De mens en zijn gaven

image_pdf

10 januari 1964

Een mens wordt op aarde geboren in een lichaam, dat door erfelijkheid geconditioneerd is – chromosomen enz.. Het ego heeft echter reeds een ontwikkeling doorgemaakt. Het ik is reeds gevormd en de geest heeft, uit het verleden zowel als uit haar waarderingen van toekomstige mogelijkheden, zich een beeld gemaakt van het leven. Dit beeld houdt niet slechts een zuiver stoffelijk bestaan in. Door de geest wordt immers voornamelijk aandacht gewijd aan de bereikingen en bereikingsmogelijkheid. De stof is voor de geest, vooral in het begin, een voertuig of een soort vrijplaats, waarin men zichzelf beter dan tot nu toe meent te kunnen uiten en leven, dan wel een plaats, waarin je kunt ontvluchten aan de te onaangename aspecten van eigen ik. Het zal u zonder meer duidelijk zijn, dat, terwijl het lichaam reeds aanvaard is, maar nog gevormd wordt, de geest niet geheel stil staat. Zij is voortdurend actief en uit dit over het algemeen door het uiten van harmonieën of het zoeken daarnaar, het zoeken naar een weerklank op eigen ik binnen de wereld.

 In deze fase is dit echter nog niet mogelijk als een deel van zuiver persoonlijk optreden, als gevolg van een geheel persoonlijke uiting direct in de wereld, waar het lichaam – en ook de geest, zover deze daarmee reeds gebonden is – geheel gedomineerd zullen worden door het moederlichaam. Juist in deze tijd is het echter – ik denk, dat meerdere moeders mij dit kunnen bevestigen – of het kind reeds kan spreken tot de moeder. Je kunt de mededelingen niet horen of schrijven in woorden, maar er zijn toch bepaalde gevoelens en emoties, die ook voor de moeder ver buiten het normale liggen. Nu besef ik wel, dat men dit verschijnsel over het algemeen zal afdoen als iets, wat nu eenmaal bij de zwangerschap behoort. Maar waarom treden dan zo grote verschillen op? Wanneer het een zuiver dierlijk proces is, zou men alle verschijnselen moeten kunnen ontleden aan de hand van gezondheidstoestand, omgeving, voeding e.d., maar daarvan is kennelijk lang niet altijd sprake. Reeds in embryonale staat bezit de mens een telepathisch vermogen, dat echter nog geen uitdrukking toelaat in voor de volwassen mensen redelijke en stoffelijk verstandelijke termen, omdat men uit een wereld komt, waarin deze waarden niet golden en de wereld, die men betreden gaat, nog niet duidelijk genoeg heeft leren kennen. Toch weet men reeds in deze tijd aan eigen wezen uitdrukking te verschaffen door het uitstralen van een bepaald sfeer en bepaalde gedachten.

Wanneer het kind op de wereld komt en de eerste schok van de vervreemding uit geborgenheid heeft doorstaan, blijkt dit uitstralen als een bijzondere aura nog sterker merkbaar te zijn. Men kan dit als mens wel aanvoelen, maar duidelijker wordt dit vaak, wanneer wij zien naar het gedrag van dieren: heeft u eens bemerkt; dat katten vaak zeer gesteld zijn op de nabijheid van een klein kind, dat volgens u nog niet in staat is iets anders te doen dan eten en slapen? Het dier wordt hierdoor geboeid op ongeveer dezelfde wijze, als deze dieren ook door andere voor de mens niet geheel zichtbare verschijnselen kunnen worden geboeid of aangetrokken, als b.v. aardstralen. Ook honden zullen tegenover de kinderen een bijzonder beschermend instinct doen blijken, dat echter niet voor alle kinderen schijnt te gelden en niet voor alle kinderen geheel gelijk is. Sommige honden tonen echter – ofschoon niet tegen alle kinderen, maar alleen tegen enkelen – een absolute ferociteit. Zij zijn dan werkelijk gevaarlijk.  De mensen zullen dan zeggen, dat het dier jaloers is. Maar dat kan niet gelden voor honden, die niet tot het gezin behoren en ook deze tonen vaak een soortgelijke reactie. Het dier ontkent echter door zijn aanvallen de waarden, die het vanuit het kind tegenstralen. Er is sprake van een algemene uitstraling, die vooral in het eerste levensjaar zo sterk kan zijn, dat de kleine brullers en brulsters hierdoor de gehele sfeer van een huis weten te veranderen en de reacties van mensen op hun aanwezigheid zelfs in het tegendeel kunnen doen omslaan. Ook in dit opzicht blijken echter grote verschillen te bestaan, terwijl de reacties van andere mensen hierop lang niet altijd gelijk zijn. Sommigen reageren op een dergelijke uitstraling met vertedering of trots, anderen echter weer met een gevoel van onbehagen of verwerpen. Ik meen hieruit te mogen concluderen, dat reeds de zeer jonge mens het vermogen bezit zichzelf ook zonder woorden tot op zekere hoogte mede te delen aan anderen en eigen persoonlijkheid zelfs in zekere mate aan eigen omgeving op te leggen.   Verder blijkt, dat een normaal kind fantaseert. Volwassenen zijn geneigd dergelijke fantasieën als spel te beschouwen of zelfs zonder meer terzijde te schuiven. Men vraagt zich desondanks wel eens af, hoe kinderen van 2 à 3 jaar kunnen fantaseren over dingen waarvan zij, zover men na kan gaan, nooit iets gehoord kunnen hebben. Het is dan wel aardig om de zaak op te lossen door te stellen, dat zij zo iets wel hier of daar bij volwassenen hebben afgeluisterd, maar of dit nu altijd wel zo waarschijnlijk is, meen ik toch te mogen betwijfelen. Deze fantasieën houden soms nog iets anders in – ofschoon men ook hieraan veelal voorbij ziet –  zij hebben vaak betrekking op dingen, die gaan gebeuren. Begrijpelijk is dit voorbij zien zeker wel: vooral bij kinderen, die eerst pas leren spreken is het vaak zeer moeilijk te begrijpen, wat zij eigenlijk bedoelen. Zou men echter in deze periode van eerste bewust contact met de buitenwereld hun gestamel geheel kunnen ontleden, dan zou blijken, dat er vaak sprake is van een verwarring van tijd, de kinderen grijpen terug in een verleden – dat zij redelijkerwijze niet zouden mogen kennen – of grijpen vooruit in de toekomst en doen, of dit alles voor hen heden is. Zij reageren er ook “nu” op en komen zo vaak in gemoedstoestanden te verkeren, die de niet begrijpende volwassenen een raadsel zijn.

Hun denken en lichamelijk ritme gaat dit alles echter langzaam overheersen. Wij mogen daarbij niet vergeten, dat het kind van jongs af aan wordt geschoold tot het leven in zeker ritme, waarbij het later zelf een taak krijgt ter handhaving van dit ritme, als: zo laat eten, zo laat op het potje, zo laat naar bed en vergeet je avondgebedje niet. Het kind wordt groter. Nu kan men de gedachten reeds enigszins volgen. Het blijkt, dat elk kind een geheel andere voorstelling van zichzelf pleegt te koesteren, dan volgens de waarden van de wereld en de ervaringen van het kind op de wereld, normaal zou zijn. Zo kent een kind wel idealen voor zichzelf, maar de idealen en denkwijzen van de wereld laten het kind, vaak tot ergernis van de volwassenen, geheel onberoerd. Een punt, dat het overwegen waard is: voor het kind zijn de ideeën en idealen, die de volwassenen redelijk acht, schijnbaar onwerkelijk, onbegrijpelijk en waardeloos.

 Het kind is daarbij in zijn idealen veel absoluter dan de volwassene, maar drukt deze steeds in aan de mensenwereld gebonden begrippen uit. De volwassene overschrijdt steeds weer deze mogelijkheden: heeft u ooit een werkelijk geheel rechte lijn gezien? Heeft u ooit de wijze van leven gezien, die geheel volmaakt en ideaal was, ooit een perfecte helft van iets gezien? Neen. Deze dingen bestaan binnen de menselijke wereld eenvoudig niet. Toch zijn deze dingen voor u volwassenen heel normaal. U werkt met deze ideeën en neemt ze zonder meer als mogelijk, ja, zelfs als voorbeeld aan. Het kind echter niet. Bij het kind blijkt elk ideaal te bestaan uit de verhouding ik  wereld. Bij enig nadenken blijkt, ongeacht de onbeholpen weergave ervan, het kinderlijk ideaal veel dichter bij de werkelijkheid te liggen dan dat van de volwassene. Het kind erkent in zich mogelijkheden, wensen en krachten. Het faalt in zijn uitdrukking hiervan door het gevoel, dat het eigen wil aan alle dingen op zou kunnen leggen.

Voor het kind is verder alles levend. Men spreekt hier wel van kinderlijk animisme. Toch is dit niet zo vreemd als het lijkt, want in wezen bestaat alles uit beweging.  Zelfs elektronen gedragen zich soms op een manier, die je, bij gebrek aan een betere omschrijvingsmogelijkheid, wel een soort denken zou kunnen noemen. Het kind nu projecteert verder heel vaak iets van zichzelf in voorwerpen. Voor ons lijkt het vreemd, dat een pop of een stukje speelgoed antwoord kan geven. Voor een kind is dit echter heel normaal. Zelfs blijken popje en speelgoed aan het kind soms dingen te “vertellen”, die het op een andere wijze niet zou kunnen weten. Zo de omgeving het in stand houden van deze gevoeligheid nog toelaat, terwijl eigen zelfstandigheid toeneemt, zo gaat het kind “sprookjesfiguren ontdekken”. Het heeft onzichtbare kameraadjes, ontmoet misschien kabouters en elfen. Minder dichterlijk, maar vaak even opvallend is de verklaring van dergelijke kleinen, dat zij juist in de tuin met een pad hebben gesproken, dat de kat hen heeft verteld, wat zij heeft gedaan – dat kan natuurlijk niet, zij moeten het ongemerkt gezien hebben. Liegen is niet mooi, dat mag je niet doen kindje, enz. – of vertellen dat de schildpad de gehele dag heeft lopen mopperen.

Is dit alles nu werkelijk alleen maar fantasie? M.i. niet. De menselijke geest is gevoelig voor elke gedachte-uitstraling, dus op elk terrein. Daarom kan ook de gevoels- en ervaringswereld van een dier of zelfs van een plant, worden aangevoeld. Het wordt echter wel steeds in menselijke termen vertaald, vermenselijkt, omdat geen mogelijkheid tot geheel directe waardering mogelijk is. Indien in de atmosfeer rond het kind een denken aanwezig is, zo zal dit worden vertaald in termen van onwerkelijke wezentjes als de kabouters en elfjes. Maar er wordt wel degelijk iets waargenomen. Veel van de fantastische verhaaltjes, waarmee jonge kinderen aan komen dragen, hebben een dergelijke bron en kunnen zelfs voortkomen uit een contact met een natuurgeest. De volwassenen hebben echter verleerd op dergelijke kleinere uitstralingen te letten. Zij menen, dat deze dingen niet bestaan, niet mogelijk zijn. Toch zegt men in vele landen, dat kinderen en dronken mensen door een bijzondere engelbewaarder worden begeleid. Men zou het ook anders kunnen stellen en zich af kunnen vragen, hoe het toch mogelijk is, dat juist degenen die niet redelijk reageren en denken volgens de menselijke normen, door de elementen en het toeval zo vaak beschermd worden.

Bezie in dit verband eens de ongelukken voor volwassenen en kinderen. U zult ontdekken, dat de meeste kinderen worden gedood door ingrijpen van de mensen, door toestanden en mogelijkheden, die mensen hebben geschapen. Het percentage kinderen, dat door een oorzaak uit de natuur gewelddadig om het leven komt, is in verhouding zeer gering. Bij de volwassenen blijkt dood door oorzaken buiten de menselijke beheersing en oorzaken van niet menselijke aard veel meer voor te komen. Dit moge vreemd lijken, maar kan worden opgelost door de stelling, dat gevoeligheid voor de elementen, de krachten van de natuur, ook een mogelijkheid tot harmonie, samenwerken en het begrijpen van de krachten, die in de natuur leven mogelijk maakt. Ik stel, dat de mens van jongs af aan krachtens zijn wezen gevoelig is voor de krachten van de natuur, de harmonieën, die de aarde omgeven aan kan voelen en gebruiken en zelfs in vele gevallen in contact zal kunnen treden met geesten; onverschillig of deze al dan niet eens mens is geweest. Het kind kan aan deze belevingen geen redelijke uitdrukking geven. Dit is misschien maar goed voor de gemoedsrust van de ouderen. Want kinderen zijn buitengewoon rechtlijnig in hun denken.

Het kind wordt ouder. De gaven worden uit het bewustzijn steeds verder weggedrukt. Het kind, dat eens normaal gebruik maakte van zijn “fantasieën”, om een grotere werkelijkheid te beleven, maakt nu van zijn vermogen tot formuleren van hetgeen voor anderen niet kenbaar is alleen nog maar gebruik om te verklaren, waarom het te laat op school kwam, of een slecht cijfer op het rapport kreeg. Uit de beleving van het voor anderen niet kenbare werd, door de poging dit uit te drukken, de fantasie. Nu wordt het vermogen tot uitdrukking van het niet voor anderen – of het ik misschien – geheel werkelijke tot een liegen, waarmee het kind zijn aanpassing aan de maatschappij begint.

Wij maken een kleine sprong en vragen ons nu af hoe het komt, dat verschijnselen als telekinese vooral in de puberteitsjaren voor blijken te komen, zij het meestal onbeheerst en dus in de vorm van Poltergeist-verschijnselen e.d.. Hierdoor worden, onbewust meestal, stemmingen en neigingen van het ik wel uitgebreid buiten de stoffelijke reikmogelijkheden van het ik. Daarbij blijkt in ieder geval een geweld – in enkele gevallen zelfs enige beheersing – over voorwerpen. Hoe kan dit? M.i. is dit alleen mogelijk, wanneer ook deze gave inherent is aan het menselijk bestaan in de stof. De geest, komende uit een wereld waarin gedachte en daad dichter bijeen liggen, kent dergelijke uitdrukkingsmogelijkheden reeds. Het lichaam zal echter, met het komen van de geslachtsrijpheid, in zich centra kunnen gaan ontwikkelen, waardoor eigen zenuwkracht en ook andere binnen het ik aanwezige krachten gericht kunnen worden, om ver buiten het ik invloed uit te oefenen en voorwerpen te hanteren. De mens wordt ouder. De natuurlijke verhouding tussen ik en wereld valt enigszins weg. In de plaats daarvan komt een sterke, overwegend dierlijke activiteit, getemperd door het beschavingspatroon en de opleiding en opvoeding, die men heeft gehad.

Uitzonderingen op de regel blijken er echter altijd weer te bestaan. Vooral in deze tijd blijken dergelijke uitzonderingen sterk mystiek aangelegd te zijn. Jonge lieden, die naar mening van de ouderen meer dromers zijn, kunnen zich in wezen geheel verliezen in begrippen als God en godsdienst, daarbij soms zeer eigenaardige dingen tot stand brengende. Zij presteren in verhouding veel meer dan voor anderen mogelijk is, kennen een grotere innerlijke rust en communiceren met zichzelf zowel als met anderen op een veel vollediger wijze dan gezien hun leeftijd en gemiddelde ontwikkeling van hen redelijk verwacht zou kunnen worden. Zou de mens misschien ook de gave terug te keren in een andere wereld of werkelijkheid door eigen wil bezitten? Volgens mij is dit een feit. Daarom stel ik, dat de volgende gaven in bijna elke mens aanwezig zijn: tenminste rudimentair telepathisch en telekinetisch vermogen. Rudimentaire vermogens tot uittreden en/of contacten met andere werelden. Een vermogen tot verzinken in het ik en een mogelijkheid tot het erkennen van tijdloze waarheden binnen dit ik. Ten laatste: de gave om contact op de kunnen nemen met andere krachten en wezens van niet menselijke oorsprong in de geest en het bereiken van een – meestal beperkt – begrip daarvoor.

Er zijn nog meer gaven, doch met deze inleidende woorden heb ik getracht u duidelijk te maken, dat er gaven bestaan, die elke mens krachtens zijn mens-zijn alleen reeds tenminste rudimentair bezit. Uw vraag hierop zou nu onmiddellijk moeten klinken: Waarom merken wij er dan zo weinig van? Ik zal trachten hiervan een redelijke uitleg te geven. Daartoe begin ik met een voor u misschien wat eigenaardige theorie: laat ons eens stellen, dat de 3 dimensionale ruimte, die u kent, niet de werkelijke ruimte is. Stel verder, dat eens het ras, dat nu ook de mensheid bezielt, afgesloten werd – misschien door eigen schuld – van deze werkelijke ruimte en nu leven moet in beperkte werelden, waarin men wel meent alle dingen te kunnen ontleden en onderkennen, maar waarin de feitelijke bron en oorzaak van alles steeds weer onkenbaar blijft of voor het bewustzijn teloor gaat.

Indien dit alles waar is, zal het niet uitgesloten zijn, dat enkelen van de mensen deze begrenzingen overwinnen of tijdelijk overbruggen en zo contact krijgen met de grote werkelijkheid. Maar al, wat daarin bestaat, of van daaruit ervaren kan worden, is niet meer uit te drukken in redelijke menselijke termen. Het is nu eenmaal niet mogelijk in 4 dimensionale termen te spreken over een wereld, die slechts 3 dimensies kan erkennen en toch nog begrip daarin vinden. Het resultaat van de afstand in begrip tussen werkelijkheid en beperkte werkelijkheid is, dat de mens bewust of onbewust de waarden van de grote werkelijkheid, zelfs indien deze mogelijk is, zal verwerpen, omdat dit een algehele omvorming van zijn wezen, zijn leven, waarderingen en bestaanswaarden in zou houden. Ik meen, dat dit gestelde wel aanvaardbaar te maken zou zijn.

Wanneer wij aannemen, dat uw besloten Al door omstandigheden uit een groter Al is afgezonderd, waarbij een buiging van een rechtlijnige grote werkelijkheid voor de beslotenheid oorzaak was, zo kunnen wij hieruit vele dingen verklaren, zoals de infrarood-verschuivingen, die men aan de grenzen van het door mensen erkende Al meent te kunnen meten. De mens tracht dit verschijnsel te verklaren door te stellen, dat het eindige en toch gelijktijdig ondanks zijn beslotenheid oneindige heelal, dat hij kent zich door een vlucht van het middelpunt steeds vergroot. Andere verklaringen zijn echter evenzeer mogelijk.

Ik wil hierop echter niet verder ingaan, daar het te ver zou voeren. Laat ons volstaan met een stelling, waarover u dan zelf eens na kunt denken:  De menselijke werkelijkheid is maar een zeer beperkt deel van de grote werkelijkheid. De mensheid – althans wat de mensheid bezielt – heeft eens door eigen zijn en denken zich afgezonderd van het grote en is in deze afzondering althans voorlopig gevangen.

Stel verder: wanneer een ik echter een voldoende graad van integratie bereikt, zal dit ik in de grote werkelijkheid eveneens bestaan. De mens zal deze wijziging niet zo gemakkelijk kunnen waarnemen. Voor hem blijft slechts het 3 dimensionale deel zichtbaar. Een vierde dimensie, die een ik dan ook bewust bezit en beheerst, is voor anderen niet kenbaar, voor zij eenzelfde graad van integratie hebben verworven. Dit lijkt misschien een stoute stelling; laat ons mogelijke getuigenissen voor deze voorstelling eens bezien. De schaduw van Jezus valt op een zieke en deze is hierdoor genezen, zo vertelt men. Vreemd: de schaduw is geen werkelijk deel van Jezus, doch alleen een onderbreken van een lichtval door zijn gestalte. Of zou deze Jezus zich zover uitstrekken buiten de vorm, die de mensen zien, dat hij in wezen de zieke wel degelijk met zijn persoon beroert?

Grote mannen als Apollonius e.d. blijken vaak ook op twee plaatsen gelijktijdig aanwezig te zijn. Wij kunnen dit verklaren door een splitsen van de persoonlijkheid, het optreden van een dubbel enz.. Maar indien deze op beide plaatsen bewust kunnen handelen en zich van beide handelingen gelijktijdig als volle werkelijkheid in beide gestalten bewust zijn, moet er toch wel iets meer zijn dan dit.

  • Is op dat ogenblik niet het werkelijke wezen tot uiting gekomen, dat, behorende tot een meer dimensionale wereld, de mogelijkheid heeft zich zo nodig op meerdere plaatsen te openbaren vanuit een 3 dimensionaal standpunt, waarbij het ik echter slechts op twee plaatsen gelijk zichtbaar wordt, zonder dat het daarom ook gedeeld behoeft te zijn?

 M.i. zijn beide gegeven verklaringen tenminste even waarschijnlijk.

  • Een andere aanwijzing vinden wij in de strijd, die vele groten voeren met wezens, die “kwaad zijn”. Hierbij ontdekken wij n.l. na een nauwkeurige beschouwing van de overleveringen, dat er nimmer van een werkelijke strijd sprake is. Boeddha weigert de voorstellen en dreigingen van Mara. Jezus wijst de verleidende voorstellen van de duivel af. Inderdaad. Maar eindigen beiden nu volgens de oorspronkelijke versie met deze duivel, dit kwade, te verslaan of op de vlucht te drijven?

Jezus zegt: Ga achter mij, Satan. Boeddha zegt: ga in tot mij, gij bittere, gij en uwe dochteren. Dit is de meest juiste vertaling van de oorspronkelijke teksten.

  • Zou het dan misschien zo zijn, dat wij een vuurproef moeten doorstaan, om de beperking van de menselijke wereld te kunnen doorbreken?

Zonder nu onmiddellijk te gaan spreken over kosmische waarden en werelden wil ik verder opmerken, dat de mensen weliswaar eigen systemen en esoterische begrippen en bereikingen kennen, maar dat de gaven, die de mens haast wel aangeboren schijnen – althans als mogelijkheid – verder gaan, dan zonder meer uit deze menselijke denkwijzen en systemen afgeleid kan worden. Wanneer wij trachten hiervoor een verklaring te vinden, zo stuiten wij, wanneer wij eerlijk zijn, op raadselen, die moeilijk op te lossen blijken. Ik meen een oplossing te kunnen geven hiervoor door te stellen: De beproevingen, de duisternis enz., waarmee wij worden geconfronteerd, zijn geen werkelijke waarden, maar vloeien voort uit de voor ons bestaande noodzaak om te erkennen, dat het onjuiste en onharmonische, zoals dit erkend wordt vanuit ons huidige begrip, een deel is van ons eigen wezen en, opgenomen daarin en daarmee geïntegreerd, door beheersing ons eerst de mogelijkheid geeft waarlijk van ons gehele wezen bewust te worden en de werkelijkheid te zien, waartoe wij behoren, zonder door eigen wezen daarbij beperkt te blijven tot de besloten wereld en halve werkelijkheid, waarin de doorsnee mens en ook een groot deel van de geest leeft.

Hiermee is er immers een verklaring voor het bestaan van vele vanuit zuiver menselijk stand- punt gezien onwaarschijnlijke gaven: Wanneer het gestelde juist is, kunnen wij immers ook zeggen: wij bezitten als mens en als geest eigenschappen, die verder reiken dan onze wereld, ons bestaan binnen het heelal en beperkte sferen en niet passen bij of behoren tot ons leven en streven daarin. Deze zijn echter te verklaren door ons behoren tot een grotere wereld, waarin deze “gaven” de normale en noodzakelijke zintuigen zijn, welke noodzakelijk zijn om in deze grotere werkelijkheid te kunnen bestaan. Wij zijn meer dan wij beseffen en ons Al is uitgebreider en meer omvattend, dan men zich als mens of nog met de aarde verbonden geest kan denken. Wij zijn slechts de schaduw van ons werkelijk ik. Zelfs wanneer wij deze schaduw geheel erkend hebben, is er nog altijd de noodzaak binnen te treden in een grotere wereld. Deze grotere wereld staat – als ik dit vanuit eigen standpunt mag zeggen – niet geheel zonder interesse tegenover de wereld van de mensheid. Altijd weer is er een openbaring van grote waarheden en grote krachten. Zelfs de mens, die voor een ogenblik het hogere bereikt, wordt niet alleen maar geconfronteerd met het geheel onkenbare, de flits van licht, de duisternis van de contemplatie, de nietigheid van alle zijn. Altijd wordt ook iets positiefs gegeven. Er is altijd een positieve kracht. Zou de van buiten komende positieve uitingen van kracht kunnen worden gezien als belangstelling, kan omgekeerd ook worden gezegd, dat de gaven, die reeds nu in de mens leven, voor hem ongetwijfeld ook het middel zullen zijn, om de grote werkelijkheid te bereiken en de begrenzingen, die hem nu nog beperken, te doorbreken.

Conclusie: de gaven, die de mens bezit, geestelijk en ten dele materieel, zijn niet eigen aan zijn wereld en daarom ook niet volgens de normen van die wereld meetbaar, geheel kenbaar of onderzoekbaar. Zij zijn hem gegeven als werktuig, dat het hem mogelijk moet maken terug te keren tot een grotere werkelijkheid, waartoe hij in wezen reeds behoort, maar waarvoor hij om bepaalde redenen waarschijnlijk nog niet rijp is of rijp geacht werd.

Niet prettig misschien, om dit te moeten horen. Maar daarom niet minder waar. U weet, dat sommige mensen uit louter christelijke naastenliefde een regisseur bijna wilden vermoorden, om zo te voorkomen, dat hij nog eens heilige woorden zou durven misbruiken. Stel u nu eens voor, dat men zou komen te staan tegenover een werkelijke God, die echter ook niet beant- woordt aan de menselijke waarderingen en eisen. Zou de mens dan inderdaad de grootheid kunnen bezitten, zichzelf en al wat hij kent en waardevol acht, teloor te laten gaan om herboren te worden in een geheel nieuw wezen en zijn? Zouden wij dan voldoende bewustzijn bezitten om dit werkelijke te aanvaarden en ons niet te verzetten tegen de werkelijkheid, zo wederom ons afzonderende van de grote werkelijkheid in een bekrompener eigen wereldje?

Volgens mij is deze neiging zich tegen een bij eigen denken en leefwijze niet passende werkelijkheid, ook de oorzaak van een zo zelden vol ontwikkeld geraken van de gaven, die toch in alle mensen rusten. De gaven zijn er wel en zelfs de mogelijkheden, maar men wil zich niet afwenden van eigen begrippen van logica, godsdienst, juistheid enz., waardoor deze gaven veel te weinig worden gebruikt. Deze dingen passen nu eenmaal niet in het kader van het menselijke denken en stellen aansprakelijkheden, die, als je ze wel begrijpt, veel verder gaan dan in een gewoon menselijke maatschappij voor de doorsnee mens aanvaardbaar is. Deze gaven zullen echter ontwikkeld moeten worden. Er komt een ogenblik, dat de mensheid niet verder kan gaan op de wijze, die zij nu nog aanvaardt. Invloeden van deze tijd, die gedachten- kracht versterken – invloeden, die duidelijk naar voren treden, maar nu reeds weer afflauwen – hebben de mens geconfronteerd met de felheid van eigen reacties en daarmee ook de onredelijkheid daarvan meer kenbaar gemaakt.

Invloeden van een volgende periode, van een volgende fase, zouden de mens kunnen confronteren met een veel grotere energie en, wanneer hij deze niet aanvaarden wil met alle noodzaken, daarin gelegen, een veel grotere lusteloosheid. Zodra je nu als mens je gaven gaat gebruiken of maar probeert te gebruiken, zul je allereerst afstand moeten doen van zeer veel, dat redelijk wordt genoemd. Elk redelijk systeem is immers slechts een pogen van de mens, het onverklaarbare in zijn leven voor zich aanvaardbaar te maken? Vergeet dit niet. Ik stel dan ook, dat deze krachten op zich en zonder verdere uitingen zelfs, in de mens iets wakker roepen, dat door hem zelf nog niet volledig behoeft te worden beseft. Geloof mij, de vele reacties , die u nu in de wereld ziet, zijn niet alleen maar het gevolg van een reageren van een volksmenigte zonder meer. Er is een te grote gelijkheid van denken, een te grote gelijkheid van reageren kenbaar, dit t.a.v. de meest verschillende vraagstukken, om te zeggen: dit zijn normaal menselijke reacties.

Neen. Er is klaarblijkelijk een telepathische invloed, die nog niet wordt beseft door de mees- ten, maar desondanks hun gevoeligheid hiervoor en daarmee hun eigen vermogens op dit terrein, wakker maakt. Wanneer in een mens eenmaal ook binnen de hersenen het centrum voor telepathische werkingen actief wordt, zo zal men, naar ik meen, ook niet de mogelijkheid meer vinden dit weer af te sluiten. Iets, wat eenmaal is opengebroken, is niet zo eenvoudig weer geheel af te sluiten en alles als vanouds te maken. Voor de ouderen onder u is dit alles niet zo erg. Voor hen gaat dit alles wel voorbij. Maar de jongeren, die nu nog niet beseffen, wat er eigenlijk gebeurt, zullen steeds meer ontdekken, dat denken een wederkerige beïnvloeding is, zodat men met eigen denken in anderen kan doordringen of door anderen, die sterker of meer geconcentreerd zijn, wordt doordrongen. Dan ga je automatisch trachten een onderscheid te maken in de invloeden en ideeën, die binnen het ik optreden: wel van mij persoonlijk en niet van mij persoonlijk. Ik geloof werkelijk, dat de komende 2 à 3 geslachten er in zullen slagen de telepathie tot een bruikbaar iets verder te ontwikkelen en, eenmaal gekomen zijnde tot een scheiden van hetgeen waarlijk uit henzelf stamt en dat wat door anderen in het ik geprojecteerd wordt – al of niet vanuit de stof – ook een zekere code zullen moeten vinden, die sterk van de hedendaagse verschilt.

Ik geloof verder in een algehele en directe ontwikkeling van de mensheid als gevolg hiervan. Dit betekent enerzijds een aanmerkelijke verzwaring, anderzijds ook een vereenvoudiging van de taak, die voor de geest bestaat t.a.v. de mens in de stof. Voor de geest zelf, die immers deze gaven reeds beter kent, meen ik, dat het ontstaan van deze begaafdheden in de stof zal inhouden, dat degenen, die van een incarnatie terugkeren in de sferen zullen zoeken naar een uitbreiding van deze en soortgelijke begaafdheden, waardoor het ook in de geest eenvoudiger zal worden als gemeenschap zich sneller te ontwikkelen en verder te gaan. Ik voorzie verder als gevolg hiervan het verbreken van bepaalde beperkingen door de komende geslachten. Een ander punt is echter de toenemende onwil van de mensen om met voorwerpen om te gaan. U merkt daarvan bewust zeer weinig. Wel zult u zien, dat steeds meer wordt vernietigd.

Dit vernietigen, deze neiging om iets kapot te maken wordt op bepaalde ogenblikken door het “toeval” – zoals men het dan noemt – bevorderd. Mensen brengen een betrekkelijk kleine sabotage tot stand, om hun onwil te uiten en morgen valt, schijnbaar vanzelf, een stuk van dezelfde fabriek in elkaar, of draaien, eveneens zonder direct kenbare oorzaak, de grootste machines kapot. Het is het gevolg van de eerste handeling, die een uiting is van een geestesgesteldheid, die de materie verder zal beïnvloeden, ook op ogenblikken, dat de mensen dit bewust niet wensen. Volgens mij is er ook een zekere vorm van telekinese reeds nu, zij het onbewust en vaak vertraagd, al werkzaam. Wanneer er een invloed komt, die de levenskracht en energie van de mens verhoogt en vooral de krachten in zijn brein opvoert, zo zal dit ten gevolge kunnen hebben, dat dit beïnvloeden van de gedachten van de dode materie steeds toeneemt.

Dan zal er een ogenblik moeten komen, waarop de mensen zich ook dit gaan realiseren en leren zich te beheersen en te beperken, ook in hun houding tegenover voorwerpen en materie. Ik meen dan ook, dat, zij het met minder snelheid dan telepathie, ook telekinetische gaven voor de mens in de komende geslachten een bewust gebruikt en beheerst bezit zullen kunnen worden. Verwant met dit laatste zijn vele andere gebieden. Wij hebben allen wel eens gehoord van mensen, die vuur kunnen ontsteken met hun wil. Weliswaar is dit volgens de mens van heden een legende, maar bekend is het. Dergelijke mensen zijn er geweest en zijn er hier en daar nog wel. Wat dit is? Een werking, waarbij telekinese op microvlak een rol gaat spelen: het berust eenvoudig op een versnellen van de beweging van de moleculen, waardoor hitte en oxidatie ontstaat, meer niet.  Ook dit gebied wijst op mogelijkheden tot een geheel nieuwe en al omvattende beheersing van de materie en is dus belangrijk genoeg; maar wat zal een mens met deze gaven kunnen doen, wanneer hij niet eerst geleerd heeft zichzelf te beheersen? Naar ik meen is dit het zwakke punt van de mensheid in deze tijd. De gaven van de mensheid worden steeds verder ontwikkeld. Er wordt in toenemende mate een beroep gedaan op de mentale en geestelijke kwaliteiten van de mens. Zelfs de vorm van de hedendaagse samenleving en de eisen, die zij stelt, dragen hiertoe bij. De mens moet ofwel slaaf worden, een stuk intelligent vee, dan wel zich voortdurend meer inspannen, meer leren overzien, leren sneller te reageren en meer te absorberen. Zeker, de mens krijgt alle mogelijkheden om zijn nu nog dormante gaven te ontwikkelen om meer te worden. Maar wanneer hij zichzelf niet beheerst, wat dan? Zal dan telekinese als het nieuwe oorlogswapen komen, zal het stichten van branden door gedachte- kracht de plaats innemen van bombardementen en zo iemand, die ver genoeg gevorderd is, misschien zelfs atoomexplosies tot stand kunnen brengen, zonder eerst over een bom of zelfs maar een kritieke massa te beschikken? Dat is natuurlijk voorlopig een sprookje, waarop wij niet te ver door moeten gaan. Maar uit het schrikbeeld, dat hier rees, blijkt reeds, waar het grote gevaar schuilt: zelfzucht, een verkeerd gebruik van en richten van de gaven en krachten, die gaan ontwaken.

Een volledig goed telepaat kan zonder meer binnendringen in het geheimste leven van zijn medemensen. Zelfzuchtig gebruik zou resulteren in haat, onzekerheid, vernietiging. Indien men geen meester is over zichzelf, kan een telepaat verder dol worden van de vele impulsen, die hem van alle kanten bereiken, zonder dat hij in staat is deze uit te sluiten, of een gericht contact tot stand te brengen. Daarom alleen reeds zal de mens moeten leren zich te beheersen. Juist omdat de mens nog niet waarlijk bewust leeft in de grote werkelijkheid, maar bestaat in de afzondering, die wij begoocheling of maya noemen, zal hij eerst binnen die waan meester over zichzelf moeten zijn, om meester te kunnen zijn over de gaven, de instrumenten, die hem gegeven zijn om deze afzondering, deze gevangenschap uiteindelijk teniet te doen, om geestelijk en misschien ook meer materieel uit te breken uit de beperkingen, die zoveel van de werkelijke harmonie, de werkelijke vrede en zelfs de werkelijke kosmische waarden doen ontberen, ofschoon deze als bewust erkende en gebruikte waarden in een groter en meer dimensies tellende werkelijkheid reeds bestaan.

Er zullen veel mensen zijn, die, na het aanhoren van dit alles, geneigd zijn om te zeggen: wat een fantasie. Tja, het is natuurlijk ergens fantasie. Want fantasie is niets meer of minder dan de droom van iets, wat voor het ik, of wel in het hier en heden niet werkelijk mogelijk is voor de mens. Maar wil dit daarom zeggen, dat het elders niet bestaat, dat het eenvoudig onmogelijk is? Als je jezelf ontleedt en meer en meer doordringt in eigen wezen, wanneer je meer en meer leert beseffen hoeveel delen je ik wel bevat, wanneer men daarnaast gaat beseffen, hoe moeilijk en gelijktijdig noodzakelijk het is om al deze delen van het ik in harmonische balans te houden, ligt de zaak anders. In de ogen van andere mensen ben je dan ook een groot fantast, want dan zeg je en doe je dingen, die volgens anderen materieel niet kunnen bestaan, zoals men geneigd zal zijn ook mij deze betiteling toe te kennen.

Wanneer ik tot u zeg: U kunt uzelf door geestelijke krachten genezen, roept een groot deel van de mensen: het is onmogelijk. Toch is het waar, dat de mens werken kan met zijn geestelijke krachten en gaven voor genezing zowel als anderszins. Het is waar, dat de mens niet alleen op zichzelf, maar op alle anderen, die met hem in harmonie zijn, een zeer grote invloed uit kan oefenen. Ook lichamelijk. Het is zelfs mogelijk, dat mensen, die samen komen, gezamenlijk een kracht scheppen, die volgens de rede geen plaats heeft in deze wereld of sfeer, maar die er dan toch maar is. Ook dit noemt men dan zelfbedrog en fantasie, maar daarom is het niet minder waar. Het wil alleen maar zeggen, dat het van de ogenblikkelijke werkelijkheid van de mensen geen deel uitmaakt. Ik wil nog enkele eigenaardige gaven aanstippen, die de mensen soms bezitten. Of tenminste een van de belangrijksten:

U weet, wat een fotografisch geheugen is? Je bladert een boek door, zodat elk blad even ge- zien werd. Later, wanneer dit boek al lang in de kast staat, doch men behoefte er aan heeft of lust daartoe, sluit men de ogen, slaat een blad op in het geheugen en gaat het geziene boek lezen. Dit heeft grote voordelen: wanneer je eenmaal iets gezien of gehoord hebt, behoef je later niet meer te vragen: Hoe was het ook weer? Maar je denkt er aan, draait a.h.w. de betreffende plaat voor en ziet het weer. Stel, dat je een menigte hebt gezien van 1.000 mensen. Later wordt u gevraagd of een mens, waarvan men u een afbeelding toont, aanwezig was, je neemt de herinnering, vergelijkt één voor één desnoods en kunt de persoon in kwestie herkennen. Dit absolute of fotografische geheugen wordt vaak gezien als een speling van de natuur. In wezen is het echter iets anders: Het is een ongeremd gebruik van de hersenen. Het wil dus niet zeggen, dat de normale hersencapaciteit wordt uitgebreid, maar alleen, dat zij rendabel zonder remmingen en voorbehoud wordt gebruikt voor het absorberen van gegevens.

Een mens, die alles, wat hij in zijn leven ziet, geheel kan behouden – de geest doet dit heel vaak, de stof echter zelden – zal in staat zijn zich een meer omvattende wijsheid op stoffelijk terrein eigen te maken dan anderen en toch meer tijd voor zichzelf over te hebben. Als u nagaat, hoe dit tot stand pleegt te komen, zien wij allereerst z.g. spontane gevallen. Er worden mensen met deze gave geboren. Ten tweede zien wij deze gave ontstaan door ongevallen. Mensen, die door een ongeval, of een zeer zware geestelijke spanning getroffen zijn, zien wij soms na een periode van herstel met een gave verrijkt. Het komt daarbij dus ook voor, dat zij voortaan een absoluut geheugen bezitten. Ten derde blijkt het, dat er mensen zijn, die, zonder het geheugen zelf te trainen, door contemplatie enz., in staat zijn hun geheugen open te stellen en zich deze gave te verwerven.

Hoe? Men zou het zo kunnen stellen: Normalerwijze wordt de stroom in de cortex afgeremd. De impulsen, die binnen komen, worden a.h.w. gefilterd door de reeds aanwezige herinneringen. Alleen de meest bekende indrukken, of in het ik plaats vindende associaties worden in het geheugen vastgelegd, niet de oorspronkelijke impulsen. Op het ogenblik, dat men leert waarnemen en denken gescheiden te houden – dus boven deze beide factoren te staan en deze niet meer te zien als een deel van eigen wezen, ofwel door toeval een dergelijke scheiding tot stand komt door verzwakking of verbreking van bepaalde zenuwketens in de hersenen – denksporen is beter – blijkt men de indruk onvervormd alles eerst vast te leggen en eerst daarna te realiseren of te herinneren. Het blijkt hierbij, dat rond 2/3 van de menselijke hersenen bij een dergelijke ontwikkeling in gebruik komen.

Naar mijn mening zal in de toekomst een dergelijk geheugen voor de mens steeds meer een noodzaak worden. Slechts de mens, die, met een betrekkelijk algemene opleiding, in staat is specialistische details te begrijpen en de gegevens daarvan kan absorberen om deze te kunnen raadplegen, wanneer dit noodzakelijk is, zal in staat zijn binnen het kader van de moderne ontwikkelingen van de wetenschap enz. het geheel van de menselijke kennis nog redelijk te beheersen. De mens bezit de mogelijkheid, de maatschappij eist deze steeds meer. Maar wanneer de mens deze gave eenmaal verworven heeft, zal hij niet meer de mogelijkheid hebben bepaalde dingen uit zijn leven eenvoudig weg te interpreteren: als je een geest hebt gezien, heb je hem ook werkelijk gezien. De herinnering voorkomt, dat je later het verschijnsel toeschrijft aan andere waarden, die in feite niet aanwezig waren. Ook een geestelijke beleving zal men niet meer zo eenvoudig in eigen denksysteem in kunnen passen: wanneer men een ervaring heeft gehad, die het ik niet wil aanvaarden, kan men niet meer volstaan met zichzelf voor te houden, dat het alleen maar een licht was: het beeld ligt zonder meer in de herinnering vast en is steeds toegankelijk. Ik meen, dat ook deze gave in de mensheid ontwikkeld zal worden.

Om nu langzaam aan tot een einde van dit betoog te geraken nog het volgende:

Elke invloed, die vanuit de kosmos komt – of vanuit de grotere werkelijkheid – en ook uw wereld bereikt, zal ergens in de mens of de menselijke geest iets wakker roepen. Hoe men dit gebruikt, beslist men zelf. Er is niets, wat bepaalt, dat men deze dingen gebruiken moet, of niet mag gebruiken en hoe. Men kan misschien met veel moeite wel dergelijke ontwikkelingen weer begraven in zichzelf, tot zij even slaperig en half vergeten schijnen te zijn als voordien. Maar degene, die hiervoor openstaat, zal ontdekken, dat zich steeds meer veranderingen af- spelen in zijn wezen. Helaas zal hij ook vaak moeten erkennen, dat hij door deze veranderingen wordt uitgeput. Het is, alsof men geen weg meer weet met zichzelf. Daarom wil ik nog kort samenvattend, schouwend vanuit een geestelijk standpunt, wat zich af kan spelen, wanneer deze gaven in het menselijke wezen ontwaken.

Men tracht toch steeds te blijven beantwoorden aan eenmaal aanvaarde waarderingen, eenmaal aanvaarde geloofswaarden. Deze zijn echter strijdig met de gaven, die in het ik ontwaken. Hierdoor ontstaat een voortdurende innerlijke strijd, die, vreemd genoeg, haar of zijn oplossing schijnt te vinden in een verzwakken van het geheugen. Men wordt vergeet- achtig. In het begin is deze selectief, maar op den duur wordt zij tot een gewoonte. Zo tracht men de strijd in het ik – overigens tevergeefs – te vermijden.

In de tweede plaats zien wij vaak sterke dalingen in eigen activiteit en energie bij dergelijke mensen. Waarom? Omdat deze energie gebruikt wordt, om deze gaven ergens weg te druk- ken. Men heeft het gevoel, dat deze niet passen bij het ik, omdat men meent zichzelf te moeten blijven, zoals men zichzelf kent en niet begrijpen kan, dat men moet groeien in dit nieuwe, grotere ik, dat door de gaven tot openbaring kan komen.

Alle wegen die bestaan om dergelijke gaven te ontwikkelen, zijn bruikbaar. De een wat meer, de andere wat minder. Vanuit mijn standpunt is dan ook niet belangrijk, hoe men zich een bepaalde gave uiteindelijk realiseert. Wel is voor mij belangrijk, dat een dergelijke gave niet wordt gezien als een heilig iets, als een iets dat van bovenaf ontvangen, maar als een normale groei binnen het eigen ik. Daarnaast is het m.i. belangrijk, dat men ook beseft, dat elk gebruik van een gave betekent, dat men rijkt naar een grotere werkelijkheid, zodat redelijke normen niet kunnen worden aangelegd aan de gaven zelf, maar ten hoogste aan de resultaten daarvan.

Ten laatste wil ik opmerken, dat men juist in verband hiermee niet met zichzelf mag strijden. Tracht uzelf te begrijpen. Goed. Maar wanneer dit niet mogelijk is, vraag dan alleen uzelf af: wat is voor mij goed, wat is voor mij lichtend. Begin nimmer met uzelf te strijden. In zo een strijd verliest u misschien uzelf, uw kracht, uw gave en uw mogelijkheden. Op aarde is dit misschien niet zo erg, in de geest zal men dit grotendeels kunnen herstellen. Maar als het een bepaalde mentaliteit wordt, een denkwijze, een denkgewoonte, zal dit ook in geestelijke werelden een rol spelen en zult u de mogelijkheid niet meer hebben, om door te breken naar een grotere werkelijkheid.

De mens heeft gaven. Hij gebruikt deze echter zelden bewust en zelfs wanneer hij dit doet, beseft hij meestal niet, wat zij voor hem betekenen. Nogmaals: er is geen ontvluchten van de menselijke werkelijkheid, geen stellen van het bovennatuurlijke naast of boven het natuurlijke, maar alleen een doorbreken van begrenzingen, waardoor men meer en meer deel kan worden van een wereld, waarvan het bewustzijn, dat men tot dan toe gekend heeft, slechts een klein deel was. Ik meen hiermee te kunnen volstaan. Heeft u vragen?

  • Vroeger had de mens deze gaven, nu niet. Is dan de evolutie verkeerd?

Neen. Zolang het ik automatisch leeft, als bv. een dier, zullen alle mogelijkheden en gaven zonder meer en zonder kritiek of onderscheid gebruikt worden. Daarom zijn dieren zich vaak meer van het paranormale bewust dan de mensen. Op het ogenblik, dat de mens een ik-begrip ontwikkelt, dat binnen de wereld beschouwd kan worden vanuit zichzelf, moeten de gaven als deel van dit ik-begrip in het geheel geïntegreerd worden. Voor de mens is beheersing van de materie in het begin het belangrijkste, onverschillig of dit langs natuurlijke of z.g. bovennatuurlijke weg plaats vindt. Hij zoekt dus eigen beheersing van de materie te vergroten en het bovennatuurlijke element, dat hij niet voldoende kan beheersen of gebruiken, te verminderen. Dit laatste is voor hem niet voldoende berekenbaar. Hij komt zo tot een vorm van materialisme, waarin de godsdienst nog een rol speelt, maar niet meer de motiverende en zelfs veroorzakende invloed in het leven is, doch eerder een bliksemafleider, waardoor onverklaarbare dingen verklaarbaar worden, ondragelijke toestanden dragelijk kunnen worden gemaakt etc.. Het is een afleiden van eigen onvermogen. De mens zal daarbij meer angst tonen om het bovennatuurlijke – voor hem dan altijd – zelf te gebruiken, naarmate zijn godsdienst meer een systeem wordt. Hij wil nog wel teruggrijpen op wat vroeger was, maar wil niet beseffen, dat dit alles ook nu nog in hem juist zo bestaat.

Zou hij dit doen, dan zou hij zijn met moeite verworven visie en levensgewoonten moeten veranderen, dit wenst hij niet, omdat hij hiermee een verworven zekerheid prijs moet geven. Het streven naar zekerheid is dus de oorzaak van een steeds minder gebruiken van gaven, de godsdienst is de oorzaak, dat het paranormale dan wel wordt gemonopoliseerd dan wel op de achtergrond geschoven. Resultaat: steeds minder mensen zijn geneigd mogelijke gaven voor zich te gebruiken, de consequenties daarvan zijn steeds ernstiger. – Heksenvervolging –

Naarmate de gaven wegvallen, dient men dit gebrek te compenseren; dit geschiedt door in de plaats van geestelijke begaafdheid een materiële te stellen. In plaats van de hypnotiseur komt de narcotiseur bij operaties naar voren. De helderziende wordt vervangen door een röntgen apparaat, enz.. Door het vervangen van geestelijke gaven door stoffelijke bereikingen komt men er steeds minder toe deze te gebruiken, of zelfs maar als werkelijk te beschouwen. De materie lijkt betrouwbaar, het geestelijke is onredelijk en dus voor de mens minder betrouwbaar. Nu is de mens echter zover, dat hij ofwel terug moet keren tot het gebruik van zijn geestelijke gaven, dan wel zich door de materie en eigen scheppingen beheerst zal zien. Hij dient dus te evolueren naar een nieuwe geestelijke bereiking, nu echter gebaseerd op begrip van de materie. Deze tijd is aangebroken. Daarom wordt nu de gelegenheid geschapen te groeien naar een nieuw geestelijk bewustzijn. Want de mogelijkheden van de huidige wijze van streven en denken zijn bijna uitgeput.

  • Hoe merk je de uitwerking van die invloeden: als een bliksemstraal uit heldere hemel, of als een o ja, dat is, meen ik, al lang zo voor mij?

Het laatste is m.i. wel het meest juiste. U bent b.v. de laatste tijd gevoeliger geworden voor de gedachten van anderen dan voordien het geval was, u vergeet dit steeds weer. Maar wanneer u telkens weer ontdekt, dat u reeds weet, wat een ander gaat zeggen, wat hij bedoelt, wat hij gaat doen, zult u eens ontdekken, dat dit toch niet helemaal normaal is en beseffen, wat is gebeurd. Uw geest realiseert zich dit eerder dan uw verstand. Dat is het grote voordeel: de geest kan hiervan reeds gebruik maken om in de stof groter bewustzijn te verwerven, terwijl uzelf het u nog niet geheel bewust bent en de overgang naar de nieuwe toestand waarschijnlijk zonder schokken verloopt. Maar goed ook: wie langzaamaan rijk wordt, leert met zijn rijkdommen te leven. Wie opeens rijk wordt, verspilt vaak alles en zit dan later te kijken met de navorderingen van de belasting.

  • Hoe moet je voor dit alles openstaan?

In de eerste plaats: zeg nooit tot uzelf dat iets onmogelijk is. Ten tweede: zeg nooit dat iets buitengewoon is, maar tracht alles in uw gewone bestaan in te voegen. Ten derde: overschat uzelf en eigen betekenis in de wereld nooit, maar tracht de betekenis, die u in uzelf t.a.v. die wereld gevoelt, zo volledig mogelijk tot uiting te brengen. Een zich houden hieraan bevordert zowel de ontwikkeling van gaven als het zich bewust worden ervan.

BEPAALDE ASPECTEN VAN EIGEN INNERLIJK.

 Wij kunnen vanavond een gast verwachten, zodat mijn spreektijd beperkt is. Daarom wil ik alleen kort ingaan op bepaalde aspecten van eigen innerlijk, zowel als mens en als geest.

Elke keer, wanneer je tracht jezelf te leren kennen, sta je ergens voor een blinde muur. De beelden, die je van jezelf ontworpen hebt, blijken steeds weer onjuist te zijn. Wanneer je meent meester te zijn over bepaalde gevaren of innerlijke kwaliteiten, blijken zij steeds weer onbeheerst tot uiting te komen. In zeer vele gevallen zijn wij dan ook teleurgesteld en soms zelfs moedeloos. Hierbij is van groot belang, dat wij begrijpen, waarom wij voor die muur staan en begrijpen, waarom wij deze beheersing, die wij reeds zo zeker meenden te bezitten, toch weer verliezen.

De hoofdoorzaak is meestal, dat wij het probleem van een verkeerde kant benaderen. De doorsnee mens, die zichzelf onderzoekt en in zichzelf keert, gaat daarbij niet uit van de kern van zijn wezen, maar ziet naar de verschijnselen. Hij ontleedt zichzelf niet aan de hand van al, wat hij innerlijk als juist erkent, maar aan de hand van datgene, wat hij meent te zijn. Er zijn maar weinig mensen – en geesten – die in staat zijn, de verschijnselen van eigen persoonlijkheid waarlijk juist te beoordelen. Wanneer wij echter terug gaan tot de kern, zo blijkt, dat in ons wezen een aantal idealen, dromen en gedachten de boventoon voeren. Een boventoon, die men al te vaak als vanzelfsprekend beschouwt en niet ziet als het pad, waarlangs wij ons in feite bewegen. Sterker nog: wij realiseren ons maar zelden, dat zo een pad eens ten einde komt, wat weer een verder gaan naar een volgend pad inhoudt. Daarom wil ik u, wanneer u aan zelfonderzoek doet en poogt in de stilte van een eigen heiligdom de kern van eigen bestaan zoekt, raden eerst eens na te gaan, wat eigen dromen, idealen zijn. Dus niet: hoe ben ik, maar: “hoe zou ik willen zijn”. Niet: Wat doe ik? Maar, wat lijkt mij juist. Niet hoe besta ik, maar de vraag: wat is nu voor mij de zin van het bestaan.

Door terug te keren naar deze beelden, die toch altijd weer ons eigen gedrag – ondanks tijdelijke of blijvende zwakte of zelfs verloochening daarvan – beheersen, zullen wij kunnen beseffen, wat ons pad feitelijk voor ons betekent. Want niet een ieder is in staat om elk omschreven pad van de werkelijkheid nu ook innerlijk te gaan. U zou eerder mogen stellen, dat een ieder voor zich een bepaald deel van de werkelijkheid innerlijk heeft gerealiseerd en daaruit voor zich een beeld van bereiking heeft gemaakt, het is een beeld van bereiking dat het ik, het ware ego, juister weergeeft, dan alle bijkomstigheden. Zoekt u van daar uit naar de juiste weg om te leven, zo wil ik u een raad geven: Tracht niet uw ideaal waar te maken. Dit lijkt u misschien een slechte raad. Degene, die nadenkt, zal toch inzien, dat deze raad juist is; ik kan immers het ideaal niet waarmaken: het is het punt, waarheen ik streef, maar heb het nog niet bereikt.

Het is beter zich eerst eens af te vragen, wat in eigen leven met dit doel niets te maken heeft. Stel al deze dingen dan maar eens wat terzijde. Zij zijn niet waarlijk belangrijk. Wat daarin geschiedt, wat daaruit voortkomt, zal de innerlijke ontwikkeling niet kunnen schaden of bevorderen. Je kunt je leven dan splitsen in de dingen, die geestelijk belangrijk zijn en de dingen, die geestelijk niet ter zake doen. Heeft men deze splitsing eenmaal tot stand gebracht, dan zal men als vanzelf en zonder dat men zich daarop verder speciaal blijft richten, meer rekening gaan houden met de dingen, die voor een ontwikkelen van het ik wel belangrijk zijn. Zonder het doel zelf onmiddellijk waar te willen maken, wil je dan toch ook niet lijnrecht tegen dit doel ingaan. Zo wordt de muur, waarvoor je je geplaatst zag, langzaam aan doorzichtig: de tegenstrijdigheden van het leven spelen niet meer een zo grote rol in je concept van mogelijkheden en doel.

Je bent dan nog wel niet zover, dat je er nu ook doorheen kunt breken en reeds een groter besef van ik-heid kunt bezitten. Maar je kunt voor het eerst iets zien van hetgeen achter deze muur van onbegrepen waarden schuil ging. Men wordt niet meer zozeer gehinderd door zelfverwijt, onzekerheden en eigen onvermogen om bepaalde door anderen gestelde geestelijke en hogere doelen of waarheden binnen eigen rede een aanvaardbare gestalte te geven. Daarmee treedt de hoop plus een vorm van zekerheid binnen in eigen streven.

Voor het esoterisch streven is deze innerlijke zekerheid, deze visie op het allerhoogste, van belang: Wanneer wij dit beeld in ons dragen, deze zekerheid in onszelf kennen en de hoop kennen, eens deze nu reeds doorzichtig wordende muur te doorbreken, zijn wij vanzelf bereid meer daaraan te offeren. De belangrijkheid van de dingen komt voor ons anders te liggen.

Zo behoeven wij ons ook niet in het bijzonder met de daad bezig te houden. Misschien klinkt ook dit u wat vreemd in de oren. Maar wanneer u langzaam maar zeker grotere geestelijke waarden in uzelf gaat vinden en meer en meer een harmonie gaat gevoelen met hogere krachten, zult u vanzelf langzaam maar zeker bv. bepaalde genotsmiddelen niet meer ambiëren. U zult niet zoveel meer houden van vlees e.d.. Zonder dat u het eigenlijk bemerkt, stelt uw organisme zich om en verandert uw leefwijze. Het resultaat is, dat u, wanneer de noodzaak tot bepaalde ontzeggingen eenmaal erkent wordt – en dit zal op een gegeven ogenblik zeker plaats vinden – dit niet meer een smartelijk strijden tegen jezelf betekent, maar slechts een logische voortzetting vormt van dat, wat innerlijk reeds vaststond en in wezen reeds ten dele verwerkelijkt werd. Als stoffelijke uitdrukking is het, materieel beschouwd, reeds onbelangrijk geworden.

Niet dat het zo belangrijk is, dat men vegetariër is en geen vlees meer eet. Het is eerder zo, dat men vlees op den duur zo onbelangrijk gaat vinden, dat men de storende invloeden daarvan voor zich liever wil missen. Misschien klinkt dit alles wel heel erg materieel. Maar, mijne vrienden, het gaat er uiteindelijk toch niet om een uiterlijke leefwijze te vinden, die ideaal heet, maar om het vinden van een innerlijke waarheid, die men steeds meer tot de dragende factor van zijn leven kan maken. Dit bereik je m.i. langs de door mij genoemde weg het eenvoudigste. Want er komt een ogenblik, dat de doorzichtig geworden muur zo ijl lijkt, dat men meent in een nieuw land van geestelijk beleven zonder meer binnen te kunnen treden. Maar als men tracht die wand te beroeren, krijgt men een schok. Het lijkt wel, of zij onder hoogspanning staat. Je deinst er soms voor terug en vraagt je af, wat hier nu eigenlijk gebeurt. Laat u echter ook hierdoor niet verschrikken. In vele gevallen krijgt u deze schok alleen, omdat u nog niet in staat was de juiste instelling te vinden. Ook op het innerlijk pad is het betreden van een nieuwe sfeer en mogelijkheid een kwestie van het vinden van een harmonie.

Vóór wij binnen treden in de nieuwe mogelijkheid, voor wij – zoals dat heet – door de poort van inwijding kunnen gaan, zullen wij eerst ons wezen daaraan harmonisch moeten maken, laat u dus niet teleurstellen, wanneer het niet zo gemakkelijk is de nieuwe mogelijkheid zondermeer te betreden. Wees liever nuchter en zakelijk, vraag uzelf af, wat deze schok eigenlijk was en wat zij betekent. Vaak zult u ontdekken, dat daardoor in uw denken, in uw verwachtingen en zelfs idealen, iets veranderd is. U zult ontdekken, dat ergens het innerlijk evenwicht wat verstoord lijkt.

Herstel dan dit evenwicht, niet door terug te keren naar het oude, maar in overeenstemming met de kracht, die u beroerd heeft. Voor u het weet, is er geen wand meer, maar leeft u bewust in die wereld, die eens verborgen leek te zijn achter een muur van onmogelijkheden, onbegrip, vreemde werkingen. Meen vooral ook niet, dat men verstandelijk nu zo buitenge- woon knap dient te zijn om zo iets te bereiken. Menselijk verstand en redelijkheid spelen daarbij een betrekkelijk kleine rol. Alles, wat het verstand kan doen, kan, althans in dit opzicht, vervangen worden door geloof, door gevoelens van harmonie en een juiste instelling t.a.v. het leven. Wanneer u dus innerlijk moeilijkheden heeft, moet u eerst uzelf eens af gaan vragen, of uw benadering wel de juiste is, of u niet te veel tracht uzelf aan uzelf te verklaren, in plaats te vinden, wat u beweegt. Vindt uw eigen beweegredenen, uw idealen en dromen. Vindt voor uzelf uit, wat voor u in dit leven het meest belangrijke is. Dan heeft u het leidsnoer gevonden, waarlangs de ontwikkeling eenvoudig en betrekkelijk gemakkelijk verloopt. Dan heeft u ook de sleutel gevonden tot de innerlijke harmonie, die u zo dadelijk nodig heeft om nieuwe bereiken van leven te betreden en nieuwe krachten te ondergaan.

En hier moet ik helaas mijn betoog gaan onderbreken, want de gastspreker heeft zich reeds aangekondigd. Ik geef nog snel een eenvoudige praktische raad, die echter alleen voor u van belang is, wanneer u werkelijk esoterisch wilt streven. Zolang u nog aan de buitenkant van het leven blijft, kunt u het beter naast uzelf neerleggen. Ik meen echter, dat hetgeen onze gast wil brengen, belangrijk is voor iedereen in deze dagen en vraag daarom ook onverdeelde aan- dacht voor zijn woorden, ongeacht de vraag of u zijn persoonlijkheid nu imponerend vindt of niet. Mijn raad is: begin bij de kern van de zaak.

ESOTERIE.

Er is in het leven een bron, een bron van eeuwigheid en wijsheid. Reeds in het paradijs heeft zij gevloeid. De mens, die haar vindt, leeft eeuwig, omdat voor hem het besef van bestaan niet onderbroken wordt. Deze bron ligt in de mens zelf. Zo u angsten kent voor uw tijd, wanneer u zich machteloos gevoelt, wanneer u meent, dat u, ondanks al uw streven, geen ware bereiking meer kent, denk dan aan deze bron, die in uzelf ligt. Want waarlijk: wie gaat in zichzelf, vindt daarin de vlakken van leven, die hij niet beseft en, daarin neerziende, ziet hij zijn eigen beeld. Zijn beeld ziende, spreekt hij daar tegen of het een vreemdeling ware en ziet, de vreemdeling antwoordt hem met eigen stem. En sprekend met uzelf beseft u, hoezeer u één bent met uw eeuwig beeld, wat bestaat buiten tijd.

Een wever zat achter zijn weefstoel en wilde een kleed weven van ongewone schoonheid, waardig aan vorsten. Zo nam hij de edelste grondstoffen en weefde. Maar het kleed kende geen kleur en zo was het de vorst niet waardig. Toen echter kwam er één, die men een profeet noemde. Hem schonk hij dit kleed, dat voor een vorst was geweven. En ziet: het had kleur, het had kracht en wonderbare schoonheid. Want het kleed, dat men weeft, vindt eerst zijn betekenis in de drager. U zoekt in uw wereld de volmaaktheid te weven. Maar hoe kunt u volmaaktheid weven, zelfs uit de edelste grondstoffen, indien er geen kleur is? Hoe kunt u het de waardigheid geven, die slechts door de drager wordt bepaald? Dat, wat u maakt van uw leven, vindt pas zijn betekenis en gestalte door de kracht, die het draagt, door de kracht, die het kleed draagt. Deze noemt u: God. Zo u de God in u beseft, vraag geen erkenning van de wereld, vraag geen erkenning van de tijd, doch geef het kleed van uw daden, denken en leven aan uw God en het zal een kleed zijn van uitzonderlijke schoonheid.

Een man was zwak. Zijn ledematen weigerden hem te dragen. Zo smeekte hij de hemel: geef mij kracht. En de hemel zweeg. Hij ging tot de wijzen van de aarde en hij sprak: geef mij kracht. Zij zeiden: Wij zullen trachten u te helpen. Maar zijn zwakte bleef. Hij ging tot in de tempel en offerde. Maar zie: de meest kostbare offers vonden hem geen kracht. Toen kwam een bedelaar voorbij. In zijn wanhoop zeide hij hem: Broeder, heeft u geen kracht voor mij? De bedelaar zeide hem: Ontwaak en wees uzelf. En zie: de zwakke stond op en snelde heen, jeugdiger en sterker dan ooit te voren.

Zo is de waarheid van u, wanneer u meent zwak te zijn. Koop u geen kracht, want zij is niet blijvend. Bid niet om kracht aan een hemel, die zwijgt en richt u niet tot de wijzen, die u deze kracht niet kunnen geven, maar zoek in uzelf naar de kracht, die in u leeft en u zult waarlijk weten, wat het is om sterk te zijn.

Er was een mens, die vroeg aan zijn God: Laat mij, wanneer ik sterf, nuttig zijn voor allen. Hij meende: maak mij tot heerser van een wereld, tot heerser van een ras. “Maak mij groot en sterk”. Maar zie: zijn God, die in zijn wezen was en hem kende, deed hem herboren worden als een kleine bron, ergens in de woestijn. Zo klaagde hij: Wat is nu mijn dienst aan de mensheid? Mijn water verzinkt in het zand en ikzelf ben een onbekende plaats te midden van de woestenijen. Doch er kwamen mensen en zij dronken uit de bron. De bron was niet tevreden. Toen toornde hij tegen zijn God, die zo zijn wens had verhoord en zeide: neem mij dan weg. Doch een engel nam hem op en toonde hem: mensenlevens zijn behouden. Daar staat een stad, die u heeft gebouwd. Daar leeft een goede mens en velen heeft hij getroost. Zonder u zou hij verdorst zijn. Zie daar: deze vijanden, die elkander bestrijden. De rechtvaardige zal overwinnen, omdat u hem zult laven. Toen zeide de bron: hoe dankbaar ben ik, dat mijn schepper niet mijn bede verhoord heeft, zoals ik hem stelde, doch naar de waarheid van het leven, dat hij schenkt aan alle dingen.

Ik geef u deze gelijkenissen, omdat zij ook voor u in uw leven gelden, en in deze tijd zo vaak belangrijk zullen zijn. Uw God heeft u lief. Wij krachten van Licht hebben u lief. Doch wat is u deze liefde, indien u slechts verwacht, dat wat u zelf zult volbrengen. Geef uw daden niet aan uzelf en bindt ze niet aan de groten van de aarde, maar laten zij deel zijn van de kracht van de Schepper, opdat hun ware betekenis en glans worden geopenbaard. Acht uzelf niet krachteloos, zolang in u de zielenkracht leeft. Put uw kracht steeds weer uit deze bron in uzelf. En zo u misschien niet de erkenning vindt, die u zou begeren, of de verantwoordelijkheid, die u zou willen dragen, besef, dat de kleinen en onbelangrijken, die zelf menen nutteloos te zijn, vaak meer betekenen dan engelen in al hun heerlijkheid.

Waarlijk: de mens, die zijn God erkent, zijn God en zijn leven lief heeft, in zijn leven tracht te zijn het goede voor allen en alle dingen, hem zal eens geopenbaard worden de grootheid en belangrijkheid van zijn bestaan. Hij zal eens zien, hoe hij mee heeft geweven de onmetelijke schoonheid van de schepping en erkennen, hoe zijn liefde niet teloor is gegaan in het onbegrepene, maar als een geestelijke kracht, gaande door de tijd, de schoonheid Gods heeft geopenbaard aan velen. Wees in deze dagen niet rusteloos, wees niet angstig of bezorgd. Vraag niet teveel naar dingen, die geen belang hebben. Weef uw kleed, leef uw leven en zoek uw kracht, wees de bron, die anderen laaft. Want dit zeg ik u: In deze dagen wordt beslist over het lot van velen en in deze dagen wordt de taak aan velen gegeven, bevestigd en hen zal verantwoording worden gevraagd daarvan. U, die niet weet, hoe deze dingen zijn, kunt in uzelf alle middelen vinden en, zo u in uzelf vrede vindt, zeg:

Mijn God, ik dank U, dat U met mij bent. Maak mij sterk met Uw Kracht, opdat anderen kracht in mij mogen vinden. Leer mij allen te vergeven, opdat mijn onvolmaaktheden verdwijnen. Leer mij het boze tot harmonie te maken in mijzelf, opdat het moge heengaan uit de werelden volgens Uw besluit. Leer mij te leven, mijn God, naar Uw wil, voed mij met Uw kracht en laat de vrede mij steeds de bevestiging zijn, dat U mij niet verlaat.

Dit lijkt mij de bede voor deze dagen. Dit is de tijd, waarvan ik eens reeds gesproken heb. Nu wij allen met u zijn, bent u het, die zult beslissen, het licht dragen, die het duister zult opnemen en maken alsof het niet ware. Wees vreugdig om deze bestemming. Moge u dit een bevestiging zijn van datgene, wat u in u reeds erkend heeft.

image_pdf