De mens en rechtvaardigheid

image_pdf

13 maart 1964

Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik er graag nog eens op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Deze maal zou ik met u eens willen spreken over: De mens en rechtvaardigheid.

De doorsnee mens heeft nu eenmaal een visie op recht en rechtvaardigheid, die niet zeer reëel genoemd mag worden. Waarschijnlijk is dit het gevolg van het feit, dat de mens in twee werelden gelijktijdig leeft. Aan de ene kant leeft de mens in de materie. Binnen de stof is er echter alleen een voorstelling van rechtvaardigheid mogelijk aan de hand van gevolgen. Op het ogenblik, dat men iets in de stof doet, zal dit resultaten met zich brengen. Deze resultaten beantwoorden niet aan ethische of andere normen, doch zijn er eenvoudig. De gevolgen zijn gebonden aan de oorzaak. Dat is waar. Daarbij is echter geen enkele beperking of regeling aanwezig, die strookt met het menselijke begrip van rechtvaardigheid.

De mens is echter ook – zij het ten dele – geest. De weerkaatsing van dit geestelijk bestaan treffen wij aan in het menselijke denken, waarin de intentie het belangrijkste is. Dit geldt namelijk ook voor de geest. In de geest gaat het dus niet om het resultaat, maar telt als persoonlijk kenbaar gevolg alleen de eigen bedoeling. Anders gezegd, voor de geest wordt alle bedoeling voortdurend waar, tenzij deze in strijd is met een kosmische wet. Zelfs in het laatste geval zal men, door de lering die de gevolgen inhouden, zijn intenties nog kunnen verwerkelijken.

Met deze twee totaal verschillende benaderingen van het begrip recht staan wij voor het grootste probleem van het menselijke bestaan. De vraag, of er wel werkelijk ergens rechtvaardigheid kan bestaan.

Wij beginnen dan maar met te constateren, dat er voor de mens in de stof slechts zelden van werkelijke rechtvaardigheid sprake zal zijn, omdat de mens bij zijn beoordeling van rechten en rechtvaardigheid pleegt uit te gaan van zijn innerlijk. Dit innerlijk telt echter stoffelijk niet, heeft geen enkele betekenis in de stof, tenzij men de innerlijke behoefte of wens ook door omstandigheden meer materieel kan uitdrukken. Stel, dat u de Orde een miljoen gulden wilt schenken, maar dit door uiterlijke omstandigheden niet kunt doen. Voor de geest zal deze begeerte, dit voornemen, deze zuiver geestelijke geste, voldoende zijn. In de stof gebeurt er echter niets. Uw voornemen faalt in de stof. Wanneer men nu verwacht, dat men in de stof, alleen op grond van het niet uitvoerbare innerlijke voornemen, de niet te realiseren wens, een dankbaarheid zal verwerven, die gelijk staat aan de dankbaarheid, verrassing enz. die bij een feitelijke gift van een miljoen gulden zou optreden, hebt u verkeerd gedacht.

Dit is een plat voorbeeld, overdreven, laag bij de grond, enz. Maar denk nu eens even na. Hoe vaak in uw leven hebt u niet een goede bedoeling gehad, maar werd daarbij door anderen geheel verkeerd begrepen. Alles liep anders, dan u had gedacht. Voor al uw goede bedoelingen werd u waarschijnlijk weleens uitgescholden, of moest u verwijten incasseren, in de plaats van dank, die u toch krachtens uw moeite en innerlijke geneigdheid zeker had verdiend. Wanneer dit meerdere malen voorkomt, zal men zich beklagen over de ondankbaarheid van de wereld. Wanneer men de gevolgen van eigen mislukte goede bedoelingen te dragen krijgt, vraagt men zich af, of er nog ergens rechtvaardigheid in de wereld of bij God bestaat. Het antwoord luidt: Neen. In deze zin bestaat er geen rechtvaardigheid bij een bezien vanuit een zuiver menselijk standpunt. Oorzaak en gevolg, meebepaald door buiten u liggende omstandigheden, zijn wel als een wet te zien – causaliteit – maar waarborgen zeker geen rechten of zelfs rechtvaardigheid in het leven. Het geheel van ontwikkelingen, dat men als mens in de stof zal ondergaan, wordt immers niet alléén door eigen wezen bepaald. Je kunt nu wel menen, dat je stoffelijk redelijk vrij bent en grote mogelijkheden bezit, maar dat is ergens niet waar. Je kunt de proef op de som nemen. Parkeer eens, met de beste bedoelingen en goede redenen, uw auto verkeerd. U krijgt een bon. Zeg daarop tegen de bekeurende agent, dat uw redenen en bedoelingen goed waren, eis, dat hij zijn bekeuring ongedaan zou maken. Ofschoon dit alles vanuit uw eigen standpunt recht zou zijn en beantwoorden zou aan alle normen van menselijkheid en rechtvaardigheid, zullen de gevolgen hiervan niet in overeenstemming zijn met uw eigen inzichten, bedoelingen en noodzaken.

Integendeel, de reactie zal in de meeste gevallen ronduit onaangenaam zijn. Ga daarom steeds uit van het standpunt, dat er voor de mens geen voldoende materiële vrijheid is. Waar geen voldoende materiële vrijheid bestaat, kan de mens niet eigen oorzaken en gevolgen bepalen, zodat er ook geen materiële rechtvaardigheid in absolute zin kan bestaan, maar slechts een rechtsnorm binnen de menselijke gemeenschap, die onrechtvaardig is zodra eigen denken, gevoelen, intentie, handelen, afwijkt van de algemeen aanvaarde normen.

“Onvrijheid en onrechtvaardigheid zijn met elkander verbonden.” Wie dit zo stelt, zal natuurlijk van mensen, vooral politici, wel te horen krijgen, dat dit een geheel verkeerd inzicht is. Want, zo stellen zij, de gebondenheid schept juist gelijkheid van rechten en mogelijkheden. Recht zal eenieder krijgen, die zich maar onderwerpt aan de regels, die gesteld zijn. Inderdaad. Menselijk recht zal men zo verwerven. Maar daar alle mensen in wezen anders zijn, in wezen andere wensen, eisen, mogelijkheden en intenties kennen, zal dit recht nog niet betekenen, dat allen in wezen even gelukkig, even volledig kunnen leven. Van rechtvaardigheid is dus geen sprake.

Indien men bv. stelt, dat privébezit heilig is, zo verbiedt men daarmede allen voor zich te zorgen of voor afhankelijke personen in de grijpen, zodra dit ten koste van andere, rijkere mensen zou gaan. Bezit zal betekenen, dat men meer rechten heeft dan anderen, deze ontlenende aan het bezit en de vrije beschikking daarover. Heiligheid van bezit betekent dus gelijktijdig een ontkennen van het recht voor allen, zich als geheel gelijkwaardig aan allen te beschouwen en op basis van deze gelijkheid te handelen en te streven. Dit geldt ook, wanneer het bezit in handen is van de staat en paternalistisch door deze instantie wordt beheerd.

De politicus zal hierop antwoorden: Een anarchie is nu eenmaal onmogelijk. Er moeten regels zijn. Indien de mensen nu onze regels maar aanvaarden en volgen, komt alles in orde. Zij vergeten daarbij echter, dat ook hun regels zelden of nooit geheel in de werkelijkheid zijn gebaseerd. De bindingen en regels, die de mens erkent, zijn slechts voor een zeer klein deel reële bindingen. De wetten, regels en banden, die wel verder gaan dan de stoffelijke werkelijkheid, allen noodzakelijk en duidelijk maakt, zijn gebaseerd op een menselijke interpretatie van omstandigheden en mogelijkheden, zonder dat men overigens de juistheid van zijn stellingen en interpretaties werkelijk en eerlijk op de proef durft stellen. Indien een klein deel van menselijk geloof, menselijke moraal en leefregels op werkelijkheid gebaseerd zijn, terwijl de mens hierop zijn rechten, begrippen van recht, juistheid en verhoudingen heeft opgetrokken, zal zeer veel van de stoffelijke werkelijkheid onrechtvaardig lijken in het oog van een mens, die, uitgaande van eigen standpunt en begrip van recht, de toestand in de stof tracht te overzien. De politicus is niet in staat hieraan iets te veranderen.

Hetzelfde geldt voor de priester. Deze immers leert de mensen: God is rechtvaardig. Maar wie denkt hierbij aan een goddelijk recht? Men kan natuurlijk, zoals vele theologen in armoede uiteindelijk dan maar doen, stellen, dat er geen recht of rechtvaardigheid bestaat buiten een goddelijk rechtvaardigheid, die voor de mens niet begrijpelijk is en door deze mens daarom dociel ondergaan dient te worden.

Hoe wonderlijk de conclusies zijn, die men daaruit pleegt te trekken blijkt echter wel uit de stelling – vaak verkondigd – dat God juist degenen straft, die Hem het meest dierbaar zijn. Voor straffen gebruikt men, ontwijkend, dan het woord “beproeven”. Kennelijk is dit voor de theoloog de enige wijze, waarop hij zijn beeld van een rechtvaardige God kan handhaven, omdat het hem niet mogelijk is te ontkennen, dat in de stof juist degenen, die het meest hun best doen en het hardst trachten goed te zijn, de beroerdste resultaten boeken.

Ik weet niet, of u dit weleens hebt geconstateerd. Maar dit is een veel voorkomend en niet te ontkennen feit. Toch gaat de mens, ook de priester, er over het algemeen vanuit, dat een geestelijke rechtvaardigheid ook ergens materieel kenbaar zal moeten zijn. Zo dit niet plaats vindt, schijnt er voor hem maar één oplossing mogelijk te zijn: Het schijnbare onrecht moet betaald worden. Heb je, ondanks alle goede wil en alle streven, een arm en ellendig leven op aarde gehad, dan zal God u betalen daarvoor met wat extra vreugde, wanneer men in de hemel komt. Men ziet gevoeglijk maar over het hoofd, dat in de hemel alle zaligen “volmaakt gelukkig zullen zijn” en spreekt hierover maar niet. Anders zou men weleens kunnen zeggen: Als ik later als goed mens toch volmaakt gelukkig ben, interesseert mijn capaciteit tot geluk mij minder. Laat God dan rechtvaardig zijn en mij niet later een méér aan geluk geven, waarvoor ik weinig of geen belangstelling heb, maar mij nú reeds lonen naar verdienste.

Vanuit geestelijk standpunt lijkt het er veel op, of men zo van God een soort geestelijke verkeersagent wil maken, die een ieder die braaf is en niet door het – door mensen opgestelde – rode licht heen loopt, belonen zal door er voor te zorgen, dat men later toch een voorsprong krijgt op hen, die dit wel deden. Dit is een misleiding, waaraan wij niet mee kunnen doen. Daarom moeten wij, juist voor de mens, het begrip recht en rechtvaardigheid zo juist en zuiver mogelijk trachten weer te geven.

Een zuiver theologische benadering is machteloos, waar het er om gaat, een zo concreet mogelijke definitie tot stand te brengen; een politieke of sociale benadering van deze begrippen faalt evenzeer. Want het enige werkelijke recht, dat op aarde regeert, is – of wij het nu toe willen geven of niet, weg trachten te verklaren of willen aanvaarden – het recht van de sterkste. Wij zouden dus rechtvaardigheid in de stof wel als volgt mogen formuleren: Zo lang men iets tot stand kan brengen, zonder daardoor met andere waarden, wetten of sterkere krachten in strijd te komen is het gerechtvaardigd. Men wordt in de stof niet gerechtvaardigd door intenties of wijze van streven, maar alleen door de resultaten, die men behaalt.

Wanneer men een handeling stelt, die in strijd is met alle begrippen van geestelijk recht en alle geestelijke rechtvaardigheid – bv. het doden van een mens – maar de gevolgen daarvan in overeenstemming blijken te zijn met de bedoelingen die men koestert, is men, wat de materie betreft, hierdoor alleen reeds gerechtvaardigd en zal men voor zijn streven, hoe verkeerd dit geestelijk ook moge zijn, beloond worden. Materieel gezien geldt: Alleen resultaten rechtvaardigen benadering, handeling, bestrevingen. Geestelijk echter geldt het tegenovergestelde: Alle bewustzijn en streven, dat uit een harmonie met het Goddelijk voortkomt, zal worden geprojecteerd in een verwerkelijking van het eeuwige of kosmische bestaan van het ik en als zodanig gerechtvaardigd zijn, ongeacht de gevolgen. Elk denkbeeld, of daad, waarmede men een deel van de kosmische werkelijkheid afwijst, tracht te veranderen of het ik boven de waarden van kosmische harmonie en bestemming tracht te stellen, is niet gerechtvaardigd.

Stel nu de mens in zijn eigen leven. U gaat uw werk doen, hebt uw werk, uw vreugden, uw bekenden. Alles wat u nu zuiver materieel doet, is in wezen en vanuit het standpunt der eeuwigheid onbelangrijk, tenzij er onmiddellijke resultaten en zo leringen voor u uit voortkomen. Zolang de resultaten dus aanvaardbaar zijn, is het goed en kan men spreken van juist handelen, een gerechtvaardigd zijn van alle beloning enz. hieruit voortkomende als gevolg. Op het ogenblik, dat de gezamenlijke handelingen een doel verwezenlijken, zal, zover het de stoffelijke toestand betreft, alleen tellen hetgeen men bereikt, niet de weg, die men volgde om te bereiken. Dit zou immers voor de mens een soort licentie kunnen inhouden om nu maar zijn gang te gaan. Wat maakt het immers uit, wat je al dan niet doet? Zelfs wanneer je een medemens doodt en niemand je daarvoor kan straffen of aanklagen, ben je, zuiver materieel gezien in je recht. Het slagen is hier het enige criterium.

De geest echter leert niet alleen uit de gevolgen, maar in de eerste plaats juist uit eigen benadering van het probleem en de oplossingen, die men in overeenstemming met eigen wezen vindt daarvoor. Gevolgen, behaalde resultaten, zijn materieel en blijven in de materie achter, gaan verloren in de tijd. De ervaringen van de geest echter blijven deel van haar wezen en bepalen haar verdere mogelijkheden en handelwijze.

In de materie geldt vaak, zelfs onder de mensen, dat het gevolg bepalend kan zijn. Iemand die een misdaad begaat om een, volgens velen, goed doel te verwezenlijken, zal alleen gestraft worden, wanneer hij niet slaagt. Slaagt hij wel, dan zal men hem complimenteren met zijn moed en doorzicht. Omdat u echter niet slechts stof, maar tevens geest bent, zal voor u in wezen gelden: Ik bevestig mijzelf en ervaar aan mijzelf de waarde van het materiële, maar blijf allereerst mijzelf en ontwikkel mijn werkelijke ik aan de hand van de stoffelijke ervaringen.

Iemand, die deze regel tracht uit te schakelen, zij het in de stof dan wel in de geest, ontkent de wetmatigheden, die de stof regeren en in de geest belangrijk zijn. Oorzaak en gevolg in hun zuiverste verhouding zijn in de stof aanwezig, beheersen alle materiële gebeuren en kunnen – buiten de scheppende kracht om misschien – niet direct worden gewijzigd of beïnvloed worden door andere waarden. (Ofschoon indirecte beïnvloeding, die wijziging van oorzaken met zich brengt, voor mens en geest mogelijk blijven.)

Daarom geef ik u de volgende raad: Wees concreet en zeg, dat ook de Goddelijke Rechtvaardigheid in de materie niet gebaseerd kan zijn op wetten en regels, die te maken hebben met intenties, maar alleen op wetten en regels, die voortbouwen op bereikte werkelijke resultaten. In de materie, ik herhaal het nogmaals, tellen alleen gevolgen. De oorzaken zijn in wezen onbelangrijk.

Menigeen zal tegen deze stelling in verzet komen, omdat hij niet weet, wat hij met deze waarheid moet beginnen. Toch is het in wezen niet zo vreemd. De materie wordt gevormd door kosmische wetten en dankt haar ontstaan o.m. aan de wetten van evenwicht of gelijkblijvende velden, wet van oorzaak en gevolg en de wetten van harmonie. Deze waarden hebben niets te maken met beleving. Zij hebben alleen te maken met reactie en toestand, met vorm. Het is de gedachte, de kosmische idee, die vorm geeft aan dit alles. Inderdaad. Maar deze kosmische gedachte is alleen vanuit een begrip van de gehele kosmos kenbaar en begrijpbaar. Zij is niet verplicht zich voor alle beperkter begrip te verantwoorden of begrijpelijk uit te drukken.

Zo kan in de materie nimmer een aan die materie of de vormwaarden daarvan ontleende gerechtigheid bestaan. Het is de idee, die heerst. Deze idee zal vele waarden inhouden, die misschien materieel niet geuit of zelfs kenbaar zijn. Zij houdt toestanden en mogelijkheden in, die in de materie nog niet concreet tot uiting zijn gekomen. De waarde en toestand, die aan de materie is gegeven en opgelegd, vloeit echter uit dit geheel voort. Het is juist daarom onmogelijk gebeuren in de stof te kennen, te zien of te beschouwen in verband met kosmisch recht of stoffelijke rechtvaardigheid.

Alle materie is een gedeeltelijke uiting van de idee, die daarbij nimmer ook maar in een enkel deel geheel wordt weergegeven. Hoe wil men dan uit deze materie het kosmische totaal kennen? Hoe wil men de verhoudingen tussen stof en kosmos vastleggen of begrijpen? Zelfs pogingen als: “God keert alles ten goede”, zijn niet uit de feiten te bewijzen of waarlijk te erkennen. Men houde zich daarom aan de feiten die wel kenbaar zijn.

Tegenover de materie staat voor de mens de geest. De menselijke geest is, zoals u wel zult weten, ongetwijfeld veel ouder dan de stof, waarin zij zich nu pleegt te uiten. Lang voor er ooit een menselijke vorm was, bestond het geestelijk ik reeds. Het had kenvermogen, bezat zekere ervaring, geneigdheid en had voor zich reeds een – tijdelijk – aanvaardbare plaats binnen het schema der dingen gevonden. Deze geest leeft, zelfs wanneer zij binnen de stof beleeft, in feite in een niet materiële wereld, waarin de idee bepalend is voor de feiten en omstandigheden.

Wanneer u bijvoorbeeld een beschrijving hoort van Zomerland, krijgt u vele heerlijke verhalen te horen over heerlijke tuinen vol bloemen van wonderlijke en onaardse schoonheid, vogels, zo schoon als op aarde nooit gezien werden. Zo wonderlijk en fraai wordt deze wereld vaak beschreven, dat de mens daarin slechts met moeite kan geloven.

Toch is dit alles mogelijk, omdat deze dingen niet concreet zijn. In een materiële wereld daarentegen hebben wij altijd te maken met een evenwicht. Er moet een balans aanwezig zijn, omdat zonder die compensatie nu eenmaal geen stoffelijk kenbare waarden kunnen bestaan.

Wanneer er een dag is, moet er ook een nacht zijn, is er een lichtzijde aan een planeet, dan moet er ook een niet lichtzijde bestaan. Is er een hoge temperatuur, dan moet daar tegenover een lagere staan. Waarden zijn niet vast en eenzijdig, maar veranderlijk en steeds weer in tegenstellingen geuit. Deze tegenstellingen zijn nu eenmaal inherent aan het wezen van de materie en de fenomenen, die deze materie kenbaar maken. In de geest echter bestaat geen wezenlijke vorm. Alles vloeit voort uit de persoonlijke gedachte, de eigen idee. Wanneer men daar denkt aan licht, is er licht. Er is dan een wereld van licht, waarin geen duister bestaat. Mogelijk is er elders duister, maar voor het ik bestaat dit niet. Wanneer men denkt aan mooie tuinen, zo zijn deze er en is er niets in deze tuinen, dat vervalt, lelijk wordt. De schoonheid blijft.

Wanneer men gelooft aan een hemel, zo beleeft men een hemel. Mogelijk is er een hel naast. Maar zolang men niet aan deze hel denkt, zal men haar niet ervaren en haar bestaan zelfs niet kennen. De geest is dus voor zich in staat een bepaald deel van het geheel te erkennen en is niet noodzakelijkerwijze gebonden aan de evenwichtigheid die wel als eis voor het bestaan van de materie geldt. Men zou het zo kunnen zeggen: Terwijl de materie de uitersten van links en rechts – of duister en licht – kent, kent de geest als enige vaste maatstaven of grenzen de verschillen tussen ontwaken en volledig bewustzijn. Hierin vinden wij dan het kosmische kruis terug, dat tevens een zeer interessante uitbeelding geeft van de mens en zijn verhouding t.o.v. zijn wereld.

Doordat de idee overheerst, kan in de geest oorzaak en gevolg – een wet, die dus ook in de sferen geldt – niet meer bepaald worden door de buitenwereld. Zij wordt bepaald door het innerlijk.

Hierdoor worden intenties zeer belangrijk: Het is immers de innerlijke gesteldheid, de idee, de voornemens ook, waardoor de wereld buiten het ik wordt bepaald en geregeld; gelooft men, dat een kat kan vliegen, dan zal men niet alleen een kat zien, maar deze zal ook vleugels hebben en vliegen, misschien wel tot grote ontsteltenis van alle mooie vogeltjes in Zomerland. Ziet men zichzelf als een engel, dan is men een engel. Maar ziet men zichzelf als een geketende Prometheus, zo is men geketend: Alles wat men in de geest denkt, wordt waar. Daarom zullen intenties bepalend zijn voor eigen mogelijkheden, belevingen en ervaringsmogelijkheden: De intentie bepaalt immers de verhouding tussen de mens en de wereld rond hem! Alleen eigen denken, eigen innerlijk bewustzijn is in de sferen bepalend voor alles, wat men in het Al ervaren zal.

De geest kan zich ook gemakkelijk afsluiten voor iets. Wanneer men iets wil ontkennen en het uit eigen gedachten weet te bannen, zo bestaat het voor het ik niet. Dit geldt zelfs voor het Goddelijk Licht: Er zijn veel geesten die in het duister leven en daarin – zoals dat heet – gekweld worden. In wezen kwellen zij echter alleen zichzelf. Er is een Goddelijk Licht, waarvoor zij zich af willen sluiten. Zou dit volledig mogelijk zijn, zo bestaat dit Goddelijke Licht voor hen werkelijk niet. De meesten van deze geesten uit duistere werelden vrezen het duister, maar aanvaarden het Licht niet. Toch kunnen zij het besef van dit Licht niet geheel uit eigen denken en wezen bannen. De spanningen, die zo ontstaan, zijn de werkelijke oorzaak van hun lijden. Men kan zich in de geest praktisch van alle waarden van leven en wereld afsluiten en daarmede zichzelf eveneens afsluiten voor alle oorzaak en gevolgwerkingen, die het ik niet bevallen. De mens op aarde draagt deze oude wereld van de geest in zich. Hij wil niet blijven staan bij de zuiver materiële verhoudingen.

Hij zegt zichzelf: Dan ben ik maar een dier. Een dier aanvaardt oorzaak en gevolg en gaat daarop alleen af. De mens niet. De mens droomt. De mens ziet de dingen wel, maar verfraait deze in gedachten en verandert zo hun waarden.

Een mens in de stof kent wel alle menselijke fouten en onvolkomenheden, maar wil deze niet aanvaarden. Hij meent, dat er iets beters is en kan zijn. Hij droomt van mensen, die in staat zijn eigen idealen te verwerkelijken en te dienen. Ofschoon uit de feiten steeds weer blijkt, dat een dergelijk denkbeeld niet concreet is in waarde, wil hij dit niet beseffen. Men sluit zich a.h.w. geestelijk af voor een groot deel van de werkingen en verhoudingen, die nu eenmaal een logisch deel van de materie zijn. Juist hierdoor zal de mens op aarde steeds weer geconfronteerd worden met een stoffelijke werkelijkheid, die met zijn innerlijke wereld en geestelijke waarden in strijd is.

Je kunt nu wel denken dat je, wanneer je maar krachtig genoeg een sprong maakt, je zult vliegen maar daarom zal je nog niet kunnen vliegen, maar eerder vallen.

De geest kan vliegen, wanneer zij wil. De stof echter kan niet vliegen: Het menselijke lichaam is daarop nu eenmaal niet gebouwd en zolang de stoffelijke wetten en eigenschappen de overhand hebben, zal de idee alleen niet in staat zijn de mens tot in het luchtruim te verheffen. Minder lichamelijk, maar toch in direct verband met stoffelijke mogelijkheden, wil menige mens “vliegen”. Hij valt dan met een smak terug en roept uit: “Hoe onrechtvaardig is het leven. Ik heb toch alles gedaan om te vliegen?” Dat hij daarbij uitging van innerlijke waarden en niet van uiterlijke werkelijkheid, verliest hij gemakshalve maar uit het oog.

Zo komt hier, door de spanning tussen stoffelijke werkelijkheid en geestelijke instelling, voor de mens het begrip rechtvaardigheid steeds weer in het geding. De mens ziet rechtvaardigheid niet als iets, wat moet worden beschouwd aan de hand van eigen geestelijke waarden plus eigen stoffelijke middelen en mogelijkheden, maar als een algemeen geldende regel, een geheel, waarbij oorzaak en gevolg, zoals dezen in de stof optreden, geen werkelijke rol spelen. Men wil zijn denkbeelden zien zegevieren, ook wanneer dit niet kan volgens de stoffelijke mogelijkheden en men niet over de krachten beschikt, om in de stof ook maar iets van zijn innerlijke waarde of idee kenbaar te maken.

Daarmede zijn wij er: de stoffelijke wereld is voor de mens onrechtvaardig, omdat het menselijke denken te zeer vreemd is aan de werkelijkheid van de materie.

Wij weten allen wel, dat er wegen bestaan, waardoor de mens aan deze “onrechtvaardigheid” kan ontsnappen. Men leert dan zijn geest zozeer bewust te maken van de stof en leert zijn lichaam zozeer aan zijn geest onderdanig te zijn, dat de kracht van de geest – dan daarmede ook de geestelijke normen en beleving van oorzaak en gevolgwerking – superieur worden aan de materie. Men zal zeggen, dat het dus mogelijk is deze weg van geestelijke ontwikkeling zover voort te zetten, dat uiteindelijk iedere mens de materie zal beheersen, zo de geestelijke wetten als enige werkelijke regel stellend voor stoffelijk en geestelijk bestaan. Dit is inderdaad mogelijk, maar betekent dit nu, dat er opeens sprake zal zijn van een rechtvaardigheid in wereld en leven, zoals de mens van heden die zich voorstelt? Stoffelijk gezien niet. Want iemand, die zorgeloos is, om dan van stenen brood te maken, of uit een rots water te slaan, is iemand die tegen de wetten van de natuur ingaat. Stoffelijk gezien is onachtzaamheid, strafbaar. Als gevolg daarvan zou men honger en dorst moeten lijden, ellende door moeten maken. Wanneer dit niet gebeurt, zijn de ervaringen in de stof in strijd met stoffelijke wetten en regels, met de stoffelijke rechtvaardigheid. Een mens, die dit kan, zal zo leven, dat zijn bestaan met de werkelijke stoffelijke ervaringen en mogelijkheden niet veel meer te maken heeft.

Wat is dan onze weg? Laat ons beginnen met de materie te erkennen, voor wat zij is: Een spel van oorzaak en gevolg, waarin de normale mens weinig of niets te zeggen heeft over de mogelijkheden die hem gegeven worden, doch alleen invloed kan hebben op de wijze, waarop gegeven mogelijkheden gebruikt worden. Er is geen sprake van rechten of rechtvaardigheid, doch alleen van een oorzaak en gevolgwerking, die niet geheel overzien of beheerst kan worden, terwijl alle oorzaken – en daarmede ook de gevolgen voor het ik – niet vanuit eigen wezen alleen, maar vanuit een veelheid van niet beheersbare omstandigheden en werkingen tot stand zal komen. Geef dus toe: Er is op aarde geen werkelijke rechtvaardigheid.

Vraag u dan af, wat men als mens hieraan geestelijk zal kunnen doen: In de eerste plaats zal men als mens uit moeten gaan van de materiële feiten. Op het ogenblik, dat de geest zich vervreemden wil van materiële mogelijkheden, wetten en toestanden, zal zij nimmer in staat zijn daarop enige invloed uit te oefenen. Bij de doorsnee mens bestaat deze splitsing. Omdat deze splitsing bestaat, verzet de mens zich tegen de werkelijkheid en stelt, dat God onrechtvaardig is, de wereld onrechtvaardig is, het leven wreed is en het ondenkbaar is dat sommige dingen, die er toch zijn, op deze wereld nog kunnen bestaan.

Neemt de mens echter à priori aan, dat hij zich op de materiële werkelijkheid moet baseren en binnen deze werkelijkheid moet trachten eigen geestelijke inzichten en bedoelingen te verwezenlijken, zover de stof dit maar toelaat, zo zal hij een schrede verder komen. Hij heeft in dat geval eigen materie boven de geest gesteld, zeggende: Dit is mijn wereld en mijn lichaam. Deze zijn in de eerste plaats voor mogelijkheid en streven beslissend.

In de mogelijkheden van de materie zal men dan trachten de uitingsmogelijkheid te vinden voor zijn geest, een inhoud te geven aan het stoffelijk bestaan, waardoor ook de geest daaraan deel zal kunnen hebben.

Hoe juist deze houding ook is, zij geeft nog geen vaste rechten: de geestelijke inhoud en bestreving zal immers steeds aangepast dienen te worden aan de materiële mogelijkheden. Men kan niet stellen: Ik heb mij geestelijk dit doel gesteld, dit zal ik nu in de stof waarmaken. Men kan alleen zeggen: Nu kan ik deze geestelijke waarde in de stof uiten, morgen zal het een andere zijn.

Is men niet in staat afstand te doen van een geestelijke bestreving op het ogenblik dat de stof daartoe geen gelegenheid meer geeft, zo hoort men de mensen weer beweren, dat het leven onrechtvaardig is, God wreed is, enz.

Stel nu, dat de mens deze fase kan doorleven zonder op te geven, zo lerende, waar voor de geest de mogelijkheden zijn gelegen tot een zekere harmonie met de materie, dan zullen eigen geestelijke behoeften en eigen geestelijk kunnen, steeds meer in overeenstemming zijn met de materiële mogelijkheden. Vanaf dit ogenblik zal de geest van de mens, met het geheel van de daarin gelegen krachten en capaciteiten, als het ware af kunnen lezen, wat er in de stof feitelijk gebeurt. Er is nog steeds geen sprake van een “rechtvaardigheid” volgens menselijk beeld, een alleen vanuit het eigen ik vaststellen van oorzaak en gevolgwerkingen, maar er is nu sprake van een werking van oorzaak en gevolg, die men althans voor een groter deel zelf kan gaan beheersen.

Om hierbij een grotere beheersing te kunnen gewinnen, zal men een betrekkelijk vreemde stap moeten doen: Je moet beginnen bij je streven en werken de medemens als actieve partner uit te schakelen.

Hiermede bedoel ik niet, dat men dan alle medemensen geheel zal moeten afwijzen. Men zal echter moeten beseffen, dat de medemens naast het ik leeft, zodat men daarmee soms enige dingen, materieel of anderszins, gemeen zal kunnen hebben, maar dat de eigen weg toch een geheel andere zal kunnen zijn, zodat men niet kan en mag rekenen op voortdurende steun, hulp, begrip enz. van andere wezens in de stof. U weet dan: Ik sta in het leven in feite altijd alleen. Wat de materie mij biedt aan mogelijkheden tot samenwerking met andere mensen of met ander gedeelde ervaringen, kan allemaal geheel mooi zijn, maar toch blijf ik mijzelf. Ik blijf ik. Nu valt een beïnvloeding van eigen geest en denken weg. De denkbeelden, die ontstaan door een wisselwerking met anderen, maar niet waarlijk deel zijn van eigen wezen of beantwoorden aan de eisen van eigen geestelijk ik, zullen in de meeste gevallen voeren tot een verkeerde interpretatie van het leven en de stoffelijke werkelijkheid of zelfs tot een aanvaarden van wegen, mogelijkheden en denkbeelden, die voor het ik in wezen niet juist zijn. Wanneer men dit gevaar tot zelfmisleiding uitschakelt, zal men eigen mogelijkheid tot ware harmonie met de materie steeds verhogen. Er komt dan een ogenblik, waarop men zal beseffen, dat de oorzaak- en gevolg verhoudingen binnen de materie in wezen gelijk kunnen zijn aan eigen innerlijke mogelijkheden binnen de geestelijke wereld.

Nu kan men eigen intentie nemen, een geestelijk beeld van de wereld scheppen, dat hieraan geheel beantwoordt, zonder de stoffelijke werkelijkheid en haar mogelijkheden daarbij geheel buiten beschouwing te laten. Dan kan men uit de geestelijke wereld krachten en ervaringen putten om deze, in overeenstemming met bestaande materiële wegen en mogelijkheden, binnen de stof tot uitdrukking te brengen. Men is dan meester over zichzelf geworden en heeft een zeker meesterschap t.a.v. de materie bereikt door een concreet hanteren van de stoffelijke wetten en regels, met een even concreet hanteren van geestelijke krachten en inzichten volgens de geestelijke wetten. Vanaf dit ogenblik is het eigen innerlijk, dat voor het ik – en niet voor de stoffelijke wereld als geheel dus – zal kunnen bepalen wat de gang van oorzaak en gevolg zal zijn.

Eerst op dit ogenblik zal de mens van rechtvaardigheid kunnen spreken, want hij is gerechtvaardigd tegenover de mensheid, omdat hij zijn geestelijke waarheid tot uiting brengt, ongeacht alle gevolgen daarvan. Hij is gerechtvaardigd tegenover zichzelf, omdat hij, in harmonie zijnde met zijn innerlijk wezen, in zijn materiële uitdrukking voortdurend zichzelf erkent en aanvaarden kan.

Hij zal gerechtvaardigd zijn volgens de kosmische wetten, omdat hij geestelijk deze kosmische wetten erkennende en zich in stof of geest daartegen niet verzettende, zijn eigen wezen binnen het kader der kosmische wetten volledig tot uitdrukking heeft gebracht.

Dan hebben wij dus te maken met wat men een ingewijde noemt, een mens die werkelijk iets bereiken kan. En zo begint eigenlijk het zoeken naar rechtvaardigheid. De mens heeft zichzelf genomen als maatstaf voor alles, wat er in de wereld volgens hem goed en kwaad is. Daardoor komt hij vaak tot stellingen, die in wezen wat vreemd klinken. Wanneer wij bv. horen, dat Mozes 40 jaren met zijn volk door de woestijn doolde, zo zeggen wij niet: Hoe dom. In 40 jaren had men de woestijn wel 40 malen door kunnen trekken. Zij hebben in kringetjes gelopen: Men zegt wel het was de wil Gods, en overweegt niet, dat het toch wreed geweest moet zijn om mensen die aan de woestijn niet gewend waren, uit Egypte te voeren en in de woestijn te laten sterven. Men zegt alleen maar: Het was de wil Gods. Wat er verder aan vast zit, laat men geheel buiten beschouwing. Kennelijk telt alleen een enkel ding: Het volk was uitverkoren. Men ziet, hoe het volk onder Joshua binnen trekt in het land Israël en daar rustig begint genocide te plegen. Men roeit de “heidenen”, die daar reeds lang woonden, eenvoudig uit, zo goed men kan.

Ook dit wordt eenvoudigweg mooi en goed gevonden want, zo zegt men, God wilde dit. Maar vanuit het huidige menselijke standpunt lijkt mij dit alles toch niet zonder meer aanvaardbaar:

  1. De armoede en ellende van het volk van Israël waren een onrecht, door de leiders, i.c. Mozes en Aaron, gepleegd. Want zij zijn het, die het volk met vele beloften eerst uit Egypte weghaalden om het daarna tot deze barre en voor velen dodelijke tocht te dwingen.
  2. Het uitroeien van een ander volk is niet gerechtvaardigd. Toen de Joden in het land Kanaän binnen vielen, was dit doodgewoon roof, diefstal. Zij, die jubelen over de val van Jericho, mogen daarbij niet vergeten, dat de bewoners van Jericho al lang daar woonden. Het was hun land, hun stad, hun bezit. Een god, die dat zo maar zonder meer wegneemt, kan niet bepaald rechtvaardig genoemd worden, zolang wij de menselijke maatstaven hanteren.

Geestelijk gezien is dit alles echter onbelangrijk: Het volk was geen volk, ongeacht alles, wat men misschien wil beweren. Eerst door de tocht van 40 jaren – een symbolisch, maar waarschijnlijk geen historisch juist getal – werd het tot volk. Geestelijk gezien is alles, wat er in Egypte en later in de woestijn gebeurt, het gevolg van verdeeldheid. De verovering van het beloofde land is eenvoudig het hanteren van de – stoffelijke – wet van de sterkste. Materieel gezien, was het volk gerechtigd een volk uit te moorden, omdat het de kracht daartoe – door lange jaren in de woestijn – gewonnen had.

Indien men echter later zegt, dat dit op het bevel van God is geschied, zo meen ik, dat hier sprake is van een rationalisatie, een tot heilige taak maken van een bloedvergieten, dat anders niet meer aanvaardbaar was en de trots op eigen volk en godsdienst geschaad zou hebben. Het kan waar zijn, dat God, geestelijk gezien, vele wonderen aan het volk aan Israël heeft volbracht. Eenheid en godsdienst wijzen daarop. Maar stoffelijk heeft dit volk zich steeds weer gedragen als een roversbende en geeft door zijn gedrag geen enkel blijk van een geestelijk hoger staan dan de overwonnenen of buurvolken. Gezien het gedrag dat uit de bijbel steeds weer blijkt, stond men geestelijk gezien eerder een trapje lager. Gods wil en wonder komen zeker niet in stoffelijke waarden tot uiting. Hoogstens kan men zeggen, dat dit wonder ligt in het bewaren en doen groeien van een cultuur, die bijzondere geestelijke waarden en achtergronden heeft tot op heden. Wij moeten steeds weer verschil maken tussen de werkelijkheid, de feiten en de interpretatie.

Laat ons bv. het leven van Jezus eens bezien.

Zijn leer en leven zijn wonderbaarlijk goed en mooi. Maar wat zijn de gevolgen? Hoeveel mensen zijn wredelijk afgemaakt daardoor? Hoeveel onmetelijk lijden is er geweest door deze leer van deze zelfde Jezus? Ik denk nu niet alleen aan de martelaren, die omkwamen in de circussen en aan kruisen langs de wegen, maar ook aan de godsdienststrijd in Zuid-Frankrijk, de wreedheden van de kruisvaarders tegen de kaliefen, en de wreedheid van de Moren tegen de kruisvaarders, die hieruit voortkwam. Ik denk ook aan de ellende, die ontstond, toen bv. Constantinopel werd aangevallen en verslagen, de ellende, die ontstond toen christenen heersers werden over gebieden, waar een ander geloof heerste. De inquisitie, de wreedheden, die het geloof met zich bracht in Italië, vooral in de middeleeuwen, zijn toch ook directe resultaten van Jezus leven en werken.

Zo rijst de vraag, of dit alles dan wel werkelijk zo hoogstaand, wonderlijk en waardig was, als men zich dit alles voorstelt. Indien wij werkelijk eerlijk willen zijn, zullen wij neen moeten zeggen: Jezus en Zijn leer hebben de ellende van de mensen niet weg genomen. Integendeel, uit Zijn leer en in Zijn naam zijn zoveel onmenselijkheden gedaan, dat het haast niet denkbaar is, dat deze op eenzelfde manier in naam van andere goden plaats zouden vinden. Het christendom erkent dit echter niet en heeft daardoor een zekere vervalsing van waarden gebracht. Al mag dit alles niet gezegd worden, het is waar, wanneer wij zoeken naar rechtvaardigheid. Maar… wij bezien hier alleen de materiële kant van de zaak. Dit zijn materiële resultaten. Deze zijn nu eenmaal niet anders uit te drukken, want in de materie gaat het, zelfs hier, om het recht van de sterkste. De inquisitoir, die een vijand van zijn geloof, een heiden, ombrengt, doet dit alleen, omdat hij de meerdere is en de macht heeft: Hij doet dit, omdat hij alleen zo meent zeker te kunnen zijn in eigen geloof, de stabiliteit van zijn geloofsgemeenschap. Er zijn ook nu nog landen, waarin eenzelfde mentaliteit – in Jezus naam geschapen – overheerst.

Materieel gezien is er onrecht. Uit Jezus leer en leven zijn, vanuit dit standpunt, meer onrecht en lijden dan rechtvaardigheid en goedheid voortgekomen. Geestelijk gezien werd echter de instelling van de mens veranderd. Ofschoon de resultaten materieel dezelfde bleven, werden de beweegredenen van de mens andere. De ruwe roof van eens, de wreedheid die eens machtslust en zelfverzadiging was, kreeg een ander en meer geestelijk beeld, daardoor mogelijkheden scheppende tot harmonie, die zonder dit alles tussen stof en geest nooit bestaan zouden hebben.

Voor de geest was de komst van Jezus iets schitterends. Voor de geest was het ontstaan van het volk van Israël en alles, wat daarmede verbonden was, iets groots en wonderbaarlijks. Stoffelijk gezien was er geen sprake van een verandering van waarden of wetten, geestelijk wel, omdat nieuwe achtergronden voor het stoffelijk leven ontstonden, die innerlijk harmonie en belevingsmogelijkheden op ander en hoger niveau schiepen.

Wanneer ik dit zo stel, zult u misschien gaan begrijpen, wat ik bedoel. Wij hebben nu wel vele legenden bij mens en geest – want ook daar schudt men dergelijke legenden en bijgelovigheden nog niet zo snel van zich af – die gebaseerd zijn op een goddelijk ingrijpen in de stof, een goddelijke egalisatie van waarden. Zien wij echter naar de materie, dan blijkt, dat bestaand onrecht voort bestaat en onrecht blijft, terwijl het ingrijpen van God daaraan kennelijk niets goed of verkeerd maakt. Oorzaak en gevolg blijven in de materie voortgaan en blijven dezelfde; wat er ook gebeurt, wat de mensen of andere krachten ook doen. Daarnaast kunnen wij dan zeggen: Ja, geestelijk zien wij toch wel een veredeling. Het leven na de dood en het leven buiten de stof kregen door goddelijk ingrijpen een totaal ander timbre, een andere geaardheid zelfs. Zo gezien hoeft de mens dus zijn rechtvaardigheid of rechtvaardiging zeker niet in de materie te verwachten of te zoeken. Op het ogenblik, dat hij zich met godsdienst of idealen tracht te verrechtvaardigen, misleidt hij zichzelf en misschien anderen. Hij maakt dan een fout, omdat hij aan het wezen der materie niets kan veranderen. Hij blijft gebonden aan het stoffelijk geheel, waarin, zoals ik reeds zei, het recht van de sterkste een van de voornaamste factoren is in de gebeurtenissen en bepalend is voor verloop en samenhang der dingen.

Hieruit, moeten wij dan weer onze conclusies durven trekken. En dat is wel, dat elk ideaal, dat zich richt op, en zich baseert op de materie, in zichzelf alleen maar onevenwichtigheid voor de mens kan veroorzaken en zichzelf uiteindelijk zal vernietigen. Waar het streven naar het ideaal voert tot een stoffelijke verwerkelijking, neigt het naar eenzijdigheid en overdrijving, die noodzakelijkerwijze andere krachten versterkt en zo een tegengestelde golf van invloeden en gebeurtenissen met zich brengt. Geestelijk daarentegen kunnen wij stellen, dat elk ideaal geheel haalbaar is en, zolang het maar in overeenstemming is met de goddelijke werkelijkheid, blijvend bereikt zal worden.

Er volgt nog een conclusie. Misschien vindt u deze niet zo aangenaam, maar ik meen ook deze te moeten stellen.

Alle wetten van krachtsverhoudingen, moraliteit, doel strevende enz. in de materie zijn ontwijkingen van de werkelijkheid: Zij houden enerzijds geen rekening met de feiten der materie en vervalsen zo de materiële waarden, terwijl zij anderzijds geestelijke problemen en onevenwichtigheden doen ontstaan. Zo worden krachten van compensatie geschapen, die bepaalde toestanden en ontwikkelingen doorvoeren tegen elk bewustzijn of verlangen der mensheid in. U kunt naar vrede verlangen. Zolang echter uw vrede geen innerlijke vrede is, maar een meestal eenzijdige toestand in de stof, zal daaruit oorlog ontstaan. Dat is onvermijdelijk. U kunt streven naar een maatschappij, die perfect harmonisch is. Zolang deze harmonie gebaseerd is op uiterlijke waarden en zo eenzijdig georiënteerd is, zal de harmonie van een deel der mensheid steeds weer betekenen, dat het andere deel, door deze spanning, harmonisch geworden, zich tegen de eerste harmonie verzet. De strijd doet beide uiteenvallen. Anarchie en verwarring zijn steeds weer het uiteindelijk gevolg van een eenzijdig streven naar harmonie.

Wat blijft ons nu nog over?

Wanneer de mens leert zijn materie met haar mogelijkheden en de wetten, die t.a.v. deze materie gelden, dienstig te maken aan eigen geest, zal hij zijn geestelijk streven voor zich in de stof kenbaar kunnen maken. Zo zal de mens kunnen voorkomen, dat er strijd ontstaat tussen eigen wezen en de resultaten, die dit wezen tot stand brengt. Hierdoor zal inderdaad rechtvaardigheid gevonden worden, nu niet meer aan de hand van uiterlijke en algemene wetten, maar aan de hand van een innerlijke wet. Wanneer de mens zijn harmonie tussen stof en geest verder weet door te voeren, zal er een ogenblik komen, waarin zijn stoffelijke krachten en zijn geestelijke krachten gezamenlijk kunnen worden gebruikt.

Anders gezegd: Degene, die in de stof een voldoende innerlijke harmonie bereikt heeft, is de sterkere geworden, want hij beschikt over een kracht uit de geest extra, die anderen – en zeker de dode materie – niet bezitten. Meesterschap over de materie is hierdoor bereikbaar voor de mens, maar zal slechts volledig kunnen zijn, indien geest en stof binnen hem harmonisch zijn en niet als tegengestelde waarden worden gezien. De mens zal dan rechtvaardigheid scheppen vanuit zichzelf voor zichzelf, maar mag nimmer aannemen, dat dit gelijktijdig en te allen tijde gezien van uit de materie, rechtvaardigheid is.

Om nog een eenvoudig beeld te nemen: Het kan voor de mens dienstig zijn ongedierte uit te roeien. Gezien zijn doel en leven is dit voor hem rechtvaardig en toelaatbaar. Heeft dit ongedierte echter geen recht op leven? Vanuit het standpunt van een wandluis moet het uitermate onrechtvaardig zijn dat, juist wanneer een plaats werd gevonden waar men heerlijk kan leven en zich vermenigvuldigen, men door een gas gedood moet worden, alleen maar, omdat mensen jeuk krijgen en dit leven onaangenaam vinden. Het kan ook zijn, dat een ingewijde ingrijpt en uit de tien zieken die er zijn, er drie geneest. Vanuit het standpunt van de zeven die ziek blijven, zou dit onrechtvaardig kunnen zijn. Zij, die genezen, zullen altijd het optreden gerechtvaardigd vinden, omdat zij genezen werden, maar dat is geen maatstaf voor het bepalen van de werkelijke rechtvaardigheid van het gebeuren.

Alleen de harmonie van de ingewijde zelf is bepalend voor zijn keuze en daarmede is zijn ingrijpen niet gebaseerd op enig gevoel voor, of beeld van, stoffelijke rechtvaardigheid, doch vloeit het voort uit de innerlijke rechtsbegrippen en verhoudingen, die binnen het ik van deze ingewijde bestaan.

Probeer als mens nooit allereerst stoffelijk rechtvaardig te zijn. Het lukt je toch nooit werkelijk.

Probeer innerlijk een begrip te krijgen van alles, wat voor eigen geest recht, juist, is en tracht dit zoveel mogelijk in de stof terug te vinden en zelfs, zover er mogelijkheden voor te vinden zijn, in de stoffelijke werkelijkheid tot uiting te brengen. Houdt er rekening mede, dat de gevolgen van dit laatste steeds materieel zullen zijn en niet geestelijk kunnen worden overzien vanuit hun werking.

Indien u in uw geest echter voldoende kracht kunt gewinnen zullen de stoffelijke gevolgen a.h.w. aan u voorbij gaan. Voor anderen blijven zij op zichzelf bestaan, ook wanneer zij niet in overeenstemming zouden zijn met uw innerlijke waarden of bedoeling.

Realiseer u, dat uw eigen verhouding tot God niet voortvloeit uit de materiële wetten of mogelijkheden, doch alleen uit uw innerlijk harmonisch zijn met een kosmische werkelijkheid, uw innerlijk en geestelijk leven in overeenstemming met de kosmische wetten.

Baseer alleen hierop uw optreden en ga alleen hiervan uit, wanneer u geestelijke krachten in de stof zou willen ontplooien. Probeer door een aanvaarding van de materie, zoals zij is en bestaat, zonder enig verzet daartegen, de rust te gewinnen, waardoor uw geestelijk begrip van juistheid kan worden overgebracht in gedachten, begrippen en impulsen, die voor de mens nog te realiseren zijn en druk het geestelijke uit, omdat het geestelijk rechtvaardig is, zonder ooit daarbij te veronderstellen, dat een blijvend stoffelijk resultaat hiervan het gevolg zou kunnen zijn buiten eigen wezen.

Ten laatste:  Verwacht van niemand, niet van uzelf en zelfs niet van uw God, een rechtvaardigheid in de zin van een volgens vaste regels in geest en materie leven, beleven, bereiken, waaruit zonder meer veiligheid, vreugde, zekerheid en geborgenheid mogelijk zullen worden. Alleen uw eigen actie en voortdurend in harmonie blijven met uw God, zoals u deze erkent, en zijn wetten, zoals gij deze aanvoelt of beseft, geeft u veiligheid en zekerheid. Zelfs wanneer dit een voortdurende verandering van benadering of zelfs standpunt in de materie zou moeten inhouden. Zo alleen zult u leren beseffen, dat, ongeacht de schijnbare onrechtvaardigheid van alle stoffelijk bestaan en de soms wat vraagwaardige rechtsverhoudingen van het geestelijk bestaan, er een algemene Kracht en Wet bestaat, die waarlijk rechtvaardig is, maar als zodanig alleen buiten de tijd kenbaar is en binnen de tijd nooit volledig gemanifesteerd zal zijn.

Vragen.

  • Eenzijdige harmonie lijkt mij een contradictio in terminis.

Ik geef u een voorbeeld: “Die Fahnen höch, die Reihen fest geschlossen.” U kent het.

Deze mensen waren onderling zeker vaak zeer harmonisch en zochten ook een harmonie met hun wereld, doch alleen vanuit eigen stellingen, begrippen en machtsverhoudingen. Zij zochten een eenzijdige harmonie. Deze harmonie was dus alleen beperkt tot hen, die “marcheerden”.

Een ander voorbeeld: Een echtpaar is het steeds volkomen eens. Het is dus wel een harmonisch echtpaar, nietwaar? (Ja) Maar zij zijn het alleen steeds met elkander eens, dat de wereld niet deugt. Ofschoon wij binnen het huwelijk dus van een harmonie kunnen spreken, verwerpen zij alles, wat buiten deze gemeenschap ligt. Dan zijn zij in hun harmonie dus wel zeer eenzijdig.

Deze beelden geven mijn bedoeling met deze formulering weer.

  • Wat in dit verband te denken van de sociale zekerheid van de wieg tot het graf, die tegenwoordig het streven is van zovele regeringen?

M.i. bestaat er in het materiële leven nimmer een feitelijke zekerheid. Van de wieg niet tot aan het graf niet. Wanneer men dit op een bepaald gebied wenst te doen, kan men dit alleen doen door de problemen en onzekerheden op ander terrein te vergroten. Wanneer wij zien, hoe regeringen in een sociaal stelsel voor allen een absolute zekerheid trachten te scheppen, zo zullen wij ons er bewust van worden, dat zij dit alleen kunnen doen door de persoonlijke stoffelijk en geestelijke vrijheid van hun onderdanen voortdurend te beperken en als Staat steeds een groter deel op te eisen van de verdiensten, gedachten, handelwijze, mores en werkwijzen van elk individu afzonderlijk. Hierdoor komt er een ogenblik, dat persoonlijke verantwoordelijkheid, bestreving en zelfs inkomen, zozeer op de achtergrond worden gedrongen, dat alleen hierdoor reeds een verzet ontstaat, geboren uit een innerlijke onzekerheid, een gebrek aan doel.

Men verzet zich dan steeds meer tegen de bronnen van deze zekerheid van de wieg tot het graf, zodat een dergelijk streven, al wordt het gemeenlijk niet in de wieg gesmoord, toch een voortijdig graf vindt als gevolg van de weigeringen met alle middelen, en voortdurend deze zekerheid ook door eigen streven te verwerkelijken.

  • U sprak van oorzaak en gevolg. Indien wij echter geestelijk steeds naar het Licht streven, kan dan hierdoor deze wet niet ongedaan worden gemaakt?

Neen. Wanneer wij deze wet bezien vanuit materiële verhoudingen en in haar materiële consequenties, zo blijkt, dat wij deze niet geestelijk ongedaan kunnen maken. Wij kunnen wel, door onze gerichtheid op het Licht een groot deel van de gevolgen voor onszelf minder ernstig, minder voelbaar maken. Wij kunnen ons persoonlijk met de gevolgen verbonden zijn dus aanmerkelijk verminderen, maar wij kunnen daaraan toch niet geheel ontkomen. Pas op het ogenblik, dat uw geestelijk bewustzijn een volkomen harmonie bereikt en behoudt met uw materieel bewustzijn en alle daden dus de kracht van de geest bezitten – of van het Licht, waarnaar u zoekt – zult u, als sterkere t.a.v. anderen, oorzaken kunnen scheppen, die sterker zijn dan de invloeden van al het andere rond u. De gevolgen zullen dan voortkomen uit uw wezen en denken en zo voor u geheel aanvaardbaar kunnen zijn. U kunt echter nooit zonder meer de gevolgen overwinnen, uitschakelen. Zelfs dient u zich daarbij te realiseren, dat, zelfs wanneer u de kracht van het Licht in uzelf geheel waar maakt en zo de gevolgen a.h.w. zelf beheerst, dit voor anderen, die nog niet zo ver zijn, wel eens zeer onaangename gevolgen zou hebben.

Voorbeeld: Jezus genas iemand, die reeds jaren lang melaats was. Een melaatse werd uit de joodse gemeenschap uitgewezen en werd als dood beschouwd. De oudste zoon trad in zijn rechten, werd dus a.h.w. erfgenaam. Jezus geneest deze mens, deze gaat naar de tempel en wordt rein verklaard. De zoon heeft nu alles op zijn wijze gedaan. Nu komt de vader terug en eist zijn bezit en gezag weer op. Het gevolg was o.m. een van de grootste familieruzies, die er ooit rond Bethesda geweest zijn, waarbij zelfs moord en doodslag dreigden. Vanuit het standpunt van de oudste zoon was het niet aanvaardbaar, dat alles, wat hij in jaren had gedaan en verworven, zelfs het gezag, dat hij in het huishouden bezat, nu opeens en zonder meer weer aan zijn vader moest worden overgedragen. Hij zag dit als onrechtvaardig en vroeg, of hij daarvoor al die jaren had gezwoegd en gewerkt. Vanuit zijn standpunt was het negatief. Vanuit zijn standpunt ontbeerden Jezus wonderen rechtvaardigheid, namelijk respect voor bestaande waarden en toestanden.

Jezus was in harmonie met eigen geest, met het oneindige. Hij kon wel in een opzicht de omstandigheden veranderen voor een mens. Maar hij kon niet de mens zelf geheel veranderen en daarmede de verdere gevolgen van eigen zijn. Dit betekende, dat deze genezen melaatse nog veel ellende kende, misschien wel zoveel, als hij gekend zou hebben, indien hij als melaatse zou zijn omgekomen. Alleen een totale innerlijke ommekeer, zoals die volgen kan op het wonder, een stellen van geestelijke waarden boven alles, zou het kunnen veranderen, dit lot.

Wanneer deze mens had gezegd: “Zoon, blijf rustig op je plaats zitten, ik wijd mijn leven verder aan deze wonderlijke heelmeester en zal mijn dagen doorbrengen met zijn waarden en leer aan anderen te verkondigen”, zo zou oorzaak en gevolg veranderd zijn voor hem. Maar dan zou dit weer een gevolg zijn geweest van de innerlijke veranderingen in die mens, niet slechts van een ingrijpen van buitenaf.

  • Dat is toch iemands eigen schuld…

Mag men de stomme verwijten, dat hij niet kan spreken? Mag men de mens, die aan materie met geheel zijn denken gebonden blijft en de stof nimmer ondergeschikt heeft kunnen of willen maken aan zijn innerlijke persoonlijkheid, er een verwijt van maken, dat hij, zelfs wanneer er een wonder gebeurt, hij toch terugvalt in zijn oude patroon van denken en handelen? Het lijkt mij beter niet te zeggen, dat de man dit door eigen schuld tot zich trok, maar lijkt het mij beter te stellen dat, zo de werkingen van oorzaak en gevolg even door een invloed van buitenaf gewijzigd wordt, de rechtsverhouding op aarde gelijk blijven, omdat het wonder geen innerlijke verandering ten gevolge had of kon hebben dan door de eigen wil natuurlijk.

Alleen door het bereiken van een nieuwe en grotere harmonie zou deze mens aan zijn lot hebben kunnen ontkomen. Hij was echter niet de enige: Hoevelen heeft Jezus niet genezen en hoevelen keerden terug om hem te danken? Drie van de tien.

Dus nogmaals: Wanneer u alleen maar geestelijk goedwillend bent en voortdurend zoekt naar het Licht, niet daarbij begrijpende, dat de materiële situatie dezelfde blijft en eigen benadering een ander dient te worden, zal men nog steeds zeggen, dat God onrechtvaardig is, dat oorzaak en gevolg een onrechtvaardige wet is en zal men nimmer harmonieën in en rond zichzelf kennen.

Begrijpt u echter, dat materiële werkingen en ontwikkelingen onafhankelijk zijn van instelling en intenties, zodat men aan de hand van eigen innerlijk streven en ervaren geen aanpassing van de stof kan verlangen, doch slechts zal moeten zoeken naar die mogelijkheden in de stof, die daarbij zo goed mogelijk passen, dan kunt u geestelijke krachten om gaan zetten in krachten, die voor de stof belangrijk worden en bent u de sterkere. De oorzaken, die u dan kunt scheppen, zijn dan van groter belang dan alle andere invloeden. Alleen in dit geval kan men zeggen, dat een stoffelijke beheersing optreedt, waarbij weliswaar oorzaak en gevolg niet worden uitgeschakeld, maar in overeenstemming kunnen worden gebracht met eigen bewustzijn en streven.

Voor ik sluit, wil ik nog het volgende opmerken: Een vorige maal hebben wij een onderwerp gehad over verkeer. Als u de grondslag van dat betoog begrijpt en dit onderwerp erbij neemt, zult u zien, dat het hier gaat om een innerlijke kwestie van verkeer: Een contact met het eigen werkelijk ik. Dezelfde stelregels gelden hier in wezen ook, terwijl bovendien kan worden gezegd, dat men ook, om rechtvaardigheid en innerlijke harmonie te bereiken, als mens een lange weg heeft af te leggen.

Daarom wil ik nog zeggen, dat de weg, die wij af moeten leggen om te komen tot aanvaarding van – en harmonische uiting van – het eigen ik, voor de mens gebaseerd moet zijn op een aanvaarding van de materie zonder daaraan eisen te stellen, het aanvaarden van eigen geestelijk inzicht en geestelijke wijsheid en een tot de stof keren daarvan, zover dit binnen de heersende omstandigheden en werkingen mogelijk is. Alleen dan zult u op aarde en in de geest waarlijk rechtvaardigheid ontmoeten.

Esoterie: Krachten die werkzaam zijn.

De wereld van heden is vol van verwarrende werkingen en de mens voelt zich soms als een schip te midden van een grote storm, niet wetende waar de kust is, niet wetende, in welke richting hij afdrijft. Wanneer ik tot u spreek, zo wil ik trachten u deze richting althans enigszins te geven.

In de wereld zijn op dit ogenblik vele krachten werkzaam, die uit een ver verleden stammen.

Krachten, die gij misschien vergeten zijt, doch die in de materie nog steeds een stempel drukken op het gebeuren.

Er zijn krachten uit de geest werkzaam, die gevormd zijn door dit verleden en die in het heden zoeken u te helpen, maar ook zichzelf te rechtvaardigen.

Ten laatste zijn er de krachten uit de kosmos, die, als de eeuwige golfslag van een oneindige oceaan de mensheid langzaam opheffen, of doen afdalen van meer geestelijke tot meer materiële doeleinden.

Deze krachten tezamen geven een reeks van regels, die juist voor deze tijd bijzonder belangrijk zijn.

Indien gij uzelf zwak gevoelt, zoek in uzelf een beeld van kracht te vinden. Want slechts wie sterk is in zichzelf, zal sterk zijn in de tijden die komen.

Indien gij meent verlaten te zijn, vraag u af, welke verbindingen er voor u bestaan tussen u en Licht, tussen u en God. Leef dan uit deze band alleen en gij zult sterk zijn, gij zult macht bezitten en uw eenzaamheid zal veranderen in een doelbewust deelhebben aan alle gebeuren in stof en geest.

Zo gij meent, dat uw leven misschien weinig zin of inhoud heeft, vraag u af, wat gij nu nog volbrengen kunt in overeenstemming met de Kracht, die in u leeft. Gij zult zien, dat het volbrengen van weinig voldoende kan zijn om uw wegen de inhoud te geven, uw leven de glans te verlenen die noodzakelijk zijn, zo gij het ware Licht wilt aanvaarden.

Er is een Koninkrijk Gods. Dit is de verbondenheid in harmonie, waarin wij allen verbonden kunnen zijn. Het is het erkennen van onze oerkracht, het oerwezen, waaruit wij voortkomen. Het is de erkenning van de wet, die ons leeft.

Laat ons trachten eerst te erkennen, welke Kracht in ons bestaat, dan welke richtlijnen deze Kracht ons geeft. Dan zullen wij allen deze harmonie erkennen, beleven en sterk zijn in de ervaring ervan.

Alles op de wereld is verward, nietwaar? Indien gij nu zoekt uit de verwarring te komen tot besef, richt u op dit ene: De kracht Gods, die in u bestaat, het besef van noodzaak, dat u drijft, de behoefte, die uit u spreekt. Maar bovenal: Uw weten omtrent eigen daadkracht.

Deze dingen zijn genoeg. Wie van hieruit voortgaat, ziet de verwarring worden tot een doorzichtig beeld van een doelbewust streven, een kosmisch geleid gebeuren. Gij zijt gebonden aan de wereld. Wanneer die wereld beeft, wanneer de aarde scheurt, wanneer volkeren dreigen op te staan tegen elkaar, zo zijt gij daarmede onmiddellijk gemoeid en verbonden.

Besef, dat niets op deze wereld kan geschieden, zonder dat het ook uw wezen beroert en zoek naar de Kracht, die u in staat stelt, binnen dit gebeuren uw werkelijke taak te vervullen. Zo gij in uzelf zoekt naar het Licht, zo zult gij het ervaren. Indien gij in uzelf zoekt naar het woord, zo zal het in u gesproken zijn.

En indien gij put uit deze beiden, zo zult gij macht bezitten over u zelf en de kracht om uw wezen uit te drukken in elke wereld, om de aarde stil te doen worden, om de ingewanden der aarde te bevelen om rustig te zijn en de volkeren der aarde te zeggen: Dit is de juiste weg van vrede.

De tijd van Leiders schijnt weer te komen. Wij, die u willen leiden, zijn vaak eenzijdigen, gebonden aan hun eigen begrip, gedragen door een bewustzijn, dat willens blind is voor vele dingen.

De ware leiding van de wereld nu is de Kracht van de Geest. De kracht ook van uw geest. Put, indien gij leiding behoeft, uit uzelf en gij zult de weg erkennen, die gij moet gaan. Ga de weg, die gij in uzelf erkent en gij zult de kracht bezitten, die nodig is, om ware leiding te stellen, in de plaats van misleiding en begoocheling.

Er wordt in uw tijd veel, soms teveel, gesproken over liefde en naastenliefde. Onthoud, dat deze dingen zowel licht als duister kunnen zijn. Wie liefheeft, omdat hij zichzelf zo groter beleeft en beter kent, heeft op de juiste wijze lief. Wie zijn naaste lief heeft, omdat hij weet dat uit de eenheid van bewustzijn de enige ware realisatie van God geboren wordt, heeft op de juiste wijze zijn naasten lief. Wie echter zijn naaste lief heeft omentwille van bezit of invloed, heeft niet waarlijk lief, doch bedriegt zichzelf en in de schijn van licht put hij slechts uit de krachten van het duister.

Bedenk dus wel, broeders en zusters, welke wegen gij kiest. De dagen zijn voorbij, waarin men u kon zeggen: Dit is de juiste weg. De tijd is voorbij, waarin men u rechteren kon stellen en zeggen dit is waarlijk de wet. Want zie: Recht en wet leven slechts in u.

De juiste weg wordt geboren uit uw Kracht, uit uw wezen. Zo er Licht is op deze wereld, zal het Licht zijn, dat mede uit u geboren wordt. Zo er ware kracht uit de geest spreken moet op deze wereld, zal het de kracht moeten zijn, die in u leeft. Alles wat buiten u is, is sterk, maar wordt machtelozer naarmate de tijd voortgaat. Gij alleen bezit een kracht, die sterker kan worden.

De tijden, dat geest en stof elkander dicht benaderen konden, zijn bijna geteld. Andere wegen en contacten, andere verbindingen zullen reeds morgen misschien bestaan. Nu echter dreigt een verwijdering. Tenzij gij de ware band vormt. Er is geen zekerheid in uw dagen in materieel opzicht, doch slechts schijn. Er is echter zekerheid in u.

Daarom zeg ik u: Zoek naar de zekerheid, die leeft in uw wezen. Zoek naar de Kracht, die bestaat in uw wezen en aarzel niet deze op uzelf en over uw wereld uit te storten.

Daarom zeg ik u: Gij, die Licht verlangt, kunt dit Licht aanvaarden in uw wezen en in de erkenning daarvan sterk zijn. Maar gij, die u beroept op de kleine krachten, die gij reeds meent te bezitten, gij zult falen.

Want sterker zou gij moeten zijn. Wie de Al-kracht in zich bezit, kent geen grenzen. Gij bezit deze Al-kracht en kent haar niet? Zo zijt gij machteloos.

In deze dagen vraagt men u steeds weer: Volg ons, volg mij, ga mijn weg. Ik vraag u dit niet, mijne broeders en zusters. Want de tijd dat de wegen voor de massa bestemd waren, zijn weer voorbij. Ja, de tijd, dat er wegen waren, waardoor de eenling binnen de materie zijn inwijding kon vinden zonder meer, zijn voorbij. Gesloten zijn de wegen van het verleden, vergrendeld is de laatste weg, die deze aarde kende.

Geopend zijn de poorten van de geest, geopend zijn de bronnen des Lichts. Zo gij wenst in te gaan, kunt gij slechts gaan langs uw weg. Zo gij wenst te bereiken en sterk te zijn, zo kunt gij dit alleen langs de kracht en weg u gegeven. Volg niemand, ga uw eigen weg, erken de geest, die met u is, het Licht dat met u is, maar ga uw weg.

En, zo gij die weg gaat, weet, dat anderen dit soms niet kunnen. Laat uw Kracht hun kracht zijn.

Maak uw Licht tot de weerkaatsing van het Licht der wereld, dat eens weerkeert en waarvan de terugkeer in deze dagen wordt voorbereid. Nu is het uw Licht, dat branden moet in het duister van deze tijd, nu is het uw Kracht.

Want waarlijk: Vele jaren gaan voorbij, voor opnieuw de weg in de materie ontsloten wordt. En als de duisternis regeert tot dan, wie zal die weg ooit gaan? Wij bouwen gezamenlijk, broeders en zusters. Zo gij aarzelt en u zwak gevoelt, beroep u op ons in uw onzekerheid, tot gij in uzelf de Kracht vindt. En hebt gij die Kracht gevonden, zo bedenk wel, dat dit de regel is, die geest en stof verbindt: Geef zonder voorbehoud uw Licht en uw Kracht. Genees de zieken, geef rust aan hen, die onvrede kennen. Breng Licht voor hen, die dreigen aan hun eigen verwarring onder te gaan. Geef de Kracht, die in u is en gij zult uw lot en het lot der wereld volbrengen tot glorie van het geestelijk Licht en bestaan. Dit is de tijd. Aanvaard wat u gegeven wordt, vraagt uw God om Kracht en Licht, zoek naar de harmonie, die in u bestaat en u zult weten: dit is de tijd, de taak, de Kracht, die alle dingen overtreft.

Meer heb ik u heden niet te zeggen. God zij met u.

image_pdf