8 januari 1961
Zoals u weet, hebben wij vanuit ons standpunt nogal eens kritiek op het christendom, en die kritiek heeft verschillende gronden. Ik geloof dat het verstandig is om u eerst een overzicht te geven van wat o.i. dus in het christendom aan oude waarden is opgenomen, waarom men faalt. Ik zal trachten om dit te versterken met die elementen van Jezus leer, die niet zo algemeen bekend zijn.
Ongeveer 6 – 8000 jaar voor Christus (ik durf het niet op 1000 jaar precies te zeggen) was er een inwijdingsschool die de eenheid van het mensdom reeds als leerstelling had. Men ging daar uit van het standpunt: Alle mensen zijn cellen van de kosmische mens en daarom dienen deze mensen elkaar te dienen en te helpen en zullen zij vooral zichzelf dienen te ontwikkelen in die richting, die voor hen de meest juiste, de meest prettige is. Deze inwijdingsleer (er was natuurlijk veel meer bij) heeft zich vele duizenden jaren gehandhaafd en wij kunnen zelfs zeggen dat zij invloeden heeft achtergelaten, bv. ook bij de Griekse filosofen en de scholen, die wij een tijd lang vinden in Perzië, Turkije en aan de voet van de Kaukasus. De gedachtegang van de kosmische mens of mensheid mag dus zeker niet genoemd worden een buitengewone leerstelling of een specifiek christelijke. Zij vloeit normaal voort uit de gedachtegang van de ingewijde, die erkent hoezeer het lot van de ene mens dat van de andere aanvult en wordt ongetwijfeld nog aanmerkelijk versterkt door de geestelijke elementen, die wij in bepaalde inwijdingsscholen aantreffen. In een inwijdingsschool ongeveer 1200 voor Chr. horen wij dan ook nog de stelling, dat alle mensen dus voortbestaan. De mensheid als zodanig is onsterfelijk, alle delen daarvan evenzeer.
In overeenstemming met de toen heersende opinies leert men hierbij verder, dat de mens sluimert, wanneer hij sterft, tot het ogenblik, dat de mensheid vol bewust zal herrijzen. Maar we vinden hier een typische uitzondering. Er wordt hier n.l. gesteld: Die elementen van de mensheid, die een innerlijk bewustzijn verwerven en daardoor een groter overzicht van de mensheid als geheel, zullen niet sluimeren, maar zij worden als het denken, gedachtewereld, het denken. Men bedoelt hiermee klaarblijkelijk dat zij een langere tijd als de hersenen van die mens zullen fungeren. Nog wat later vinden wij bv. in de leerstelling van Democritus de gedachtegang ook weer, dat de mens en de menselijke maatschappij dus een eenheid vormt. Hij kent daarbij twee leerstellingen: één die hij naar buiten toe verkondigt en een andere die hij beperkt houdt tot een kleine reeks van leerlingen. Zijn algemene leer is een algemene verklaring van de noodzaak dat de mens zich als mens tegenover mensen gedraagt en als zodanig is hij één van de grondleggers zou ik willen zeggen van het humanisme.
In zijn geheime leer gaat hij verder. Hij stelt hier wederom de unie tussen alle mensen, de onverbrekelijke band, die nimmer teloor kan gaan. Hij speculeert daarbij niet, zoals in de oudheid veel gebeurde, op een voortbestaan, maar stelt doodgewoon: de eenheid, die bestaat tussen mensen zal nimmer en door geen enkele waarde verbroken worden. Dat houdt dus in, dat hij ook de dood als een scheidende factor ontkent. Opvallend is, dat hij daarbij kritiek uitoefent op de mensheid door te stellen: Er zijn echter wezens onder de mensen, die zichzelf willen afzonderen van het geheel; zij zijn – en dan noemt hij een huidziekte – als een soort uitslag op het lichaam der mensheid, maar zullen worden teruggenomen in het lichaam dat weer gezond zal worden.
Typisch is, dat wij in verschillende Griekse filosofieën het gelijke denkbeeld zien doorschemeren en wij zijn daarmee gekomen ongeveer tot de tijd dat Jezus op aarde komt. Voordat ik nu over Jezus zelf spreek en over het christendom, moeten we ook nog eventjes de opbouw volgen van Jezus figuur, want de historische achtergronden zijn belangrijker dan u denkt. De profetieën van de oudheid bv. hebben een buitengewoon grote invloed op de wijze waarop Jezus door zijn leerlingen zal worden gezien. De interpretatie van zijn wezen en woorden is niet gebaseerd op zijn eigen verklaringen, maar is gebaseerd op de profeten. Het Jodenvolk is altijd een volk geweest dat strijden moest en onderdrukt was. Ik weet wel, dat men in deze tijd nog wel eens de stelling verkondigt, dat de Joden laf waren, maar ik geloof dat wij dat op grond van de historische feiten, zeker voor het verleden en waarschijnlijk ook voor het heden, mogen ontkennen. De Joden blijken n.l. reeds als kleine stam in voortdurende strijd gewikkeld te zijn geweest met hun omgeving, Zij worden voortdurend belaagd door sterkeren en groteren en zij hebben één bezwaar: Zij kunnen niet, zoals vele andere volkeren tot een werkelijk verbond komen, want vorsten eisen heel vaak van hun bondgenoten ook de verering van hun goden. De god van de oudheid is voor de stad staat, voor het kleine rijk over het algemeen, de beschermende factor en wanneer men een bondgenootschap zou sluiten zonder dat die goden dus daarbij betrokken zijn, dan zou dit ten nadele van het volk en van het land uitvallen.
Maar de Joden komen al zeer snel – en zeker nadat Mozes hen uit Egypte heeft gebracht – tot een godsverering, die slechts één God erkent en alle andere goden demonen acht. Zo zult u begrijpen, dat ze in een moeilijk parket zitten. Maar de gedachte aan de God als beschermer van het volk, van de stam, van de staat, blijft ook bij hen behouden. Een historisch verschijnsel, dat we overal kunnen opmerken en dat dus in zich niets bijzonders heeft. Die God moet natuurlijk op een gegeven ogenblik de overwinning behalen, anders is het de moeite niet waard om die God te vereren en er zijn dagen, dat Israël buitengewoon groot is.
Laten we bv. denken aan de grootheid van Salomo’s rijk, nietwaar, die in een tijd, dat paarden veel zeldzamer waren dan heden ten dage, tienduizenden strijdwagens in de strijd kon brengen, die alleen aan de havens aan de Rode Zee ruim tweeduizend strijdwagens had staan om onmiddellijk in te grijpen. Een man, die in een tijd dat schepen kleiner en ook vaak zeldzamer waren dan in deze dagen vooral voor het verkeer op grote zeeën expedities van 100 en 500 schepen uit kon zenden. Dat was natuurlijk een grote macht. Deze grootheid en de grootheid van de tempel, die Salomo bouwt, drukt zijn stempel op de verdere Joodse geschiedenis.
Reeds vóór die tijd zien we wel de gedachte aan een verlosser, aan een held of vorst die op zal staan en geleid door God het volk bevrijden. In het oude testament vinden we dat meerdere malen weerhaald a.h.w. het wordt weer kaatst, dit beeld. Wij horen steeds weer van bv. Samson die, nietwaar, in zijn eentje eigenlijk Israël beschermt. Wij horen van andere helden, die met zeer kleine troepen Israël’s grootheid bewijzen. Dit is de voortdurende behoefte van een volk, de nadruk te leggen op het feit: Steeds weer zendt onze God ons een held, een heros. Maar een heros is niet voldoende. Een heros die hen alleen verdedigt, laat hen de onzekerheid en zeker wanneer Israël wat ouder wordt, wanneer het land steeds wordt verscheurd door onderlinge twisten (er zijn reeds in die tijd verschillende sekten, die elkaar vaak sterk bestrijden, er zijn stamoorlogen tussen de stammen zelf), valt de nadruk steeds neer op een vorst die vorst der wereld zal zijn. Het grootste vorstengeslacht is dat van David. We kunnen dus vele profetieën ook nog gaan verklaren als direct voortkomend uit de volksbehoefte en de volksziel, en een studie van de omstandigheden van Israël in de tijd dat dergelijke profetieën worden gedaan, wijst ons zeker niet alleen en in de eerste plaats op een goddelijke inspiratie, maar heel vaak op de directe noodzaak, het volk zoiets te zeggen.
Deze achtergrond, de behoefte tot vrijwording, het verwerven van zekerheid en als enige hoop de godheid die een heros zal zenden, geeft aan de Messias-legende een steeds sterkere nadruk, zeker ook in de tijd van Jezus geboorte. Want wanneer wij ons bezighouden met deze tijd, blijkt dat zeer velen zich als Messias hebben getracht uit te geven. Het volk verwacht dit, het loopt er steeds voor te hoop. Had Jezus zichzelf Messias genoemd, dan kunnen we ervan overtuigd zijn, dat hij heel wat minder volgelingen had gehad. Uit zijn wonderen, zijn afwijkende leer, zijn, ik zou haast zeggen: brutaliteit van optreden, bv. tegenover de tempel, maar ook tegenover het Romeinse gezag (zonder ooit in een werkelijk gevaar te komen, tot aan het ogenblik, dat hij dus het definitieve conflict aanvaardt met Pasen in Jeruzalem) kunnen we afleiden, dat deze Jezus dus beantwoordt aan de behoefte van het Joodse volk en dat juist omdat hij een van de veel voorkomende verlossers of koningen van Israël is, waarschijnlijk de geschiedschrijvers van Rome aan deze verschijning minder aandacht hebben besteed. Hij was één van velen.
Jezus zelf, dat kunnen we er nog bij voegen, geboren uit ouders van Esseense instelling, is ongetwijfeld een zeer kundige figuur en heeft kennis gemaakt met vele filosofieën. Egyptische, maar ook de Syrisch Griekse beschaving heeft hij ongetwijfeld ontmoet en hij zal, gezien zijn instelling, van jongs af aan interesse hebben gehad voor de problemen, niet alleen van zijn godsdienst, maar van de mensheid. Deze Jezus-figuur dus, die ik uitdrukkelijk in zijn jonge jaren niet wil vereenzelvigen met de Christus-figuur, maar alleen in zijn leraarstijd, geloof ik dan ook te mogen zien als iemand, die dezelfde inwijdingsleringen in zich opneemt, die wij later terugvinden bv. bij de door mij geciteerde Democritus, maar die we ook nog terug kunnen vinden in de stellingen van Cato en anderen, staatslieden dus.
Als wij Jezus leer ontleden, dan blijkt zij in zeer vele delen een voortzetting te zijn van de oude inwijdingsleer, Zijn: “Bemint uw naaste gelijk uzelf” verschilt niet zoveel van: “Allen zijn één en daarom moet men elkaar gelijk achten, elkaar helpen.” De wijze, waarop hij als goede werken bv. noemt: het helpen van een ieder, die in nood is, al somt hij dat dan ook wat uitvoeriger op, beantwoordt weer aan de gedachtegang, die wij ook bij geheel andere denkrichtingen terugvinden. Wanneer wij bv. denken aan de filosofen van Rome, bekend als de honden de Cane, dan zien wij dat ook deze leven met zo weinig mogelijk bezit. Dat is hun trots; zich gaarne bezighouden met allerhande gesprekken en leringen, maar hun leven zelve (wanneer het de goede zijn) geheel wijden aan het helpen van hun medemens, daarin vinden zij geluk, zij menen daardoor de mensheid te versterken. Mijns inziens is dan ook Jezus leer zelve niet te beschouwen als een totaal nieuwe openbaring, maar alleen als een openbaarmaking van tot op dat ogenblik vaak geheime of slechts gedeeltelijk bekende leringen, die in het worden van de mensheid zelf een voortdurende rol hebben gespeeld.
Hiermee heb ik dan ook de figuur Jezus kort geschetst en wij hebben dus de historie zien samenvloeien hier op het punt van vernieuwing, waarin Jezus opstaat als de grootmeester van het Licht. Nu hebben wij natuurlijk ons geloof en ook Jezus heeft dat ongetwijfeld gehad. Hij wist zich de drager van een kracht. Het is de vraag, of hij precies heeft begrepen, wie of wat die kracht was. De naam Christus of Christos is n.l. pas later gegeven in de Griekse gemeenten, dus “mond” zou je eigenlijk kunnen zeggen. Als we het helemaal ontleden, dan is deze betiteling van Jezus Christos a.h.w. Jezus, de Mond van God, dat bedoelt men daarmee, de tong Gods, die spreekt op aarde. Jezus zelf heeft natuurlijk ook zijn geheime leer. Die leer is niet geheim in de zin van een geheimschool, die volkomen afgesloten is, maar zij bestaat eerder uit kleinere opmerkingen en verhalen, die hoofdzakelijk bestemd zijn om zijn omgeving op de hoogte te brengen van zijn inzichten, zijn leven, zijn krachten. In deze leerstellingen schetst hij zichzelf m.i. veel duidelijker dan in de openbare lezingen en gelijkenissen, die later zullen worden opgenomen in de erkende Evangeliën. Opvallend mag overigens worden genoemd de eenstemmigheid van de erkende vier Evangeliën en vele der Apocriefe, waar het de hoofdzaken van Jezus leven en leer betreft,
Wie dit wetenschappelijk na wil gaan, kan dit dus als een bevestiging zien van het leven van Jezus, want waar zoveel mensen betrekkelijk kort na Jezus leven reeds dergelijke gegevens verschaffen, mogen we aannemen, dat controle mogelijk was. We hebben dus niet met een scherts of een schijnfiguur te maken en ook niet met een legende zonder meer.
Wat zegt Jezus zelf nu over zijn leer? En dan moet ik weer beginnen met een van de dingen, die de mensen altijd verkeerd begrijpen. “Ik ben niet gekomen om u de vrede te brengen, maar het zwaard.” M.a.w. “Ik kom niet om hier op aarde nu eens eventjes je gelukkig te laten voelen zonder meer, ik breng je de strijd”. Dat die strijd niet tegen anderen gericht is, maar gericht moet zijn tegen het ik, komt helaas in de erkende Evangeliën minder sterk tot uiting, ofschoon Jezus wel degelijk zijn leerlingen voorhoudt: “Wie zijn God dient en zijn naaste liefheeft (dus weer het concept van kosmische mens) zal meester zijn over zichzelf, niet haten en niet vrezen.”
Dat houdt dus wel in, dat hij daar helemaal geen noodzaak ziet om, zoals het op het ogenblik gaat, met grote verbetenheid tegen medemens op te treden. Hij zegt ook dingen, die sociaal niet aanvaardbaar zijn in deze dagen. “Bezit is de vloek van de mensheid, waar het zijn geest kluistert, die op wil gaan naar God. Niets moogt gij bezitten.” We vinden dit in de Evangeliën weerkaatst bv., nietwaar: “Gij zult niets meenemen, geen geld en geen teerkost, geen tweede paar sandalen op uw weg.” Hier geeft hij dus aan zijn apostelen een raad, maar die raad wordt in het Evangelie niet uitgewerkt. In Jezus eigen leer echter horen wij hem verder zeggen: “Alles wat deze aarde kent, behoort de Vader (dus het is van God). De Vader geeft ons deze dingen niet voor ons zelve, maar voor allen.” Vertaald eigenlijk of verduidelijkt zo u wilt: God geeft ons deze dingen dus voor de gemeenschap of de mensheid. De aarde is niet geschapen om daar een deel van te bezitten, zo zegt Jezus, de aarde behoort aan de mensheid.
Ik kan me begrijpen, dat men in deze dagen zou aarzelen dergelijke stellingen aan te halen, waar men dan onmiddellijk van communisme zou worden verdacht. Priesters in Frankrijk, die geprobeerd hebben deze delen van het christendom meer in het brandpunt te brengen en ook zelf in de praktijk te zetten, werden zelfs met excommunicatie uit de kerk van Rome bedreigd, terwijl andere priesters en leraren van het christendom, die ook aan deze stellingen groot belang hechten, op het ogenblik worden beschouwd als rode satellieten. Nu kan ik dat allemaal wel begrijpen, maar Jezus geeft ons dan toch, en dat mogen we voorop stellen, een leer die de gehele wereld domineert. Zijn leer is zover doorgedrongen, dat zij ook een groot deel van de niet christelijke gebieden op aarde regeert. Wanneer dit christendom juister geïnterpreteerd zou worden, zou het ongetwijfeld, waar de mens dan van goeden wille is, vrede op aarde brengen. Het feit dat de mens die leer verkeerd interpreteert en zich juist op Jezus, diens werken en diens leven beroept om zichzelf te rechtvaardigen in zijn optreden en overheersen tegenover anderen, is natuurlijk niet alleen betreurenswaardig, maar eenvoudig een totale verdraaiing van leer en feiten.
Dat wij met recht en reden tegen de zich Christenheid noemende gemeenschappen dus bezwaar opperen, zal u dus zonder meer duidelijk zijn. Het hindert echter niet zo zeer of daar nu bezwaar tegen is of niet. Het is een feitelijke toestand, en wanneer je die toestand beziet, moet je je af gaan vragen: Is er ergens in de, als openbaring aanvaarde of niet als zodanig aanvaarde leringen van Jezus, een oplossing te vinden voor een situatie als die op deze wereld? M.i. bestaat die wel degelijk en het mooie ervan is, dat deze oplossing niet van bovenaf moet worden opgelegd, dat zij niet de gemeenschap dient te regeren, maar dat zij in elk deel van de gemeenschap tot bloei kan komen om zo degenen, die zich daarmee bezig houden, die zich daaraan onderwerpen, maakt tot bewustere delen van de mensheid, de kosmische mens. Laat ik beginnen dan met enkele van die punt en op te sommen. Wanneer Jezus op een gegeven ogenblik een meisje niet geneest, dat ziek is, en alleen vreugdig achterlaat, dan hebben zijn leerlingen daar bezwaar tegen.
Wanneer zij ‘s avonds, zoals dat wel meer gebeurt, wat bijeen zitten in het duister van de vallende nacht, dan probeert Jezus dit zijn leerlingen duidelijk te maken. Ik neem hier de voornaamste delen, maar ik zet ze om in moderne taal. “Lijden is een noodzakelijk deel van het leven. Het is het lijden dat de mensheid zuivert, dat veel van zijn schuld wegneemt en hem, indien hij blijmoedig kan zijn, kan opheffen tot het rijk des Vaders.”
Want (en hier komt dan de typische reden):“wij boeten niet slechts onze eigen misslagen uit, wij zijn deel van Gods rijk en Gods rijk leeft in alle mensen. Zo dragen wij vaak de lasten van anderen en de schulden van anderen, ofschoon wij dit niet beseffen, maar indien wij dit beseffen zal het ons een vreugde zijn omdat wij daardoor de mensheid het lot verlichten, meer licht des Vaders, meer grootheid des Vaders openbaren in de harten der mensen en hen die niet bewust zijn het koninkrijk Gods meer nabij brengen.”
Die redenering van Jezus zal misschien in deze dagen nogal eens op wat weerstand stuiten. Er zullen veel mensen zich afvragen: “Nou ja, als iemand moet lijden voor de mensheid waarom ik, kan dat een ander niet doen.” Maar Jezus stelt hier: “Het is je taak, het is een deel van je leven, van je wezen.” Hij zegt a.h.w. tegen zijn leerlingen: “Ik zou dit meisje hebben kunnen genezen, maar, indien ik het gedaan zou hebben zou ik de mensheid en ook haar een onrecht hebben toegevoegd, want haar lijden is voor haar noodzakelijk omdat ze daarmee vele waarden schept, die ze misschien zelf niet kan overzien, maar die voor de mensheid belangrijk zijn.”
De gedachte dat je wel eens zou kunnen lijden voor anderen en daarin zelfs vreugde vinden, wordt tegenwoordig meestal afgedaan met de gedachte dat dit hysterisch is of dat een verkeerd begrepen mystiek de mens in zijn ban heeft. Toch is dit de essence van het christendom, want men gelooft dat Jezus – dat wordt overal tenminste zo verkondigd – heeft geleden en is gestorven voor de zonden der mensheid, en men gelooft ook dat hij heeft gezegd dat hij de weg en de waarheid is, dat hij zijn leerlingen heeft geroepen met het eenvoudige woord: Volg mij en men noemt zich Zijn leerling. Maar zodra het gaat om een volgen naar Calvarie, dan voelt men er meer voor om bij de nachtvuren van de bewakers en soldaten te zitten, net als Simon Petrus en in angst voordat de haan kraait, drie keer zijn meester te verloochenen. Een bittere verklaring, dat geef ik toe, naar het is zo.
Jezus leert verder, ook aan zijn ingewijden, dat is dan de groep der 72, die we later terug zullen vinden met het Pinkstergebeuren bv. (daar zijn dus de apostelen bij inbegrepen) iets omtrent het Koninkrijk Gods, dat men m.i. helaas ook te hoog of te ijl heeft geacht om ‘t onmiddellijk vast te leggen, dat we dan ook nog maar in enkele studies van de zeer vroege kerkvaders nog terloops vinden aangehaald. Wanneer n.l. voortdurend over dat Koninkrijk Gods wordt gesproken, dan vragen de leerlingen: “Ja, maar hoe kan er nu een Koninkrijk Gods in ons bestaan.” En dan zegt Jezus dit: “Weet ge, hoe men (en hij doelt hier waarschijnlijk op de Samaria waarin die gebruik inderdaad bestond) de bloedverwantschap sluit? Het bloed van beiden wordt verenigd en vanaf dit ogenblik achten zij zich voor alle tijden verbonden.” Dit is inderdaad waar en dat geldt ook bij Arabische stammen. We zien het ook elders optreden trouwens. “Zo nu is de kracht Gods in mij. Laten we nu niet de vergissing maken door te zeggen: “Ja maar hij was Jezus Christus.” De kracht Gods is in ons allen. Wij leven uit God, we kunnen niet anders bestaan of leven. Zo ik God in u erken en gij erkent God in mij, zijn wij een en verbonden en heerst God in ons, zonder onderscheid. Dus zonder verschil van persoon te zien of enige differentie. Een typisch iets; hier gaat hij dus zover dat het Koninkrijk Gods is: de eenheid van mensen, die in elkaar het goddelijke erkennen. Is het dan een wonder dat hij de nadruk legt op naasten liefde?
Maar hoe zit dat nu met het christendom Laten we aannemen, dat een priester door zijn wijding, een dominee door zijn toewijding aan de leer en alles, dit licht Gods in zich draagt en zich dan als meester, leraar en meerdere van anderen beschouwt, dan maakt hij het gewoon onmogelijk om dit Koninkrijk Gods met anderen samen te beleven. Als in die anderen het Koninkrijk Gods leeft, kan het in hem niet bestaan of omgekeerd, want hier is sprake van gelijkheid. Een volkomen vrije gelijkheid, waarin men met elkander onverbrekelijk verbonden is door het kennen van de godheid die in allen gelijkelijk leeft, dat is Jezus Koninkrijk Gods. Hij spreekt over dat Koninkrijk Gods dan ook helemaal niet als een hemelrijk of zoiets, of als een buitengewoon licht of een macht of een bewustzijn, neen het is gewoon het kennen van God. Wanneer die God in één van die delen van zijn rijk iets wilde en, maakt het dat deel niet belangrijk of minder belangrijk. Jezus doet geen wonderen. “Het is de Vader die door mij werkt. Het is de Vader, die door mij tot u spreekt.” Hij zegt dat uitdrukkelijk erbij: “Ik ben en blijf uw gelijke, wij zijn één deel van hetzelfde Koninkrijk God’s.”
Ja, dat zou voor deze dagen belangrijk kunnen zijn nietwaar? Maar er is nog een derde punt, en ook dat meen ik van groot belang te mogen achten. Het is overigens, eigenaardig genoeg, één van de punten die in de Evangeliën helemaal niet ter sprake komt. Wanneer het probleem van die overspelige vrouw op het marktplein zich heeft afgespeeld, Jezus die vrouw heeft gered, dan komt daarmee eigenlijk een climax, want Jezus heeft zich voortdurend bezig gehouden met mensen, die de Mozaïsche wet en de wetten van het volk overtreden hebben en op een gegeven ogenblik is het logisch, dat zijn leerlingen zeggen: “Ja, maar Heer, natuurlijk geloven wij in U, maar vertel nu eens waarom? Die vrouw was toch overspelig. Zij is dus schuldig tegen de wetten Gods, die Mozes ons gegeven heeft.”’ En wat zegt Jezus? “Zo zij schuldig is, ben ik schuldig.”
Kunt u de consequentie hiervan begrijpen? Het is maar weinig. Zo zij schuldig is, ben ik schuldig. Wanneer een mens ongelukkig is op aarde en dwaze dingen doet, dan is niet die mens schuldig, dan is de mensheid schuldig. Dan is het duidelijk, dat dit deel van de christelijke leer voor velen onaanvaardbaar zal zijn. Als iemand steelt, dan is niet alleen de dief schuldig, nee, dan bent ook u schuldig, ook al hebt u er helemaal niets mee te maken, want u behoort tot dezelfde mensheid. Wat in die mensheid gebeurt, gebeurt ook in en met u.
Laten we dan nu eens gaan kijken, hoe je dat in deze tijd kunt omwerken. Op het ogenblik, dat wij dus de werkelijke Christusleer, de werking van de Christus geest ook, in onszelf aanvaarden, moeten we eigenlijk beginnen met te zeggen: alle mensen zijn één. Alle onderscheid tussen mensen is oppervlakkig en niet belangrijk. Belangrijk is, wat hen bindt, niet wat hen scheidt. In de tweede plaats moeten we gaan zeggen: Ik heb geen enkel recht op de mens, op de mensheid, waar ik niet het recht heb, iets te eisen, dat ik niet zelve kan en bereid ben te geven. Verder zou je dan ook voor jezelf moeten zeggen: Ik wil niet spreken over schuld, over zonde, bij anderen of bij mij zelf. Ik wil slechts in mijzelf de eenheid vinden met de mensheid door het erkennen van de God in de mensheid. Daarom wil ik al het gebeuren van mijn leven a.h.w. offeren, daarvoor wil ik het totaal gebeuren van mijn leven aanvaarden.
Stel u voor, dat een mens zo gaat leven in deze tijd. Dan zou je waarschijnlijk last krijgen met een hele hoop christenen, zo niet met alle christenen. Maar wat kan men die mens doen? Bezit beschouwt hij niet als zijn eigendom, het is van alle mensen. Wanneer hij het al hanteert en gebruikt, zo tracht hij dat voortdurend te doen in dienst van anderen, om anderen te helpen en te dienen. Wat men hem afneemt aan bezit is slechts een wegnemen van verplichtingen, niet van rechten. Daar kan hij nooit bang voor zijn. Hij is één met de mensheid en als zodanig voelt hij zich eeuwig, want hij is deel van het Koninkrijk Gods, alles, wat er bij hem aan lijden komt, dat betekent alleen maar iets, wat hij aan de mensen kan geven, hij hoeft het niet prettig te vinden, maar hij kan dat lijden verwerken en het aanvaarden, hij is er niet bang voor.
En de dood? De dood is voor hem alleen maar het wegvallen van alle stoffelijke verplichtingen, terwijl hij weet, dat de eenheid met de kosmische mens in het Koninkrijk Gods blijft bestaan. Ik geloof dat menigeen, die dit beseft, eigenlijk de dood zou moeten zien, zoals een kind op school de grote vakantie, het is niet iets, waar men nu speciaal naar gaat verlangen als mens misschien, maar het is toch iets wat een bevrijding betekent, waar je niet bang voor behoeft te zijn. Een mens in deze wereld, die niet bang is, wat zou dat niet betekenen? Eén mens maar, die niet bang is voor atoombommen, voor het verlies van zijn vrijheid, voor het verlies van zijn rechten. Eén mens, die helemaal niet bang is, dat er met hem in het bijzonder iets onaangenaams zal gebeuren, die niet bang is, dat er iemand geweld aan hem zal plegen. Die mens is dus werkelijk vrij; die mens kan pas werkelijk betekenis krijgen voor de wereld, want omdat hij niet vreest, zal hij, al is het nog zo weinig, het noodzakelijke kunnen en durven doen. Stel verder, dat die mens in zich voortdurend dit bewustzijn heeft van God. Hij erkent God in allen, het is hem niet moeilijk om zijn vijanden lief te hebben, want hij heeft niet die vijand lief, maar de God die in die vijand net zo goed leeft als in hemzelf. Hij kan gemakkelijk zijn vijanden liefhebben, ze vergeven, want hij beseft dat God in hem leeft en dat al deze dingen alleen maar dienen om de mensheid zelf waardig te maken, óp te werken. Wat zou zo’n mens niet vrij zijn, gelukkig zijn, wat zou hij een grote daadkracht hebben.
Een mens, die zo leeft, heeft besef van de werkelijke rechtvaardigheid. Hij heeft geen enkele reden om ooit iets te doen wat onrecht is, want hij vreest immers niet dat men hem zijn bezit af zal nemen, dat men hem lijden aan zal doen of dat men hem zal doden. Dit op zich betekent niets; misschien dat hij uiterlijk zal huilen en kruipen wanneer hij mishandeld wordt, maar van binnen heeft hij een heiligdom, waarin hij zich toch terugtrekt. Het betekent niet werkelijk iets, het is alleen maar uiterlijk. Die mens zal nooit en door niemand, door geen enkele macht ter wereld, verleid kunnen worden om iets verkeerd te doen.
Jezus wist wel degelijk, wat hij zijn leerlingen voorhield. Hij wilde van hen sterker maken, krachtiger. Hij wilde van hen mensen maken, die de band met God zo sterk voelden, dat niets anders op aarde voor hen zou tellen. Misschien heeft hij zich hier en daar vergist; m.i. heeft hij zich zeker vergist in de wijze, waarop bv. Petrus zou experimenteren, de eerste Christengemeenschap, en m.i. heeft hij zich ook vergist, omdat hij de invloed van Paulus op zijn leer waarschijnlijk niet heeft gekend of niet heeft durven realiseren. Let wel: ik zie Jezus niet als een onfeilbare figuur. U hoeft dat niet met me eens te zijn, zegt u mijnentwege rustig: “Hij was God.” Voor mij echter is hij niet onfeilbaar, is hij als mens in alle dingen mens; tot aan de wonderen die hij doet, toe. En daarom mag ik hem dan ook stellen als hier en daar falende, althans volgens menselijke maatstaf.
Jezus heeft niet kunnen beseffen, hoezeer zijn christendom inplaats van een bevrijding van de mens een keten voor de mens zou worden. Hij heeft niet kunnen begrijpen, hoe men inplaats van de vrijheid, waarin de mens zonder enige angst God in zich en anderen erkent, zou stellen: het wrede spel van een wankelen tussen hemel en hel, het dreigen met verdoeming en ondergang. En hij heeft waarschijnlijk ook niet beseft, of hij heeft misschien wel geweten, maar er niets aan kunnen doen dat men Zijn woorden en de krachten die Hij aan Zijn leerlingen wilde geven door hun éénzijn met God, zou maken tot iets wat een soort sacraal geweld wordt in mensen die voor hun eigen partijen vechten en niet voor de mensheid. Hij heeft zeer waarschijnlijk niet voorzien of niet kunnen voorkomen, dat Zijn leer inplaats van de vrijheid van de mens zelve te worden, een reeks van politieke en sociale machtsorganen in het leven zou roepen, die precies ingaan tegen alles, wat Jezus met Zijn leer bedoelde, n.l. de werkelijke bevrijding van de innerlijke mens en diens opgaan in het ware Koninkrijk Gods.
Misschien vindt u dat mijn onderwerp, hoewel het, dat kan ik u verzekeren, gebaseerd is op degelijke studie, zowel in de sferen als in de tijd, niet helemaal passend is. Wees dan ook zo goed om te onthouden, dat ik dit onderwerp deze dag heb aangesneden om u duidelijk te maken waarom wij kritiek hebben op de Christenheid en dat ik het tevens heb getracht te gebruiken om u duidelijk te maken hoe uit de mensheid zelve, lang vóór er van een Jezus sprake was, reeds deze gedachte aan eenheid tot uiting kwam en Jezus ons daarin de laatste reden gaf tot werkelijk vrij en blij leven in de mensheid. In ons allen leeft God: indien wij dit erkennen zijn wij allen één in het Koninkrijk Gods.
Als zodanig is dit een basis voor elke esoterische leer het is een basis voor elk magisch principe. Het is de verklaring van veel, wat de wetenschap op het ogenblik in psychologie, parapsychologie niet begrijpt. Het kan de basis zijn van de vernieuwing, die de komende tijd brengt, en naar ik meen, zal het dit ook zijn. Vergeef me dus, dat ik u een onderwerp heb voorgelegd, dat u misschien minder interessant vindt, en sta me toe u toe te wensen dat u in uzelf iets van dit ware christendom zult vinden, dit ware Koninkrijk Gods, dat niet de uiterlijke normen verandert, maar innerlijk de betekenis van alle dingen verandert, zodat ge vrij kunt zijn, ongeacht de schijnbare beperkingen van wereld, tijd en stof.
0-0-0-0-0-0-0-0-0-0
Ja, u zult wel gemerkt hebben, dat onze spreker niet alleen wat lang aan het woord is gebleven, maar dat hij ook op zijn manier een hogere waarde heeft gebracht en dat is nu best te begrijpen, want ofschoon hij behoort tot onze orde, is het, laten we zeggen één van de hogere Pieten, die dit helemaal heeft opgesteld, die het voor mekaar heeft gebracht en ja, u weet, hoe het is tegen het hoogste gezag je te verzetten is moeilijk, vandaar dat ik er niet direct veel voor voel om hier veel commentaar op te geven. Ik kan het alleen vanuit mezelf bekijken en tussen twee haakjes: ik ben de laatste spreker hoor, ik moet sluiten voor jullie ook, ik kan er niets aan doen, dat hoort er nu eenmaal bij, schijnt het. Maar ik wil toch die eigen mening even naar voren brengen.
Moet u eens luisteren: Wat geeft het nu eigenlijk wat de wereld doet en wat de wereld is. Wat maakt het voor verschil uit, of het regent of dat het vriest, dat het mooi weer is? Maakt het verschil uit, dat je God aanbidt in de kerk of dat je Hem ervaart in de bossen? Wat is nu eigenlijk het uiterlijke verschil werkelijk waard? Volgens mij heel weinig. We hebben allemaal, mens en geest, één en hetzelfde verlangen: we willen gelukkig zijn. En ‘gelukkig’ betekent ook, dat je volledig bent, dat je niet ergens een te kort voelt. Nu, en die volledigheid die kan je op aarde niet vinden. Neem me niet kwalijk, dat ik misschien ook kritiek uitoefen op de verschillende stoffelijke instellingen, maar een werkelijke volledigheid bv. in een huwelijk tussen twee mensen komt maar zelden voor. Volledigheid door het vervullen van een taak; nou die taak kan tot een roes worden, maar om nu te zeggen dat je werkelijk helemaal evenwichtig en volledig gelukkig bent er in, dat geloof ik niet. Je kunt je werpen op allerhande geestelijk voer. Er zijn mensen die mogen blij zijn dat geestelijk voedsel geen calorieën heeft, want anders zouden ze barsten, zoveel verzwelgen ze er van, maar het geeft ze geen geluk, het maakt ze niet evenwichtig en waarom niet? Nu ja, ik zeg het misschien op z’n jan boerenfluitjes, om de doodeenvoudige reden dat we het eigenlijk zoeken voor onszelf. Heel gek, in de geest ook. Als je in de sferen bent en je houdt je met jezelf bezig, dan zit je helemaal in je eentje, en nu is er niets ergers dan in je eentje te zitten. Zodra je een ogenblik aan een ander denkt en jezelf vergeet zit je midden in een lichtende wereld, vind je alles wat je nodig hebt, dan vind je geluk, dan vind je vreugde, dan vind je contact met iedereen.
Wanneer je zelfs nog vergeet te denken aan een bepaalde sfeer of wereld dan heb je soms een flits licht, dan voel je: nu ben ik één met alles wat leeft; ik snap het wel niet helemaal, maar toch: ik ben volledig, ik ben gelukkig. Ik zou dus zeggen de hele kwestie is eigenlijk: hoe vaak en hoe veel denk je aan jezelf? Hoe meer je je met jezelf bezighoudt, hoe beroerder je er aan toe bent en alle geestelijk voedsel, alle stoffelijk werk, alle goede werk, alle vroomheid, alle lange gezichten, alle zwarte kousen doen er niets aan toe. Mensen, die denken, dat er een groot verschil ligt, wat je ook nog wel hoort, zo tussen de zondige en de lichtzinnige mens en de rechtzinnige en de vrome mens (je moet ze kennen hoor, er zijn er een hoop die hebben ‘t daar, achter de elleboog), maar goed, die maken ook precies diezelfde fout. Is het belangrijk, wie en wat ik ben? Helemaal niet. Het is alleen belangrijk, dat ik wat ik ben voor allen, voor de Kosmos, voor iedereen. Zolang als ik maar niet aan mezelf denk, ben ik gelukkig, dat heb ik in de sferen moeten leren. Tamelijk pijnlijk hoor, in het begin lukt het niet zo goed, als je uit de wereld komt. Maar je voelt je op een gegeven moment opgenomen in dit groot kosmisch geheel en het gekke is: dan heb je ook geen zakenzorgen meer en dan maak je je er niet meer druk over of er wel of niet brood op de plank komt, want je weet, dat het er komt, het gekke is: wanneer ik niet aan mijzelf denk, denkt al het zijnde aan mij, maar zolang ik aan mezelf denk, dan ben ik de enige, die het doet. Nu ja, dan heb ik liever dat de hele kosmos aan me denkt, want dan kan ik er zeker van zijn dat ik aan niets gebrek heb, dan hoef ik me geen werkelijke zorgen te maken. Alles wat ik probeer voor een ander te doen, wat ik denk, wat ik streef voor een ander, dat is op een of andere manier vreugde, zelfs de zorg, die ik me maak, wordt toch nog een vreugde, omdat ik het voor een ander kan doen. Zodra ik het voor mezelf doe: dood!
En zo is mijn heel simpele ervaring alleen maar dit: Wanneer je dit allemaal gehoord hebt, mag je erover denken zoals je wilt, maar kun je aan den lijve ondervinden, dat op het ogenblik dat je vergeet teveel aan jezelf te denken en zelfs helemaal niet aan jezelf denkt, je een gelukkig en harmonisch mens bent, op het ogenblik dat je het wel doet, bom, lig je weer op je achterwerk, zwaar in de stof, zwaar in de zorg, zwaar in de ellende. Niets is belangrijker, naar mijn idee, dan een ogenblik jezelf vergeten voor de kosmos. En nu zijn er mensen die zeggen: Ja, maar ik vergeet mezelf zo vaak. Ja, natuurlijk vergeten ze zichzelf vaak, maar uiteindelijk vergeten ze zich dan op dat ogenblik omdat ze van een ander iets willen hebben, wat ze leuk vinden. Dat is geen zelfvergetelheid hoor. Dat is een soort ruil handeltje. Ik vergeet even, dat ik dit ben en jij vergeet dat je dat bent en dan kunnen we het samen leuk klusjes vinden. Jonge, jonge, ja in menig opzicht zakelijk ook, hoor. Vergeet jij nu even, dat je ambtenaar bent, dan zal ik vergeten dat ik een eerlijke fabrikant ben, dan zullen we samen de winst delen.
Nu ja en dan gaat het weer de beste, ja dat is de heilige daad, zo gezegd, maar u begrijpt toch zelf wel hé, deze dingen lopen altijd vast, dat gaat nooit door, omdat je iets terugvraagt. je denkt toch aan jezelf. Zolang je iets terug wilt hebben, denk je aan jezelf. Voor mij is het hele geheim van het geluk, van het Koninkrijk Gods en al het andere eigenlijk dit: Denk niet aan jezelf. Heel gewoon. Je kunt natuurlijk ook wel eens zeggen: Jonge, ik vind het, als ik in een lagere sfeer zo het een of ander uit de modder moet gaan plukken, helemaal niet leuk, maar ja! Wat geeft het of je het nu leuk vindt of niet, als je die ander er nu maar uit krijgt. Het gekke is: nu word ik niet vuil van die modder, al is zo nog zo vet. Maar als ik erover ga denken hoe goed ik ben, dat ik het doe, dan heb ik meteen smerige handen. Je kunt het geluk, dit één zijn met alle dingen, met je mee dragen, zolang als je jezelf vergeet en dan geeft het niet, hoe je eraan toe bent. Of je nu op sterven na dood bent of pas geboren, allebei treurige omstandigheden meestal, het geeft niet, je bent gelukkig. Of je nu gewichtig bent of je bent schillenboer, je bent gelukkig; en je bent gelukkig, omdat je op een of ander manier volledig bent, je voelt jezelf afgerond, je hebt niets meer nodig. Wat is er beter dan dat, vrienden, en daarom zou ik zeggen: wanneer ik dan mijn bescheiden raad aan de van hoge bronnen stammende en zeer bestudeerde lezing van zo-even mag toevoegen, zou ik alleen dit willen zeggen: Mensen denk niet zoveel aan jezelf. Denk aan de wereld, denk aan God, denk aan de geest en alle dingen. Denk niet alleen aan de geest hoor, en denk niet alleen aan de stof. Denk aan al die dingen, maar probeer jezelf er zoveel mogelijk in te vergeten. Je wordt toch vaak genoeg en meestal pijnlijk aan jezelf herinnerd. Maar zelfs, wanneer dat gebeurt, denk toch weer aan dat andere. Je zult merken, daar ben je gelukkig bij; en een mens die geluk heeft en vrede in zijn hart, of je het nu Koninkrijk Gods noemt of niet, ik geloof dat die God beseft. God is uiteindelijk voor ons licht, geluk en vrede. Je mag het wel anders zeggen, maar daar komt het op neer. Een toestand waarin we leven en waar in we iets begrijpen misschien, maar voor al deel hebben aan alles.