4 juni 1965
Wanneer je het geestelijk werken in deze tijd beziet, valt op dat dit zo buitengewoon sterk is gebonden aan maatschappij, cultuur, milieu, zodat in deze tijd alle geestelijke beleving, werking en godsdienst binnen deze waarden tot stand komt. De praktijk wijst uit, dat – juist wanneer er een geestelijk streven en beleven sterk gebonden is aan bestaande machtsverhoudingen en de economische structuur, de mens niet in staat is zijn geestelijk leven en persoonlijke werkelijkheid te scheiden van wat hij ‘algemeen belang’ noemt, en daarmede ook van de sociale integratie en rangorde in geestelijk opzicht afhankelijk is. Met deze gewichtige woorden – want zo klinken zij – heb ik getracht, zeer in het kort de feiten van heden te schetsen.
Zolang wij te maken hebben met een geestelijk beleven, dat geheel vrij staat van de maatschappij, komen wij tot de grootste en meest intense bereikingen. Wanneer u hoort over de Meesters van het verre Oosten, zal het u opvallen, dat dezen – ook al leven zij soms in kleine gemeenschappen bijeen – zich los hebben gemaakt en verwijderd uit het geldende maatschappelijk bestel. Zij hebben zich onttrokken aan de normale gang van zaken, houden geen rekening met de daar normaal gelden rangorde en staan, kort gezegd, in wezen buiten de maatschappij.
Wanneer wij zien naar de opbloei van oud geloof, als bv. de Isis-Osiris-verering, zien wij ongeveer hetzelfde: in de tijd, dat men daarin grote ontdekkingen doet en tot een werkelijk groot geestelijk en magisch bereiken komt, ligt vóór de tijd, dat de goden van Egypte langzaamaan in een soort goddelijke coöperatie worden samengevat, zodat alle stadsgoden en afzonderlijke godendiensten in wezen tot een geheel zijn geworden. De Isis-Osiris inwijdingen blijven ook daarna nog lange tijd voort bestaan. Maar hun grootste rendement vanuit geestelijk standpunt wordt toch bereikt in een tijd, dat deze goden nog niet zo algemeen machtig en belangrijk zijn.
Het christendom is, vooral in het begin, een zeer intense godsdienst. Zij is dan vooral intens in de zin van een zich buiten de geldende maatschappelijke en gezagsverhoudingen te plaatsen, voor eenieder, die tot christen wordt. Deze mens heeft deel aan een geestelijk “geheim”, dat geheel zijn leven domineert, waaraan hij alles, ook materieel welzijn, bezit, leven en zelfs zijn normale gevoeligheden en gevoelens in de maatschappij, eenvoudig opoffert. Dit duurt tot de christenen in Rome aan de macht komen, tot in Byzantium Constantijn een christelijke staat sticht. Vanaf dat ogenblik gaat de godsdienst de cultuur bepalen. Maar de cultuur op haar beurt beïnvloedt zeer sterk ook de godsdienst, haar waarden en gebruiken. In de plaats van een godsdienstige beleving, een gedreven worden door erkenning en innerlijke kracht, zien wij binnen de godsdienst een tegen elkander intrigeren optreden, een zoeken naar macht en aanzien. De serene eenvoud, waarin men eens God zocht en vond, wordt vervangen door de pronk en praal van kerken, kathedralen en paleizen.
Nu kunnen wij wel stellen, dat dit bij godsdiensten een algemeen voorkomend verschijnsel is. Maar er is zelden een periode op aarde geweest, waarin de godsdienst zowel als het esoterisch leven en streven zo sterk deel werd van de sociale structuur als nu.
Uw kerken zijn bv. op het ogenblik niet meer weg te denken uit het Nederlandse regeringsbestel. Zo sterk is de inwerking op de mens van een zekere mate van geleide – en door machtslust mede bepaalde – godsdienstigheid en esoterie, dat deze waarden op het ogenblik zelfs in de communistische landen gebruikt worden. Daar is dit alles weliswaar materialistisch gericht en plaatst men de toekomst op aarde in de plaats van een beloning in de hemel, maar er is evenzeer sprake van een communistische dialectiek en geloofsverkondiging, die, wanneer wij het wezen daarvan ontleden, alle trekken vertonen van een godsdienst, van een geestelijk streven, waaraan alle materiële waarden van het heden ondergeschikt worden gemaakt.
Het is heel moeilijk uit te maken, waar het verschil ligt in deze dagen tussen een partijraad en een concilie, tussen een politieke bijeenkomst en een vergadering van een kerkenraad. Dit klinkt misschien wat cru. Maar als u even nadenkt zult u inzien, dat de wrijving tussen fracties, de intense belangstelling voor eigen bezit en zelfrechtvaardiging, daar altijd weer bepalend is voor de resultaten. Wanneer u dit eenmaal beseft, kunt u ook beter begrijpen, wat er in wezen gebeurd is: de mens is meer en meer naar de materie toegegroeid. Hij had vroeger behoefte aan zijn geloof en heeft dit geloof meegenomen in zijn stoffelijke bestrevingen en gebruikte het vaak als basis van zijn stoffelijke handelingen. Omdat hij dit geloof echter meenam in de maatschappij, kan deze mens de maatschappij en haar verhoudingen en mogelijkheden niet meer zien als losstaande van het geloof. Hij benadert zijn maatschappelijke en geestelijke problemen vanuit dezelfde denkwijze en tracht de problemen in beide gevallen op te lossen met een gebruik van dezelfde middelen. Geestelijk werk, geestelijk streven en geloof zijn echter in wezen gebaseerd op het bestaan van boven-redelijke machten, mogelijkheden en erkenningen. De maatschappij is redelijk. Men brengt nu het geloof terug naar een geheel redelijk niveau, waarbij het bovenredelijke weliswaar nog als motief wordt gebruikt, maar toch niet meer het werkelijke beleven en streven van de mens omvat.
Beziet men de maatschappij nog verder, zo komt men m.i. wel tot de veronderstelling, dat er eigenlijk geen enkele weg meer is, welke algemeen gegaan kan worden en toch voert tot een intens mystiek, esoterisch beleven en erkennen. Ook lijkt er geen enkele weg meer te bestaan, langs welke men kan komen tot een rechtens vanuit zich activeren van de krachten van het occulte. Ik beperk dit door het woord ‘schijnbaar’, omdat er altijd nog wel sprake is van een zekere mate van individueel denken, omdat de mens altijd nog wel een zekere mate van persoonlijk leven en bestaan wordt gelaten. Zelfs in de meest streng georiënteerde Chinese of Russische coöperatieve blijft er nog een – zij het kleine – plaats over voor een meer individueel denken en bestaan. Men zal dit bestaan, deze persoonlijke mogelijkheden als mens in de meeste gevallen gebruiken, om eigen mogelijkheden en eigen aanzien binnen de maatschappij te vergroten. Dat is waar. Maar dit is niet werkelijk onvermijdelijk en noodzakelijk. Er blijft voor de mens, die dit waarlijk begeert, altijd nog een uitweg naar een geestelijk juister en actiever bestaan.
Het is vaak moeilijk deze uitweg te vinden, maar een oplossing van dergelijke moeilijkheden is reeds eerder gevonden. Om dit aan te tonen wil ik een ogenblik een parallel trekken tussen het christendom van heden en het jodendom. Ik hoop, dat u daartegen geen bezwaar hebt. Indien wij de joden bezien als natie, volk en godsdienstige gemeenschap, blijken zij onderling zwak te staan en zeer verdeeld te zijn in de perioden, dat zij als volk de grootste macht uitoefenden. Tijdens het bewind van Salomo, de tijd dat de tempel te Jeruzalem een centrum van macht is in het grootste deel van de hen dan bekende wereld, is het volk tegen zich verdeeld. Er zijn wel profeten in deze dagen, maar zij zijn weinigen en niet in aanzien. Zo zij al met de macht der bezieling spreken, hoort men niet naar hen. Wonderen gebeuren er in deze tijden weinig en worden, zo zij al geschieden, niet in de eerste plaats beschouwd als het werk Gods maar als bewijs van de grootheid van de vorst. Stel hiertegenover de tijden van verspreiding, de diaspora. Neem bv. de tijd van de Babylonische gevangenschap. Wij zien, dat juist dan een groot aantal onvermoede eigenschappen en capaciteiten naar boven komen. Er zijn opeens moedige profeten, er gebeuren wonderen. Wij zien daarnaast ook, dat in deze verdrukking de joden, weggevoerd uit eigen land en omgeving, niet in het gastvolk opgaan, maar een soort isolement vinden, waarvoor – vooral na de eerste jaren van de “gevangenschap”- geen enkele redelijke verklaring bestaat. Soortgelijke verschijnselen zien wij ook na de val van Jeruzalem in het jaar 70, wanneer een verspreiding over de gehele wereld begint, die eerst in deze tijden zich enigszins gaat opheffen.
Een karakteristiek van het joodse volk – hoe wij daarover dan ook verder willen denken – is namelijk, dat het zich steeds geïsoleerd heeft van de maatschappij en de cultuur, waarin delen van dit volk leefden. Ik bedoel dit niet in nadelige zin: het is niet zo, dat wij kunnen stellen, dat de joden bv. parasieten zijn geweest in alle landen, waar zij moesten leven. Dat is zeker niet waar. Maar zij hebben voor zich een persoonlijk bestaan, een eigen leven opgeëist – iets, wat hen zeer kwalijk genomen is in alle tijden, van Rome tot heden. Het eigen leven van de werkelijke joden was voor hen hoofdzakelijk opgebouwd rond de wijsheid en de wet. Zij vormden een geheel afgesloten reeks gemeenschappen, waarin met grote gestrengheid de eigen gebruiken werden gehandhaafd, zelfs in tijden dat door programs enz. het voor deze joden toch eenvoudiger zou zijn geweest christen te worden en zich onder de bevolking te mengen, maar neen. De grootste massa van het jodendom bleef – zelfs tegen deze prijs – trouw aan zichzelf en bleef zich van de gastvolkeren isoleren.
De kern van dit alles wordt wel eens verkeerd begrepen. Men meent, dat hier sprake is van hoogmoed, van verachting voor en vijandschap voor de christelijke wereld. Ik meen, dat dit zeker niet het geval is. Maar deze joden hebben één ding, dat bepalend en beslissend is voor de houding van dit jodendom. Zij verwachten, ook nu nog, de Messias. Zij verwachten hun Bevrijder. Deze verwachting, onredelijk als zij moge lijken voor buitenstaanders, is gekristalliseerd in een aanhankelijk zijn aan de wet, een handhaven van de oude gebruiken. De buitenstaander vergeet daarbij verder, dat die wet en gebruiken op zich voor vele joden niet zo belangrijk zijn, als het mocht schijnen, doch dat deze waarden voor hen de belangrijkheid ontlenen aan de hoop, de verwachting van bevrijding, die voor hen daarin gelegen is.
Wij zouden nu kunnen gaan spreken over de grote wijzen – in wezen niet veel verschillende van de vroegere profeten – die ook buiten het volk van Israël grote invloed uitoefenden als bv. de rabbi Akiba, rabbi Joachim, wijzen, die de gehele wereld nieuwe inzichten in esoterie, alchemie, kabbalistiek enz. brachten en de wereld der christenen, die daarin in deze dagen veel vinden, zelfs geholpen hebben, deze waarden ook voor zich te ontwikkelen. De kern van al deze wijsheid, de reden van het zoeken daarnaar, wordt echter zelfs door vele christenen, die van deze leringen en systemen gebruik maken, niet geheel begrepen. Dit alles spruit voort uit een zoeken – nu en op aarde – naar een eenheid met die God, een geborgenheid in God, die voor de mens enkel denkbaar is als een vergulde belofte.
Maatschappelijk gezien is dit alles waanzin, zoals het maatschappelijk waanzin is als jood kennelijk als jood te blijven leven en opereren in deze dagen, waarin het antisemitisme, dat officieel vaak ontkend wordt, in de meeste staten van de wereld sterk aanwezig is. Daarbij komt, dat het bv. maatschappelijk niet bepaald wenselijk is, om bv. sabbat en eigen feesten te vieren in de plaats van de algemeen gangbare zondagsheiliging en christelijke feestdagen. Voor de dwaasheid en schadelijkheid vanuit maatschappelijk en economisch standpunt van dit zich nog altijd houden aan de oude wetten en gebruiken zou ik nog vele argumenten aan kunnen voeren.
Men zal dit vaak zelf beseffen en trachten de nadelen op te vangen. Maar in de meeste gevallen ontkent men de wet niet, maar tracht men een weg daaromheen te vinden. Met de wet in de hand zoekt men vaak de wet te ontduiken. De wet prijsgeven doen echter weinige gelovige joden, omdat er voor hen sprake is van een verwachting, een hoop, die boven redelijk is.
Enkelen onder u vinden dit betoog vreemd en menen, dat ik het jodendom nu zit te verheerlijken. Daarvan is geen sprake. Ik wil alleen een paar feiten vaststellen. Eén daarvan mogen wij zeker niet over het hoofd zien: dat juist dit volk, dat altijd weer een grote minderheid is in verhouding tot de gastvolkeren, juist indien wij de verhouding joden-gastvolk in het oog houden, veel meer mensen heeft voortgebracht, die relatief groot zijn: medici, mathematici, filosofen, uitvoerende en scheppende kunstenaars, filosofen enz. In verhouding tot de gehele wereld is het aantal natuurlijk klein. Om een werkelijke vergelijking te maken moeten wij bv. deze baseren op het aantal joden en het aantal niet-joden, dat in Duitsland leefde tussen – neem bv. een periode – 1600 en 1650 en zien, hoeveel componisten, schilders, tekenaars, denkers er toen waren. Dan blijkt, dat het joodse volk in deze tijd – gebaseerd op de verhouding der aantallen – rond 600 maal zoveel begaafden voortbrengt. Waarom? Wanneer je het boven- zinnelijke, het boven redelijke tot basis van je bestaan maakt en niet door de maatschappelijke, maar door innerlijke waarden wordt geregeerd, kun je desnoods opgaan in een Germaanse of Hollandse cultuur, maar je behoudt de gewoonte om het onredelijke terrein van hoop, innerlijk kennen en inspiratie te aanvaarden en daarop je leven en handelen mede te baseren.
Daardoor heeft dit volk in zijn lijden en in zijn strijd – al werd die al te vaak hoofdzakelijk met financiële middelen gevoerd – gezien de redelijke mogelijkheden en omstandigheden dan ook onverwacht veel kunnen bereiken – zelfs in de laatste tijden. Men vraagt eenvoudig niet: is dit sociaal aanvaardbaar? Men zegt ook niet: dit kan alleen, wanneer wij dit economisch kunnen verantwoorden of men vraagt zich niet af, of een bepaald ideaal nu wel voor een verwerkelijking vatbaar is. Men ondergaat een noodzaak, vindt vaak als geïnspireerd het antwoord, de uitweg, en handelt daarnaar. Met de vreemde zachtzinnigheid, die dit volk op vele gebieden eigen is, constateert men eenvoudig de mogelijkheid, die nu bestaat vanuit de inspiratie en tracht eenvoudigweg, met alle middelen, deze uit te voeren.
Bij het ontstaan van de staat Israël bv. heeft men het onmogelijk waar gemaakt: deze staat werd gesticht tegen de wil en inzichten van de gehele bevolking van Noord-Afrika in. Men maakte deze staat tot werkelijkheid, in strijd met en tegen de belangen van een gevestigde grootmacht als Engeland en wist zijn wil door te zetten, terwijl dit alles indruiste tegen de politieke gevoelens en behoeften van een groot deel van de wereld. Toch is er een staat Israël en telt deze staat meer, dan men redelijk en volgens de inzichten van de economen rond 1950 ooit zou mogen verwachten.
Indien ik van deze korte beschouwing nu terugkeer tot de geestelijke mogelijkheden, ontwikkelingen en krachten in deze tijd, mag ik, naar ik meen, het voorgaande wel hanteren als een bewijs, dat niet een beantwoorden aan de bestaande verhoudingen en wetten of zelfs een vasthoudendheid aan dogma’s, die in materiële macht worden uitgedrukt, deze dingen kunnen bevorderen. Men heeft zich in het geciteerde beeld immers nimmer alleen gebaseerd op feiten en mogelijkheden, maar ging in zijn innerlijk leven en zelfs bij het stellen van daden steeds weer uit van een verwachting, een hoop, die alle schijn van menselijke redelijkheid ontbeerde.
Hierdoor kwam men wel eens tot eigenaardige handelingen en stellingen, zodat de houding en reactie van een jood voor een christen niet altijd geheel te begrijpen zijn. Maar het inspiratieve moment is, zoals wel blijkt, juist voor deze mensen zeer belangrijk geweest, veel belangrijker dan voor andere volkeren. Ook al loopt deze reactie niet altijd even goed af, toch blijkt in dit zich isoleren van wat de rest van de wereld ‘de werkelijkheid’ noemt – daarbij zover gaande dat men zelfs een eigen jaartelling aanhoudt, wat technisch gezien nutteloos en lastig is – men grote krachten weet te putten. Deze mensen houden zich aan iets, dat voor anderen onwerkelijk is, vast, waardoor zij in staat blijken ook met voor anderen onwerkelijke en onaanvaardbare stellingen en dingen te kunnen werken. Het is juist dit, wat in deze dagen bij de meeste mystici, esoterici en leiders van godsdiensten in deze dagen ontbreekt. Ook deze mensen beleven het bovenzinnelijke wel, ook voor hen is daar het mysterie van God en de innerlijke erkenning, maar door hen wordt dit alles ingeschakeld in en onderdanig gemaakt aan de bestaande situatie.
Wij zullen, om de betekenis van dit alles nog duidelijker te doen spreken, het geheel op een speciaal terrein overbrengen. Wanneer u langs geestelijke weg iemand wilt genezen, kunt u dit doen. Want u hebt haast allen als mens een zekere mogelijkheid en begaafdheid hiertoe. In de ene mens zal dit sterker naar voren komen dan bij de ander, maar de mogelijkheid hebt u allen. Nu komt echter het vreemde. Op het ogenblik, dat men zich hierbij niet druk maakt over het hoe, het waarom, en zich niet afvraagt, wat de mogelijke consequenties van het ingrijpen kunnen zijn, en optredende met een zelfverzekerdheid, die vanuit een wetenschappelijk en redelijk standpunt gezien eenvoudig onzinnig is, zal men zijn patiënt inderdaad helpen, deze iets beter maken. Wanneer u echter tracht, voor uzelf te beredeneren, hoe het met dit genezen eigenlijk wel zal gaan, theorieën opbouwt en daaruit werkt, zullen de resultaten veel minder worden en in vele gevallen geheel uitblijven. Waarom dit laatste zo is? Omdat u, door menselijk te willen denken en reageren volgens redelijke normen, het boven redelijke afwijst. Dit is niet alleen de fout van de eenling, maar van de gehele wereld van vandaag: in de wereld van heden is er in wezen geen plaats meer voor boven redelijk en bovenzinnelijke waarden. Deze dingen mogen wel bestaan, maar worden alleen aanvaard, indien zij kunnen worden gebruikt als motivering voor een redelijke actie, indien men door het gebruik ervan een redelijke en stoffelijke machtsbehoefte uit kan drukken en redelijke samenhangen van gehoorzaamheid bij anderen daarmede kan scheppen.
De grote kracht van het boven redelijke en buitenzinnelijke ligt echter juist buiten deze redelijke en stoffelijke mogelijkheden. Om de oudheid hier voor een ogenblik te citeren: de priesteres Hefter-Isa zegt tot haar leerlingen:
“Weet wel, zo gij ziet met de ogen der mensen en denkt de gedachten der mensen, dan zwijgen de goden. Doch zo gij ziet met de ogen der goden en ontvangt de gedachten der goden, zult gij de macht der goden vertegenwoordigen.”
De les is oud, maar in deze dagen nog even waar als eens. Om een geestelijke kracht, ja, zelfs om een flits van geestelijke of innerlijke vrede mogelijk te maken, moet je absoluut op een bepaald ogenblik boven de feiten kunnen staan. Nu bevat de wereld der mensen ook nu haar gebruikelijke percentage idealisten. Op hun werken kunnen wij vele commentaren geven en bv. stellen, dat de vorm, die het socialisme in het westen aanneemt, haast noodgedwongen tot een communisme moet drijven, omdat buiten een absoluut staatsgezag geen enkele weg blijvend denkbaar is, waarop blijvend algemeen belang boven zelfzucht, groepsbelang en klassenstrijd kan worden gesteld. Zoals wij kunnen spreken over de idealen der democratie en onmiddellijk moeten constateren, dat de moderne democratie alleen mogelijk is, wanneer de democratische rechten tot een uiterste beperkt worden en de macht van enkelingen binnen die democratie wordt opgevoerd tot het bijna dictatoriale.
Wij kunnen zo ook zeggen, dat het christendom Jezus zoekt te dienen door Hem in geheel de wereld door allen te doen aanvaarden, maar dit alles alleen kan gebruiken door middelen aan te wenden, die aan Jezus en zijn leer wel geheel vreemd zijn – als bv. exploitatie van bedrijven, bekeringen door sociale en economische pressie. Want er zijn kerken en kloosters, die café’s en bioscopen exploiteren – zelfs op zondag – en zich bezighouden met aandelen van grote bedrijven, vervaardiging van alcoholica, enz. Hoewel het verre van mij is om te beweren, dat vele christelijke gemeenschappen hun middelen op een onrechtmatige wijze verwerven, wil ik er toch wel de aandacht op vestigen, dat zij in vele gevallen gebruik maken van methoden, die Jezus veroordeelde. Jezus is bv. tegen de tollenaars – niet tegen de mensen, maar tegen het principe, dat zij vertegenwoordigen. Vele kerken echter trachten hun middelen op peil te houden, door een eigen belastingsysteem in leven te roepen. Ik kan meer zeggen, bv. over de wijze, waarop men missie drijft, maar waarom…? Het voorgaande is immers voldoende om duidelijk te maken, dat het christendom in vele van zijn middelen onchristelijk moet zijn, om te blijven bestaan in de moderne maatschappij – indien men, zoals kerken en gemeenschappen plegen te doen, te werk gaat volgens stoffelijk, redelijke maatstaven.
Er zijn ook vele esoterische groepen en systemen. Maar hoe handelen deze? Gaan zij dan tenminste uit van een boven redelijk denken? Neen. Onder hen zijn er, die van hun leden een afgave eisen van 10 tot 15% van hun inkomen. Wat er dus ook hier op neer komt, dat men geestelijke waarden verkoopt, evenals de prediker, die plaatsengeld vraagt in de kerk, waarin hij zegt Gods genade voor niets aan een ieder uit te delen. Mijn bezwaar geldt echter nog niet eens het vragen. In vele gevallen zal men eenvoudig eisen. Wie niet betaalt, gaat er uit, hoort er eenvoudigweg niet bij. U zult begrijpen, dat dit vanuit een geestelijk standpunt eenvoudigweg niet aanvaardbaar kan zijn. Deze groepen zouden terug moeten naar een los staan van alles. Wat voor de groepen geldt, zal echter ook voor de geestelijk strevende en werkende enkeling moeten gelden. Wij zullen dan ook t.a.v. geestelijk bewustwording en het ontwikkelen of gebruiken van geestelijke krachten in de komende tijd zowel als heden uit moeten gaan van het volgende:
Indien wij een geestelijke beleving willen kennen, kunnen wij niet uitgaan van redelijk gekende en bestaande waarden en dogma’s of wetten, zover deze behoren tot de menselijk redelijke wereld en vervlochten zijn met het stoffelijk en maatschappelijk bestaan van de mens. Slechts indien deze wetten en dogma’s als een verdediging staan tussen ons en de wereld, zonder ons geestelijk te binden, kunnen wij ze aanvaarden en zullen wij daaraan verder weinig aandacht hoeven te besteden.
Ten tweede zijn de boven redelijke, occulte of geheime krachten die wij als mens of geest bezitten – of wij dit toegeven en erkennen of niet -, op een vorm van visionair ervaren gebaseerd. Dit is niet alleen het geval bij helderziendheid, maar evenzeer bij inspiratieve arbeid, genezingswerk – waarbij men a.h.w. voelt of ziet, waar de kwaal zetelt – bij het geestelijk bijstaan, waarbij men diens gedachtewereld leest, daarbij vaak beter en verder ziende gaat dan het onmiddellijke bewustzijn van de persoon in kwestie, op het ogenblik van contact. Wanneer je in staat bent, om de beperkingen terzijde te stellen, die je beletten het visionair ervarene steeds als punt van uitgang te nemen, zal je veel grotere resultaten bereiken en zal je erkenning der werkelijkheid, zelfs van de werkelijkheid der mensen, veelomvattender en juister zijn.
Dan volgt als vanzelf punt drie. Alles in deze wereld – of men dit nu wenst te erkennen of niet – is gebaseerd op machtsverhoudingen. Dit geldt in kerken, politiek, economie, in sociale rangorden en overal elders, zolang ik een strijdelement erken en daaraan – hoe dan ook in mijn wereld deel heb – zal ik mij daardoor limiteren in het gebruik van mijn geestelijke vermogens en krachten. Ik zal mijn geestelijke ervaringen en erkenningen beperken, omdat dan een algehele staat van innerlijke vrede, waarin alleen het hoogste bereiken mogelijk is, voor het Ik onbereikbaar blijft. Om te komen tot een erkennen van de absolute waarheid, zullen wij het element strijd in ons moeten vervangen door een harmonische erkenning van de gehele wereld. Om het begrip van geestelijke macht, kracht en vermogen in de praktijk in uiting te kunnen brengen, zullen wij alle bestaande relaties en verhoudingen moeten vergeten, zeker, zover het het werk betreft.
Als vierde punt zou men kunnen zeggen: naarmate de mens in staat is zichzelf blijvend dan wel tijdelijk, zich te distantiëren van de z.g. werkelijke wereld, waarin hij meent te leven, zal hij over grotere krachten kunnen beschikken, in zich juistere erkenningen vinden en zal hij grotere openbaringen in zich ontvangen over een algehele waarheid, die de beperkingen van zijn eigen wereld en waarden verre te boven gaan.
Met dit alles is de gang van zaken in de wereld zover dit het geestelijk werken en streven betreft voldoende geschetst? Het zijn de buitenbeentjes, de mensen die buiten het menselijke geheel staan, welke voor de mensheid zowel als voor zichzelf geestelijk het meeste bereiken. Voldoende is deze constatering voor een afdoen van het onderwerp natuurlijk niet. Wij moeten ons ook afvragen, of deze krachten, machten en werkingen van de geest in deze tijd dan niet binnen de maatschappij kunnen bestaan. Ik kom hieromtrent tot een conclusie, die geheel mijn eigene is en waarvoor ik de aansprakelijkheid dan ook geheel zelf moet nemen.
Ik stel, dat inspiratieve, ja profetische gaven bij zeer vele mensen binnen die maatschappij wel degelijk bestaan. Ik stel, dat vele mensen beschikken over intuïtief inzicht en een bepaalde voorkennis, zelfs over een erkennen van een eeuwige of goddelijke noodzaak, die aanmerkelijk groter en omvattender is, dan men aan de hand van de uiterlijkheden geneigd zou zijn te stellen.
Maar deze mensen, die de in hen ontwakende kennis, krachten en mogelijkheden, onderwerpen aan het oordeel van hun maatschappij en eigen redelijk, logisch beseffen, brengen deze waarden niet tot uiting. Een groot deel van de Kracht Gods, werkzaam in deze dagen, blijft verborgen, omdat men de moed niet heeft deze te aanvaarden en haar bestaan tracht te vergeten.
Ik stel verder, dat – zelfs wanneer de waarheid soms erkend wordt – men meestal de erkenningen afweegt tegen andere, op zich kleinere en meer tijdelijke belangen. Er zijn staatslieden en priesters, die intuïtief aanvoelen, wat er zal gaan gebeuren, die weten, wat zij zouden moeten doen, maar zich baseren op frasen als: zo wij dit doen, gaat de eenheid van onze kerk teloor, of: het aanzien van de staat laat niet toe, dat wij op deze wijze actie nemen, of: het politieke evenwicht der partijen mag niet verstoord worden, als wij op een dergelijke wijze reageren. Zij gaan geheel uit van beperkte en zuiver stoffelijke mogelijkheden en belangen en komen daardoor in de praktijk van hun handelen vaak tot het tegendeel van alles, wat zij innerlijk als juist erkend hebben.
Waarmede wij een volgend punt hebben gescoord. Wij hebben immers gezegd: de krachten zijn er, de inspiratie, de profetie bestaan wel degelijk. Het enige wat de mensen ontbreekt, is de moed en het innerlijke besef om deze dingen op de voorgrond te schuiven. Daarmede is het niet zo moeilijk, ook de laatste stap te doen en tot een afronden van dit onderwerp te gaan komen. Wanneer elke mens in meerdere of mindere mate z.g. occulte gaven heeft, wanneer in elk mens, die maar een ogenblik zich met God bezig houdt – al is het bijna toevallig – een deel van de Goddelijke Kracht en van het Goddelijk weten tot uiting komen, kan men God, goddelijke krachten, of de geest nimmer verwijten, dat de mensen steeds weer falen. Alle falen van de mensheid is deel van haar eigen schuld. Het had anders kunnen zijn. Een beroep van de mens op eigen onmacht kan hier niet als een verontschuldiging worden aanvaard: deze mens kan aan het Goddelijke de krachten ontlenen, die noodzakelijk zijn om juist te handelen. Hij doet dit echter niet, omdat hij – zich baserende op zijn materiële wereld en inzichten – meent daaronder te veel te moeten lijden, te veel angst heeft voor het oordeel van zijn medemensen.
Ik wil zelfs zover gaan, dat ik stel: de schijnbaar onbestemde voorgevoelens, die in een zo groot deel van de volkeren der wereld in deze dagen op schijnen te treden, zijn niet zo onbestemd als zij lijken. Deze gevoelens zijn niet redelijk, dat weet ik heel goed. Maar zij zijn een erkenning van een bestaande toestand op boven redelijke wijze en zij impliceren de noodzaak tot een onmiddellijke actie van elke enkeling volgens dit besef. Het feit, dat deze persoonlijke reactie steeds weer achterwege blijft, kan aansprakelijk zijn voor grote rampen, voor onmetelijk veel onnodig lijden onder de mensen. Daarom moeten wij – niet alleen, zoals wij hier aanwezig zijn in de stof, maar ook in de geest en overal – trachten het boven redelijke in het leven van de mensen weer zijn juiste plaats te geven. Wij zullen dit echter niet doen op grond van logische redeneringen. Logische argumenten tegen een dergelijk wijzigen van eigen houding zijn er echter vele.
De enige basis die ons blijft om deze taak te volvoeren, is dan ook de hoop. Ik heb het joodse volk gebruikt als een voorbeeld van de ontwikkelingen en mogelijkheden, omdat de in dit volk levende hoop op een Messias gedurende zeer vele eeuwen, tot in deze tijd toe, het de leden van deze godsdienst mogelijk heeft gemaakt, in en met de wereld te leven en toch gelijktijdig geestelijk daarbuiten te staan. Ik meen, dat dit voor anderen, ook voor christenen, evenzeer mogelijk is.
Al zijn de wijzen, waarop dergelijke mogelijkheden op het ogenblik tot uiting komen, niet alle even mooi en goed, zo wil ik toch denken aan bv. de wijze, waarop het christen-zijn voor de gehele mensheid bv. binnen een Leger des Heils wordt volbracht. Een mooi werk, maar een werkwijze, die voor het Ik alleen zin heeft, wanneer men in zich de hoop, het vertrouwen draagt, dat er een eeuwigheid is, die alle werk betekenis, en in dit werk, waar nodig, krachten en bijstand geeft.
Er zijn andere groepen, die op soortgelijke wijze trachten te leven, al zijn dezen vaak te klein en te beperkt, om algemeen gekend te worden. Wij moeten niet hopen op een wereld, die onze God uiteindelijk zal erkennen, zoals velen van dezen doen. Wij mogen ook niet hopen op een wereld, die wijsheid en juistheid van onze stellingen en leefwijze uiteindelijk zal erkennen, zoals zovelen doen. Wij moeten leren hopen op een wereld, waarin waarheid en vrede een en het zelfde zijn, waarin waarheid en vrede het leven van de mens bepalen, eerder dan stellingen en geloofswaar- den; een wereld waarin harmonie als normaal verschijnsel voortkomt uit het menselijke bestaan. Volgens alle normen van de psychologie en van de sociale wetenschappen is dit niet mogelijk. Maar volgens de Goddelijke Wil en de Goddelijke Wet bestaat die mogelijkheid wel. Ik meen dan ook, dat wij ons niet op de wetenschap, maar daarop moeten baseren. Er moet een hoop in de mens ontstaan, een verwachting, onredelijk maar zo sterk, dat hij waarlijk zijn bestaan, zijn gehele leven daarop wil baseren, dat hij alle wetten en regels alleen maar wil gebruiken als een soort vesting, om deze hoop in zich te kunnen handhaven.
Dit is de weg, langs welke de mensheid ontkomen kan aan de vele hinderlagen van haar eigen materialistische logica. Dit is de weg langs welke de mens kan komen tot een bewust gebruik van de bovennatuurlijke krachten, die in deze dagen bij zovelen als gaven worden gestimuleerd en door zo weinigen worden aanvaard en gebruikt. Het is langs deze weg, dat de oplossing kan worden gevonden voor de problemen van vandaag en voor de problemen van morgen. Want daar, waar in de mens de hoop bestaat op een wereld, die niet alleen na de dood begint, maar ook nu bestaat, een wereld, waarin God spreekt en Gods krachten door de mens werkzaam zijn, kan hij uit die hoop de kracht putten, om te vergeten, hoe beperkt, dierlijk en materialistisch het menselijk leven juist wordt door de menselijke interpretatie van de waarden en mogelijkheden daarvan.
Dit, vrienden, was mijn onderwerp van vandaag. Indien iemand van u commentaar heeft of vragen, is het nu de tijd deze te uiten.
- Is juist de boven redelijkheid in de mens niet de oorzaak van de angsten, die hem beletten te leven op een wijze, als door u werd besproken?
Dat is wel waar. Maar laat ons daaraan dan onmiddellijk toevoegen, dat dit alleen zo is, omdat de mens te zeer het boven redelijke tracht af te wijzen en zo niet komt tot een aanvaarden van boven redelijke waarheid in zijn eigen leven en wereld als een gezag en waarheid, die boven alles gaat. Het is misschien wreed, hier over de gaskamers te spreken. Het zal u echter misschien bekend zijn, dat er joden zijn geweest en leiders, geestelijke leiders van dit volk, die dit lot bewust verkozen boven een in leven blijven ten koste van hun medemensen en in ieder geval ten koste van hun geloof aan God en de Wet.
Ik wil u herinneren aan de martelaren der christenen. Er is een tijd geweest, dat men in Rome geen beter en goedkoper leeuwenvoer kon krijgen dan christenen. Dit heeft de christenen echter niet afgeschrikt. Er is een tijd geweest, dat Nero de gehele Via Appia deed verlichten met levende fakkels, gemaakt uit levende christenen, gewikkeld in pekverband. Het heeft de christenen niet afgeschrikt. Er is een tijd geweest, dat reformatie voor velen gelijk stond met martelingen en dood, dat jood zijn, islamiet zijn betekende, dat men jaren lang martelingen en kwellingen moest ondergaan om, ten laatste, alleen de San Benito en de vuurstapel als einddoel te kennen. Toch konden deze mensen standvastig blijven.
Er zijn mensen geweest, die stierven voor de eer van hun land zonder enige kans, te overleven als bv. de Japanse Kamikaze. De eisen van de voorouders zijn niet redelijk en de eer van een land is een illusie. Maar er waren mensen, die daarvoor wilden sterven, die zelfs in de nederlaag deze dingen wilden verdedigen ten koste van een desintegratie van eigen wezen. Er zijn zoveel doelen van minder belang, waarvoor de mensen wel willen sterven, alleen omdat deze deel uitmaken van hun maatschappij, hun cultuur. Er zijn socialisten, die ondergingen aan overspanning en ondervoeding, omdat zij dachten, dat een socialistische wereld het enige waardevolle ideaal was. Ik zou velen kunnen noemen in deze dagen, die aan hun idealen ten ondergaan, bewust en vrijwillig. Zoals bv. die arbeider priester in Rouan, die stierf in een relletje, omdat hij meende, dat Jezus alleen waardig door een priester vertegenwoordigd kan worden, wanneer die priester ook, zoals Jezus, leeft met en één is met het volk. Ik denk aan bekendere figuren als bv. Pater Damiaan, die in een leprozerie ging om zijn leven te wijden aan mensen, die toch moesten sterven en vreugdig op dezelfde wijze stierf als zij, alleen uit begrip van christelijke naastenliefde. Al deze mensen voelden in zich het gevaar, hadden een mate van voorwetenschap.
Het jammerlijke is echter, dat men vaak eerst komt tot een dergelijke ontkenning van het redelijke, wanneer men kan uitgaan van een bestaand stelsel. Men vindt de macht in een menigte, waardoor men zich ergens gedragen en aanvaard weet en kan niet voor zich ontkomen aan de angsten. Dat is de tragedie van deze tijd. De offerbereidheid is er wel degelijk, maar bestaat niet vanuit een erkenning van het boven redelijke en bovenzinnelijke als een openbaring in eigen wezen. Zij bestaat steeds weer uit een compromis tussen eigen erkenning van het Hogere en de wereld, zich een taak zoekende, die door die wereld aanvaard wordt en waarbinnen men dan, zij het niet geheel vrij en juist, toch nog eigen innerlijke waarden en erkenningen kan uiten. Eens was de uiting van een innerlijke en persoonlijke ervaring in daden normaal. In een wereld, waarin alles steeds meer genormaliseerd wordt, verdwijnt deze mogelijkheid bij de dag. Dit betekent, dat men juist nu op een gegeven ogenblik alle aarzelingen en redelijke beperkingen t.a.v. de innerlijke waarden zal moeten verwerpen of onvervuld ten ondergaan. Ik ben er overigens van overtuigd, dat velen deze noodzakelijke aanvaarding van de innerlijke waarden en boven redelijke waarheid vinden. Er zijn er reeds nu velen, die, ondanks alle weerstand deze dingen in zich bewust gaan vinden en zelfs gaan uiten. Ik meen dan ook, dat de wereld daaraan zeker niet ten onder zal gaan. Maar ook dit is een persoonlijke mening.
Is er dus niet alleen sprake van een angst, maar ook bij velen van een redelijk besef van machteloosheid t.a.v. de grote massa’s, die aan de andere kant staan?
Dit is juist, maar toch meen ik, dat juist dit een geheel verkeerde stelling is. Dan immers gaat men uit van de menselijke, de redelijk gekende situatie en de logische ontwikkeling, zoals de menselijke rede zich deze schetst. Ik mag misschien ook hier een voorbeeld geven.
In zijn tijd was Jezus een onbelangrijke profeet in een van de onbelangrijkste wingewesten van het Romeinse Imperium. Deze mens van toen was, in de ogen van zijn tijdgenoten, zeker niet zo belangrijk, als men Hem nu ziet. Hij besloot liever te sterven dan een compromis te sluiten en eigen innerlijke waarden en leer te verloochenen. Verder moogt u over Hem denken, wat u wilt, wanneer u dit maar onthoudt: het was deze enkeling tegen de massa, deze schijnbaar onbelangrijke mens, die niet alleen in de christelijke landen, maar haast overal elders ter wereld minstens een helft van de cultuur en de vormen van beschaving mede bepaald heeft, terwijl tenminste een vierde van de wetten, die op uw wereld bestaan, direct of indirect door Hem zijn beïnvloed. Toch zou Jezus als eenling volgens elke logica machteloos moeten zijn tegenover de macht van Rome, of zelfs maar tegenover de kleine macht van de priesters en geleerden van Jeruzalem.
Wanneer men bij een beoordelen van eigen invloed en mogelijk tot bereiken uitgaat van een ogenblikkelijk resultaat en nut, denkt men eveneens te menselijk. Het is niet de vraag of een daad een onmiddellijk rendement geeft, de vraag zal altijd weer zijn: beantwoorden wij aan het Goddelijke in ons. Zodra wij dit doen, is er een nut, ook al kunnen wij dit niet redelijk of logisch erkennen en overzien. Dan is er geen sprake meer van menselijke machtsverhoudingen. Want wanneer een mens handelt vanuit de God in hem, is hij sterker dan de gehele mensheid, die niet handelt vanuit die innerlijke God. Men vergeet dit meestal maar liever, want het is boven redelijk en past niet in de redelijk gekende verhoudingen. Daarom meen ik niet, dat het offer van een mens ooit vergeefs zal zijn. Wel meen ik, dat het vaak niet zal beantwoorden aan de voorstelling die de mens zich redelijk en zelfs menselijk idealistisch daarvan pleegt te maken. Maar dat is weer een heel andere zaak.
Ik zou willen zeggen: dit zijn waarheden, die in deze dagen niet voldoende en voldoende luidkeels verkondigd kunnen worden. Want als de mens niet meer vertrouwen heeft in eigen belangrijkheid, zodra hij het goddelijke in hem beleeft – ongeacht bestaande consequenties, normen, vormen of waarderingen – wanneer de mens niet voldoende vertrouwen meer heeft in God, om deze God boven de gehele mensheid te stellen, meen ik, dat de mensheid inderdaad beter teloor kan gaan. Ik ben er verder van overtuigd, dat de mensheid op het ogenblik aan een scheiding van wegen staat. Wat zal in de mens winnen? God of het andere? Het antwoord is niet aan ons, het is aan de mens. Daarom is het belangrijk, dat deze waarheden er desnoods met een drilboor ingedrild worden, opdat men nimmer zal kunnen beweren: maar daarvan wisten wij niets, dat heeft men ons nooit gezegd.
DE INNERLIJKE WERELD VAN DE MENS.
De innerlijke wereld van de mens is een zeer eigenaardige wereld: zij bestaat uit een voorstellingswereld, die aan de werkelijkheid wel verwant is, maar aan andere wetten gehoorzaamt, terwijl daarnaast in de voorstellingswerelden van de mens invloeden voorkomen, die vreemd zijn aan de stoffelijke wereld. Dit alles wordt door de hersenen verwerkt. Kort formulerend wil ik daarom beginnen te stellen: de innerlijke wereld van de mens is, zover hij als stofmens bewust daarbij betrokken is, een denkwereld, gebaseerd op het hersendenken, doch beïnvloed door niet materiële factoren. Wij zullen nu verder moeten ontleden om na te gaan, in hoeverre deze innerlijke wereld al dan niet zinvol is en vooral, waar de werkzame bestanddelen van die innerlijke wereld gelegen zijn, wanneer het de mens in de stof betreft.
Werkzaam blijkt die innerlijke wereld te zijn door het combineren van prikkels uit de buitenwereld, prikkels uit het geheugen en geestelijke waarnemingen, op een wijze, die voor het menselijk karakter aanvaardbaar blijft en gelijktijdig zijn innerlijke gevoelens en stemming t.a.v. de omstandigheden weer zal geven. Er is dus uitdrukkelijk sprake van een direct verband van eigen beleving in het stoffelijke bestaan en de innerlijke wereld zoals deze door de stof-mens beleefd en erkend kan worden.
Verder zal de mens bewust of onbewust verschillende factoren van eigen wezen dirigistisch gebruiken t.a.v. de innerlijke beleving. Wij kunnen dezen splitsen in enkele meest voorkomende waarden. Wij zien dan als eerste optreden het wensleven. Het wens of begeerteleven, dat ook dromen, dagdromen en dergelijke in het Ik bestaande voorstellingen mede zal omvatten, bestaat niet alleen, zoals men wel pleegt te denken, uit een zo uitgedrukt begeren naar bepaalde omstandigheden, toestanden of mogelijkheden.
Men begeert vaak niet in werkelijkheid het geld of de veroveringen bij het andere geslacht, die in de dromen enz. op de voorgrond treden, doch zal in wezen een zelfbevestiging inhouden, een verlangen daarnaar uiten. Dagdroom en droom zijn in de eerste plaats binnen het voorstellingsvermogen middelen, om het Ik te bevestigen en de waarde van dit Ik tot uitdrukking te brengen.
Even belangrijk voor de mens, maar van wat andere structuur is de z.g. nachtdroom, die vaak onbewust wordt beleefd en waarvan de waarden en mogelijkheden grotendeels voor het waakbewustzijn verborgen plegen te blijven. Ook hier is een indeling mogelijk. Allereerst zien wij z.g. parallelle tijdsdromen, waarbij de actie qua tijd ongeveer gelijk is als de vereiste tijd voor dergelijke gebeurtenissen en acties in de werkelijkheid van de mens. Dan kennen wij de z.g. versnelde droom, waarbij de duur en vaak ook de volgorde van de gebeurtenissen anders en korter is dan in de normale wereld van de mens. Ten laatste zien wij dan de combinatiedroom optreden, waarbij zowel tempo als volgorde van de feiten voortdurend variabel blijken te zijn en van vaste regelmaat, of zelfs maar logische samenhangen, niet kan worden gesproken.
Van deze dromen kunnen wij zeggen, dat zij vaak een compensatie vormen voor tekorten, die door het bewustzijn tijdens de dag werden geregistreerd. Hierin ligt vaak zowel een zelfbestraffing, of een voldoen aan verlangens, die niet in werkelijkheid geuit kunnen worden, als een zelfrechtvaardiging, opgesloten.
Voor de innerlijke wereld van de mens blijkt verder de fantasie belangrijk, de imaginatie, het spel der verbeelding. Dit zal voor een deel bestaan in dagdromen, maar kan ook invloed hebben op daden en reacties in het normale bestaan, met als gevolg dat de waarden en mogelijkheden daarvan worden gewijzigd. Ofschoon de wereld der imaginatie, evenals de dromen, af zal wijken van de algemeen aanvaarde menselijke werkelijkheid, blijkt het mogelijk ook daadwerkelijk vanuit deze wereld een voor het Ik logische handelwijze en reactie tot stand te brengen, terwijl de gebeurtenissen – uitgaande van de wereld der verbeelding, waarin zij hun bron vinden – altijd een geheel logische samenhang hebben. In deze fantasiewereld kan men wel zeggen, dat de mens door haar te activeren een tweede werkelijkheid betreedt die geestelijk van zeer groot belang kan zijn, omdat de mens binnen deze tweede werkelijkheid zich niet beperkt voelt door de remmingen van de normale wereld en zo beschikt over zijn werkelijke krachten en gaven, die hij in het dagbewustzijn en normaal menselijk leven niet wil of kan aanvaarden, dan wel niet tot uiting durft te brengen. Voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid is de imaginatie van de genoemde factoren dan ook wel de belangrijkste.
De volgende vraag is, wat is de werkelijke zin van dit alles voor de mens in de stof. Uit het laatst door mij gestelde blijkt reeds, dat voor de mens onder meer een vergroting van zelfuitdrukking en een juister gebruiken van eigen capaciteiten een van de mogelijkheden is, die de wereld der verbeelding voor de mens opent. Ook het geheel van de droomwereld en het totaal van het denken, zover dit niet geheel parallel loopt aan de uiterlijke menselijke werkelijkheid, blijkt gebruik van gaven en beter inzicht in eigen persoonlijkheid te bevorderen. De zin van deze innerlijke wereld en haar factoren is voor de mens in de stof dus wel allereerst, dat hij hierdoor kan komen tot een juistere en meer volledige uiting van zijn wezen in de wereld, waarin hij geheel bewust bestaat.
Een volgende mogelijkheid voor de mens, voortvloeiende uit deze innerlijke wereld, is het ook waakbewust kennen en gebruiken van z.g. paranormale of zelfs bovenzinnelijke gaven en het gebruiken van bovenstoffelijke wezens en invloeden, die in de innerlijke wereld gekend worden, om de inhoud van eigen leren zowel als eigen mogelijkheden tot handelen aanmerkelijk uit te breiden. Algemeen gezien kan worden gesteld, dat het menselijke bewustzijn van een doorsnee persoon op aarde buiten de eigen stoffelijke wereld 3 tot 4 verschillende sferen of werelden behelst. Hierbij reken ik de astrale wereld en het etherische gebied als zelfstandige sferen of werelden, ofschoon men dit vooral t.a.v. de laatste zou kunnen bestrijden. De hoogste wereld, die in het bewustzijn werkzaam is, brengt de rationalisaties tot stand. Hierin ligt de drijvende factor van het menselijk denken en handelen. Alle instinct, angst, begeerte- handelingen – het geheel van het menselijke bestaan in wezen – worden in overeenstemming gebracht met wat in deze hoogste bewustzijn dragende wereld bepaald is. Dit is niet volledig feitelijk en in alle opzichten waar te maken, maar voor de mens in de stof is het een waarheid, omdat zijn bewustzijn nu eenmaal zelden hogere werelden en hun invloeden zal kunnen beseffen. Op deze wijze brengt de mens zijn hoogste ego, zover dit innerlijk bewust beleefd kan worden, tot uiting en zal gelijktijdig de verdeeldheid of onevenwichtigheid, die in het hogere Ik bestaan, tot uiting brengen door de wijze, waarop hij invloed toekent aan de lagere in zijn bewustzijn actieve geestelijke werelden. Daarbij is het opvallend, dat de astrale wereld in de eerste plaats het voorstellingsleven beïnvloedt en aantast, en pas in de tweede plaats de menselijke energie zal betreffen, terwijl de etherische wereld grote invloed heeft op het gevoelsleven en ook de levensenergie van de mens als geheel – dus niet, zoals astraal wel geschiedt in bepaalde delen van het lichaam – kan beïnvloeden.
In feite bestaat er dus in het menselijk lichaam een toestand van wankel evenwicht, die in stand zal worden gehouden door de rationalisatie der onvermijdelijke feiten en invloeden in het leven vanuit het hoogste deel van het innerlijk bewustzijn. Normaal maakt het menselijke bewustzijn in de stof geen onderscheid tussen deze verschillende werkingen. Alleen een meer bewuste mens zal in staat zijn te onderkennen, wat aan beelden uit een astrale, sfeer en wat uit hogere geestelijke werelden stamt. Hoe hoger het bewustzijn van een mens, hoe groter het aantal invloeden, dat hij kan onderscheiden, hoe groter ook de reeks van sferen of werelden, die hij als deel van zich afzonderlijk leert beseffen. Hierop echter verder in te gaan, zou een op zich reeds niet eenvoudig onderwerp te ingewikkeld maken.
Indien je als mens begint naar een innerlijke waarheid te streven, ontmoet je niet, zoals men misschien denkt, onmiddellijk het ware ego of zelfs, zoals sommigen veronderstellen, de ware God. Wat men in de eerste plaats bij zijn streven zal ontmoeten, is – hoe vreemd het u ook moge klinken – de astrale wereld met haar beelden van, invloeden op, en werkingen via, het eigen Ik. Het zijn daarom ook de astrale beelden, die in de eerste plaats de moeilijkheden van het geestelijk pad en de strijd in de mens in dit opzicht zullen bepalen. De mens wordt in zijn interpretatie van waarheden, zijn gebruiken van bepaalde machtswoorden zeer sterk door de astrale wereld geleid. Omdat de eigen wil en het eigen denken daar van zeer grote invloed zijn, kan men op deze wijze zelfs in macht en machtswoorden de eigen persoonlijkheid geheel tot uiting brengen en kan men stellen, dat dit alles zelfs zonder gekende wetmatigheden in vorm voor elke mens een mogelijkheid tot bereiking geeft.
Daarna volgt de etherische wereld. Deze brengt de mens tot mystieke belevingen. Er is een niet geheel erkende verbinding tussen een stoffelijk niet te omschrijven toestand of wereld, en het Ik, waarbij de krachten van het eigen Ik een grote rol spelen. Mystieke verrukking, gevolgd door uitputtingstoestanden zijn een veel voorkomend verschijnsel. Omgekeerd zal men leren beseffen, dat concentraties, waarbij mystieke ervaringen en factoren een grote rol spelen, in korte tijd een aanvullen van ontbrekende energie kunnen veroorzaken en zo de lichamelijke gesteldheid tot de norm doen terugkeren of zelfs tijdelijk daarboven kan verheffen. De etherische wereld brengt ons geen werkelijke voorstellingen. Het element van beperkte redelijkheid en beschouwing, die wij in de astrale wereld zien als gevolg van vergelijkend gebruikte beelden, valt geheel weg. Daarvoor in de plaats komen van hieruit onbestemde gevoelens, die de mens soms wel heel erg wispelturig kunnen doen schijnen.
Deze wispelturigheid is dus, mits beheerst, zeker geen kwaad teken voor iemand, die esoterisch streeft. Zij geeft aan, dat hij reeds is doorgedrongen tot de wereld van etherische invloeden en dus na enige tijd ook het hoogste deel van het Ik meer bewust zal kunnen beleven. Dan ontstaat de geestelijke wereld vanuit een dergelijk bereiken wederom als een vormenwereld. De esotericus treedt met dit bereiken niet zonder meer binnen in een wereld van abstracties, zoals men in sommige kringen maar al te graag veronderstelt, maar treedt een wereld binnen, die zijn stoffelijke wereld, zoals hij deze beleeft, bijna gelijk is. Alleen de betekenis en relatie der dingen onderling is gewijzigd. Dit is vaak een fantasiewereld volgens de definitie daarvan, die ik u reeds gaf, omdat de waarden, die menselijk redelijk dienen te bestaan in een eigen wereld, daarin niet aanwezig zijn, terwijl andere, normaal niet bestaande waarden – volgen de mens alweer – daarin wel voorkomen. Het wonderlijke van deze wereld is wel, dat de esotericus, handelende volgens de normen en waarden van deze fantasiewereld, ook in de stoffelijke wereld resultaten verkrijgt, alsof de door hem erkende geestelijke waarden en mogelijkheden ook de waarden en mogelijkheden van de stoffelijke wereld zouden zijn – wat niet het geval is voor anderen dus.
Een groot deel van de magie, vooral van de esoterische en witte magie, berust op dit ver- schijnsel.
Heeft men deze wereld eenmaal betreden, dan ziet men, dat de hogere en door de mens normaal nog niet besefte delen van het ego een steeds sterker rol gaan spelen in beleving, streven en reacties. De eens ten hoogste als vaag en vormeloos ervaren delen van het Ik worden meer kenbaar en verdragen nu een nauwkeuriger omschrijving. Toch zal de vorm daarvan vaak tot een lagere wereld behoren. Wanneer men bv. stelt: “Ik trad uit tot in Zomerland en betrad daar een tempel, waar ik in lering en bezinning met anderen bijeen was”, zal men in 9 van de 10 gevallen in wezen zeggen: “Ik heb in de voorstellingsmogelijkheden van een wereld, die ik nog begrijpen en verstandelijk beschrijven kan, een contact gevonden met een hoger deel van mij zelf.”
Wanneer in deze fase dus leermeesters, goden, en geleiders optreden, is de mogelijkheid zeer groot, dat zij slechts een projectie van het eigen ego zijn. In enkele gevallen zijn het met dit hoger ego harmonische persoonlijkheden en waarden, die in een persoonlijke vorming optreden. Het is belangrijk dit te erkennen, daar men anders zich geheel op dit andere, op deze meesters, gaat baseren en zo de lagere delen van het ego te veel buiten beschouwing laat. Wij moeten immers een voortdurende harmonie binnen het menselijk Ik weten te handhaven tussen het astrale, het etherische en mentale deel van het innerlijk bewustzijn, zoals deze in ons voorkomen. Wij moeten daarin steeds weer het hoogste wat wij beseffen, geheel volgens eigen begrip en inzicht tot uiting brengen. Doet men dit niet, dan loopt men in de esoterische bestreving vast en komt de mens tot een vast gedragspatroon, dat als gewoonte vak wel erg edel en fraai is, maar dat een verder ontwikkelen van innerlijke bewustwording en erkenning bemoeilijkt en aan een verder innerlijk ontwikkelen van het Ik weinig of niets bijdraagt.
Het zal u duidelijk zijn geworden, dat het innerlijk leven van de mens nogal complex is en dat een hanteren daarvan nogal moeilijk is, omdat men, zolang men in de stof leeft, een bewuste scheiding tussen de verschillende werelden, waaruit dit innerlijk is opgebouwd, niet of slechts zelden bewust zal kunnen maken. Daarom zou ik voor eenieder, die het innerlijk pad wil gaan, een aantal kleine punten geven, die toch wel aanbevelenswaard zijn. Ik stel deze dingen niet als een wet of vaste regel, maar geef deze punten slechts ter overweging. Zij vormen slechts een mogelijkheid, maar zijn als zodanig voor de doorsnee mens, naar ik meen, de moeite toch wel waard.
- Wanneer ik mij verzinken wil in mij zelf door meditatie, concentratie of op andere wijze, dien ik uit te gaan van mijn lichamelijk bestaan en de stoffelijke wereld. Slechts aan de hand van de waarden hieruit kan ik immers een beheerst richten van het denken verkrijgen.
- Ongeacht de leringen, leerstellingen of proeven mij opgedragen of als wet gegeven, zal ik uit moeten gaan van de wijzigingen, die zonder dat ik dezen wens, ontstaan in de beelden, waarop ik mij concentreer, waarover ik mediteer enz. Deze wijzigingen zijn voor het Ik aanduidingen van harmonieën, die bestaan met de astrale wereld. Zover men krachten via deze wereld wil uitoefenen, zal het erkennen van de kleine veranderingen en het richten daarop van de gehele kracht van de wil in de astrale wereld een directe uiting van krachten en daarmede ook mogelijkheden tot overdracht van krachten tot stand brengen.
- Wanneer wij tot hoger bewustzijn willen komen, is het goed te leren alle denken, zelfs het denken in abstracties, slechts te gebruiken als begeleidingsverschijnsel voor de emotie. De emotie is voor het Ik belangrijk, omdat zij de werkelijke interpretatie heeft van een wereld, die men als mens niet geheel verstandelijk kan begrijpen. De emotie geeft aan op welke wijze men begrippen en abstracties t.a.v. elkander moet rangschikken. De ontstane rangorde is slechts een mentaal kenmiddel.
3b Wanneer wij eenmaal geleerd hebben bepaalde innerlijke beelden of abstracties te associëren met bepaalde gevoelswaarden, kunnen wij, door de abstracties of beelden in onszelf bewust tot leven te wekken, de gevoelstoestanden en eventueel daaruit voortvloeiende harmonische mogelijkheden steeds weer doen her ontstaan naar eigen believen.
- Dit punt gaat reeds enigszins uit boven de praktijk. Indien ik, via de gevoelswereld plus voorstellingsvermogen en concentratie of meditatie, kom tot een beleven, dat niet meer te omschrijven is, dient men zich hieraan over te geven zonder enig pogen tot omschrijving, definitie of zelfs maar omschrijving van de aard der beleving te komen. Eerst nadat beleving of toestand ophouden te bestaan, kan men later proberen dit voor zichzelf zo goed mogelijk te omschrijven en eventueel ook de waarde voor het Ik daarvan vast te leggen. Deze toestanden komen bij de doorsnee mens ook wel spontaan voor, maar kunnen slechts zelden beheerst worden, omdat men niet beseft, dat deze gevoelsvrijheid – het wezen van het ervaren – alleen kan ontstaan, wanneer het bewust pogen terzijde is gesteld. De gerichtheid is bruikbaar tot en met de etherische wereld, daar men de gevoelswaarden daarvan nog volgens eigen wil en norm kan wekken. Alles wat daar boven uitgaat, kan alleen gebruikt worden om een ledig in het eigen Ik te vullen. De daadloosheid van het eigen Ik betekent hier de actiemogelijkheid voor het hogere Ik.
Met deze enkele regels is het mogelijk de innerlijke wereld en haar mogelijkheden wat dichter bij de menselijke werkelijkheid te brengen. Er zijn echter altijd ook hier weer nevenverschijnselen, die de mens het innerlijk streven vooral moeilijk plegen te maken.
Het volgende is hierbij van belang:
- Weet, dat u, als individu, alleen op individuele wijze en langs persoonlijke weg kunt komen tot de hoogste bereiking. Er bestaat geen enkel systeem, geen enkele wet of lering op aarde, die alle mensen een gelijke mogelijkheid tot bewustwording kan bieden. Persoonlijke interpretatie en beleving is noodzakelijk, om te bereiken en nut te trekken uit oefening, geloof én systeem. Indien een leer, geloof, of systeem voor u goed is, volg het. Blijkt het geen of weinig resultaten te geven, aarzel dan niet om persoonlijke variaties van leer en praktijk eens nader te bezien.
- Juist waar het om innerlijke erkenningen gaat, is het belangrijk, dat men experimenten voegt bij de overwegingen. Wanneer men niet de moed heeft van platgetreden leringen en paden af te wijken, zal men zelden of nooit iets van werkelijk belang binnen eigen Ik kunnen ontdekken. Het is noodzakelijk dat men experimenteert. Voor de doorsnee esotericus lijkt het mij dan ook goed gebruik te maken van een filosofische ontwikkeling van leringen, denkbeelden en stellingen om, zodra een punt van overtuiging is bereikt, te contempleren en te mediteren. Dit voert tot juister inzicht in het Ik en vaak ook tot een beter begrip voor de grote wereld, waarvan men deel is. Dit betekent niet, dat de betreffende filosofie juist is, wanneer zij resultaten geeft. Zij is een middel een instrument en mag nooit worden verward met de waarden van het leven zelf.
- Men stelt het geloof vaak boven alle dingen. Ook om esoterisch te kunnen denken dient men tenminste aan een hoger Ik te geloven. Dit betekent echter niet, dat voor innerlijke bewustwording een bepaald geloof noodzakelijk is. De erkenning van de innerlijke waarde is voldoende, zelfs indien verder geen godsgeloof of erkenning aanwezig is. De erkenning van eigen wezen en waarden impliceert een groeien naar een erkenning van het goddelijke, doch houdt daarnaast in, dat men eigen Ik en mogelijkheden logischer en juister leert hanteren en gebruiken.
- Zelfbeheersing is eveneens een strijdpunt. Bedenk, dat voor de innerlijke wereld zelf- beheersing alleen belangrijk is als middel. Wie zelfbeheersing zoekt alleen om zich te beheersen zonder meer is een dwaas. Wie zich beheerst, omdat hij hiermede een begeerd of als belangrijk gezien doel kan bereiken, erger kan voorkomen, is daarentegen wijs. Bepaal u bij het beheersen van uzelf tot datgene, wat doelmatig is. Wie op alle slakken zout probeert te leggen, bereikt over het algemeen niet meer dan een erkennen van eigen onvermogen.
- Goed en kwaad. Dat deze waarden niet werkelijk zijn, is vaak genoeg besproken. Wij hebben echter een persoonlijke erkenning van goed en kwaad, die, ook, al zo zij in de kosmos niet bestaan of van kracht zijn, voor ons persoonlijk steeds betekenis heeft. De waarden goed en kwaad moet men durven bezien en erkennen. Wie het “kwade” steeds ontwijkt, zal het niet kennen en zal de betekenis daarvan voor het Ik nooit kunnen beseffen. Het blijft een waan, die vaak belemmerend werkt op zowel stoffelijke als geestelijke ontwikkelingen van het Ik. Wie het goede alleen wil bezien vanuit een formeel en algemeen standpunt, zal nimmer beseffen, wat voor het Ik waarlijk goed is, en wat onbelangrijk of zelfs schadelijk is voor het Ik. Daarom dient men te begrijpen, dat eigen standpunt – vooral geestelijk – bepalend is voor het evenwicht tussen goed en kwaad in het Ik. De weg, die gevolgd moet worden om het Ik op de juiste wijze te kennen en te bereiken, is nimmer die van het goede of het kwade, maar altijd een weg, waarbij voor het Ik beide waarden elkander in evenwicht houden. Slechts daar, waar voor het eigen ervaren een zekere neutraliteit bestaat, kan een uiting van het goddelijke verwacht en verkregen worden.
Ik besef, dat het door mij aangesnedene slechts een klein deel van de mogelijkheden, moeilijkheden en problemen van de innerlijke wereld omvat. Het is slechts een inleiding, een begin, geen afgesloten leerstuk. Ten laatste nog het volgende: besef, dat associaties van groot belang zijn, omdat zij de werkelijkheid van eigen wezen duidelijker aantonen, dan menig zelfonderzoek. Een besef voor de belangrijkheid van de associatie brengt niet alleen een mogelijkheid tot redelijke erkenning van onvermoede delen van eigen persoonlijkheid, maar brengt vaak via de etherische wereld en gevoelswaarden een nauwer contact met het hoger Ik tot stand. Inspiratie komt zo tot stand en deze speelt, zowel bij geestelijk streven als het gebruiken van geestelijke krachten een zeer grote rol. Leer, ook via de associatie en het overwegen daarvan, te komen tot inspiratie, de goddelijke vonk in het Ik, die banden met het hoogste deel van eigen Ik tot stand kan brengen.