan. Het is aardig om te spreken over de slang, de verleider. En over het duivelse. Maar zelfs dit kan alleen bestaan hebben en macht gehad hebben, als het in de totale schepping zin had. Ik stel dan ook, dat het Gods bedoeling was, dat de mens zou eten van de verboden vrucht. Ik stel, dat het noodzakelijk was, dat de mens dit zou doen. Niet op Gods bevel, of zonder te beseffen wat hij deed, maar uit eigen wil of zwakte tegen de goddelijke wil zoals hij die kende in. Het is de eigen wil van de mens, die een rol speelt.
Het lijkt, dat veel verboden is in de wereld. Maar het is alleen verboden voor de zwakke, voor hen die niet rijp zijn, die niet waardig zijn. Degenen, die de verboden vruchten plukken, betalen een hoge prijs, inderdaad maar een prijs, die het verworvene nog niet slechts ten dele kan vergoeden.
Want ziet, Adam was een schepsel Gods, zo vertelt men ons. Onschuldig als de engelen, wandelend met God maar alleen bestaande krachtens het Goddelijke, niet waarlijk erkennende Gods hoogheid of eigen waarde.
Adam at van de boom. En hij erkende wie hij was. Hij erkende wat God was. En het was deze erkenning, die hem er toe bracht om te werken, te verdienen in het zweet zijns aanschijns. Zo, zo, zijn wij gesteld in het leven. Niet de eeuwige tegenstanders van de slang, maar de overwinnaars van ons eigen onvermogen. De kennis, die wij zoeken, is niet de kennis der geleerden of der boeken, zoals de vrucht geen geleerdheid bracht maar besef. Beseffen moeten wij. En dit beseffen komt voort uit het ons bevrijden van onze gebondenheden.
Wanneer je gelooft en getrouwelijk doet wat de priester zegt, dan ben je een schaap, en als schaap misschien waardevol, maar nimmer meer dan dat. Jezus hoedde de kudde volgens zijn gelijkenissen als een goede herder. Maar van zijn leerlingen maakte hij vissers van mensen. Wij kunnen natuurlijk als een blatende kudde ons overgeven aan de hoede van hen, die over ons gesteld zijn. Maar dan zullen wij niet zelf vinden. God heeft ons niet bestemd tot slaven, maar tot gezellen.
Wanneer je in de innerlijke weg, in de esoterie, zoekt naar God, dan kun je gaan daar, waar men je gezegd heeft te gaan en je wordt niet werkelijk wijzer. Je verstikt in de veelheid van je kennis, maar je komt niet nader tot God. Maar je kunt ook de moed hebben om het onbekende te betreden de grenzen te doorbreken, die men je heeft gesteld of die grenzen nu kerk heten, of leerstelling of menselijke wijsheid of feitenmateriaal. Je kunt verdergaan in het onbekende land, dat ligt buiten de grenzen, die men zich pleegt te stellen. En het is buiten deze grenzen, dat je de nieuwe waarheid vindt. Je verlaat iets, wat een paradijs leek, maar je wint iets. Je wint je eigen waardigheid. Adam was geen mens, zolang hij in het paradijs was. Adam werd pas mens, toen hij uit het paradijs verdreven.
De Christenen worden eerst waarlijk deel van de Christus op het ogenblik, dat zij hun schaapachtig volgen van de leider en hun dwaze dooltochten opgeven. En daarvoor in de plaats zelf de verantwoordelijkheid aanvaarden niet slechts voor het eigen bestaan maar ook voor anderen. Wanneer de schapen tot herders worden, zo worden de schapen tot mensen. En waar de schapen waarlijk tot mensen worden, worden zij waarlijk en eeuwig de gezellen van God.
Het klinkt moeilijk, dit alles. En toch…. kan er een wijsheid zijn, die oneindig en onverbrekelijk is? Men roept tot u Jezus was God, Jezus was mens. Ik zeg u: Wat maakt het u uit wat hij was? Wat hij betekent, dat is een leidsnoer. Geen beperking van het leven, maar een nieuwe inhoud aan het leven. Jezus is niet de begrenzing van het bestaan binnen de goddelijke wil. Hij is het paspoort naar nieuwe, onbetreden werelden. Men zegt u: De kruisdood van Jezus is de verlossing door het bloed. Dat kan zijn voor velen. Maar ik zeg u: Hij was index, Hij was niet een verlossing van de zonde, hij was een verlossing van de dood. Niet zijn kruisiging maar zijn herrijzenis is het waarlijk belangrijke. Er is geen dood. Dat, dat mijne vrienden, is de kern van de esoterische waarheid. Er zijn geen grenzen.
Er ligt rond je een oneindige wereld, een oneindige reeks van nieuwe belevingen en erkenningen, een oneindige reeks van nieuwe ontmoetingen met God in vele gedaanten. Zolang je blijft bij het gewende en het oude, kom je niet verder. Zo… breek de grenzen! Er zijn mensen, die menen dat je God kunt begrijpen. Dit zijn dwazen. Een God, die je begrijpen kunt, is meer mens dan degene, die hem begrijpt… en minder machtig.
Er zijn mensen, die zeggen dat het geheime woord kunt ontsluieren en ontsleutelen in jezelf. En zij vergeten, dat het maar één woord is uit een onbegrepen taal. Er zijn mensen, die zeggen dat het sterven en herboren worden de sleutel is van bewustwording. Maar ik zeg u, dat het leven de sleutel is van de bewustwording. Het leven, dat meer is dan u beseft, een leven, dat geen einde kent.
Misschien spreek ik te veel in de termen van een geloof. Laat mij dan trachten om buiten deze termen om de waarheid te zeggen. Zolang je als mens gebonden bent aan gewoonten – ook wanneer dit een gewoonte van denken, van bidden is – ben je als een dier, dat door zijn instincten gedreven wordt. Zodra je de gewoonte kunt doorbreken naar believen, ben je meester van jezelf. Eerst wanneer je meester bent van jezelf, kun je begrijpen wat het leven betekent. Leven betekent ook; verantwoordelijkheid dragen voor anderen. Leven betekent; zien wat er in anderen bestaat, zien wat er uit hen tevoorschijn komt. Dit alles is het begin, niet het einde.
Eerst de mens, die vrij is in zichzelf, die de gewoonte aantrekt of aflegt als een gewaad, kan gaan werken met de realiteit, die in hem zelve leeft. Wanneer je de beelden, die je geschapen hebt in jezelf, terzijde kunt schuiven als een voorhang, dat voor het heilige van de innerlijke tempel hangt, kun je treden voor de ark, waar God is. Achter de sluier leeft de waarheid. De waarheid is moeilijk te dragen, maar je kunt je aan de waarheid gewennen, keer na keer haar ziende, keer na keer worstelende met haar. Je moet onbevreesd zijn.
Denk niet, dat de gewoonte alleen belangrijk is in uw denken. Wanneer ge leeft naar gewoonten, dan zult ge misschien dierlijk gezonder leven, maar ge zult ongetwijfeld onbewust leven. Wanneer ge eet, omdat de klok dicteert dat ge honger moet hebben, zijt ge een dwaas. En menigeen beseft dat in deze dagen. Wanneer ge leeft op een bepaalde wijze, omdat dat nu eenmaal zo is, omdat uw voorouders het hebben gedaan, zijt ge een dwaas. Want hoe kun je vrij zijn, wanneer je niet zelf uitmaakt of je conventioneel of onconventioneel zult handelen? Hoe kun je vrij zijn, wanneer je door de lichamelijkheden wordt gedicteerd? Hoe kun je het onbekende aanvaarden, wanneer je niet eenmaal het avontuur aandurft je te bevrijden van de vaste regels? God is gelijktijdig de volmaakte vorm en de absolute chaos.
In den beginne was het Woord. En het is nog steeds diezelfde klank, die is, waarin de werkelijkheid van eigen wezen gevonden wordt. Niet in de ander en de echo van de ander maar in die ontzettende klank, die in de leegte van je eigen wezen soms opklinkt. Daar ligt het geheim. Niet in wat de wereld u doet, wat gij voor de wereld doet. En de wijze, waarop ge in dit alles dezelfde verborgen klank beseft, bepaalt of ge bewust zult zijn of niet. Bidden is goed. Maar hij, die bidt, erkent niet slechts dat hij de mindere is van God. Hij zegt ook tot God: Ik wil niet leven, doet Gij het voor mij. Wie zo bidt is een dwaas.
Je kunt de verantwoordelijkheid van je bestaan niet afschuiven op anderen, zelfs niet op God Je bent zelf. En door je zelf te zijn en gelijktijdig God als de je omvattende, de almachtige Kracht te erkennen, kom je tot de ware beleving van God en het bestaan zelf. Er zijn door mensen vele formules gevonden, waarmee zij trachten duidelijk te maken hoe je moet leven. Laat mij u zeggen, dat niemand weet hoe gij moet leven. De deugd van heden is de zonde van morgen. En het bewustzijn van heden is de domheid van morgen. De geleerde ontdekking, de triomf van het redelijk en wetenschappelijk denken van vandaag, is het bijgeloof van een volgende eeuw. Vergeet dat nooit. Deze dingen zijn geen vaste waarden. Maar gij zijt een vaste waarde.
En gij leeft. Gij leeft door de tijden heen. In vele vormen en gestalten bestaat ge. Zolang ge geketend blijft aan uzelf, aan uw wereld en niet durft uitgaan in het onbekende en het nieuwe, zult ge blijven wat ge geweest zijt. Tot er misschien een einde der tijden komt.
Schijnbaar eeuwig en onveranderlijk is de kringloop. Maar wie Waarlijk bewust streeft, wie steeds weer zoekt in zich iets van het nieuwe, van het niet-tot-het-ik-reeds-behorende of in de wereld erkende te vinden, hij komt steeds een schrede dichter bij de totale werkelijkheid. Voor hem wordt het een gaan langs een spiraal van levens, die en vaak sneller dan men vermoedt uitmondt in de Bron van alle krachten.
Daar, waar de zeven Zonen samen zijn en vormen het totale Licht, daar hoort de mensenziel thuis. Daar is hij waarlijk zichzelf. En daar is hij met de Zonen Gods gezel Gods; ook kracht Gods. Hoog is onze eindbestemming, maar wanneer wij zoeken haar te vinden langs onze wegen, wanneer wij zoeken haar te vinden binnen de beperkingen die bestaan, zo ontzeggen wij onszelf datgene, wat ons is toegekend als ons recht, wat ons is gegeven als een taak en een bereikingsmogelijkheid. Laat ons niet versagen, wanneer wij geconfronteerd warden met Gods toorn en liefde gelijktijdig. Want waarlijk, toen Adam at van de boom, vervulde hij Gods wil door zich te onttrekken aan een onsterfelijkheid, die gelijktijdig een statisch bestaan betekende. Hij werd mens en vond in het mens-zijn de sleutel om tot bewust, waarlijk beseffend gezel te worden van zijn Schepper. Wij zullen onze zielen zien versmelten tot er slechts één mens is, die staat naast één God, en tot deze zeggende niet meer Vader, maar: Zie, Heer, hier is Uw wezen, opgaat in het Oneindige. Dat is de hemel in zijn uiteindelijke vervulling. Dat is de mens in zijn uiteindelijke bestemming.
Dit is voor mij de kern van al, wat men esoterie noemt. En voorwaar, ik heb kennis gemaakt met de riten van velen. Ik heb de altaren gezien en de Profeet. Ik heb de strijd gezien tussen hen, die zich rechtgelovig noemen. En nergens heb ik waarheid gevonden dan in dit ene: In de veelheid van levens vervul ik mijn bestemming. En, vrijelijk uitgaande buiten de grenzen, die mij gesteld schijnen, groei ik, totdat ik in staat ben mijn Schepper te aanvaarden en te zien. Men verzocht mij u iets te zeggen over esoterie. Welaan dan, dit is mijn esoterie.
Ik zeg niet, dat dit de enige weg is, of dat dit de enig juiste waarheid is. Maar wel zeg ik u, dat ik weinig andere wegen, ken, die waarlijk tot het doel voeren, dat men zich stelt: De Eeuwige erkennen.
Want wie slechts gaat tot de grenzen, die hem gesteld zijn, hij zal nimmer zo ver gaan als zijn vermogen reikt. En wie tekort schiet tegenover zichzelf, schiet zekerlijk tekort tegenover de taak, die zijn leven is en de God, Die hem geschapen heeft.