22 april 1955
Op deze begroeting volgt dan de gebruikelijke waarschuwing dat ook de intelligenties niet alle dingen weten en wordt door ons verzocht daar rekening mee te houden, zelf na te denken en eventueel op- of aanmerkingen naar voren te brengen. Voorts wordt aangekondigd dat zal worden begonnen met het geven van verschillende belichtingen van één onderwerp, zodat een cyclus wordt gevormd van ongeveer een week of zes. Bij wijze van proef zal daarmee worden begonnen. Hierna vervolgt dan de intelligentie woordelijk: En dan kunnen we verdergaan met het eerste onderwerp dat dan in een reeks behandeld wordt. Dat we daar iets voor gekozen hebben wat dichtbij ligt is begrijpelijk, want het is een experiment. Ik zou willen gaan spreken over: De mens.
Ik mag erbij vertellen dat het onderwerp zelf werd geïnspireerd door een zeer uitgewerkt onderwerp dat ons gisteren voorgelegd is in een studiekring, waarbij wij aan de hand van de zorg die eraan besteed was, meenden te kunnen zien, ook tevens aan de reactie van de toehoorders, dat dit onderwerp over het algemeen de moeite waard wordt geacht. De mens, en dan gaan we niet spreken over de mens zoals hij is, maar over de drijfveren van de mens, al datgene wat hem beweegt, wat hem vooruit kan helpen en wat hem kan remmen. En het eerste punt dat daar zeer belangrijk bij is, is het bewustzijn. De mens heeft natuurlijk een bewustzijn. We kunnen niet verwachten dat iemand zonder bewustzijn leeft als mens, ofschoon het er een enkele keer weleens naar lijkt. Wel weten we dat dit bewustzijn zeer zeker bij iedere persoon verschillend is. Toch heeft dit bewustzijn de gemeenschap ‘mensheid’ geschapen.
Het is niet zo dat de gemeenschap mensheid het bewustzijn tot stand heeft gebracht, maar het is precies omgekeerd. De mensen hebben de mensheid geschapen en gemaakt tot wat zij is. Zij hebben aan die mensheid bepaalde regels en wetten opgelegd, ze hebben een beeld van de ideale mens zelfs opgesteld. En dit is het eerste punt wat we goed moeten gaan bezien. Er is natuurlijk de geest. De geest die in de mens incarneert komt uit verschillende tijden. De een die heeft misschien 2000 jaar geleden geleefd, de andere 10.000, de ander 100 of 30, terwijl sommigen misschien nog nooit als mens bestaan hebben. Klaarblijkelijk moeten wij dus het geestelijk bewustzijn niet als criterium stellen voor de kracht die de mensheid als geheel draagt en drijft, zover het haar stoffelijke uiting betreft. We moeten ons hier in de eerste plaats wenden tot de stoffelijke vorm, om dan later te proberen, de geestelijke consequenties hieruit te trekken. Wat heeft de mens, wat onderscheidt de mens van het dier?
Een bewustzijn van goed en kwaad. Waar is dat bewustzijn van goed en kwaad op gebaseerd? Op de waarden, zo meen ik te mogen antwoorden hierop, van zijn eigen leven. Het bezit is overal heilig; zelfs in die landen die beweren dat ze het privé bezit hebben afgeschaft, is nog het privé bezit heilig. Schijnbaar is iets dus heilig en het beschermen daarvan goed, zodra het een kwestie is van bezit, van verrijking of uitbreiding van de eigen persoonlijkheid in stoffelijke zin. Evenzeer zien we dat kwaad wordt geheten al datgene wat daar tegenin gaat. Het kwaad betekent dus een vermindering van de eigen persoonlijkheid en de krachten van die persoonlijkheid, de vermogens van die persoonlijkheid in stoffelijke zin; geestelijk daar praten we niet over, daar komen we later op.
Resulterende komt de conclusie, dat de menselijke begrippen van goed en kwaad, die voor de mensheid van zo’n groot belang zijn geworden, gebaseerd zijn op de stoffelijke behoeften en begeerten van de mens. In de tweede plaats ontdekken wij overal een begrip van God. Dat zien we in elk bewustzijn en het is onmogelijk vast te stellen waar het nu eigenlijk vandaan is gekomen. Het is er. Zeker, het komt van de geest, dat weet ik ook, maar stoffelijk gezien hebben we daar geen uitleg voor. Is het een kwestie van het begeren naar – ja, hoe moet ik het noemen – onsterfelijkheid? Is het een behoefte om iets van je af te schuiven? In vele gevallen misschien wel, maar dat zal toch zeker niet altijd het geval zijn. We kunnen toch niet aannemen dat altijd weer de mens alleen maar in God gelooft, omdat hij een boeman nodig heeft, of iemand die z’n zaken voor hem opknapt.
Dus het goddelijke zou ik willen stellen, is een definitieve factor, ook in het stoffelijk besef en een factor die voort moet komen uit waarden die in zichzelf niet stoffelijk zijn. Dan zou ik willen zeggen: in het menselijk bewustzijn staat het geloof aan een God, het besef van een God, te denken over een God, in de plaats van de factoren van de geest, die door het bewustzijn zelf niet volledig verwerkt kunnen worden. Ik wil hiermee niets toe- of afdoen aan het werkelijk bestaan van die God, maar ik zou wel willen betogen dat veel van hetgeen de mensheid God noemt en genoemd heeft door alle eeuwen, een uitvloeisel is van eigen geestelijke capaciteiten die in het stoffelijk bewustzijn niet kunnen worden verwerkt.
Een volgende factor die ook weer op de mens een zeer grote invloed uitoefent is de z.g. rede, het verstand. Het verstand is uit de aard van zijn wezen gelimiteerd tot de stoffelijke ervaringen van de mens, en het is onmogelijk om verstandelijk iets te beredeneren wat buitenstoffelijk is. Wanneer men verstandelijk komt tot een conclusie omtrent buitenstoffelijke waarden, dan kan dit alleen zijn op een geloofsbasis, die het redelijke wederom omzeilt, een innerlijke vaststelling zonder dat deze te toetsen is aan de buitenwereld. Die drie waarden worden aangevuld met een vierde, waaraan we een apart onderwerp moeten wijden; het onderwerp overigens wat aanleiding is geweest tot het geven van deze reeks: het geweten. In elke mens spreekt een geheimzinnige stem die een onmiddellijk oordeel uit kan spreken over goed en kwaad, die een onmiddellijke beslissing treft omtrent het gene wat wel en wat niet geoorloofd is, een stem verder die tot zeer lang na de daad in sommige gevallen, de verdere handelingen van die mens beïnvloedt. Daar hebben we dan een grondschemaatje, een zeer eenvoudig en zeer klein.
Wat is het belangrijkste? Ik zou zeggen, het bewustzijn zelf. Hoe worden wij ons van de dingen bewust wanneer wij op aarde leven? Door het waarnemen van verschillen, door het ondergaan van invloeden buiten ons, die worden geassocieerd met bepaalde verschijnselen en klanken, met bepaalde gevoelens en prikkels. Ons bewustzijn is dus een beeld van onze eigen ervaring in de wereld buiten ons. Dit bewustzijn blijft gelimiteerd tot de normen die nu eenmaal gesteld zijn voor de menselijke zintuigen. Een kleurenblinde kun je nog zoveel over kleur vertellen, hij zal nooit precies weten wat een ander ermee bedoelt, ook al zal hij trachten zich er een beeld van te maken. Het feit dat de gehele mensheid toch dit bewustzijn heeft, zij het dan in verschillende graden van ontwikkeling, wijst erop dat het bewustzijn zelf een menselijke eigenschap is, een zuiver menselijke eigenschap die behoort tot het stoffelijk wezen. Dat het mens zijn a.h.w. wordt gepredetermineerd, wordt voorbestemd door de eigenschappen van het stoffelijk voertuig en dat niet zozeer de vorm als wel de mogelijkheden daarvan belangrijk zijn voor het mens-zijn en deel hebben aan de mensheid.
De mensheid als geheel heeft een groot aantal gezamenlijke waarden. Deze gezamenlijke waarden blijken ook op onstoffelijke wijze te worden voortgedragen. Wij zien gezamenlijke reacties, wij zien massa-suggestie, massa-psychose optreden, wij merken hoe bepaalde waarden de mens ingeboren schijnen, zonder dat ze op zuiver genetische basis te verklaren zijn. Dit is alleen verklaarbaar wanneer we het bewustzijn uitbreiden van de eenling tot het geheel van de mensheid. Daar zitten we dan met onze mensheid met één groot bewustzijn waar iedereen a.h.w. een antenne in heeft uitgestoken en opvangt volgens zijn eigen capaciteit wat in het geheel aanwezig is. Dan moet dat gemeenschappelijk bewustzijn veel groter zijn dan dat van de mens zelf. In dit gemeenschappelijk bewustzijn moeten dan nl. liggen alle ervaringen en alle associaties door alle mensen beleefd en op dit moment gekend.
Het is geen kosmisch geheugen dit bewustzijn, het grijpt niet terug tot oude tijden, maar het kan zeer vele factoren die aan de enkeling ontsnappen, door de kracht die zij gewinnen in het geheel, toch vastleggen en mede beïnvloedend maken voor het gedrag van de mens.
Wanneer dit zo is, dan treffen we al direct een aantal tegenstrijdigheden, want de doorsnee mens verlangt naar vrede, de doorsnee mens bereikt meestal echter de strijd.
Zo gaat het u ook. Ook u verlangt naar innerlijke geestelijke vrede, u verlangt naar een stoffelijke vrede en een welzijn en u krijgt het niet altijd. Waarom deze tegenstrijdigheid?
Wanneer wij op onze ervaringen berusten voor het bewustzijn, dan zal dat bewustzijn moeten bestaan uit alle factoren die voor ons bereikbaar zijn en niet meer, of voor de mensheid althans bereikbaar zijn. Wel, wij stellen ons dit als volgt voor: U bent daar met z’n allen bij elkaar. U zit hier en u heeft een gezamenlijke gedachte. Echter niet iedereen is bereid om die gedachte om te zetten in de praktijk. Tussen bewustzijn en daadleven waaruit de verdere ervaringen uiteindelijk ook weer voortkomen, is dus niet altijd spreken. Er is niet altijd een overeenstemming, in tegendeel, zeer vaak is het bewustzijn met de handeling en de daad in strijd. En daar hebben we het punt van de strijd op aarde.
Waarom strijd, waarom steeds verdeeldheid, waarom dit disharmonisch bestaan? Wel, u weet het waarschijnlijk zelf. Omdat u niet in staat bent datgene wat in uw bewustzijn leeft, zijnde zuiver stoffelijke waarden, om te zetten in de daad, waardoor deze waarden in uw omgeving kenbaar worden en terug kunnen werken op u.
Het verlangen naar vrede van de mensen is een ideaal, is iets wat ze niet durven verwerkelijken, wat ze niet aan kunnen. De strijd is hun reactie op de angst dat de vrede hun ontnomen zal worden, terwijl ze die nog bezitten. En zo verwerpen zij de vrede die zij bezitten, omwille van een vrede die zij in gedachten dragen en die zij niet kunnen winnen. Ik zou zeer veel meer van die voorbeelden kunnen geven, van het inconsequente dat ligt tussen bewustzijn en handeling. Echter zij het ons voldoende voor vanavond vast te stellen dat niet alleen de mens, maar ook de mensheid als zodanig een tweeledigheid van bestaan kent: haar bewustzijnswaarden en daarnaast de daadwaarden. Een groot verschil tussen deze twee brengt teweeg een niet harmonisch zijn van beleving van hetgeen men ondergaat met hetgeen men beleeft in zichzelf, het bewustzijn. En hierdoor komt alle leed en ongeluk op de wereld, zover dit op zuiver stoffelijke basis berust.
Ik meen dat dit op zichzelf reeds een nadere beschouwing waard is. Ik zou u dan ook willen aanraden om dit te overdenken.
We gaan echter verder, want we zijn aan het inleiden en we moeten dus snel nog even een paar van de voornaamste waarden althans doornemen.
Geweten. Wij hebben gezegd de stem die goed en kwaad bepaalt in jezelf. Waarop gebaseerd? Op de stoffelijke normen en ervaringen, dus niet direct uit de geest geboren. Iets anders dan het intuïtief aanvoelen. Uw geweten is iets anders dan uw intuïtie, die kunt u niet met elkaar verwarren. Het geweten is gebaseerd op stoffelijke normen en waarden die uit uw omgeving etc. in uw bewustzijn zijn gekomen en vandaar een oordeel spreken over elke handeling die u verder verricht. Dit geweten is een zeer gevaarlijk iets en gelijktijdig ook een zeer nuttig iets. Want, consciëntia, het geweten, is de norm waaraan wij kunnen afmeten in hoeverre wij aan ons eigen ideaal van de mensheid tegemoetkomen of niet. Het helpt ons echter niet om te blijven treuren, zoals vele mensen doen. Het geweten gaat op een gegeven moment zover dat het beschuldigt, dat het zegt: dit was niet goed. De mens heeft niet de moed om te zeggen: nu ja goed, dan de volgende keer beter, ik zal herstellen wat er nog te herstellen is en proberen verder elders een vervangende waarde te scheppen.
Het geweten wordt tot een kwelduivel en kan het gehele leven vergallen, ontbloten van alle vreugde, kan het maken tot een voortdurende jacht in zenuwen en haast, naar een onbereikbaar doel, voortdurend gekweld door een verwijt dat op zichzelf misschien niet eens terecht was, maar dat door uw weigering het praktisch te aanvaarden, uw leven heeft vergald.
Er zitten aan dat geweten nog heel wat meer kantjes vast die we later zullen behandelen. Ik wil nl. dit onderwerp niet gaan besluiten, zonder ook aan de geest en zijn functie in het bewustzijn van de mensheid, een reeks woorden te gaan wijden.
De geest is een bewustzijn dat in een onstoffelijke wereld bestaat. Tijdelijk geboeid en gebonden in de stof, beleeft hij het totaal van de stoffelijke emoties en ervaringen, in zoverre dit voor het geestelijk bewustzijn – wat iets anders is dan het stoffelijk bewustzijn – aanvaardbaar, begrijpbaar en verwerkbaar is. Dit wil dus zeggen dat een groot aantal van uw daden aan de geest voorbij gaat. U moet niet denken dat uw geest met u staat af te wassen. U moet zich goed realiseren dat uw geest helemaal geen belangstelling ervoor heeft of u loopt te slenteren of loopt te rennen. Wat die geest wel interesseert, dat zijn ervaringen waardoor u in contact komt met uw omgeving. Juist waar het contact met de omgeving naar voren wordt geschoven, zien we de geest als een direct actieve factor optreden en krijgen we eigenaardig genoeg een tijdelijk verbleken van het zuiver stoffelijk bewustzijn, waarvoor het geestelijk bewustzijn in de plaats treedt. Dit kan momenten van harmonie brengen, omdat dan de tegenstelling tussen weten en daad in het stoffelijk bewustzijn, wordt uitgeschakeld.
Ik hoop dat u mij nog kunt volgen. Of ben ik te vlug?
Een klein beetje vlug.
Een beetje vlug, ik zal proberen om het iets langzamer te doen. Ik voelde daar zo’n paar protesten; ik denk, ik zal toch eens kijken waar het aan ligt, hé? De geest die kan met u ervaren wanneer u schoonheid ervaart, wanneer u gelukkig bent, wanneer u lijdt. Hij vraagt zich niet in de eerste plaats af: wat is mijn lijden? Hij definieert niet de smart zelf, maar hij vraagt zich af: vanwaar komt dit lijden, wat is de oorzaak?
Een sterk verschil met het stoffelijke dat in de eerste plaats vaststelt wat het lijden is en de oorzaken meestal, jammer genoeg, maar ten halve of ternauwernood erbij vermeldt. We zien dan dat deze geest die emotie deelt en daaruit zijn eigen bewustzijn opbouwt. Zijn reacties tegenover de stoffelijke gebeurtenissen zijn dus gebaseerd voor een groot gedeelte op de emotie en niet op wat wij genoemd hebben, op het bewustzijn, op de rede, op het geweten etc. En zeker ook niet op het godsbegrip en het godsbesef. Dit zijn alles menselijke waarden die door de geest zodanig anders worden verstaan, dat er van een vergelijking geen sprake meer is. De geest nu zal trachten om zijn eigen waarden a.h.w. in dat menselijk bewustzijn in te trechteren, maar hij is een individu.
We hebben zo even reeds aangestipt, dat de geest uit een geheel verschillende tijd kan stammen wat zijn vorige aarde ervaring betreft. Het is natuurlijk niet nodig daarbij te vermelden – want dat weet u vanzelf wel – dat hij ook uit allerhande verschillende sferen kan komen, van de diepste en de laagste af, tot de hoogste toe. Het resultaat is dan, dat de geest, in tegenstelling met de mens – ja, het is een vreemd woord misschien, maar geestheid zou ik willen zeggen hier in tegenstelling tot mensheid – een geestelijke eenheid vormt. Er is geen algemene geestelijke sfeer, zoals er wel een algemene stoffelijke bewustzijnssfeer van de mensheid is. En hierdoor worden de invloeden van het gezamenlijk stoffelijk besef en bewustzijn, vaak zodanig dominerende dat deze geest alleen door een verzet in de persoon nog kan trachten, althans enigszins tot een uiting van zijn eigen wezen te komen. Gaat het nu iets beter?
Jawel.
Ja? Fijn. Die geest heeft verschillende dingen waar hij voortdurend mee moet strijden en dat zijn de twee die we nog niet genoemd hebben. Hij strijdt, eigenaardig, niet zo sterk met het bewustzijn als zodanig; hij wil dat over het algemeen dan nog wel accepteren en hij wil zelfs het geweten nog accepteren, maar hij accepteert niet de rede. De grote vraag zal zijn, waarom? Wel, de rede betekent het vermogen om zonder onmiddellijk ervaren van indrukken, alleen door het samenvoegen van begrippen, tot conclusies te komen die niet bewezen zijn, maar die bewijsbaar zijn aan de hand van de feiten. Dat is eigenlijk de rede, het vermogen om iets te beredeneren zonder het te doen, zonder het onmiddellijk zelf ervaren te hebben. Dit berust echter op de mogelijkheden van zintuigelijke waarneming, op de mogelijkheden van een zuiver menselijk bewustzijn. En juist dit zijn dingen die veel beperkter zijn dan de geest.
De zintuigen van de geest bevatten een geheel ander gebied van bewustzijn. Zij bestrijken een veel groter gebied van ervaring dan voor de mens mogelijk is; zij dragen in zich een ervaring en kennis die veel ouder is dan de menselijke. Het resultaat is, dat juist de rede vaak een belemmering wordt voor de geest, omdat, waar de geest een vrije vlucht zou willen nemen en het lichaam mee zou trachten te voeren, de rede door haar beredeneren van de onmogelijkheid uit stoffelijk standpunt, de geest wederom vastketent en belemmert in zijn vrije vlucht. Ik geloof dat dit ook duidelijk genoeg is.
En nu de laatste en misschien de ergste hinderpaal: het begrip van het goddelijke, God.
Een godsbesef – dat hebben we gezegd – heeft ieder mens, een godsbesef dat we mogen zien als een onstoffelijke factor, waar hier wordt begrepen dat een aantal niet direct kenbare verschijnselen, toch een grote rol in het leven spelen en wordt aangenomen zonder enige rede van ervaring op zuiver stoffelijk terrein – we moeten dus openbaringsleer en alles uitsluiten – dat dit handelingen zijn van een Opperwezen dat met rede begaafd is en dat over het alge- meen als een soort gesublimeerde mens wordt voorgesteld. De geest kan zich een dergelijke God niet indenken. De geest is bekrompen wat dat betreft, hij kan niet dat nauwe en enige Godje van de stof als iets werkelijks zien en hij komt tegen die God vaak in verzet. Hierdoor gaat de mens aan het zoeken. Vindt hij hierdoor een godsbegrip dat aanvaardbaar is, zowel voor zijn geest als voor zijn lichaam, dan is hij gelukkig te noemen.
Maar hoe nauwer hij de vormen bepaalt en de eigenschappen van God, hoe moeilijker het voor de geest wordt om dit werkelijk te accepteren. Slechts wanneer het een redeloos geloof wordt, dan wil de geest daar weer wel in meegaan. En dat is begrijpelijk, want het redeloze geloof verbergt zijn onwetendheid omtrent het goddelijke achter een reeks van formules die als “geloof” worden geaccepteerd, zonder dat ze begrepen of verwerkt worden.
Dat laatste zien we op aarde veel, en dit is de reden waarom er in bepaalde godsdiensten geestelijk zo’n hoog peil kan worden bereikt. Omdat dan het beeld van God wat aanwezig is, door het niet beseffen van de werkelijke waarden daarvan, voor de geest hanteerbaar wordt en hij daardoor binnen het stoffelijk bestel een redelijke stem kan verwerven en zich tot uitdrukking brengen. Zelden dat dit volledig gebeurt. Men probeert teveel om God nu eens werkelijk precies uit te tekenen zoals Hij is, al is het maar in symbolen. Resultaat: de geest verwerpt niet alleen het godsbegrip – want dat zou zo erg nog niet zijn – van de stof, maar hij verwerpt evenzeer alle conclusies die de stof daaruit trekt, en substitueert in zijn eigen bewustzijn daarvoor de geestelijke waarde van het goddelijke, die een onstoffelijke en vormloze maar toch zeer reële wezenheid naar voren schuiven.
Hieruit kunnen we wel concluderen, vrienden, dat de mens en de mensheid innerlijk zeer verdeelde machten zijn, krachten die voortdurend worden heen en weer gesleept door hun verschillende impulsen en ervaringen, door hun bewustzijn en hun rede, door hun geloof en hun werkelijkheid. Het is onze bedoeling om in deze 5 à 6 lezingen, die hieraan zullen worden gewijd, door verschillende sprekers overigens, een soort synthese te scheppen, een soort edelsteen te puren uit deze op het ogenblik nog amorfe massa van de verwarring, om zo het menselijk bewustzijn te stellen op een nieuw plan, een plan dat mogelijk is, maar zelden wordt bereikt, een plan waarop het een instrument wordt om het goddelijke, plus de wereld van de geest, op aarde reeds volledig te beleven en te ervaren, terwijl ook gelijktijdig de volledige werking en bewustzijnswaarden van de stof aan de geest als bewustzijnstoestand kunnen worden toegezonden.
Ik zal een klein voorbeeld trachten te geven:
U loopt over een weg, u loopt alleen maar over een weg heen, zuiver lichamelijk, de geest is niet in harmonie met uw wezen, de rede denkt over andere dingen na, het geweten vertelt u dat u eigenlijk een auto hadt moeten nemen, of op z’n minst een fiets, want dat u te laat zult komen; uw godsbegrip zegt: ja, dat is God die het allemaal geschapen heeft, maar die weg hebben de mensen gemaakt. Kortom, wanorde. Resultaat? Voor de geest een hele reeks van emoties die te verwerken zijn, zonder dat iets van de werkelijkheid, van de ritmische beweging, het lopen, van het aangename, de weg, de omgeving, in hem tot uiting komt. Nu diezelfde mens die het ogenblik volledig kan beleven. De handeling “lopen” wordt tot een ritme in het lichaam dat op zichzelf een vreugde wordt. Door deze vreugde wordt de ritmiek van de beweging gedeeld door de geest en zal in hem een voorstelling ontstaan omtrent deze stoffelijke wijze van voortbeweging, die niet is gebaseerd op uiterlijke vorm, maar op innerlijk beleven. Op dezelfde wijze ervaart hij uw vreugde aan het landschap, nu de vormen wel beseffende, omdat zij stuk voor stuk aparte delen van een grote emotie zijn geworden.
De eerste wandelaar komt moe aan en is niet meer in staat om iets te vertellen over het mooie weer of over de mooie weg, hij is alleen nog maar in staat om moe te gaan zitten en zichzelf te beklagen, dat hij nu onmiddellijk weer verder moet werken. Het bekende mopje, weet u wel, van die mijnheer die naar het kantoor gaat. Hij loopt heel hard, hij vliegt de bus in, hij vliegt met de bus de stad door, hij vliegt de trappen op, en dan komt hij op zijn bureau en dan gaat hij eerst een kwartier zitten slapen, om uit te rusten van alle vermoeienissen. Iets dergelijks doet de mens eigenlijk voortdurend t.o.v. zijn geest. Hij bedriegt zijn geest door zijn stoffelijke haast en zijn vermogen om dit alles nu maar ineens in een pakket van stoffelijk begrijpbare waarden te binden. Degene echter die de geest deel heeft doen hebben aan de beweging, heeft omgekeerd van die geest, de kracht van die geest mee gekregen die in het lichaam nu ook vrijelijk door kan werken, geen vermoeidheid. Het bewustzijn van de geest is in harmonie gekomen met het bewustzijn van de stof.
Tijdelijk is het bewustzijn van deze mens gescheiden van dat van de mensheid door de verbinding met een hogere sfeer. Het bewustzijn zelf zal dus volgende arbeid veel eenvoudiger en simpeler doen verrichten. Het zal een groter inzicht geven in de werkelijke waarde van elke handeling. Wanneer we die toestand kunnen bereiken op aarde, dan hebben we verder nog deel – al hoort dat niet bij het onderwerp zelf – aan het beleven van de geest; dan gaat u een dubbel leven leiden, dan leeft u op aarde en dan gaat u op aarde rustende even bewust verder leven in de sferen, u kunt zich dan daar bewegen, daar uw werk voortzetten, leren, en het bewustzijn daarvan voor een zeer groot gedeelte mee terugbrengen naar de wereld. Maar ja, dat is ter zijde; dat hoort er eigenlijk niet bij.
Ik ga nu zo langzamerhand dit eerste overzicht besluiten en dan wil ik dat doen met alvast een paar raadgevingen.
Eerstens: onthoudt u dat de rede alleen een middel kan zijn om stoffelijke normen en waarden te beoordelen, zij kan echter nooit gebruikt worden om een beeld te verwerven dat werkelijk, dus reëel is van niet stoffelijke waarden. Wanneer wij de rede gebruiken als maatstaf, moeten wij beseffen dat dit alleen geldt voor de waarden waarmee wij in de stof willen werken en voor niets anders.
Punt 2: Wanneer wij spreken tot God, laten wij dit dan toch niet verbinden met een vorm, laten wij niet trachten om een stoffelijke God te scheppen, tenzij het een God is die wij met ons gehele wezen kunnen aanvaarden. Laat liever die God desnoods vaag blijven, en vorm u alleen een God en een sterk godsbeeld wanneer u persoonlijk vanuit uw stoffelijke vorm onmiddellijk op wilt gaan stijgen tot het hoge.
Maar laat voor de rest die God een vage factor zijn waar u voortdurend aan denkt, dus contact mee zoekt, waar u voortdurend tot bidt met elke handeling en ademhaling a.h.w. U voelt dit alles als een gedragen worden door God, zonder dat u probeert met rede of bewustzijn aan God gestalte te geven. Dat is de eenvoudigste weg.
Punt 3: Wanneer uw geweten u plaagt, ga dan onmiddellijk na in hoeverre volgens uw stoffelijke maatstaven, u gefaald hebt. Stelt u vast dat dit geweten volgens uw beste kennen en bewustzijn gelijk heeft, blijf dan niet nadenken over de schuld die u heeft, maar betaal haar af, stel er een andere waarde tegenover. En is het niet mogelijk dit onmiddellijk te doen, vorm dan het voornemen die schuld af te doen, boek ze a.h.w. als een schuld aan de eeuwigheid die u moet betalen, en leg verder elk schuldbesef ter zijde. Laat u niet jagen door een schuldbewustzijn, betaal uw schulden aan de eeuwigheid, maar blijf niet klagen over iets wat voorbij is en dat, waar u het eenmaal gedaan heeft door u niet meer kan worden teruggenomen.
En dan het laatste. U heeft een bewustzijn. Dit bewustzijn is u gegeven om daardoor te leven en intens te leven. Het werd u niet gegeven om het leven van u af te sluiten. U weet zeer zeker wat voor u goed, wat voor uzelf acceptabel en wat voor uzelf slecht of verwerpelijk is. Dat moet ieder voor zich weten. Maar wanneer u dit weet, kijk dan toch naar de anderen en probeer ze niet te veroordelen; probeer alle ervaringen die mogelijk in het leven en die binnen dit ‘goed’ van uw eigen oordeel liggen te bereiken en te doorleven. Verwerp niets omdat u het niet kent, verwerp alleen iets omdat het niet bij u past, zonder erover te oordelen of een ander het recht heeft dit te beleven of niet. Wanneer u op deze wijze uw bewustzijn in stoffelijke zin vergroot en verruimt, zult u ongetwijfeld dichter komen bij het geestelijk bewustzijn en daar mee een innerlijke harmonie beter kunnen bereiken.
En dat is als inleiding alles, vrienden. Opmerkingen over het onderwerp, vragen erover, speciaal over het onderwerp dus of nodige aanvullingen, wil ik gaarne behandelen, beantwoorden of geven.
Vragen.
U sprak over de zintuigen van de geest en dat begrijp ik niet.
De geest heeft bepaalde middelen waardoor hij ervaart. In de stof liggen die samen met bepaalde zenuwknooppunten en worden dan vaak z.g. chakra’s genoemd. U moet echter niet denken dat die chakra’s zintuigen zijn zoals uw ogen, oren etc. Wanneer ik spreek over de zintuigen van de geest, dan bedoel ik daarmee die centra van bewustzijn, waarmee hij invloeden die buiten hem bestaan, kan waarnemen, verwerken in zichzelf. Ik noem dit zintuigen omdat de functie van deze speciale delen van het geestelijk bewustzijn overeenstemmen met uw reukzin, tastzin, gehoor, zien etc. Is het duidelijk?
Ja, dank u wel.
Nog meer vragen, opmerkingen? Is de kost te zwaar, is ze te licht?
Nogal zwaar.
Nogal zwaar? Nou, dan zal ik proberen om de volgende keer iemand te sturen die het ietwat meer populair nog voor u kan behandelen. En wanneer u na lezing of overdenking, tot de overtuiging bent gekomen dat hier werkelijk vragen zijn die niet beantwoord werden en die erg belangrijk zijn, vergeet u dan vooral niet ze te stellen, want alleen op die manier kunnen we samenwerken, wanneer we elkaar goed leren begrijpen.
En dan neem ik nu afscheid van u en geef het woord over aan de tweede spreker, die dan een door uzelf gekozen onderwerp voor deze avond verder voor u behandelen zal. En dan zullen we zeggen: tot de derde of de vierde keer, wanneer ik weer terug hoop te komen.
Mag ik weten wat het onderwerp is dat u mij voor deze avond te behandelen geeft?
Een baby komt bij of kort na de geboorte te overlijden. Het is dus een wezentje dat als foetus – dan wel als baby misschien enkele minuten na de geboorte – in de stof heeft geleefd. Dit wezentje heeft derhalve in de stoffelijke wereld geen ervaring kunnen opdoen, althans niet met een stoffelijk bewustzijn. Ik heb meermalen gelezen dat dergelijke overgegane baby’s bij u een opvoeding en scholing krijgen van kind tot volwassene. Welke betekenis heeft een dergelijke korte doorgang in de stof? Deze geest heeft vóór de hier bedoelde incarnatie in de stof en in de geestelijke sferen bepaalde ontwikkeling opgedaan. Waarom moet die geest dan na deze laatste overgang nog eens een opvoeding als kind in een geestelijke sfeer doormaken. Is in zulk geval sprake van een regressie? Dit geldt dus niet voor een geval van verkeerde ingreep van de medicus.
Nee, nee, nee, nee. Wel, wanneer een geest gaat incarneren, dan is één van de eerste dingen die hij doet, een geestelijke band leggen tussen de ouders en wel speciaal de moeder en het eigen ik. Een dergelijk kort vertoeven in de stof bedraagt dus vanuit geestelijk standpunt dan toch altijd nog 9 maanden. Ik neem maar het gebruikelijk getal, ofschoon dit in werkelijkheid onjuist is. Gedurende deze periode wordt, vooral in de laatste tijd van de zwangerschap, zeer sterk bewustzijn, gedachten- en emotieleven, met de moeder gedeeld. Er is dus wel degelijk een ervaring, een ervaring die echter geestelijk blijft, omdat, zoals juist opgemerkt werd, het stoffelijk bewustzijn in deze periode, behalve de laatste maand misschien, praktisch verwaarloosbaar is.
Wanneer een geest echter slechts deze enkele binding met de stof nodig heeft, om daardoor zijn impuls voor verdergaan in de sferen te verwerven, is het voor hem een grote gunst wanneer hij op zo’n moment in de wereld mag komen en onmiddellijk wederom haar verlaten, zonder de werkelijke slavernij van de stofgebondenheid volledig te hebben moeten proeven.
Wanneer die geest echter overgaat en niet in staat is het verdwijnen uit de stof te accepteren, dan krijgen we met een moeilijker geval te maken. Deze geest voelt er vaak niet voor om te reïncarneren. Aan de andere kant stelt hij er grote prijs op, om toch de menselijke wordingsgang te simuleren. Ik zou dit geen teken van regressie willen noemen, maar de wijze waarop een dergelijke geest in de sferen wordt opgevoed en behandeld, meen ik toch wel te mogen noemen een therapie voor een geestelijke zwakte die optreedt.
En een dergelijk kind wordt dan met een versnelde groei, vaak voor de eerste periode, een volledige kindsheid in een wereld die daarin aangepast is, opgelegd. Het beleeft veelal zijn groei en bewustwording verder en krijgt daarbij vaak gezelschap van die geesten die in de jeugd overleden, nog niet zover waren gevorderd dat zij een zuiver ervaren van de stof, buiten het persoonlijk effect en de gedachtewereld van het kind om, reeds hadden kunnen beleven. Ook deze wensen vaak nog een tijdlang in deze sfeer, deze voorsfeer van het licht a.h.w. aanwezig te blijven, om daar nog te leren, vooral te leren de juiste consequenties te trekken uit hun eigen stoffelijk bestaan, voordat zij verdergaan in de werelden van de geest.
Het is begrijpelijk dat hierover vele beschrijvingen zijn gegeven, en ik geef toe dat het voor de stofmens een zeer aantrekkelijk tafereel moet zijn, die grauw en bruin geklede leraren een soort geestelijke nurses in een sfeer die zonnig is, met het ijle prille licht van een lente, een wei waarop kinderen dansen en spelen, groepen die samen zitten en les krijgen, kinderen die, wanneer de les is afgelopen, soms naar de wereld toestormen om daar waar zij hun bekende of misschien zelfs hun geliefden en dierbaren zien, met deze tezamen het stoffelijk leven nog verder te bereiken, nog verder te doorproeven.
Het is niet zo zeldzaam als u misschien denkt, dat een dergelijke, zichzelf nog steeds als kind simulerende – let wel, het is het voorstellingsvermogen, want de geest is zelf volwaardig – maar hij projecteert zich in de vorm van een kind, en komt praten met de mensen. Zeer sensitieve personen worden vaak bij voorkeur bezocht door deze geesten en er worden aan hen vele vragen gesteld: wat is dit, wat is dat, waarom? Denkt u niet dat dit nutteloos is, denkt u niet dat het een regressie is; het is een poging van de geest om toch een stoffelijk leven door te maken, zonder de bezwaren daarvan te genieten. Het resultaat hiervan is vaak een kort opgaan naar de eerste lichtsfeer, het zg. Zomerland, om van daaruit zeer snel weer te incarneren op aarde. Die opvoeding echter is nodig.
Waarom deze dingen bestaan? Zij bestaan omdat de Schepper in Zijn grote goedheid het noodzakelijk heeft geacht voor ieder, volgens de wetten van bewustzijn en vrije wil, de mogelijkheid te scheppen zijn eigen weg tot het goddelijke huis, tot de kern van alle ‘zijn’ weer te zoeken.
U zult ongetwijfeld begrijpen dat ook de kwestie van vorige levens, het zg. karma, vaak mede van invloed is op dergelijke korte incarnaties, evenzeer als het van invloed kan zijn op de keuze van ouders. Want de ouders die gekozen worden, hebben ook zeer vaak dan nog iets uit een vroeger leven te boeten, misschien een verwerpen van iets wat ze thans begeren, en verliezen daarom dat wat hun nu dierbaar is, waar ze eens, wat hun dierbaar had kunnen zijn, zelf verworpen hebben. Hier speelt dus oorzaak en gevolg mede z’n rol en wij zien de eeuwige wet voor beide partijen gelijktijdig met volledige en strikte rechtvaardigheid, een lotslijn tekenen die een maximum aan bewustwording voor beide partijen kan betekenen. U zult verder, hoop ik, met mij willen accepteren dat een inkeer in de stof, al is die nog zo kort, een waarde kan betekenen voor de geest, waar hij hem stelt tegenover een wereld van vaste vormen, van gevormde gedachten buiten het “ik”, die niet door eigen wens of wil veranderlijk zijn.
Wanneer deze begeerte om in de stof te keren zo sterk wordt dat zij, ondanks het nog niet rijp zijn hiervoor, of het niet bestaan van een noodzaak hiervoor, de geest terugdringt tot de wereld en een dergelijke korte incarnatie plaatsvindt, dan is deze geest niet rijp voor het bestaan in de sferen van de geest. Het is dan voor velen onder ons in de sferen, die op enigerlei wijze vroeger misschien gefaald hebben, een mogelijkheid zo hun boete te doen, door deze kinderen, deze zieken a.h.w. onder de geest, weer te brengen naar de normale wasdom, waarin zij een werkelijk vol geestelijk bestaan willen accepteren en aanvaarden. Gelijktijdig is het een gelegenheid voor velen uit de stof, om, uittredende gedurende de uren van de nacht of van de rust, een tijdlang te vertoeven in deze zalige velden die reeds doordesemd met het licht, een mogelijkheid tot geestelijke bewustwording en werking geven, die voor hen lichamelijk en geestelijk een buitengewone betekenis kan verwerven.
Denk niet dat deze dingen uit een sprookjeswereld stammen, want veel is er in de sferen dat u vreemder en onbegrijpelijker voor zal komen dat dit. Alle dingen in de sfeer echter, ze zijn afhankelijk van wens en gedachten. En zo is de vorm, de gestalte en de ontwikkeling van de kleine geesten die terugkeren uit de stof en die hun volle vorm van geestelijk bewustzijn niet durven aanvaarden, niets anders dan een aanpassen van de kosmos aan de bewustzijns noodzakelijkheden van deze tot de geestelijke sferen terugkerende kleinen.
Heeft u over dit onderwerp nog vragen te stellen?
Geen vragen.
In dat geval zullen wij dan het eerste gedeelte van deze bijeenkomst beëindigen. Ik dank u, mijn vrienden, voor uw aandacht.
Vragenrubriek.
Ik mag dan voor u de ‘vragenrubriek’ behandelen. Zoals u weet mogen geen persoonlijke vragen worden gesteld. Worden ze gesteld, krijgt u alleen antwoord in zoverre dit voor het algemeen door ons belangrijk wordt geacht. En wat religieuze kwesties betreft, zullen wij ons zoveel mogelijk trachten te onthouden van een debat, als zijnde over het algemeen onvruchtbaar. Mag ik u verzoeken om de eerste vraag te stellen?
In verslag 116 maakte de tweede spreker melding, dat de Potala de witte kracht heeft verlaten en dat de huidige Dalai Lama waarschijnlijk de laatste zal zijn die in Lhasa regeert. Zou u dit nader willen toelichten?
Ja, dit staat in de eerste plaats in verband met het siderisch veld dat zich verplaatst. Zoals u weet maken de grote wit magiërs gebruik van een deel van de magnetische as van de aarde en een bepaalde veldafwijking daarvan, om hierdoor de grootst mogelijke werking te krijgen over de aarde. Deze is nu zich de laatste honderd jaren reeds aan het verplaatsen, zodat reeds in 1892 verschillende poorten werden gesloten, terwijl gelijktijdig ook nog in het jaar 1926 verdere poorten gesloten moesten worden, ofschoon men trachtte ze zo lang mogelijk open te houden. De kwestie van de Dalai Lama moet u als volgt zien:
Zolang deze geestelijke vorst vanuit de Potala kan regeren in zuiver geestelijke zin, heeft hij het volledig recht om incarnerende, een staat in stand te houden die speciaal voor de geestelijke krachten van groot belang is, wijl zij niet wordt geregeerd langs stoffelijke of materialistische richtlijnen, maar voortdurend in haar gehele regering gericht is op een zo groot mogelijke geestelijke bate. Deze zelfstandigheid van Tibet is voorbij. De afgeslotenheid van de berggebieden zal binnen 70 jaar tot het verleden behoren. Het is begrijpelijk dat geen hoge geest onder deze omstandigheden als Oosters potentaatje zonder werkelijke macht, zal willen incarneren. De hoge geesten die veelal deze posities, of althans leidende posities achter de troon hebben ingenomen, zullen zich dus gaan terugtrekken. Het resultaat is, dat wanneer al een Dalai Lama deze laatste zal opvolgen, het aannemelijk is dat deze geen lang leven beschoren is en dat hij geen geestelijke krachten zal hebben in overeenstemming met de naam en taak die hij vervult.
Ik meen hiermee duidelijk te hebben gemaakt, dat deze verplaatsing op het ogenblik reeds voor het grootste gedeelte is voltrokken. De eerste zending naar andere oorden door de Witte Genootschap, de Witte Broederschap, heeft plaatsgevonden in het jaar 1860. Daarna is voortdurend verdergegaan met het transport van noodzakelijke behoeften, met het verplaatsen van mensen, het vormen van nieuwe gemeenschappen elders etc.
In de laatste 5 jaar alleen, hebben ruim 100 broeders van deze genootschap – sommigen reizende over Europa, anderen tijdelijk nog basis kiezend in Indië, weer anderen gaan via Afrika – zich naar de nieuwe basispunten van de Genootschap begeven. Een groot gedeelte van hun heeft gedurende de eerste 20-30 jaren een zendingstaak. Dit geldt vooral voor de nog niet volledig ingewijden. De ingewijden zelf bevinden zich op het ogenblik reeds grotendeels in de nieuwe basispunten die niet zijn gelegen in het vaste land Europa Azië.
Iemand daar nog iets over te vragen of op te merken?
Ja, mag ik er iets over vragen? Is dit naar aanleiding gekomen doordat er openbaarheid aan deze geestelijkheid werd gegeven, dat de mensen zich daar ingedrongen hebben, of is dat de gang van zaken die heeft moeten zijn?
Het is een gang van zaken, zoals u heeft kunnen horen, die afhankelijk was van zuivere natuurkrachten, dus in ieder geval zou deze verplaatsing te eniger tijd rond deze periode plaats hebben moeten vinden. Echter is het toenemen van het materialisme in Azië wel de grootste reden dat men op het ogenblik zich terug gaat trekken en een nieuwe basis zoekt in gebieden waar ook in de oudheid reeds dergelijke posten van de Broederschap aanwezig zijn geweest. Heeft u nog meer te vragen?
Is dit te bezien als een achteruitgang voor de gehele geestelijkheid wat achterblijft, of blijft dat niveau op hetzelfde? Ik dacht van niet.
Ik weet niet wat u onder de geestelijkheid daar verstaat.
Ik bedoel, daar worden toch krachten uitgezonden, nietwaar?
Door de ingewijden.
Ja.
Maar de ingewijden zijn niet de priesterschap. De magische kloosters en de magische leergangen van Tibet, zullen ongetwijfeld nog menige kracht afleveren. Wat dat betreft kunnen wij nog lange tijd over een gelijkblijvend peil spreken waarbij hoogstens een sterker demonische invloed merkbaar zal worden. Wat betreft de vele boeddhistische kloosters en kloostersteden van Tibet en omringende landschappen kunnen wij al evenzeer zeggen dat deze nog lange tijd zullen blijven bestaan, waar zij gebaseerd zijn op de behoeften van het volk. Dat hun karakter echter langzaam maar zeker zal veranderen, is wel zeker en reeds heden ten dage kunnen wij zien dat de invloed van Rood China op vele kloosters in Tibet een stempel heeft gedrukt dat o.i. niet geheel meer in overeenstemming is met de leerstellingen van Boeddha, die zij toch beweren te verkondigen en te volgen. Voldoende duidelijk?
Ja, dank u.
Geen vragen meer hierover?
Zijn die posten, die nieuwe posten, zijn die voor de mensen laten wij zeggen merkbaar?
Voor degenen die geestelijk ver genoeg gevorderd zijn om enigszins in contact te komen met de uitgezonden krachten, bestaat dit contact reeds lang en is dus ook merkbaar. Ik meen echter dat het voor de normale mensheid niet zozeer merkbaar zal zijn. Ten hoogste zal het zich kentekenen door een rust in een zeer nauw omschreven gebied op een ander vasteland, waarrond zich het geweld afspeelt, maar dat zelf lange tijd ook nog onberoerd zal blijven. Dit zal echter in de wereldgeschiedenis niet zo sterk opvallen, meen ik. Voldoende?
Dank u.
Geen vragen meer hierover? Dan alstublieft de volgende vraag, ja?
In diezelfde aflevering 116 van 28 jan. daar staat op blz. 47 iets dat een vriend in Johannesburg heeft getroffen en die zegt daar dat Leadbeater heeft gezegd dat de “Heer van de Wereld” in de Gobi woestijn in Shamballa verblijft en dat wordt daar in dit verslag ontkend. Kunt u dat misschien nog enigszins nader toelichten?
Nou, ik zou althans kunnen proberen duidelijk te maken waarom dit niet waar is. Shamballa in de Gobi woestijn is een oude stad en een dode plaats. Lang geleden heeft hier een vorst gewoond, die naar mijn weten de eerste van de vorsten – onder de aardse vorsten althans – is geweest, die zichzelf de naam “Heer van de Wereld” heeft gegeven. Hierdoor werd deze plaats een lange tijd tot een symbool, vooral nadat de woestijn Gobi was ontstaan, en heeft men op deze plaats inderdaad de samenkomsten gehad van het z.g. wereldbestuur of de wereldraad, waarbij ook de “Heer van de Wereld” onmiddellijk verbonden is.
Eén van de grote misvattingen echter die op aarde veelal bestaat hieromtrent is, dat de “Heer van de Wereld” óf een hoge geest óf een stoffelijk persoon is. De “Heer van de Wereld” is punt 1, een geest die soms zich materialiserend op kan treden, en bv. bij sommige vergaderingen, als die van de Wessac-vallei, ook inderdaad stoffelijk en zichtbaar presideren kan. Daarnaast bestaat de z.g. Heer van de wereld, die in onmiddellijk contact en onder leiding staande van deze geestelijke “Heer van de Wereld”, op deze aarde als zodanig door de Broederschap wordt erkend. Deze heeft reeds langere tijd vertoefd in het gebied van de Karakorum en heeft zich zelfs een tijdlang opgehouden in de Zoutwoestijn die gelegen is tussen Rusland en Tibet, richting Buiten Mongolië.
Op dit moment heeft de “Heer van de Wereld” zijn hofhouding sterk naar het Zuiden verplaatst en bevindt hij zich niet meer in het door communisten en communistische invloeden gedomineerde gebied. Dit, omdat zijn persoonlijke vrijheid weliswaar te allen tijde te handhaven is, maar dit manifestaties zou vragen die in zouden grijpen in de bedoelingen van de wereldmeesters als zodanig.
Is dit voldoende? Mag ik dan verder opmerken dat Leadbeater, met alle respect en eerbied voor al hetgeen hij heeft gebracht, zijn vaststellingen reeds lange tijd geleden heeft gedaan en dat bijna een eeuw, ook in het placeren van geestelijke invloeden op deze aarde, vele en grote veranderingen mogelijk heeft gemaakt en ook gebracht heeft. Ik hoop dat dit antwoord als voldoende kan worden beschouwd. Is er nog iemand die daar nog iets over te vragen of te zeggen heeft?
Ja, ik wilde er wel iets over zeggen. Dat laatste wat u opmerkte: als Leadbeater – als het waar is – inspirerend deze werken heeft samengesteld, dan moet hij toch de weg van het lot op verschillende punten hebben kunnen aanraken, of het lot van de wereld. En hoe is het dan mogelijk, heeft hij dan verkeerd gezien of zijn er hiaten ingeslopen, die hij toen niet heeft kunnen overzien, anders zou het toch wel moeten kloppen met hetgeen door zijn inspiratie neer is geschreven.
Mag ik opmerken dat in de werken van Leadbeater, ondanks de zeer zeker hoog inspirerende kracht en de vooral t.o.v. het geestelijke wezen van de mens, buitengewone kennis van Leadbeater, een groot aantal hiaten zijn ingeslopen, gezien de geaardheid van deze mens zelf. Wij erkennen dezelfde fouten bij vele andere grote profeten van de laatste tijd. Ik zou hier ook willen wijzen op de u ongetwijfeld zeer goed bekende werken van mevrouw Blavatsky, waarin dezelfde hiaten wederom naar voren treden. Dit is niet alleen maar een toeval, er moet hier wel degelijk een bedoeling achter liggen. En ik meen dat in vele gevallen ten dele juiste, of zelfs onjuiste gegevens zijn verstrekt, alleen omdat men de juiste gegevens niet in handen van de mensheid wil stellen op een moment dat zij daarvan verkeerdelijk gebruik zou kunnen maken.
O juist, zeer begrijpelijk. Dank u zeer.
Tot uw dienst. Nog meer vragen hierover?
- Mag ik dan nog iets vragen. Zoals bv. Leadbeater heeft geschreven, laten we zeggen over Heere Lord Maitreya, Meester Morya, Meester Koothumi, Meester Hilarion, Meester Serapis en Maha Chohan en al die namen meer, zijn dat dan nu nog werkelijke bestaansvormen als menselijke wezens, zoals hij daar beschreef, dat die voorlopig nog zouden blijven, of is dit veranderd?
Het grootste gedeelte van de door u aangestipte Meesters zijn geestelijke invloeden die op deze aarde soms nog in stoffelijke vorm verschijnen. Het zal u ongetwijfeld duidelijk zijn wat ik hiermee bedoel en u zult hierin het antwoord op uw vraag ook tevens ontdekken. Wij kunnen hen niet stellen te zijn, wezens die definitief op deze aarde verblijven, maar wij moeten hen wel stellen als hoog ingewijden die, wanneer ze dit nuttig en noodzakelijk achten, op aarde neerdalen om daar stoffelijk werkzaam te zijn, zoals ook in de oude legenden zo vaak andere groten worden beschreven. Zijn naamgeving is gebaseerd op de esoterische waarden zoals u weet en in sommige gevallen direct verwant met magische aspecten van de oudheid. De namen van deze Meesters zijn niet altijd de namen waaronder zij werkelijk bekend zijn. Voor Meester Koothumi kunnen wij een uitzondering maken; Meester Morya echter, zoals u ongetwijfeld ook zelf bekend zou moeten zijn, draagt een tweede naam die de werkelijke is, maar die niet geopenbaard mag worden. U zult nu ongetwijfeld verschillende van uw eigen ervaringen beter kunnen begrijpen.
Ik geloof dat wij verder kunnen gaan met de volgende vraag.
Wij hebben van u geleerd dat de incarnerende geest aangetrokken wordt door de sfeer in en om zijn toekomstige ouders. Zou Jezus, die reeds op Zijn 12e jaar blijk gaf, niet alleen van het ware inzicht van het Goddelijke, maar ook van een buitengewone intelligentie, Maria en Jozef als Zijn ouders verkozen hebben alleen om hun grote eenvoud en reinheid? Beiden waren eenvoudige volksmensen, nietwaar? Hoe kwam de jonge Jezus aan Zijn groot intellect?
Allereerst moet ik mij ten sterkste verzetten, op basis van historische en in de Evangeliën genoemde factoren, dat deze beiden eenvoudige volksmensen waren.
Zij behoorden tot de armere leden van het huis Davids. Het huis Davids nu is het groot vorstelijk geslacht, waaruit ook Salomo voortkomt. Ongetwijfeld zullen dus ook, zuiver genetisch gezien, een groot aantal eigenschappen in dit geslacht aanwezig zijn geweest, die dit geslacht voor Jezus bijzonder aantrekkelijk zouden kunnen maken.
Ik wil daar verder nog bij noemen, dat Zijn opvoeding zeer zeker er één is geweest die ertoe geleid heeft dat Zijn intellect, Zijn weten en Zijn kennis op zeer vroege leeftijd reeds ontwikkeld werden. Waar Zijn ouders bv. gedurende de bekende vlucht naar Egypte, een lange tijd als vluchtelingen opgenomen zijn geweest bij een joods esoterisch genootschap, daarna een tijdlang te gast waren bij een zeer bekend Meester van de joodse godsdienst, een rabbi, die op kabbalistiek en esoterische leringen bijzondere nadruk legde, is het begrijpelijk dat het kind Jezus, opgroeiend in een dergelijke omgeving, een zeer grote kennis op zeer jeugdige leeftijd reeds verworven had.
Stellen wij daarbij de groot geestelijke gaven die Jezus meebracht, Zijn geestelijk bewustzijn, dat, zoals ons bekend is, het grootste gedeelte van Zijn leven harmonisch met het stoffelijke of dominerend over het stoffelijke, tot uiting kwam, dan kunnen we hieruit de conclusie trekken, dat Maria en Jozef om meerdere redenen dan alleen hun reinheid, aantrekkelijk waren voor de incarnerende geest Jezus. Ziende het werk dat Jezus kon volbrengen hierdoor, nl. het worden tot drager van de Christusgeest, mogen wij verder aannemen dat geslachten lang deze gebeurtenis is voorbereid, en dat dus in deze voorbereiding met alle mogelijke zorg vanuit de geest reeds leiding zal zijn gegeven, opdat deze incarnatie dan juist op tijd mogelijk zou zijn.
Ik geloof dat dit voldoende is. Wilt u er iets over vragen, dan kunt u de vraag stellen.
De 12-jarige Jezus deed Zijn ouders, toen ze Hem bij de Schriftgeleerden vonden, het stille verwijt: “Wist ge dan niet dat ik was in het huis Mijns Vaders?” Hij verwachtte dus, dat Zijn ouders Zijn levenslot zouden kennen. Ziet u dit ook zo?
Ik geloof niet dat dat noodzakelijk is. De term “Huis van de Vader” werd nl. reeds in de tijd van het nog verplaatsbaar tabernakel, door Mozes gecreëerd gebruikt. Het werd gelijkelijk toegepast op de tempel, uitgezonderd de voorhof van de ongelovigen, zoals die gebouwd werd door Salomo. Wij kunnen dus aannemen dat hier een uitdrukking werd gebruikt die algemeen gebruikelijk was onder de Levieten. Het enige wat ons op kan vallen, is dat Jezus deze term gebruikt, maar dit is ongetwijfeld uit Zijn opvoeding verklaarbaar. Dat Hij verwijtend dit gezegd zou hebben, dat kan ik mij ook verklaren. Wanneer een kind zegt: “ik ga spelen op straat” en u komt later met een opgewonden gebaar hem zoeken en u zegt: “waar ben je geweest”, dan is het heel begrijpelijk dat dat kind repliceert: U wist toch dat ik op straat was? Wist u dat dan niet? Ik heb het toch gezegd. Ik meen dat wij in deze kinderlijke zin dit verwijt op moeten nemen, dus als een normaal verschijnsel.
Wanneer ik enig bezwaar heb tegen de wijze waarop men Jezus’ leven beschrijft en tracht uit te leggen, dan is het wel, dat men overal eerst de niet normale, de paranormale verklaring er voor zoekt, voordat men er toe overgaat de normale verklaringen te accepteren. Ik meen dat wij met goede reden mogen aannemen dat Jezus als kind heeft willen leven, dat Hij mens heeft willen zijn, en dat Hij, mens zijnde, als mens alle eigenschappen van de mensen naar buiten heeft gebracht. Dan mogen wij ook eerst de menselijke verklaring zoeken voordat wij ertoe overgaan de bovennatuurlijke verklaringen te zoeken, die misschien voor de gelovige meer aantrekkelijk zijn, maar in feite waarschijnlijk minder juist.
Is er iemand die hier nog iets aan toe te voegen heeft of iets over op te merken?
Mag ik even een opmerking maken?
Ga uw gang.
Ik vind het zo eigenaardig dat, Jezus heeft Zijn ontwikkeling grotendeels in Egypte opgedaan, voordat Hij als Meester in het joodse land weer kwam, en ook tevens Mozes. Stond dan de ontwikkeling in Egypte hoger dan elders?
Wanneer u zich de moeite getroost om de historie van de mensheid na te gaan, dan zult u ontdekken dat, wat bepaalde geestelijke en esoterische waarden betreft, Egypte zeer lange tijd een brandpunt is geweest van waaruit bepaalde esoterische gedachten, magische ontwikkelingen, geestelijke beschavingen en inwijdingsleren over de wereld uitgingen. Wij mogen dus rustig zeggen dat voor het jodendom Egypte bepalend is geweest.
Ten eerste: t.o.v. de Godsopvatting en de wetten die gebruikt werden. In dit geval zou ik u willen verwijzen, zelfs naar de Mozaïsche wet, die sterke overeenkomst vertoont met bepaalde wetten door de Farao’s uitgevaardigd en verder een eensluidendheid vertoont in vele zinsneden met het uitgebreider wetboek van Hammurabi, die meer een Syriër is.
In de 2e plaats dat het jodendom met zijn één godenleer aan Jahwe een aantal eigenschappen toedicht die direct in overeenstemming zijn met de oudere esoterische leer van Re en Osiris. Dat de aspecten die in Egypte in vele goden voorkomen, in de joodse Jahwe opvatting tot één worden gemaakt; dat de kabbalistische opvattingen o.a. de bekende levensboom en de bekende Adamsgedachte terug kunnen worden gevonden, de Adamsgedachte in de Osirisboom, terwijl de levensboom zelf als de Isisgedachte in de Egyptische filosofie bekend is. Hieruit blijkt dat het jodendom dus zeer sterk was opgebouwd op Egyptische basis.
Ik verzoek u dan verder u de moeite te getroosten, na te gaan welke elementen in Jezus’ verkondiging, vooral in de eerste 2 jaar naar voren komen. U zult dan hierin vele elementen treffen van Egyptische, maar zelfs van Oosters-Boeddhistische aard. Er zijn enkele opvattingen bij die ons doen denken aan de Hindoeleer. Zou deze overeenkomst volledig toevallig genoemd kunnen worden, of zou mogen worden aangenomen dat een basis van godsdienstig bewustzijn was gelegd door studiën op vele plaatsen door Jezus die – mag ik u daaraan herinneren – na Zijn 12e jaar, in de leer ging bij Jozef? En betekent in die tijd dat Hij de leer thuis voleind hebbende, ook naar het buitenland ging, zoals later de Duitsers dat noemden “auf der Walze”, dus op trek ging, om elders verder Zijn beroep te leren; dat het dus geheel niet onmogelijk moet worden geacht, wij voor ons weten het zeker, maar voor u is dat een vraag. Neen, dat zal zolang geen vraag blijven.
U zult uit de oude z.g. Evangeliën, die binnenkort waarschijnlijk in eerste vertaling wel gepubliceerd zullen worden, nadat de foto’s van de papyri ter beschikking zijn gesteld, verschillende van deze elementen terugvinden. Jezus heeft een tocht gemaakt waarbij Hij o.a. de berg Sinaï bezocht heeft en verder is doorgedrongen in Bessarabië en zelfs in Zuidelijk Azië. Dit staat vast. U zult dus begrijpen dat Zijn leer gebaseerd was op een aanwezige kennis, maar deze kennis gemoduleerd door de Christus-, de Verlossingsgedachte, op de duur werd tot de eigen leer van Jezus, die het sterkst tot uitdrukking komt in het laatste jaar van Zijn optreden op aarde. Het is dus een aanpassen aan bestaande waarden. Als u zich de moeite getroost om dit na te gaan, dan zult u mij ongetwijfeld toe moeten geven dat ik hierin gelijk heb.
Daar nog iets over op te merken?
Wat u daar zegt over die verschillende godsdiensten die daarin te vinden zijn, dat is begrijpelijk zelfs, want de naam “Israël” is uit verschillende godsdiensten samengesteld.
Inderdaad. Wij kunnen zelfs verder gaan, wij kunnen zeggen dat Jahweh of Jehova oorspronkelijk een veelheid van goden vertegenwoordigde die onder één naam en in één tempel tezamen werden gebracht door Mozes en dat dit één van de redenen was waarom hij 40 jaren met zijn volk trok, hopende zo de jongere generatie te kunnen bevestigen in het ééngodendom en de heidense gewoonten, de veel godenverering etc., die onder de oudere joden nog veelal heerste, op deze wijze bij Zijn volk uit te kunnen roeien.
Ik zou u nog iets willen vragen. Toen ik in Indië in het kamp was, toen is mij een heel merkwaardig geschrift in handen gekomen, dat was zelfs een gedrukt boek en dat heette: Het Evangelie der heilige twaalven. Dat zou gevonden zijn in Tibet en dat zou in Engeland zijn gedrukt. Het was in het Hollands vertaald. Ik heb het persoonlijk gelezen. Het was ook inderdaad een evangelie dat een geheel vormde en dat ongeveer het geheel inhield van de 4 die wij nu kennen. Is daar iets van juist?
Daar is zeer veel van juist en aan de hand van geschriften, waarvan het oudste ongeveer een 60 jaar na Christus’ geboorte werd verborgen, die op het ogenblik gepubliceerd worden, waarbij ook een gedeelte van dit door u genoemde Evangelium is, zou u kunnen zien dat deze verhalen inderdaad voor een groot gedeelte bevestigd zijn. Wij kunnen echter geen verantwoording nemen voor fouten die bij de vertaling zijn gemaakt, en de interpretatie die is ingeslopen bij het vervaardigen van het boekwerkje, waardoor een zekere tendens ontstond, waar wij het niet altijd mee eens kunnen zijn. Echter zijn verschillende gegevens over Jezus’ leven en leer, als o.a. het feit dat Hij geen vlees gebruikte, juist, en moeten als zodanig van waarde worden geacht ook voor de moderne mens.
Maar wordt hier dan nog enige uitgebreidheid aan gegeven? Want voor zover ik later eigenlijk gemerkt heb, heb ik daar nooit een bevestiging van gevonden. Het zou toch m.i. prijzenswaardige stof voor vele kerken zijn.
Dit is ook de reden waarom het geen grote verbreiding krijgt, mijn waarde vriend. De vraag beantwoordt zichzelf. Indien u weet hoeveel bezwaren in kerkelijke kringen alleen reeds de speculatie van enkele professoren omtrent het leven op Mars – aanleiding van waarnemingen gedaan de laatste keer dat Mars dichtbij de aarde stond – hoeveel opzien die al gebaard hebben en hoe men op het ogenblik reeds bezig is om de theologische verklaringen passend te maken voor dit feit, dan zult u zich ongetwijfeld niet meer verwonderen dat een groot aantal evangeliën die niet alle in overeenstemming zijn met de thans erkende – ik meen dat wij het oergetal op ruim 200 kunnen stellen, plus een aantal geschriften van oudere datum, tezamen waarschijnlijk een 600 – die alleen voor zeer speciale personen ter beschikking staan o.a. in de bibliotheek van het Vaticaan en op verschillende grote plaatsen waar bibliotheken van religieuze geaardheid bestaan onder zeer streng toezicht.
Het is begrijpelijk dat de kerken, eenmaal besloten hebbend op een concilium zich te bepalen tot de 4 Evangeliën als zijnde de volledige waarheid, niet toe kunnen geven dat er enige mogelijkheid van waarheid in afwijkende geschriften zou bestaan. In tegendeel is het hun taak deze te onderdrukken, daar zij anders schisma en splitsing sterk in de hand zouden werken.
Ik kan mij verder voorstellen dat vooral in de laatste 150 jaar iets dergelijks door de kerken als iets levensgevaarlijks wordt gezien. En het zou zeer goed mogelijk zijn dat vele door de nieuwe gezichtspunten op de figuur Jezus verworven, het kind met het badwater weg zouden gooien en het gehele christendom als een grote leugen zouden beschouwen. Dit zou niet alleen voor de kerken, maar voor het christendom zelf een slag zijn en als zodanig m.i. zeer betreurenswaardig. Ik ben het niet eens met de onderdrukking van deze feiten; ik kan mij echter begrijpen dat een langzame voorbereiding voor de publicatie moet worden gemaakt en dit is o.a. ook aanleiding geweest tot de vertraging van bijna 2 jaar bij de publicatie van deze oude geschriften waar ik over gesproken heb, die waarschijnlijk binnen 2 à 3 jaar in vertaling in verschillende landen zullen uitkomen.
Mag ik aannemen dat dit antwoord voldoende is?
“Wie goed doet, goed ontmoet.” En wanneer men dan, niettegenstaande dit, nooit het goede doch alsmaar het slechte in zijn leven ontmoet, kunt u verklaren, waarom?
Waarschijnlijk omdat men het leven verkeerd beziet. Wie goed doet ontmoet niet hetgeen hij zelf goed vindt, maar wat goed voor hem is.
Ik zou hier misschien vooruitlopen op de onderwerpen die men in deze cyclus wenst te behandelen, maar ik wil toch de volgende opmerking hieraan vastknopen.
Een kind zou kunnen zeggen: ik probeer altijd gehoorzaam te zijn voor mijn ouders en ik hou van ze. Toch bevelen zij mij vele dingen en doen ze mij dingen aan waarvan ik het nut niet inzie en die ik onaangenaam vind. De ouders zeggen in dit geval echter: wij doen dit opdat het kind een goed mens in de maatschappij zal worden; het is goed voor dat kind volgens ons inzicht. Laten wij dan aannemen dat ook de goddelijke kracht een kennis omtrent de waarden van het leven bezit die de onze ver te boven gaat, en dat, wanneer wij goed zijn tegenover God, God ons soms beloont op een wijze die wij niet zeer kunnen appreciëren, nl. met een ervaring die geestelijk buitengewoon waardevol is, die ons bewustzijn verruimt en onze periode van gebondenheid sterk verkort, maar die wij zelf als leed ervaren, omdat wij ze niet durven aanvaarden.
Ik hoop dat dit antwoord voldoende is. Commentaar?
Geen verdere commentaar.
Men wil zo graag contact hebben met een intelligentie oftewel, iemand die reeds overgegaan is. Men verlangt er hevig naar. Men wil die voelen, spreken, desnoods enkel maar zien! Men bidt erom, want niets gebeurt buiten ’s Heren wil, en waarom lukt het dan niet?
Klein Jantje wilde naar de bioscoop; daar stond “toegang boven 18 jaar”. Jantje heeft gebeden en gesmeekt, hij heeft zijn best gedaan, maar hij mocht niet naar binnen gaan.
Deze dingen komen tot u, wanneer u daar persoonlijk rijp voor bent en wanneer dit inderdaad voor uzelf en voor de wereld een vooruitgang betekent. Wanneer dit niet het geval is, dan worden u deze gaven onthouden.
Laat mij dan verder zo vrij zijn om een vraag hieraan te knopen waarop ik zelf het antwoord zal trachten te geven. Waaróm verlangt men dit dan zozeer?
Omdat men met dit leven niet tevreden is en dit leven niet kan accepteren. Maar indien men dit leven reeds niet accepteren kan, is het dan goed wanneer een nieuwe verantwoording bij de vele verantwoordelijkheden die u zo zwaar wegen, u reeds worden opgelegd? Want gelooft mij, het zien, het horen, het contact hebben met de overgeganen, is niet een incidenteel geval, uitgezonderd enkele zeer speciale gebeurtenissen. En deze gebeuren alleen wanneer er een reden voor is en bovendien door de geest zelf zeer sterk worden gewenst. In alle andere gevallen betekent het een vergroting van de verantwoording die men draagt en een verzwaring van de taak die men in het leven heeft. Ik hoop dat men dit zal willen begrijpen en meen ook dat dit antwoord voldoende en duidelijk genoeg is. Zo niet, dan kunt u vragen stellen.
Mag ik eens even vragen? Waarom is het een grotere verantwoording dan u op u neemt?
Omdat dan de gave van het onderscheid bij u zozeer moet ontwikkeld zijn, dat u weet wanneer u spreken en zwijgen moet, dat u weet wat de waarheid en wat gedachtebeeld is, dat u onderscheid kan maken tussen licht en duister in de geest, dat u verder in staat moet zijn om aan die geest, wanneer hij hulp zoekt bij u, die hulp te verlenen en niet slechts hulp van die geest moet verwachten. Dit alles tezamen kan zwaar wegen. En wanneer u niet gelooft dat die verantwoording de mensen te zwaar kan komen, zou ik u aanraden u op de hoogte te stellen van degenen die juist door hun begaafdheid die zij niet konden dragen, in zenuwinrichtingen terecht zijn gekomen ofwel een behandeling hebben ondergaan waardoor zij op de duur hun gave verloren en de hemel prijzen dat zij deze gave niet langer bezitten, waar zij voor hen niet te dragen was. Is dit voldoende duidelijk?
Ja, maar als je het niet zoekt en je hebt dan toch contact met de anderen?
Dan is hier klaarblijkelijk dus sprake van een behoefte, hetzij van de geest, hetzij van eeuwige machten die u als werktuig wensen in te schakelen. En wanneer dit gebeurt en u kunt die verantwoording dragen en accepteren, dan is het verstandig om, overleggende bij uzelf en te rade gaande met uw eigen oordeel, omtrent hetgeen acceptabel en verwerpelijk is, zoveel mogelijk deze geesten tegemoet te treden en deze geesten te helpen bij het volbrengen van hun taak. Is dat duidelijk?
Ja, dank u wel.
Het schone woord.
Mag ik dan van u 3 onderwerpen, zo mogelijk in 1 woord uitgedrukt om daarmee deze avond op een waardige wijze te besluiten?
- Inspiratie – Dierbaar – Geweten – Bezieling.
Dan zullen we die 4 maar nemen. Ik vind het altijd zo vervelend om iemand af te wijzen.
Inspiratie : Ik spreek en ik denk en ik zeg er m’n woord, en ik moet ‘r verder spreken tot plotseling der gedachtedraad in ‘t eigen ik gaat breken en ‘t is of vreemde macht de woorden rollen laat.
Ik ken de waarde der gedachten niet, ik weet niet wat ik zeg maar ik versta het toch. Een weg wordt mij geopend, die gaat naar verder land: Ik word geïnspireerd.
Is ‘t een geestenhand die drijft? Is het soms de eeuwigheid die haar gedachten schrijft?
Geweten : ik heb zo vele woorden gezegd, onoverlegd en onbegrepen.
Was het juist?
Benepen zegt een stem mij in ‘t gemoed: Het was niet alles juist verantwoord, ‘t was niet goed. En vraag ik aan die stem: hoe ben jij dan geheten? Antwoordt de echo mij:” Geweten”. Ik zeg aan mij zelve: ik ga m’n weg, ik durf ’r m’n wegen te gaan en waar ik ook kom en wat ik ook doe en waar ik ook wil blijven staan, ‘t is goed, want ik doe ‘t bewust, vol van kracht.
Maar er drijft mij voort een vreemde macht met zwepende slagen, met twijfel: een woord.
En vraag ik tot die stem het hoort: “Hoe, demon, ben jij wel geheten?” Het antwoord blijft: “Geweten”. Ik zoek een weg naar d’ eeuwigheid, een weg die naar ‘t licht mij leidt.
Ik zoek een kracht die mij verheft, ik zoek iets in mij dat beseft waarom ik voort moet gaan. Ik zoek een uitweg uit de waan en vind een raadsman naast mij staan. En vraag ik hem: “Wat is Uw naam, hoe zijt gij toch geheten”? ‘t Antwoord is een oude naam: ” Geweten”.
Dierbaar : dierbaar is het wezen dat ik ben en ben geweest.
Ik wil des levens wegen gaan zo dapper, onbevreesd, aanvaarden al wat komt op ‘s levenspad.
Och, dierbaar was ‘t leven mij, ik heb mij zelve liefgehad en heel het zijn, maar vreemde pijn heeft mij het wezen weggevreten. ‘k Was niet dierbaar aan mij zelf meer, ik wilde waarheid weten.
En dan komt er licht in mijn duistere nacht, dan komt er bewustzijn, het wordt mij gebracht uit een kracht die ik langzaam begrijp. Pijn doet nog het leven terwijl ik nog krampachtig de handen nijp om het leed mij te dragen gegeven. Begrijp ik, dierbaar is me ‘t leed, het leven mij gegeven, omdat ik door lijden en leven kom tot het ware, het werkelijke leven.
Bezieling : Loom, lusteloos soms lijkt ’s levensgang.
Terwijl de dagen verder gaan, je weet niet meer wat je moet doen. Een droog en taai bestaan dat sleept zich voort. En toch, ‘n enkele keer ontbrandt een vonk. Een woord wat gesproken en gedachte gedacht en dan gaat het voort. Met bezielende kracht, ik spreek en ik denk, ik handel en werk.
Ik voel mij plotseling zo krachtig en sterk. ‘t Is of een Goddelijk wezen mij draagt.
Weg is de twijfel die in mij knaagt. Ik ben het eigen zijn vergeten en in mij is een goddelijk weten; de bezieling heeft mij weer bereikt, verrijkt mij met denken en weten.
Een vreemde kracht die uit God wordt geboren, die bezieling is geheten, bezieling die doet doven de stem van ‘t geweten, bezieling die inspiratie overtreft, die dierbaar is mij boven alles, omdat zij mij tot God verheft.
Dat is het zijn, dat is het leven. Het leven dat je verder draagt totdat je in de lichtwoestijnen die God omringend eens je waagt. Dan versterven de liederen die engelen zingen, dan versterft ook de duisternis van de nacht. Dan verderft je leven, dan sterft je denken wat je bent geweest, wat je eens hebt volbracht.
Dat is niets en niets en nietigheid. En toch bezielt je dan een kracht, die je tot de oase leidt, waarin de werkelijkheid bestaat, waarin de waan ten gronde gaat, waarin je met je Schepper leeft en weet waarom het leven dit al gegeven heeft.