10 december 1965
Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik u erop wijzen, dat wij niet onfeilbaar zijn. Dientengevolge zult u zelf moeten nadenken over alles, wat hier gebracht wordt. Ons onderwerp van heden is: De invloed van de dood op de persoonlijkheid.
De dood is voor de mens natuurlijk een soort einde. Misschien dat hij, wanneer hij erg optimistisch is, daarover ook nog spreekt als een soort van geboorte, een geboren worden in een ander leven, in een andere wereld. Wat echter veel belangrijker is – volgens mij tenminste – is de vraag, wat er daarbij van de persoonlijkheid, die men nu denkt te bezitten, overblijft, wat dit proces van sterven eventueel voor invloed heeft op de bewustwording. In wezen gaat het mij dus om de vraag welke functie de dood heeft in ons totaal bestaan. Het zal u duidelijk zijn, dat een uitgebreid antwoord op deze vragen meer tijd vergt, dan wij op deze bijeenkomst daarvoor kunnen gebruiken. Ik bespreek de zaken dus zeer in het algemeen en op elk punt, wat ik naar voren zal brengen, zijn dan ook wel uitzonderingen te geven. Datgene geldt echter als regel wel.
Je zou kunnen zeggen, dat er per 10.000 mensen misschien 2 à 3 zullen zijn, die als persoonlijkheid de overgang anders beleven en verwerken, zodat ook de mogelijkheid tot bewustwording voor hen anders zal liggen, dan door mij op deze avond wordt gesteld.
Allereerst dus, wat gebeurt er, wanneer je sterft? Je laat je lichaam achter en met dit lichaam een groot aantal eigenschappen, die juist in de structuur van dit lichaam berust hebben, grotendeels zijn dit genetische eigenschappen, anderen zijn het gevolg van door het leven ontwikkelde gewoonten. Hieruit komen bepaalde denkwijzen voor, evenals de wijze, waarop men problemen pleegt te benaderen. Wanneer je dood – dus gestorven – bent, vallen alle beïnvloedingen, die een zuiver stoffelijke oorzaak hadden, weg. Ik kan u hiervan een eenvoudig voorbeeld geven. Stel dat iemand in de prenatale periode of de eerste levensjaren een enorme angst heeft doorstaan. Zijn gehele leven kan dan verder beheerst worden bv. door een angst voor het bijeen zijn met veel mensen. Hierdoor worden levensgewoonten, denkwijze en benadering van de medemens in grote mate beïnvloed. Deze mens gaat nu over, waardoor het psychische defect, dat uit stoffelijke oorzaken voortkwam en dus vooral stoffelijk in de hersenen was verankerd, is weggevallen. Er is geen stimulans meer, die deze wijze van handelen denken enz. in stand houdt. Nu kunnen wij zeggen, dat na de overgang de gewoonte nog enige tijd zal blijven voortbestaan, maar dat zij zeer snel weg valt, omdat zij geen voeding meer krijgt in de ervaring van het contact met anderen.
Een ander voorbeeld baseer ik op de kennis, die men als mens heeft opgedaan. Voor een deel is deze kennis wel gerelieerd met een algemeen geldende en bestaande werkelijkheid. Je behoudt dan ook een groot deel van deze kennis, zover het de abstracte kennis betreft. De toepassing van die kennis is echter een andere zaak: De lichamelijke benadering van het probleem bestaat immers voor de geest niet meer. Een architect, die op aarde wel rekening placht te houden met de zakelijke mogelijkheden van alles, wat volgens zijn plannen gebouwd moest worden, zal nog wel volgens de geleerde regels en wetten een constructie voor zich kunnen denken en misschien zelfs deze aan een ander kunnen inspireren, maar daarbij blijkt hij niet in staat met alle stoffelijke moeilijkheden en mogelijkheden rekening te houden.
Hij ziet de zaken vanuit de geest nu eenmaal anders. Hetzelfde geldt voor een medicus: Deze kan zich blijven baseren op de misschien reeds lang verouderde methoden, die hij op aarde heeft geleerd. Maar de kern van de zaak, de diagnostiek, berust voor hem krachtens zijn nieuwe toestand op een geheel andere benadering van zijn patiënten. Zowel het stellen van de diagnose als de wijze, waarop hij zijn patiënten een geneesmiddel voor zou willen schrijven, zijn in wezen niet meer gebaseerd op de oude, schoolse kennis, maar vormen eerder een toepassing van innerlijke kennis, die haar vorm naar buitentoe zal krijgen op grond van de oude schoolse gegevens, maar in wezen een geestelijke zaak blijft.
Hiermede heb ik u reeds aangetoond, dat je veel mee kunt nemen naar het leven aan de andere zijde van de dood, maar dat je ook zeer veel op aarde kunt achterlaten. Vooral dit laatste is begrijpelijk: Het stoffelijk bestaan wordt meer dan menigeen denkt, bepaald door allerlei waarden die nu eenmaal tot het lichamelijke behoren.
Op aarde ben je bv. gehuwd, heb je kinderen, ben je verliefd of een mensenhater, kun je moeilijkheden kennen op economisch, seksueel of religieus terrein. Al die dingen zijn van de materie. Nu weet ik wel, dat men het op aarde niet leuk vindt, wanneer wordt gezegd, dat een stoffelijk huwelijk eigenlijk niet veel of zelfs niets te betekenen heeft in de eeuwigheid. Toch kan men niet ontkennen, dat dit ergens waar is: De zuiver stoffelijke relaties en banden zijn met de overgang tenietgedaan. De gevoelens van verplichting zijn dan ook lang zo sterk niet meer, daar geen voortdurende bevestiging van de juistheid en noodzaak van de gekoesterde gevoelens vanuit de omgeving plaats vindt. De daarmede gepaard gaande opvattingen, innerlijke voorstellingen en zelfs gedragingen, kunnen dus veranderen of verzwakken.
Dit geldt eveneens voor de band tussen ouders en kinderen. Op aarde is de verhouding ouder kind gebaseerd op een gevoel van bezit en noodzakelijke verantwoordelijkheid. De maatschappij moet deze denkbeelden en gevoelens wel voortdurend aanmoedigen, omdat zij anders geen uitweg meer zou kunnen vinden uit de problemen van de sociale samenleving. In de geest kunnen dergelijke banden en verplichtingen echter niet op uiterlijkheden of “feiten” worden gebaseerd. Wanneer je echter op aarde 100 kinderen zou hebben voortgebracht – dat zal dan wel een man en geen vrouw zijn, vrees ik, maar de bedoeling wordt zo duidelijk – kan het zijn, dat je daarvan in de geest 4 of 5 nog als je “kinderen” of beter als “verwanten” blijft beschouwen, maar dat de aandacht voor de anderen eenvoudig vervalt, omdat bij dezen alleen slechts sprake was van een stoffelijke verwantschap, waarbij geestelijke waarden verder geen rol speelden.
Aan de andere kant ben je in de stof ook – gezien vanuit een geestelijk standpunt – blind.
Wanneer u door het leven gaat, zult u vele wezens ontmoeten, waarmede u reeds in een vroeger bestaan contact hebt gehad. U voelt dit misschien wel aan, het zal zich ook uiten in sympathieën en antipathieën, gevoelens, dromerijen, maar zeker weten of zelfs maar bewust weten doe je dit alles niet. Nu ga je over. Nadat het proces van overgang zich voltooid heeft en je je bewust bent in de geest, besef je deze relaties opnieuw en bewust, en bestaan vroegere banden, die je op aarde niet kende, weer wel voor je. Je zult ook dan veelal nog niet in staat zijn het geheel van je bestaan te overzien, maar je weet toch wel degelijk: Hé, die heb ik reeds meer ontmoet, aan deze heb ik verplichtingen, aan gene niet.
Er is dus een zuiverder bepalen van de relaties met medeschepselen mogelijk. Vandaar, dat het zeker niet kan schaden, wanneer men reeds nu de dood beschouwt als een algehele verandering van eigen besef. Deze verandering gaat echter nog heel wat verder, dan u alleen hieruit op zou maken. Het sterven is immers een proces, waarbij niet slechts de stof, naar ook de geest betrokken is. Het zo eenvoudig om te zeggen: Ik laat het lichaam achter en daarmede is alles voorbij. Je moet ook astraal voertuig en levenslichaam achterlaten. Het is noodzakelijk vrij te komen van alle werelden, die nog te zeer met de materie gebonden zijn, indien men als geest bewust en vrij in eigen sfeer wil leven. Een gevolg van dit feit is onder meer de tijd, die ligt tussen de overgang vanuit de stof en de algehele bewustwording in eigen geestelijke wereld: Er verloopt een tijd, die gaan kan van minimaal 72 uren tot ongeveer 1000 jaren. Deze processen worden beschouwd als een deel van het sterven en worden ook wel de tweede dood genoemd.
In deze tijd worden alle herinneringen levend. In de hersenen van de mens berusten ook gedurende het leven, vele herinneringen, die zelden of nooit op de voorgrond treden, waarvan men zich dus niet bewust is. Wat daarvan werkelijk indruk op u heeft gemaakt en dus ook emoties heeft gewekt, zal ook in voertuigen als het levenslichaam en zelfs het astraal dubbel, zijn vastgelegd. Men zegt daarom wel, dat men kort na de overgang zijn gehele leven herbeleeft. Geheel waar is dit natuurlijk niet, daar het hier vooral gaat om fragmenten van eigen leven, niet om een aaneensluitend geheel. Ook de volgorde van de fragmenten staat los van de volgorde in menselijke tijd, zodat men vaak ziet, dat de beelden van het gevolg teruggaan tot de oorzaak. Hier ontstaat een onpartijdig en niet meer door stoffelijke belangen of redeneringen vertekende erkenning van eigen betekenis in het leven. Je ziet ook in dit proces, wat werkelijk belangrijk was in het stoffelijke leven en wat in wezen zonder enig belang was. Ik kan hieraan wel toevoegen, dat voor zeer vele mensen deze vaststelling een teleurstelling inhoudt. Kan het ik de juiste instelling, de bestaande harmonie met het leven, zoals die kenbaar werd, geheel aanvaarden, dan ontstaat hieruit weer een “geboren” worden in een geestelijke sfeer. Aanvaardt men het beeld, dat zo ontstond niet, dan blijft men in de halfwerelden ronddolen. Wij spreken dan o.m. van iemand, die naar het duister vlucht, iemand, die in de schaduwwerelden bestaat, doolt en leeft in nevelland enz.
Misschien denkt u nu wel, dat is alles wel aardig, maar wij zouden het toch hebben over de persoonlijkheid? Nu, dan kunnen wij het begrip persoonlijkheid, zoals wij het op deze bijeenkomst hanteren, wel als volgt formuleren: “Persoonlijkheid is de voorstelling, die je je maakt van jezelf, plus de eigenschappen, die je voortdurend activeert in het eigen leven, en voor u kan ik daaraan nog toevoegen: Zoals deze waarden in de stof voor u kenbaar zijn.”
Wanneer je een verandering van innerlijk weten ondergaat of bereikt, dan zal je persoonlijkheid mede zich wijzigen. Wij zien dit zelfs reeds bij het ouder worden: Iets wat voor vele mensen een soort rijpingsproces vormt, waardoor zij anders tegenover de wereld komen te staan en daardoor ook anders op mensen en wereld gaan reageren, waardoor zij een geheel andere persoonlijkheid aan de wereld vertonen, maar ook innerlijk anders zijn geworden. In de dood valt veel overbodigs weg. Om in Sinterklaasstijl te spreken: De verpakking wordt weggegooid en wat overblijft is de surprise; het ik, zoals het werkelijk is. In dit ik ontbreekt dus zeer veel, wat materieel belangrijk leek. Aan de andere kant omvat de persoonlijkheid dan o.m. een vollediger en veel concreter herinnering van de voor het ik belangrijke fasen van bestaan, dan stoffelijk maar denkbaar is.
Het ik kent zichzelf dus anders en reageert ook anders op zijn nieuwe omgeving, dan in de stof. Vandaar, dat wij zeggen: Door de dood wordt de persoonlijkheid gereinigd en zal zij in haar essentie kenbaar worden, zowel voor eigen ik als in relatie tot de buitenwereld.
In de 2de plaats zeggen wij dan: De goede en kwade eigenschappen, die niet inherent zijn aan de materie, maar voortkomen uit gedachteleven en bewustzijn, zullen hierdoor na de dood feller tot uiting komen, scherper omlijnd zijn en van veel grotere invloed op eigen gedrag en reacties zijn dan voor de dood.
In de derde plaats stellen wij dan: De persoonlijkheid op aarde wordt voor een zeer groot deel door het milieu bepaald of mede bepaald. In de geest is de invloed van het milieu vooral in de eerste periode na de overgang praktisch nihil. Dientengevolge zal het ik zichzelf uitleven in zijn erkenning van zichzelf en zijn benadering van de wereld. In vele gevallen is er een periode van wetteloosheid, waarin het ware ik voor zichzelf eerst goed kenbaar wordt.
Met die 3 punten bent u al een aardig eind op weg. U gaat immers nu beseffen, dat de dood niet alleen ergens een bevrijding is, maar dat zij ook een intensifiëring inhoudt van vele kwaliteiten en eigenschappen, die men nog niet heeft beseft, of waarover men zich in ieder geval nog niet druk heeft gemaakt.
Wat ik bv. ten aanzien van het huwelijk zei, blijkt voor velen van u nogal verwerpelijk te klinken.
Onthoudt dan maar, dat een veel groter leraar dan ik ben gezegd heeft: “In het huis mijns Vaders wordt ten huwelijk gegeven noch ten huwelijk genomen.” Met andere woorden, de banden, zoals dezen op aarde bestaan, zijn daar niet meer van kracht. Daarvoor in de plaats komt iets anders, wat wij misschien het beste met zielsverwantschap kunnen omschrijven.
Wanneer mensen met hun innerlijke waarde, weten en kwaliteiten elkander kunnen aanvullen, elkander kunnen stimuleren, zo vormen zij een eenheid, die moeilijk verbroken kan worden. Het is daarbij van geen belang, of misschien een van de delen nog op aarde leeft en de ander reeds in de sferen vertoeft: Zolang deze geestelijke relatie bestaat, zal het contact tussen beiden eveneens en blijvend bestaan.
Dit wordt geheel vrijgemaakt van stoffelijke bijbedoelingen zoals bv.: De man is overgegaan, dus mag de vrouw niet meer trouwen, want er bestaat tussen deze beiden een geestelijke band.
Stoffelijke relaties hebben daarmede niets te maken, want de geestelijke band bestaat uit een uitwisseling van innerlijke kwaliteiten. Deze uitwisseling geeft aan de persoonlijkheid een bijzonder reliëf: Men weet op aarde immers zelden of nooit, hoeveel men heeft te danken aan directe of meer indirecte beïnvloedingen van anderen. In de geest weet je echter, welke delen van je wereld en wereldbesef werkelijk door jezelf zijn verworven of bereikt en wat je door anderen werd gegeven. Er is dus een veel bewuster aanvaarden van de relatie met anderen en juist hierdoor ook een veel juister beantwoorden ervan. Men heeft vooral daarbij grotere vrijheid van keuze en meer mogelijkheden, het ego wordt hierdoor voor zich completer en blijft meer zichzelf, terwijl het gelijktijdig toch een grotere eenheid met anderen kan bereiken.
Wat de band met bv. kinderen en dergelijke betreft, zien wij daarvan vaak roerende voorbeelden in vele verhalen naar voren komen: De geest keert terug om een verborgen testament te doen vinden, om iets goed te maken wat aan echtgenote, kinderen of anderen werd aangedaan.
Men voegt daaraan dan vaak nog toe, dat deze geest eerst nu besefte, wat zij had nagelaten en daarom tot de aarde moest terugkeren om haar schuld af te doen. Laat mij u hier gerust stellen.
Dergelijke dingen komen wel voor in het proces van sterven, daarna komen zij echter niet meer voor. Iemand, die op deze wijze de wereld benadert, is dus altijd iemand, die leeft in een duistere sfeer of een nevelwereld, maar niet een werkelijk bewuste geest. Andere verhalen vertellen van geesten, die familieleden en vrienden komen waarschuwen, hen komen adviseren, zelfs t.a.v. van beleggingen, familiezaken enz. Ook hier geldt weer: Bemoeiingen met de stof zijn voor de geest in de meeste gevallen een deel van het proces van sterven, waarbij men dus het eigen ik nog niet in zijn werkelijkheid heeft aanvaard.
Kort gezegd: Datgene, wat het egoïstische beeld, een zelfzuchtige inslag heeft bij benaderingen vanuit de geest, is tevens een zeer duidelijke waarschuwing, dat het contact niet uit de Lichte sferen stamt; waarmede ik meteen iets gezegd heb over de bewustwording.
Want de dood is eigenlijk een soort schoonmaak. De hier aanwezige huisvrouwen kennen waarschijnlijk nog wel de gelijktijdige roes en nachtmerrie, die men voorjaarsschoonmaak pleegt te noemen. Het klinkt misschien wat eigenaardig, wanneer ik nu het sterven als proces met dit schoonmaken wil vergelijken. Toch is dit niet onjuist. Alles wat verwaarloosd is, moet dan immers worden opgeruimd. Er moet een beeld worden geschapen van alles wat er aanwezig is. Defecten, waarvan men het bestaan niet had vermoed, treden aan de dag. Aan de andere kant ziet de mens vaak, hoe met zeer weinig moeite schijnbaar waardeloze, maar in feite alleen verwaarloosde delen of hoeken van het ik weer kunnen worden opgeknapt tot zij mooi en zo goed als nieuw worden. Geloof mij, juist hiervoor is de dood zo noodzakelijk. Zij betekent een voortdurende vernieuwing, waarbij alle oude kwaliteiten en bewustzijnswaarden die het ik in het verleden had verworven, onder de loep kunnen worden genomen, zodat alleen, wat werkelijk de moeite waard is, nog een plaats in het ik hoeft in te nemen.
Je zou kunnen zeggen: Voor de bewustwording is de dood vooral een kwestie van harmonisatie van het ik. Vele innerlijke tegenstrijdigheden komen tot oplossing, vele strijdigheden, die men in de materie kende, worden nu in hun juiste verhoudingen en belangrijkheid gezien, zodat zij eenvoudig kunnen worden opzij gezet ofwel met betrekkelijk weinig moeite tot een winst voor het ik kunnen worden omgevormd.
De bewustwording in de dood is iets, wat zich voortdurend herhaalt. Ik weet wel, dat u op het ogenblik tegen die ene dood, die u wacht, meer opziet dan tegen uw nieuwe belastingaanslag, een bezoek aan uw tandarts of zelfs een operatie. Ik kan mij dit wel indenken, maar deze dood is normaal, het ego moet zichzelf vernieuwen en moet dit steeds weer doen, wil het ik in uitingen bewustzijnsmogelijkheid niet steeds weer beperkt worden door een en dezelfde reeks van relatieve, maar voor het ik als vast geziene normen en waarden. U kunt natuurlijk op aarde wel tegen de normen ingaan en uw persoonlijke waarden stellen, maar dat gaat toch maar een klein stukje van de weg goed. Daarna loop je tegen het feit op, dat het niet mag, en risico’s brengt, dat men dit voor anderen niet wil weten, dan wel dat men deze mogelijkheid alleen voor zich kan behouden door zich geheel vrij te maken van een maatschappij, die men toch eigenlijk niet kan en wil missen. Doordat je de regels en beperkingen niet meer als reële beperking hoeft te aanvaarden, is de kans groot, dat het ik openbloeit. Er bestaat zelfs op dit thema een aardige vergelijking.
Men zegt: Het leven is het zaad, dat kiemt in de grond. De rijping in het leven is het vormen van de steel en de bloemknop. Maar wanneer de knop openbarst, blijkt dit alleen mogelijk te zijn door een geheel ander wereldbesef. Daarom is de mens een bloem, die zich slechts geheel ontvouwt in een andere wereld. Een tot bloei komen in de eigen wereld is onmogelijk, omdat deze een beperkt besef eist en zo de knop besloten blijft binnen de kroonbladeren. Het grote voordeel dat dit beeld heeft is wel, dat het aannemelijk maakt, dat wij ons eerst geheel zullen kunnen ontplooien na de dood. Indien het zich openen van de knop langere tijd vergt, leeft men dus een tijdlang in het duister, daar men niet meer past in de wereld van de stof, maar zich ook nog niet bewust kan worden van de werkelijkheid van de geest.
De grote vraag, die men zich ook zal stellen, of het ook mogelijk is dat een ziel blijvend in het duister zal moeten vertoeven, kan ik hier met een “neen” beantwoorden. Er zal immers een ogenblik komen, dat alle besef verdwijnt, dat de bloemknop verschrompelt en het gehele proces van groei en ontwikkeling opnieuw zal gaan beginnen, of er zal een ogenblik komen, dat de mens na vele moeilijkheden toch zal besluiten zijn werkelijke ik te erkennen en zo zich aan het geestelijke Licht bloot te stellen.
Dit brengt ons tot een volgend punt, dat volgens mij ook wel zeer belangrijk is: De werkelijkheid van ons ego is onveranderlijk. Wij zijn nu eenmaal een eeuwig wezen en als eeuwig wezen hebben wij onze uiteindelijke vorm reeds gekregen in het begin, toen wij door de wil van de schepper ontstonden. Alle leven en streven is verder niets meer of minder dan een poging tot zelfrealisatie. Hieruit vloeit voort, dat door het leven en streven nooit iets van het werkelijke ik vernietigd of veranderd kan worden. Je kunt jezelf niet tenietdoen, je kunt slechts het bewustzijn van jezelf tijdelijk tenietdoen. Meer niet. Wanneer je overgaat, kun je weliswaar de werkelijkheid van eigen zijn ontkennen, maar daarmede houd je niet op te bestaan. Je vlucht voor een in feite erkende werkelijkheid, naar dat wat men het diepste duister noemt. Een ontsnappen aan het duister is niet mogelijk, zonder eerst de gekende waarheden omtrent het ik ook bewust te aanvaarden. Een incarnatie vanuit het diepe duister is eveneens geen uitweg, daar een hernieuwd op aarde incarneren eerst mogelijk is geworden, wanneer men de werkelijkheden van het bestaan, en daarvan is het eigen Ik, zover erkend, wel het voornaamste deel, aanvaard werd.
Dit laatste toont de dood nog in een andere functie, namelijk als een proces, dat onmiddellijk weer door een nieuw leven gevolgd kan worden, ook een leven in de stof. Om hier een oud religieus standpunt weer te geven, citeer ik een zekere vader Albardus of Alarus, die gezegd schijnt te hebben: “De tweede dood sterven betekent niets anders dan weer tot leven geboren te worden zonder eerst de rust van de sferen gekend te hebben.” Hieraan moet ik echter onmiddellijk toevoegen: Men zal eerst herboren kunnen worden, wanneer wij de mogelijkheid tot betreden der wereld beseffen en om dit te kunnen doen, zullen wij de – in feite reeds besefte – waarheid over eigen ik moeten accepteren.
Voor vele mensen zal het sterven ondanks dit alles wel een pijnlijke kwestie blijven. Maar dit neemt niet weg, dat het toch gezien moet worden, gezien als een zeer belangrijke trap in de algehele ontwikkeling van ons wezen.
Niet voor niets bootste men bij vele inwijdingen de dood a.h.w. na. Je zou kunnen zeggen, dat de dood een poort is naar een netwerk van mogelijkheden, waardoor men alle tijden en alle mogelijkheden kan betreden. Weliswaar is dit betreden niet altijd stoffelijk werkelijk en zichtbaar mogelijk, maar je kunt toch alle werkelijkheden binnengaan en alle mogelijkheden van het Al zelf als een werkelijkheid ervaren… Men kan zich tijd en mogelijkheden het beste voorstellen als de doorzichtige aders van een groot lichaam. De dood maakt het nu mogelijk van de vaste plaats, die men enige tijd in dit lichaam innam – of meende in te nemen – over te gaan tot een zich naar eigen willekeur door het geheel bewegen. Deze schijnbare willekeur blijft echter gebonden aan het besef, dat het ik bezit, en brengt daarom ook een snelle erkenning van vroeger beklede plaatsen in het geheel met zich.
Wie van u weet bv. werkelijk, wat hij nu betekent op deze wereld? Niemand. Een mens als Johannes Sebastiaan Bach heeft bv. nooit gedacht, dat zijn muziek eeuwig zou zijn, dat zijn muziek alle tijden zou overleven en een uitdaging zou blijven betekenen voor elke met muzikaal gevoel begaafde mens, die ernstig de melodie en haar mogelijkheden wil bestuderen. Ook zijn tijdgenoten hebben daarvan niets geweten. Ook van Beethoven kan men hetzelfde wel zeggen.
Toen Frans Hals schilder werd heeft de goegemeente gedacht, dat er een goede brouwer teloor ging en zelfs onder degenen, die zijn meesterschap erkenden, waren er maar weinigen die beseften, dat hier sprake was van een schilder, die zijn tijd zo levend zou uitbeelden, dat men nog eeuwen later juist door zijn kunstwerken geroerd en getroffen zou zijn. Er zijn vele generaals en koningen geweest, die zichzelf belangrijker achten dan deze kunstenaars. Toch zijn zij nog maar een schim, een datum in een geschiedenisboekje, nog gekend om veldslagen, die zij voerden en waarin vele mensen werden gedood, of door een paleis, dat zij lieten bouwen, op een vreemde manier het tijdelijke voor het eeuwige verwisselden, of zeer vreemd met hun gezellinnen zijn omgesprongen. Werkelijke betekenis hebben zij echter niet meer voor de wereld.
Wij weten in de stof niet, wat in ons leven werkelijk belangrijk is. Niemand weet, wat hij in het leven voor langere tijd of zelfs de eeuwigheid heeft gepresteerd. De dood maakt echter een einde aan deze onzekerheid. Het zal voor menige mens een ontdekking zijn, wanneer hij zich afvraagt wat hij werkelijk geweest is en moet ontdekken, dat het juist de dingen zijn, die hij zelf in het leven maar onbelangrijk achtte, die werkelijke betekenis gaven aan zijn bestaan in de stof, terwijl de vele dingen, die men zelf zeer belangrijk dacht of zelfs zag als waarden, waardoor men voor altijd de mensheid van eigen grootheid zou kunnen overtuigen, van nul en generlei waarde blijken te zijn.
Dat de dood je inzicht geeft in de werkelijke betekenis van je wezen en het daarnaast ook de mogelijkheid geeft jezelf te ervaren als een waarlijk eeuwige wezen, is op zich reeds meer dan voldoende, om alle onaangenaamheden, die voor de mens toch aan de dood verbonden lijken te zijn, eenvoudig weg te wissen.
U herinnert zich misschien, dat wij bij vroegere gelegenheden wel eens hebben gesproken over die arme mensen, die een bepaald moment van hun leven steeds maar weer blijven herhalen wanneer zij sterven. In de meeste gevallen is dit het ogenblik, waarop de overgang begon. Een van de bekendste voorbeelden is hier wel de ziel van iemand, die bij een auto-ongeluk is omgekomen en na 30 jaren nog steeds even bekneld denkt te zitten in het wrak als op het ogenblik van de werkelijke dood op aarde. Dergelijke dingen bestaan inderdaad. Maar hier zien wij een ander aspect van de dood. In de dood bestaat er geen maatstaf voor tijd meer. Dat kan erg vervelend zijn, zoals in het genoemde geval. Het heeft echter ook zeer grote voordelen. Na de dood kunnen wij in een volgens de mensen zeer korte tijd vaak belangrijke problemen oplossen. Op het ogenblik, dat wij op een bepaald terrein voorlopig niet verder kunnen gaan, zullen wij a.h.w. de gehele eeuwigheid kunnen gebruiken voor een enkele ademhaling en zo alle begrip van verloren tijd enz. eenvoudig overwinnen.
Het is mogelijk de tijd aan te passen aan eigen ontwikkeling en de delen van ik en leven, waarin geen verandering bereikt kan worden, eenvoudig te doen rusten, tot een nieuwe mogelijkheid gevonden wordt, om ook hier actief te zijn.
In de dood kent men dan ook niet de ongelijkmatigheid van eigen ontwikkeling, waaronder men zozeer pleegt te lijden in de materie. U kent dit allen. Misschien hebt u wel een goede opvoeding genoten, maar zegt u zichzelf, dat u toch eigenlijk zo graag piano had leren spelen en betreurt u het feit, dat u daartoe nu geen tijd of mogelijkheid meer kunt vinden. Anderen kunnen wel goed koken, maar zouden zo graag iets begrijpen van atoomchemie en betreuren het, dat zij de daartoe noodzakelijke verstandelijke mogelijkheden niet hebben. In de geest kan men zich dit voorstellen als twee afzonderlijke waarden, die niet met het gelijke wezen opgelost moeten worden. Men zal bv. kunnen koken – niet dat daaraan in de geest nog behoefte is – en daarom deze bekwaamheid a.h.w. uitschakelen uit de tijd. Men behoudt de bekwaamheid dan geheel, maar kan gelijktijdig zijn gehele wezen en kracht wijden aan de atoomchemie. Daar de tijd hierbij geen factor meer hoeft te zijn, kan men – al weer bij wijze van spreken – vaak in 19 minuten meer daarvan beseffen en doorzien, dan een mens in 1000 jaren van zelfstandige studie. Daar waar belangstelling bestaat, is in en voor de geest ook een algehele ontwikkeling mogelijk.
Dit impliceert, dat de geest, die werkelijk interesses heeft – waarbij ik dan meteen maar opmerk, dat lang niet elke geest interesses heeft, die u op aarde nog kunt waarderen – in de gelegenheid is, op dat gebied ook onnoemelijk veel te leren. Wel zal het een dergelijke geest vaak aan uitdrukkingsmogelijkheden voor de nieuw verworven kennis ontbreken, wanneer zij bv. de materie hiervan in kennis wil stellen; men heeft eenvoudig de nodige vocabulaire niet, men kan de beelden niet vinden, die het erkende ook voor de mens op aarde duidelijk maken.
Maar voor jezelf bezit je de noodzakelijke kennis en vaak zelfs kunde – iets wat bij volgende incarnaties dan weer nuttig zal kunnen zijn. Na de dood kan men dus komen tot een ontwikkeling van eigen wezen, die voor het ik zeer bevredigend is en geheel zal beantwoorden aan alles, wat er in je leeft.
Ik wil u nu enkele voorbeelden geven van de ontwikkeling van een persoonlijkheid voor de dood, na de dood en eventueel ook de bewustwording, die daaruit dan weer voor het werkelijke ik – of beter gezegd van het werkelijke ik – voortvloeit.
Als eerste geval nemen wij een vrouw. Armelijke jeugd, huwelijk boven eigen stand met als gevolg gedurende het gehele leven een gevoel van minderwaardigheid, dat blijft bestaan, hoe goed het ook wordt weggewerkt. Overgang op rond 60 jarige leeftijd. Zij is een of desnoods meerdere keren gehuwd geweest en laat kinderen na. Deze vrouw gaat over met misschien een overgave aan de religie. Vele mensen met soortgelijke problemen in het leven doen dit tenminste. De eerste fase na de dood zal dan in beslag worden genomen door het noodzakelijk geworden afstand doen van allerhande droombeelden. Er is bv. geen hemel, zoals zij die verwacht had. Zij denkt daarnaast waarschijnlijk, dat zij haar kinderen bij zich heeft, om na enige tijd opeens te moeten ontdekken, dat die kinderen mensen zijn geworden die met het beeld, waaraan zij zich nog steeds wijdt, niets meer gemeen hebben. Ook zal blijken, dat de huwelijksrelatie een geheel andere belangrijkheid had, dan tot op dat ogenblik vermoed werd.
Deze vrouw begint in de geest werkelijk te leven op het ogenblik, dat zij beseft, dat het niet langer noodzakelijk is zich bij anderen aan te passen, maar dat het genoeg is zichzelf te zijn. De aanvaarding en erkenning van het zelf die moeten bestaan gaan dan vaak gepaard met een behoefte aan weten. De persoonlijkheid, die tot dan altijd onecht heeft aangedaan, wint aan spontaniteit en echtheid voor anderen. Het ik blijkt beter dan in het verleden uit eigen reserves te kunnen putten en maakt een indruk van veel grotere sereniteit en harmonie.
De banden, die eens voor dit ik erg belangrijk waren – waarbij men niet mag vergeten, dat een dergelijke vrouw haar beeld van eigen belangrijkheid zeer waarschijnlijk heeft ontleend aan de status van de echtgenoot en later aan de status van de kinderen – vallen grotendeels weg, terwijl voor haar belangrijk wordt, hetgeen zij werkelijk voor die anderen en wat die anderen werkelijk voor haar betekent hebben. Vaak voert dit in de geest tot het ontstaan van een geheel nieuwe relatie tussen het ik van deze vrouw en een of meer van deze personen.
Het ik kan zich nu vrijelijk gaan bewegen en leeft in wat wij een zomerlandsfeer plegen te noemen. Hier pleegt men zich nog te omringen met beelden van vele vroegere attributen als bv. een huiskamer, waarin nog het vroeger zo gewaardeerde Engelse bankstel, het goede servies, de open haard of iets dergelijks, maar ook dit slijt weg. Wat blijft er nu over? Een wezen, dat eindelijk geleerd heeft zichzelf werkelijk te aanvaarden, iets wat op aarde dus niet het geval is geweest. Een wezen, dat door die zelfaanvaarding begrip krijgt voor de werkelijkheid van het goddelijke, ook al zal dit voorlopig misschien alleen erkend worden in de gestalte van een Heerser van Kracht of Licht, en vormt een band met dit goddelijke. Hierdoor is voor het ik een aanvoelen van en benaderen van de werkelijke Godheid eenvoudiger geworden en zal het ik zich juister kunnen oriënteren in ruimte en tijd, ook t.a.v. een eventueel nog noodzakelijke hergeboorte. In een dergelijk geval mag wel worden gesteld, dat het bestaan van de dood voor de vrouw een groot geluk betekent. Want door deze dood heeft zij a.h.w. zichzelf herwonnen en vooral ook geleerd het ik op nieuwe wijze in het bestaan te projecteren. Dankzij de dood is zij eindelijk vrij, eindelijk werkelijk zichzelf.
Als tweede voorbeeld stellen wij hiertegenover een man. Niet al te oud gaat hij over, zeg rond 30 jaar oud. Hij was niet gehuwd en zocht in het leven vooral naar eigen belangrijkheid.
Misschien was hij nog een halve provo of nozem en vond het leven wat leeg. Hij heeft geprobeerd deze leegte op te vullen met exhibitionisme en luidruchtigheid en moest ontdekken, dat ook dit niet mogelijk was. Nu komt de dood en is hij zonder verdere mogelijkheden tot verweer of zelfbedrog, alleen met die leegte. De erkenning van die leegte is wel de eerste fase in het sterven. Hij ziet, hoe haast al zijn daden zinloos waren. Hij moet nu op de vragen, die toch nog in hem leven, een antwoord vinden. Dit antwoord kan zijn – noodzakelijk is dit zeker niet – een vlucht naar het duister. In dit geval worden bepaalde scènes uit het leven steeds weer herhaald, die ten doel hebben eigen belangrijkheid toch nog te bewijzen. Door de herhaling zullen zij dan al snel hun zin verliezen, gaan vervelen en zo dwingen tot een opnieuw erkennen van en aanvaarden van de leegte.
Het is zeer waarschijnlijk, dat bij het erkennen van deze leegte voor het ik de vraag rijst: Wat had ik dan moeten doen? Daarbij gaat het ik zichzelf opnieuw oriënteren t.a.v. leven en wereld.
Een aanvaarding van eigen verplichtingen, eigen binding met het leven zal hierdoor ontstaan. Het is duidelijk, dat dit niet alleen gepaard zal gaan met een hernieuwde erkennen van de onbelangrijkheid van bepaalde daden, maar ook een erkennen van het belangrijke van bepaalde principes met zich brengt. In elk leven komen immers bepaalde principes op de voorgrond, die ook na de dood erkend worden als belangrijk. In dit geval kan het bv. zijn: “Wat de mensen zeggen, daar trek ik mij niets van aan. Want dit is wijsheid, daar de mens zichzelf moet leven en niet het leven kan leiden van iemand anders.” Daarnaast kan bv. de erkenning ontstaan: De band, die ik met mijn vrienden meende te hebben, was in feite alleen maar het zoeken naar een achtergrond voor mijzelf. Indien ik echter een achtergrond voor mij zelf nodig heb om uit te komen, om iets te betekenen, ben ik in wezen onbetekenend. Ik moet dus een betekenis gaan zoeken, die niet meer in anderen, maar in mijzelf ligt.
Zo iemand zal misschien ook nog wel eens proberen in het Zomerland met een bromfiets rond te razen. Maar al heel snel ontdekt men dan toch wel, dat deze dingen nutteloos zijn, omdat uiterlijkheden nu eenmaal niet belangrijk meer zijn en geen werkelijke bevrediging kunnen geven. Zo ontstaat een zoeken naar kennis. In deze gevallen zullen wij te maken krijgen met het soort ik, dat “onderricht” geniet in wat wij Zomerland noemen. Na dit onderricht zal zo iemand waarschijnlijk allereerst naar de “kloof van de tijd” gaan. Men wordt zich daarbij bewust van het wezen van de flux die tijd heet en waarin men eigenlijk zelf overal aanwezig is. Zo iemand eindigt dan vaak deze fase van zijn geestelijk bestaan onder de “boom der herinnering”, waar hij zich realiseert, wat hij in het bestaan dus beleefd heeft en geweest is in sferen en werelden. Zo iemand ontvangt dus ook een begrip voor de werkelijke noodzakelijkheden van het bestaan en zal zijn ervaringen uit het verleden op harmonische wijze in kunnen voegen in een nieuw streven of doel. Een eventuele hergeboorte zal hierdoor juister gekozen worden, een eventueel werken in de sferen zal eveneens meer aangepast blijken te zijn aan de werkelijke mogelijkheden van het ego.
Twee gevallen, geheel verschillend van waarde, maar met een uitkomst, die ongeveer gelijk is. De dood is een scholing. Twee verschillende mensen – verschillend in alles, tot levensduur toe – blijken beiden door de dood een integratie van het ik met hogere waarden te bereiken. De dood is nu een vorm van bewustwording gebleken. Maar overal, ook hier, kunnen wij uitzonderingsgevallen vinden.
Wij kunnen bv. spreken over Meesters, die bewust een incarnatie op aarde zochten. Maar dezen leven daarbij ook nog bewust voort in eigen geestelijke wereld. Zij zijn zich altijd bewust van de geestelijke sfeer, waartoe zij krachtens het bereikte bewustzijn in de geest behoren. Voor hen zal dus dit alles niet gelden. Maar voor hen is tot op zekere hoogte ook het leven in de stof eerder te zien als het hanteren van een marionet en in veel mindere mate een geheel opgaan in de wereld of gebonden zijn aan de stof. Laat ons dit niet vergeten.
Uitzonderingen kan men ook wel aantreffen onder hen, die vanuit een lagere vorm voor het eerst in de menselijke vorm incarneerden. Voor hen zal in de eerste plaats de bewustwording een realisatie van de dierlijke eigenschappen in het menselijk leven betekenen. Daarnaast zal voor hen voornamelijk de nadruk liggen op de relatie van het ik tot het milieu en alles wat daaruit voort kan komen. Door hen zullen bepaalde fasen van hoger geestelijk bewustzijn misschien niet bereikt worden. Zij ervaren dan het bestaan in de geest alleen als een aanloop tot een snellere incarnatie in de stof. Maar ook voor hen geldt als gevolg van deze bespiegelingen en ontdekkingen: De dood brengt een groter bewustzijn van eigen wezen en mogelijkheden, terwijl in de meeste gevallen daarbij ook een juistere erkenning van God of een hoger geestelijk wezen zal ontstaan, waarop men zich dan voorlopig bij alle leven – ook in de stof dus – zal blijven richten en baseren.
Dan is er een leuke uitzondering: Degene, die slechts zeer korte tijd op aarde heeft geleefd. Dit kan bv. een kind zijn, dat kort na de geboorte overlijdt of iemand, die maar enkele jaren op aarde heeft geleefd. Vaak is hier, menselijk gezien, weinig of geen waarde in dit leven te bespeuren. Maar wat is voor de geest hiermede bereikt? Deze geest heeft de harmonieën en verhoudingen van de wereld – zij het niet met het bewustzijn van een volwassen mens, maar eerder gevoelsmatig, ondergaan. Heel vaak is ook hierdoor zonder meer een nieuwe oriëntatie t.a.v. God mogelijk geworden. Het besef van het ik, het geestelijke ik, wordt in deze gevallen niet zo sterk door menselijke scholing en gewoonten beperkt of ten gronde gericht – althans tijdelijk ingekapseld – zodat de bewustwordingsgang na de dood veel sneller pleegt te verlopen.
Ik zou meerdere uitzonderingsgevallen kunnen noemen. Onthoudt u echter alleen maar dat elk leven – ongeacht hoelang het duurt en welke ook in uw wereld de uiterlijke waarden of verschijnselen daarvan mogen zijn – resulteert voor het ik, dat in de materie geleefd heeft, in een periode van zelfbespiegeling en zelferkenning, waarna een bewustwording ontstaat. In alle gevallen zal de persoonlijkheid, die wij op aarde gekend hebben of meenden te kennen, niet meer bestaan. Het is, alsof het nieuwe ik de vlinder is, die uit de pop te voorschijn komt: De eigenschappen zijn veranderd, het wezen schijnt een geheel ander wezen te zijn, maar de levenskracht, eigenschappen en herinneringen – zij het deze laatste niet geheel – blijven deel uitmaken van het Ik en zullen daarin voort blijven bestaan.
Waarmee wij al heel wat gezegd hebben, naar ik meen. Voor u echter met uw vragen aan de beurt komt, moet ik nog iets anders gaan vertellen.
De dood is niet een eenmalig verschijnsel: Er bestaan verschillende vormen van dood. Wij kennen dus een stoffelijk sterven dat, al komt het 10.000 malen voor in het bestaan van één ego, altijd als één dood wordt gerekend. Daarnaast kennen wij de z.g. geestelijke dood, waarbij het ik dus niet tot een directe aanvaarding van het werkelijke ego kan komen en zo – in menselijke tijd gerekend – vaak een zeer langdurig proces van isolement doormaakt. Men noemt dit wel de 2de dood. Deze dood van de geest telt men echter wel op. Men kan dus lichamelijk dus theoretisch maar een dood, geestelijk echter wel 1000 doden sterven. Elke keer dat het ego door de dood weer met het ware ik geconfronteerd wordt, zal dit ego in staat zijn, een daaraan eigen harmonie binnen het kosmisch bestel te vinden.
Wilt u zich een beeld hiervan gemakkelijk maken, dan denkt u hierbij maar aan de levensboom, ofschoon deze voorstelling zeker niet volledig is. Stel dan, dat u elke keer weer kunt ontdekken na de “dood”, met welke kracht, met welk pad van die levensboom u nu in harmonie bent. U kunt dus, juist dankzij het sterven, voor uzelf altijd weer de ontwikkelingen kiezen, die het beste bij uw wezen passen. U kunt voortdurend de grotere krachten erkennen, aanvaarden en tot deel van uzelf maken, dank zij dit gebeuren in uw bestaan.
Zo is de reeks van uiterlijkheden, die in leven en dood besloten liggen, in wezen geworden tot een voortdurend intenser erkennen van de grote Godheid, de Goddelijke Werkelijkheid, zoals deze in ons is vastgelegd, het werkelijke ego dus, dat wij bezitten en daarnaast een erkennen binnen de verhouding Ik-God van de goddelijke uiting, de eeuwige vibratie van de Kracht en het woord, waaruit ook wij bestaan. Wij weten dan de plaats, die wij binnen de geuite God hebben.
Als er geen dood zou bestaan, zou deze bewustwording echter onmogelijk zijn. Degenen, die Adam en Eva er dus een verwijt van maken, dat zij dood, zweet tranen en arbeid op de aarde hebben gebracht, doen daaraan verkeerd. Want de mens kan met God wandelen, zonder zichzelf en God in waarheid te kennen. Maar wie sterft, en toch God blijft zoeken, vindt de volledige waarheid omtrent God en zichzelf. Hij wordt niet meer geleefd maar is bewust en wetend deel van de eeuwige zelf.
Alles, wat aan de dood vooraf gaat op aarde, lijkt tragisch en treurig, is echter onvermijdelijk. Het is als het rijpen van het graan, het rijpen van een vrucht: Op het ogenblik dat de volle rijpheid bereikt is, valt de vrucht af. Men sterft op aarde nimmer, voordat een zekere rijpheid bereikt is. Dit geldt niet alleen voor de z.g. natuurlijke, maar ook voor de gewelddadige dood.
De omstandigheden, waarin het ik zich bevindt, bepalen of de dood geestelijk ook zinvol kan zijn. Is dit niet het geval, zo zal de dood niet intreden. Dit laatste klinkt misschien wel erg verwaand, wanneer het zo gesteld wordt en mensen zullen dan ook de neiging bespeuren juist deze verklaring aan te vechten. Maar wanneer u het kunt aanvaarden, zal u duidelijk geworden zijn dat de dood een deel is van het bewustwordingsproces, zodat het optreden van de dood wel degelijk mede afhankelijk moet zijn van het werkelijk bereikte geestelijk bewustzijn.
Het lijkt mij hierbij overbodig, voor u nog eens uitvoerig uiteen te gaan zetten, dat het werkelijk bereikte bewustzijn deel is van het werkelijke ego en de geestelijke erkenning van dit ego, zodat het niet verward mag worden met het mentaal bewustzijn van de mens. Doordat wij als deel van de eeuwigheid steeds weer de overbodigheden uitblussen in ons bewustzijn, groeien wij naar een werkelijk bestaan in eeuwigheid, waarin geen dood meer noodzakelijk is, omdat onze mogelijkheid van bestaan in het eeuwige – reeds geheel – en bij voortduring door ons gerealiseerd wordt.
Een ieder, die een ander de dood misgunt, of de dood van een ander betreurt moet wel beseffen, dat hij daarmede soms een ander de vrijheid misgunt om in vrijheid verder te gaan.
Degene, die voor zich de dood zoekt, moet ook beseffen dat dit “dood” voor hem wel een noodzakelijke fase geworden kan zijn, maar dat het ingaan van deze fase eerst zinvol geworden is, wanneer hij ook weet, waarom. De meesten, die zelf de dood zoeken, beseffen dit niet en dan volgt daardoor voor hen een langere tijd van aanpassing, daar men dan de werkelijkheid van het ik eenvoudigweg niet durft aanvaarden. Toch kan men ook dit niet als een wreedheid van de natuur of goddelijke straf beschouwen, want het vloeit voort uit het eigen bewustzijn.
Ik mag dit inleidende betoog dan ook wel beëindigen met de verklaring: Alle dood en sterven zijn noodzakelijk deel van onze groei naar bewustzijn van het werkelijke ik, dat wij in de eeuwigheid reeds zijn. Het feit van de dood wordt in wezen door onszelf veroorzaakt terwijl wij, eveneens door eigen zijn en wil ons van de “tweede” of geestelijke dood kunnen bevrijden, of deze voor onszelf kunnen veroorzaken en continueren. Voor de mens is het dan ook niet het belangrijkste, dat hij weet, wat er na de dood komt. Belangrijk is het voor hem, dat hij de dood niet vreest of zoekt, dat hij de dood voor zich en anderen, wanneer zij eenmaal optreedt, aanvaardt als een normaal deel van het werkelijk levensproces, en voor zich gevoelt, dat deze dood op zich nuttig is en een nieuwe mogelijkheid, een nieuw bewustzijn geeft.
Beseft men dit alles, dan zal men ook niet de aardse persoonlijkheid in een geestelijke sfeer of wereld terug willen zoeken, dan zal men niet meer zoeken naar het oude, maar beseffen, dat de werkelijke waarden van het innerlijk, zoals zij nu zijn, altijd zullen blijven bestaan, terwijl alle gewoonten en uiterlijkheden ten hoogste een formule zijn, waarmede je de mensheid vanuit de geest nog kunt benaderen, maar dat dezen dan voor het ik geen werkelijke betekenis meer hebben.
0-0-0-0-0-0-0-0-0
Vragen.
Hoe herkennen elkaar een paar geesten, die in de stof menig contact met elkander hebben gehad?
Aan de uitstraling. Dit klinkt misschien wat gek. U weet echter, dat men elkaar wel degelijk bv. aan de stem herkennen kan. Zonder dat men elkander dus ziet. De uitstraling is veel meer karakteristiek voor de persoonlijkheid, dan uiterlijk of stem ooit kunnen zijn.
De geest zal – tijdens het leven, reeds, maar dan onbewust – de uitstraling met de mens geassocieerd hebben. Het gevolg hiervan is, dat in de geest een snellere en juistere erkenning van elkander mogelijk zal zijn, dan stoffelijk maar denkbaar is. U moogt daarbij verder niet over het hoofd zien, dat een denken aan de ander in de geest neerkomt op een zich afstemmen op de uitstraling – aura – van de ander, zodat het contact over het algemeen zeer snel tot stand kan komen en daarbij zelfs contact tussen verschillende sferen zonder grote moeite gerealiseerd kan worden.
Heeft dit iets te maken met aantrekking?
Neen, met afstemming. Wanneer je je instelt op de ander, wordt de andere reëel voor je en ontstaat hierdoor voor jou een contact met de ander. Nu kan aantrekking daarbij misschien wel een rol spelen, maar dit is toch niet bepalend voor de herkenning.
Is men alleen op het moment van sterven?
Op deze vraag is niet zonder meer een antwoord te geven. Wanneer u bedoelt: Ben je alleen op het moment van sterven, alleen in die zin, dat geen anderen aanwezig zijn, dan kan ik antwoorden: Niemand sterft eenzaam. Bedoelt u echter: Voel ik mij alleen, ben ik tijdens het sterven geïsoleerd, dan moeten wij zeggen, dat vooral de minder bewusten vaak een periode van isolement zullen kennen – de duur daarvan kan zelfs in menselijke tijd betrekkelijk groot zijn, waarin zij zich niet bewust zijn van de aanwezigheid van andere entiteiten en dus ook de hen ontvangende en begeleidende entiteiten vanuit de sferen niet zullen zien, waarnemen. Dit hangt dus wel zeer sterk af van eigen toestand en bewustzijn. Iemand, die in zichzelf harmonisch is tijdens de overgang, zal, reeds voor het proces van overgang in de stof volledig begonnen is, een contact met de andere wereld gevoelen. Zo iemand is niet alleen, niet eenzaam, maar heeft zelfs gedurende het sterven en op het ogenblik van de dood vaak meer contacten, dan hij gemiddeld gedurende zijn aardse bestaan bewust kon verwerken.
Wie komt er dan? Zijn dit willekeurige geesten, die opdracht hebben bij het proces tegenwoordig te zijn, of zijn het familieleden en persoonlijke relaties?
Indien je de opdracht hebt om bij een bepaalde overgang aanwezig te zijn, zo lijkt het mij nog wel wat vreemd, dat je dan toch nog als een willekeurige geest beschouwd zou worden. Over het algemeen zullen bij een overgang echter degenen aanwezig zijn, die om enigerlei reden harmonisch zijn met degene, die overgaat. Dat kan dus een kwestie van vrienden en familieleden, van bekenden zijn, die je komen afhalen, maar het kan ook een kwestie zijn van entiteiten, waarmede je sterk harmonisch bent, al heb je hen ook nog nooit ontmoet. Ook kunnen aanwezig zijn entiteiten, die wel uit een ver verleden banden met u hebben, maar die u in het huidige stoffelijke leven niet of niet bewust ontmoet hebt.
Wordt er nog op enigerlei wijze hulp versterkt?
Ja, als je dood gaat, leef je niet van een soort geestelijke “bedeling”, dat zal u duidelijk zijn. Misschien kan ik het het beste als volgt zeggen: Wanneer degene die overgaat, in deze overgang zelf streeft naar het Licht en naar het goddelijke, dan zal hij door deze instelling voor een groot gedeelte deel kunnen hebben aan het bewustzijn van degenen, die rond hem zijn. Je kunt dus als stervende mens reeds deel hebben aan een bewustzijn van sferen, geest en werkelijkheid, zoals deze bestaan in het bewustzijn van de entiteiten, die bij de overgang behulpzaam zijn. In deze vorm wordt dus veel hulp verleend. Daarnaast zullen de geesten, die bij het overgangsproces aanwezig zijn, over het algemeen proberen de ander – degene, die sterft dus – tot een bewustzijn van dit proces en de daaruit volgende consequentie van een ander leven te wekken.
Dit zou u dus wel vormen van helpen kunnen noemen. Het is echter niet zo, dat iemand, die bv. niet wil erkennen, dat hij dood gaat of is, gedwongen zal worden om a.h.w. te erkennen, hoe de zaken er voor staan. U kunt hier op aarde wel spreken over hulp en zekerheid van de wieg tot het graf, maar verder dan dit is er geen hulp, die u moet aanvaarden, of voor anderen een plicht u hulp op bepaalde wijze te verlenen. Alles blijft afhankelijk van de wens hulp te ontvangen bij u en de wens tot helpen bij anderen. Dit laatste is over het algemeen wel aanwezig.
Hoe komt het, dat intelligenties, die zich door een medium openbaren, toch dezelfde stoffelijke gewoonten vertonen als de persoonlijkheid in de stof, die zij toch soms reeds zeer lang geleden verworpen moeten hebben?
Dit komt, omdat wij ons terug moeten denken in de materie. Bij dit terugkeren in de materie moeten wij tijdelijk afstand doen van onze geestelijke vrijheden en eigenschappen. Zouden wij deze proberen te behouden, dan zouden wij niet begrepen worden en geen vruchtbaar contact met de mensen kunnen hebben. Wij denken ons dus terug in de vroegere beperkingen van de materie. Dit betekent voor ons meestal, dat wij ons terugdenken in het wezen en de toestand van een van onze laatste incarnaties – het hoeft dus niet noodzakelijk de laatste vorm te zijn, waarin wij op aarde hebben bestaan. Door het herbeleven van deze, als werkelijkheid reeds lang verlaten, vorm, voelen wij meer contact met de mensen, kunnen wij beter werken voor de mensen, juister op de mensen reageren en zo meestal ook gemakkelijker de voor de mens juiste en noodzakelijk uiteenzetting geven. Want het is niet moeilijk om de waarheid te zeggen, maar het kan zeer moeilijk zijn haar zo te zeggen, dat anderen haar ook kunnen begrijpen. Wie dit laatste niet kan geloven, zal er goed aan doen een van de vele verhandelingen te lezen van zeer geleerde professoren, die z.g. populair wetenschappelijk zijn en daarom voor de leek wel buitengewoon verwarrend mogen worden genoemd.
U spreekt alleen over de bezigheden van de geest als zelferkenning en studie. Vertelt u nu ook eens iets over het sociale verkeer met andere geesten post mortem, entiteiten dus, die niet alleen uit je eigen droombeelden bestaan.
Ik vrees, dat er in de geest niet veel bestaat, wat in de stoffelijke zin van het woord als sociaal verkeer kan worden omschreven. Wanneer ik iets denk, zo ben ik door dit denken in harmonie met alle geesten, die een soortgelijke gedachte in zich dragen. Wanneer ik dus in dit denken een antwoord op mijn vragen zou krijgen, zo zal dit vaak een soort compilatie zijn van waarden, die in het bewustzijn van anderen liggen. Ik kan een bepaald gevoel hebben en dit met anderen delen. In de zomerlandsfeer geven wij daaraan nog vorm.
Wij kunnen daar bv. spreken op iets, wat op een soort koorzang lijkt – ik zeg lijken, want het is niet precies hetzelfde. De vergelijking gaat echter in zoverre op, dat men gezamenlijk werkt, terwijl een ieder zijn eigen partij produceert, echter op een wijze, dat er toch gesproken kan worden van een harmonisch geheel, waarin allen deel hebben.
In het contact komt ook vaak een reproductie of imitatie voor, waardoor men omstandigheden, bv. in andere sferen of in het verleden, duidelijk tracht te maken. De geprojecteerde beelden doen dan wel eens wat denken aan een soort abstract toneelspel. Bij deze nabootsing kunnen bv. vele duizenden entiteiten zich bezig houden met een stad als bv. New York. Elk projecteert een deel om te laten zien: Zo is het voor mij geweest. Daar alle projecties samen kunnen vloeien zal men mogen stellen, dat, zolang zij zich hiermede bezig houden, de stad er werkelijk is. Toch blijft de projectie altijd een soort fantasie. Het werkelijke contact, dat deze entiteiten daarin echter vinden, is geen fantasie, maar een reëel begrip dat uit de projecties voortvloeit. Het wezen van degene, die projecteert, zal daarbij ook erkend worden in zijn werkelijke gedaante, zover deze wordt geprojecteerd.
Het is dus moeilijk om te spreken over een reëel sociaal verkeer, waarbij geen illusies optreden. Je kunt alles, wat u misschien nog sociaal verkeer zou willen noemen, omschrijven met de volgende woorden: Alles, wat ik in mij draag en een antwoord of aanvulling kan vinden in een ander, zal deze aanvulling of beantwoording ervaren op het ogenblik, dat het het bestaan van de ander als geheel – dus zoals hij zich projecteert tegenover mij – wil aanvaarden. Het sociaal verkeer in de geest berust dan dus op een behoefte, hetzij tot mededelen aan anderen, aanvullen van eigen gegevens, harmonie met anderen en de aanvaarding van de ander althans op het punt, dat dit in het geding komt.
Zijn er ook nog ontspanningsmogelijkheden in de geest?
Ik zou haast zeggen: Ons gehele bestaan is één ontspanning. Want wat is ontspanning? Het is voor de doorsnee mens een pogen om uit het normale bestaan van de wereld, dat hij ergens niet aangenaam vindt, voor een korte tijd te komen tot een wijze van bestaan, die meer en beter eigen persoonlijkheid en behoeften vertegenwoordigt. Aangezien wij steeds onszelf zijn in de geest, is ons bestaan een voortdurende ontspanning. Wij zijn a.h.w. als mensen, die aan iets alleen werken, omdat zij het aangenaam vinden. Wij kennen dus geen “werk”, dat tegen onze zin in gedaan wordt, maar eerder hobby’s. Nu kan uit deze hobby misschien veel meer en veel betere waarde voortkomen dan uit het meer plichtmatige werk, dat men op aarde doet. Maar het resultaat is volgens mij niet bepalend voor de vreugde, ontspannende werking, afwisseling enz., zoals deze in de ”arbeid” bestaan. Wanneer u dus meent op aarde wat aan ontspanning te kort te komen, is er voor u één troost: U zult het later zeker in kunnen halen.
Werkt men in de geest ook aan objectieve scheppende taken, behalve dus aan het eigen ik?
Ik kan mij geen “objectieve scheppende taak” voorstellen, omdat elke schepping, ook wanneer zij buiten het ik gerealiseerd is, voortkomt uit een subjectieve en in het ik gevormde voorstelling, die in de z.g. objectivering niet aan de buitenwereld wordt aangepast, maar slechts zover noodzakelijk beperkt wordt, om de “concretisering” buiten het ik mogelijk te maken. Al onze arbeid, ook wanneer zij persoonlijke scholing betreft, heeft resultaten in de wereld buiten het ik. Want zelfs, indien ik mijn persoonlijke waarheid ontdek of kennis vergaar, wordt zij daardoor ook voor anderen in de geest toegankelijk. Wanneer wij “objectief” hier dus beschouwen als staande voor ook buiten eigen ik bestaand, kan worden gezegd, dat alle geestelijk werk een objectieve waarde heeft en daarnaast een vormende – i.c. scheppende – invloed kan hebben voor allen, die met mij in harmonie kunnen komen.
De producten van innerlijk besef en het geleerde kunnen in sommige gevallen ook meer stoffelijke vormen worden. Wij kunnen ons bv. voorstellen, dat iemand in het eigen bewustzijn een zodanige kennis heeft verkregen van bepaalde levenseisen en omstandigheden, dat hij dit buiten zich op de proef stelt en zo een ras- of groepsgeest wordt, die bepalend is voor de genetische ontwikkeling van lagere wezens. Hij herschept daarbij een mogelijkheid, die in het goddelijke reeds bestaat.
Wij kunnen verder stellen, dat alle resultaten op dit vlak zowel als op andere gebieden steeds weer voort zullen komen uit de erkenning der waarden in eigen wezen en de daaraan verbonden mogelijkheden, terwijl alles verder wordt bepaald door de erkende relatie, tussen ik en God.
Voor ons in de geest zal dus niet, zoals u misschien denkt, het uiterlijk resultaat bepalend zijn. Het gaat ons eerder om de innerlijk bereikte kennis en harmonie. Hierdoor is ook een contact mogelijk met wezens, die niet tot deze wereld, of zelfs maar tot deze golf van evolutie behoren.
Er zijn sferen waar wezens samenkomen en in harmonie en contact zijn, zonder dat zij een wereld of golf van ontwikkeling gemeen hebben. Een ieder kan, mits harmonisch, in een dergelijk geheel worden opgenomen. Het gaat dus hier alleen om de geestelijk inhoud. Voor uw voorstellingsvermogen zal alles, wat in het gemeenschappelijk bewustzijn als waarde wordt uitgewisseld, wel erg abstract lijken, daar men zich in dergelijke groepen niet bezig houdt met bv. vormen, maar o.m. met pogingen, om de kernwetten van het Al te begrijpen en de relatie van wezen tot wezen en wezen tot God beter te verstaan.
Kan men bij het bewustwordingsproces geholpen worden? Zo ja, door wie en hoe?
Bij het bewustwordingsproces kan men hulp aanvaarden door zich open te stellen voor een ieder, met wie men in harmonie kan komen en te beseffen, dat de aanvaarding van waarden, die in anderen reeds bestaan, het mogelijk maken eigen beeld van ik en wereld af te ronden, zo steeds meer tot een harmonisch en evenwichtig geheel wordende. Het ik krijgt hierdoor contact met en zelfs invloed op anderen. Het deelt dan ook in het bewustzijn van die anderen, wat weer een verrijking van eigen bewustzijn en invloed betekenen kan.
Zijn er geesten, die deze soort van hulp als taak hebben? Of is het zo, dat zij vandaag dit doen en morgen weer wat anders?
Wanneer wij dit in stoffelijke termen willen beschrijven, dan kunnen wij zelfs spreken van een organisatie. Zo is ook onze Orde een soort organisatie, die helpen wil. Hier staan de meer bewusten aan het hoofd. Wij delen in hun beleid wat voor geest en mensheid het meest juiste zou kunnen zijn en proberen op onze wijze daarvan getuigenis af te leggen, ook op aarde.
Het begrip organisatie op aarde houdt echter een dwangbegrip in, daar er een opofferen van eigen vrijheid wordt gevergd van de deelnemers aan de organisatie. Dit aspect bestaat dus in de geest niet. Je kunt je vrijwillig onderwerpen, maar er is geen enkele vorm van dwang. Wanneer ik morgen een standpunt wil gaan verkondigen, dat niet past binnen het kader van de ODV zal men mij niet zeggen: dit kun je niet doen; ophouden, anders ben je geen lid meer van onze orde, maar zal men zeggen: Je hebt op dit ogenblik en met deze stelling alleen voor jezelf gesproken en dit zul je dus ook duidelijk moeten laten blijken. Meer niet.
Vanuit ons standpunt kunnen wij dus het volgende zeggen. Bij een wederkerige erkenning van denken en streven kan tussen vele geesten een samenwerking ontstaan, waarin ook hulp aan anderen, die harmonisch zijn of kunnen zijn, een plaats heeft. Er is zelfs een taakverdeling, ofschoon deze niet is opgelegd, maar eerder spontaan ontstaat volgens neiging en kwaliteit der deelnemers. Alle arbeid en hulp geschiedt geheel vrijwillig. De werkwijze en middelen zijn het gevolg van een geheel vrije samenwerking, waarbij een ieder volgens eigen wezen, streven en innerlijk de voor hem juiste delen van het door het geheel als goed of noodzakelijk aanvaarde, tracht te verwerkelijken. Dit betekent, dat een geest inderdaad kan zeggen: vandaag help ik wel, morgen doe ik het niet. In de geest zijn wij echter niet zo wisselvallig in onze neigingen, onze tijdswaardering heeft voor ons niet zoveel betekenis als bij u, zodat het voor kan komen, dat iemand in aardse tijd gerekend bv. 100 jaren probeert om zieken op aarde te helpen om daarop te zeggen: Ik heb er genoeg van, om dan bv. 1000 jaren zich met astronomie bezig te houden. Is dit genezen in de ogen van anderen echter belangrijk genoeg, zo zal er wel iemand zijn, die als vanzelf die taak weer overneemt. Er is dus een grote vrijheid.
Het kan echter ook voorkomen, dat iemand in feite met iets anders bezig is, maar op een ogenblik een met hem harmonische impuls ontvangt bv. van iemand op aarde die met een probleem zit en dan reageert: Ik zal daar wel even helpen. Dat betekent echter niet, dat zo iemand dan ook voortdurend en ook anderen op dit terrein zal blijven helpen. Het houdt alleen in, dat deze in een erkende harmonie voor een ogenblik zich als helper ter beschikking heeft gesteld en daarna weer gewoon zijn eigen weg volgt.
Hoe denkt u over hulpseances?
Dit is een wat moeilijke vraag. Er zijn namelijk wel dergelijke seances, die deskundig en geheel oprecht worden geleid. Daarbij heeft de geest dus gemak van het feit, dat de seance wordt gehouden. Stel u niet voor, dat de hulpseance echter werkelijk geheel noodzakelijk is.
Ook zonder dit is het mogelijk, iemand tot bewustzijn van zijn nieuwe omstandigheden te brengen enz. Tijdens hulpseances is het echter mogelijk een situatie te scheppen, waardoor geesten, die het eigenlijk wel weten, maar nog niet willen aanvaarden, tot bewustzijn van eigen overgang en vooral een aanvaarding van dit feit te brengen. Daarbij kunnen zij ook op de hoogte gebracht, worden van hun nieuwe mogelijkheden. Het is dus een kortere weg.
Maar in vele gevallen – en daarvoor moet ik nu toch ook waarschuwen, wordt de hulpseance iets geheel anders. Men gevoelt zich dan zo zelfvoldaan, dat men geesten kan redden, dat men helemaal niet in de gaten heeft, dat steeds dezelfde entiteiten – die in het duister of schaduwland leven en liever met de aarde verbonden zijn dan tot een vrij bewustzijn van eigen bestaan te geraken – steeds weer terugkeren. Zij noemen zich eerst Kees, dan Piet, Klaas Jan en Hein enz. Elke keer nemen zij van uw krachten en bedanken u dan plechtig, omdat zij “verlost” zijn. Zij komen echter weer terug, om meer van uw energie te kunnen genieten. Daar zij meestal nogal wat stroop smeren – o.m. door te laten zien dat zij toch wel heel moeilijk te overtuigen zijn, maar dat u ze toch de baas bent – geeft u daaraan dan vaak veel tijd, terwijl alles, ook het verspillen van uw krachten, geheel zonder nut blijft. Hulpseances, waarbij geen zeer goede controle aanwezig is en waar men het belangrijk zijn door het helpen van de geest voorop schijnt te stellen, mag men daarom de resultaten t.m. wel twijfelachtig noemen.
Als men zich jaren lang voor het werk van de Orde heeft geïnteresseerd en zich na de overgang daarbij wil aansluiten, om deel te nemen aan het werk, welke kansen zijn daarvoor dan?
Wanneer u in uw denken en zo mogelijk ook in de praktijk datgene wat u bij de Orde leert, waar maakt voor uzelf – of dit zelfs alleen maar probeert -schept u een situatie, waardoor u persoonlijk met de Orde als geheel harmonisch zult zijn. Dit betekent dan, dat u na de overgang zeker in contact met deze Orde als geheel komt. Dit betekent, dat u nu direct en in de geest eventueel noodzakelijke lering zult kunnen ontvangen. Daarnaast kunt u, als ieder, die in de geest tot onze groep behoort, ook weten, wat de behoeften en noden zijn, die de geest binnen de Orde beseft en door het kiezen van een eigen taak mee kunnen werken. In de praktijk kan dus een ieder, die tot de Orde wil behoren, daar ook inderdaad toe behoren en deel hebben aan het werk. Zelfs velen, die nu niet weten, dat de ODV bestaat, maar door instelling daarmee harmonisch zijn, zullen eveneens in contact komen met de groep en daarvan deel uit kunnen maken.
Aan het einde van deze avond wil ik nogmaals er op wijzen, dat de dood vaak een bevrijding betekent van zoveel overtolligs, dat je je soms wel eens afvraagt, hoe je toch zo aan het leven in de stof hebt kunnen hangen. Het stoffelijke leven is dan ook alleen maar een soort scholing, waarin wij onszelf onder vaak zeer beperkende en bezwarende omstandigheden op de proef stellen. Het gaat er om het werkelijke ik tot uiting te brengen en daarvan bewust te worden.
Heeft men dit zover kunnen volbrengen, dat men in de geest een verdere bewustwording door kan maken, dan is de geestelijke wereld toch wel de wereld, waarin wij het gelukkigst kunnen zijn en die ons het beste past.
Onthoudt dus dit maar: U bent eeuwig, maar nu gaat de tijd voor u nog altijd verder. De tijd zal altijd verder blijven gaan. Zij is Ouroboros, de slang, die zich in de staart bijt. De kern van ons wezen staat echter buiten de reeks van verschijnselen en de tijd. Het is eeuwig, deel van God en doet ons de zin van het geheel doorgronden. Zo eerst leven wij waarlijk en zijn wij ons bewust van het werkelijke ik.