De kracht van de geest

image_pdf

21 november 1969

De kracht van de geest is niet te vergelijken met bijvoorbeeld de krachten van een mens, een dier, een ster of planeet. De geest is niet alleen maar energie. Zij is in feite een soort vortex – een draaikolk – in een oneindigheid van energie. Dit betekent dat zij alles, wat zij nodig heeft aan kracht, altijd ter beschikking heeft. Zij wordt in haar vermogen tot opnemen van kracht alleen beperkt door datgene, wat zij af kan geven. Wanneer ik als geestkrachten van node heb en ik geef kracht, dan ontstaat er in mij een vloed, een flux, waarbij vanuit de oneindigheid – of het Al, zo u verkiest – altijd weer alles wat ik nodig heb, aan mij wordt toegevoegd. Maar dan moet ik een kracht vanuit mijzelf verder geven. Op het ogenblik dat ik kracht voor mijzelf wil behouden en dus in feite mij concentreer op mijzelf, verbruik ik misschien wel krachten, maar deze worden niet zonder meer aangevuld. Want voor mij ligt in het begrip geven ook het begrip  ontvangen.

Je leeft in een wereld van – zeg maar – tegenstellingen. Ik kan niet ontvangen zonder te geven.

Maar omgekeerd kan ik ook niet geven zonder te ontvangen.

Mijn wezen zelf wordt als het ware een verbinding tussen de totaliteit, waarin ik besta en de eventuele beperktheden die rond mij kunnen bestaan.

De geest heeft besef, maar haar besef is beperkt zodra zij is aangewezen op zichzelf. Want een geest ervaart, zij registreert. En al zal zij niet alles behouden wat zij in menselijke voertuigen heeft doorgemaakt en zal zij bepaalde delen van haar geestelijk bestaan zien verbleken, zij behoudt toch een zeer groot doel van datgene, wat essentieel was voor haar besef omtrent zichzelf. Maar op het ogenblik dat die geest een besef omtrent zichzelf nodig heeft of een algemeen besef dat verder gaat dan het bekende ik en wederom deze kennis niet voor het ik wordt gezocht, maar met het doel vanuit zichzelf daarmee iets te doen, dan heeft zij de beschikking over het totaal van kennis. Het is moeilijk u dit in enkele woorden geheel te beschrijven. Wanneer ik toch tracht dit in korte termen te doen, zo zult u mij ongetwijfeld de onvolledigheden die daardoor ontstaan, vergeven.

Stelt u het zich ongeveer als volgt voor: Wanneer wij de mens bezien of de geest bezien, beschouwen wij deze als een afzonderlijk wezen. In feite is dit niet geheel waar. De mens is een wezen dat zich in de eerste plaats reeds in de tijd aaneenrijgt uit een groot aantal verschillende belevingen en vormen.

Maar daarnaast is ook elk besef dat je met een ander deelt, een verbinding met die ander.

Hierdoor ontstaan relaties. Want eenieder, met wie je verbinding hebt, heeft weer verbinding met enkele anderen. Er ontstaat een net van entiteiten, zo groot dat het bijna al het zijnde kan omvatten. En wanneer er onder die velen er ook maar één enkele zou zijn, één die in staat is de scheppende kracht zelf te ervaren en daarmede contact te hebben, dan zal je via die ene entiteit allen aan dit contact deel kunnen hebben. Dit geldt voor kracht, dit geldt voor kennis, dit geldt voor alles.

Wij zijn geneigd een groot deel naast ons neer te leggen van alles wat de officiële godsdiensten ons leren. Naar ik meen niet geheel ten onrechte, omdat zij vaak de wat voze vorm zijn die woekert rond een enkele waarheid. Maar wanneer wij spreken van bijvoorbeeld Boeddha of Christus, zo spreken wij over een van de kernwaarden die verder dan een normaal wezen wisten door te dringen tot het onbekende dat wij God noemen. Wanneer wij hoe dan ook, een verbinding hebben met hen, via – via- via vele anderen desnoods, dan zijn de waarden van het besef in  deze entiteiten ook voor ons toegankelijk geworden.

Het zal u moeilijk zijn u te realiseren hoezeer deze werking van verbondenheid overal van kracht is. U leeft als mensen op aarde. U hebt misschien dan ook wel eens opgemerkt hoe bepaalde, modebegrippen, ontwikkelingen enzovoort schijnbaar spontaan over de gehele wereld gelijktijdig tot uiting gaan komen. De mensheid heeft ook een gemeenschappelijk bewustzijn.

Men noemt dit wel eens het gemeenschappelijk bovenbewustzijn.

Maar in feite is dit alleen maar een bron waaruit u put, omdat u als mens met de mensheid en zekere gelijkheid bereikt. Daarom zijn er in het totaal van gedachten en krachten altijd weer waarden die op u inwerken. Wanneer u daarmede echter niet veel doet, zult u er betrekkelijk weinig mee bereiken. Wanneer u echter streeft voor anderen en denkt aan anderen, krijgt u uit dit totaalbewustzijn vaak allerhande inspiraties, dan is dit bovenbewustzijn voor u actief.

Maar toch is het bovenbewustzijn van de gehele mensheid in het totaal van bewustzijn eigenlijk maar een heel klein spikkeltje in een oneindig groot vlak van kennis en kracht. Wij spreken vaak over esoterie. Maar met die esoterie bedoelen wij dan een doordringen in jezelf om zo het wezen te erkennen dat je bent. Esoterie die zich alleen beperkt tot een je zélf kennen, komt echter nog niet eens aan de drempel van de werkelijkheid.

Wat ik ben, is een reeks van fasen in tijd. Het Ik is opgebouwd uit allerhande belevingen in werelden en sferen. Maar daarbij blijft het dan. Pas wanneer ik buiten mijzelf kan treden en vanuit mijzelf tot het Al kan ontwaken, krijg ik dus een werkelijke bewustwording.

De geest zoekt die bewustwording op haar eigen wijze. En zij wordt geconfronteerd met allerhande verschijnselen die haar dwingen om te kiezen. Nu kun je natuurlijk ontkennen dat het andere voor jou betekenis heeft. Maar je isoleert je zo steeds verder, en leeft dan in wat men het duister noemt, je kunt ontkennen dat bepaalde dingen omtrent jezelf waar zijn. Dan zul je daardoor jezelf isoleren, want je hebt dan geen contact meer met de buitenwereld op die punten. En wanneer dat contact toch komt, wordt het niet ervaren als een bewustzijn, een besef, maar eerder als een pijn.

Op het ogenblik dat diezelfde geest echter open staat voor het andere, wordt zij voortdurend verrijkt. Het is dus zeer belangrijk dat wij leren onszelf niet af te sluiten. Wat de werkelijkheid is, weten wij niet. En indien wij iets willen bereiken, dan moeten wij allereerst beginnen met toe te geven dat wijzelf zo weinig weten. Want zodra wij stellen geestelijk: “ik weet dit, dit is zeker”, sluiten wij ons voor elke verdere mogelijkheid uit het Al kennis of kracht te ontvangen, geheel af.

Wij leven eigenlijk krachtens onze onzekerheden, eerder dan uit onze zekerheden. Het zijn onze onzekerheden die ons geestelijk tot ontwikkeling brengen. En waar een mens zegt: ik wil niet verder, alles verder afwijst, verbleekt zijn bestaan.

Hij kan dan bijvoorbeeld leven in een zomerlandsfeer: een wereld vol van bergen en tuinen, vol tempels en kleine dorpen, een samenvatting van de schoonste herinneringen van zeer velen.

Maar er komt dan voor hem een ogenblik dat het lijkt of alle kleuren langzaam maar zeker verflauwen. Wat eens een levende wereld was, wordt een vergelende prent die in een voortdurend toenemende traagheid je haast dwingt te vertrekken. Dan kun je terugkeren naar een wereld van vormen om daar voor jezelf verder te leven, en je kunt ook zeggen: ik moet deze wereldvoorstelling doorbreken, ik mag mij niet binden aan een bepaalde voorstelling. En dan kun je evolueren naar een nieuwe wereld met nieuwe mogelijkheden, kleuren en krachten.

Zoals dit voor de geest geldt, moet het ook voor de mens gelden. Je leeft als mens. Maar op het ogenblik dat je meent betekenis te hebben als mens en deze bereiking als een uiteindelijke stelt, kom je niet verder. Maar dan vergaat ook de vreugde van de bereiking, de innerlijke verruiming die frisse lucht schijnt te betekenen. Dan krijg je niet meer nieuwe energieën en denkbeelden toegevoerd uit de oneindigheid die door de uiting van het eigen wezen in de wereld worden getracht, zodat je een voortdurende verbinding kunt zijn tussen God en leven, uiting van leven.

Het zal u duidelijk zijn dat wij juist daarom het wezen van de geest niet mogen misachten. Wij mogen het niet binden zelfs aan te menselijke voorstellingen. Wij moeten begrijpen dat wij niets anders zijn dan een kleine werveling van kracht in de oneindigheid.

Wij moeten aanvaarden dat het onze taak is kracht op te nemen en af te geven, besef te ontvanger en besef door te geven.

Eerst wanneer wij beseffen dat het geheel van ons bestaan als hoofddoel heeft – volgens mij althans – de uiting van de Schepper in wat wij zien als zijn schepping – en wat waarschijnlijk ook zijn wezen is – dan komen wij verder. Ook in het stoffelijke leven zou je moeten beginnen met het begrip: Ik ben een verbinding tussen de denker en de verwezenlijkte gedachte, tussen de potentiële kracht en de geuite kracht, tussen eeuwige wijsheid en uitgedrukt besef.

Wie deze verbinding leert beleven, zal steeds meer weten, meer kunnen. Maar hij zal ook zijn wereld steeds gemakkelijker kunnen beheersen. Hij zal zich niet de gevangene gevoelen van het leven, maar een intrinsiek deel van een ontwikkeling, waarin het leven eigenlijk maar een nevenverschijnsel is, zeer stoffelijk.

Het is niet mijn taak u op deze avond verdergaande beschouwingen voor te leggen, al zouden wij ongetwijfeld nog kunnen spreker over de eeuwige pulsatie van wat wij het Licht noemen, omdat wij daarvoor geen betere naam hebben? De pulsatie die, uitgaande van het onbekende, tot ons komt en terugkeert, rond ons kabbelende en golvende in de meest verschillende kleurtonen, wanneer zij terug keert tot de Schepper.

Ik meen te mogen volstaan met de volgende opmerkingen: De wereld die wij zien, is de kracht die tot God terugkeert. De geest, de kracht van geest, ja, het besef en de bewustwording die wij ervaren, is de kracht van God die ook door ons uitgaat naar de onbekende begrenzing van zijn, tijd en ruimte.

In de tweede plaats: wij moeten voortdurend verder reiken dan het eigen wezen. Alleen door verder te gaan dan het Ik zelf, zullen wij de oneindigheid voortdurend werkzaam weten in onszelf.

En in de derde plaats: wij kunnen geest en materie in dit opzicht niet scheiden. Want wat wij zijn in een sfeer, in het hoogste Licht of in een wereld van mensen, is één en hetzelfde. Vormen kunnen veranderen, verschijnselen kunnen misschien vergaan, maar de werkelijkheid van ons zijn is dezelfde. Daarom moeten wij onze waarheid beleven in elke wereld, waarin wij ons ooit bewust menen te bevinden.

En hiermede, mijne vrienden, wil ik overgaan tot  de improvisatie die u, naar ik meen, bekend is onder het Schone Woord. Het gaat hier dus om een improvisatie op door u gegeven woorden, waarvan ik er nu graag van u 3 of 4 zou willen horen.

  • Zieleheil. Geduld. Observatie. Zelfkennis.

Dank u. Ik heb hier dus geduld, zelfkennis, zieleheil en observatie.

Wanneer de observatie, met geduld verricht, ons tot zelfkennis brengt, is ons zieleheil verzekerd.

Ik schouw.

Ik hoor.

Als antenne staat mijn wezen uit

voor trilling van oneindigheid

en vormt

uit onbegrepen wezen

en werkelijkheid,

zich wereld en bestaan.

In waan ga ik ten onder.

Uit waan keer ik weer.

De vormen kneed ik

en hervorm ik

en toch

ben ik slechts

mij zelve.

Ik observeer,

wat rond mij is.

Uit de wisseling erken ik slechts,

met mij blijft eenzelfde kracht.

een macht.

Ik voel gekweld

mij door schuld,

verheven soms door deugd.

Soms neergebogen mij,

door een onmetelijke ouderdom.

En soms gedreven

door een onvermoede

jonge jeugd.

Ik ga door de oneindigheid

en heb geduld,

terwijl de tijd

voorbij stroomt,

omdat ik zo

mijzelf erken.

En als ik eens mijzelve ben,

de kern van het ik,

en de ziel zal zien

als één met al

en deel en één

met alle kracht,

die al regeert,

totdat mijn wezen zelve leert

zo te vinden zieleheil, de redding

uit de eenzaamheid

van duisternis

door eenheid met

het hoogste Licht zal ik zijn:

Kracht die niet meer zich gebonden acht

aan wet of deugd

of plicht,

maar is de kracht van God,

het wezen van een wil,

die in het ik

ervaren wordt als waarheid van het zijn.

Dan zie ik

heel het Al tesaam,

en draag ik nog

een eigen naam

en wordt mijn ziel

soms nog omkleed

met vormen van sferen,

of vormen van stof,

ik erken slechts de oneindigheid.

Mijn ziele juicht

in eeuwigheid,

al buigt mijn ik

zich neer in stof.

Dit is mijn versie van hetgeen wij  besproken hebben en ook van datgene wat uw woorden in mij wakker riepen.  Ik wil u echter waarschuwen voor hetgeen komen kan. In de mengeling van schijnbare rust en verwarring van de komende tijd, zult u geneigd zijn uzelf te overschatten.

Misschien zult u te veel eisen van uzelf of van anderen. Wees, wat dit betreft, behoedzaam. Kies de gulden middenweg in alle dingen, opdat u de grote kosmische krachten die over enkele tijd los zullen barsten, kunt weerstaan door de innerlijke zekerheid die u in deze tijd voor uzelf verworven hebt.

image_pdf