17 februari 1959
We zullen dan proberen om ons vandaag weer met wat esoterie bezig te houden. En dat is altijd een beetje een moeilijk punt. Dat hebben wij al vaak gezegd, maar het is werkelijk waar. Want de innerlijke wereld van een mens, van een geest, ligt feitelijk zo ver van al hetgeen er uiterlijk schijnt te bestaan, dat we niet voldoende kunnen zeggen wat er gezegd moet worden. Laat ons nu eenvoudig eens de mystieke kant van de esoterie gaan bekijken.
Een mens heeft een God. Een machtige God, een sterke God, een God, Die je wat doet. Zeker. Maar… hij heeft die God geschapen naar zijn eigen beeld en gelijkenis. Een mens erkent de wetten van de Schepper. Zeker. De alomvattende, het hele Al regerende wetten, de wetten, die bestaan in de verste sterren en sferen zo goed als hier op de wereld.
Maar zijn het veel Gods wetten? Het zijn de wetten, die hij voor zichzelf heeft gesteld. Hij legt God zijn wetten in de mond. De mens gelooft, dat hij zijn God benaderen kan. Hij gelooft, dat hij door leven en streven op een zeker ogenblik een eenheid kan bereiken met die God of althans een opname in het hemelrijk. Klaar wat is dat rijk eigenlijk? Hij weet het niet erg. Wanneer hij er over spreekt en het beschrijft, dan zijn het maar al te vaak zijn eigen wensdromen, gekanaliseerd door zijn eigen begrippen van goed en kwaad. Toch zoekt de mens de betekenis der dingen, die verscholen is, te onthullen. Toch zoekt de geest in de veelheid van gebeuren en gedachten voor zich dat ene te vinden, wat gelijk blijft. Men zoekt te gaan achter alle werelden: en in dit buiten-het-zijnde-treden zoekt men voor zich een eeuwigheid te verwerkelijken. Misschien doe ik daarom goed, wanneer ik dit mystieke denken eens ontleed en tracht daaruit aan de hand van de innerlijke wereld conclusies te trekken.
Ons eerste beeld is al heel eenvoudig en veel voorkomend. Je bent hopeloos, radeloos en hulpeloos. Je weet niet waar je naar toe moet. Je vraagt je af, wat er eigenlijk gaat gebeuren. De angst bevangt je steeds weer. Je zou weg willen vluchtend Je zoekt lawaai misschien en je kunt en kunt maar geen ontspanning vinden. En dan komt er een ogenblik, dat je zegt: “Nu geef ik mij over aan die God.” Dan trek je je gedachten terug uit de gehele wereld en je concentreert ze op dat Enen waarin je nog enig vertrouwen hebt, waarop je nog enige hoop hebt. En dan beleef je wat men noemt een ogenblik van verlorenheid, van verrukking.
Wat gebeurt er eigenlijk werkelijk, wanneer wij zo denken? Als u op een gegeven ogenblik uw eigen wereld vergeet onder deze condities, zoals bv. door mij geschetst, dan hebt u gelijktijdig alles van u afgezet, wat behoort tot de z.g. realiteit. U hebt u afgesneden van al hetgeen u verbindt met de kosmos en wat overblijft is alleen dat eigen ik, dit innerlijk zoeken en denken. Wanneer je streeft naar het goede en je streeft naar de ware inhoud van het leven, dan zul je de kern van het zijn ín jezelf op deze manier duidelijker horen spreken, je zult het beter erkennen. Niet dat je wéét wat er gebeurt, want je ziet dit als een door God omhoog geheven worden uit je eigen wereld. Maar in feite ben je doorgedrongen tot dat eigenaardige innerlijke wereldje, waarin de goddelijke kracht, de goddelijke vonk suprême regeert. Wanneer je terugkeert uit die verrukking, heb je vaak het idee dat je op de wolken kunt lopen, dat je wonderen kunt doen, dat er niets is wat je onmogelijk is. En men zegt dan: Ja, hier heeft God Zijn wil doen werken. Maar wat is de werkelijkheid?
In uzelf ligt een band met het totaal der schepping. Er is niets, maar dan ook werkelijk niets, wat niet in u bestaat, want God bestaat in u. U hebt het gevoel van eenheid met die God overgebracht op uw eigen wereld en daar vandaan komt die stemming, komt die kracht, komt die macht. Wij kunnen dus hier uit dit voorbeeldje wel concluderen, dat de innerlijke wereld zeer vele, schijnbaar geheimzinnige krachten en mogelijkheden bergt, die in feite inherent zijn aan ons eigen wezen, eigenschappen en kwaliteiten, die onmiddellijk verbonden, zijn met de ziel en met de geest.
Het is echter niet voldoende alleen één zo’n klein voorbeeld aan te halen. We zullen moeten trachten er meer te construeren om te begrijpen wat die mystieke kracht voor dit innerlijk beleven betekent. En dan gaan we naar een geheel andere omgeving. Wij zoeken mensen op, die bijeen zijn gekomen in een rituele bijeenkomst. Het kan in de kerk zijn, het kan ook ergens anders zijn. Er klinkt geluid, muziek, vastgestelde spreuken vol inhoud wisselen af met antwoorden. In de omgeving heeft men alles gedaan om de aandacht te concentreren op belangrijke punten. Zelfs heeft men vaak de kledij gewijzigd of veranderd, heeft men. althans het alledaagse zoveel mogelijk achter zich gelaten om in deze geheimzinnige stemming een ogenblik de mystieke eenheid en de mystieke band tussen al het geschapene te beleven.
Wat heb je in feite gedaan? Je hebt je geconcentreerd. Geconcentreerd op dingen, waarvan je een eigenbeeld en een eigen voorstelling hebt. Je hebt je geconcentreerd op het goede, zoals jij dat begrijpt. Je hebt kort en goed, de gehele wereld achtergelaten en bent gekomen in een cadans van denken en doen, van gebeuren en spreken, je hebt die cadans misschien versterkt door wierookgeuren, door muziek, door koorzang en nu ben je wederom ontrukt aan je eigen wereld. En dan lijkt het vaak of in zo’n bijeenkomst de gedachten plotseling veel helderder gaan functioneren. Problemen, waar je dagenlang mee hebt hopen rondslepen, zijn ineens verdwenen. Je hebt het idee dat het geen problemen meer zijn, er is een antwoord. Het gevoel van verlatenheid of van onvolledig zijn, van niet voldoende volbrengen, valt weg. In de plaats daarvoor komt een wil tot streven – zeker – maar boven alles een weten omtrent een bereiken.
Wat is hier gebeurd? Wederom heeft de mens de wereld, die buiten hem lag, verworpen, nu vrijwillig en beheerst. Hij heeft in een rituaal van klank en woorden, in het spel van gedachten en symbolen, zichzelf verloochend en is daardoor aan zijn eigen wezen nader gekomen. En zo voelt hij in zichzelf plotseling het weten van de kosmos.
Het is vreemd, dat onze innerlijke wereld vaak is opgebouwd op twee hoofdwaarden. De ene hoofdwaarde bestaat uit het willen (dat het weten inhoudt) en de tweede uit iets, wat ik het beste welwillendheid zou kunnen noemen of zo u wilt medelijden, mededogen, naastenliefde. Een band van genegenheid t.o.v. de wereld enerzijds, een wil om wat je weet in die wereld ook te gebruiken ten goede, tezamen zijn zij de pijlers, waarop je eigen wezen is gebaseerd. Je kunt niet een mystiek beleven doormaken, je kunt niet mysticus zijn in je denken, in je streven, als je deze grondwaarden niet bezit. Zonderling, maar waar. En esoterisch gezien wederom begrijpelijk. Want alles wat je bent in het leven, alles wat je doet in het leven is een persoonlijkheidsuiting. Het is een uiting van je innerlijke kracht en je innerlijk wezen. Het is een uiting van de God in jou. Het is de goddelijke kracht, die het je mogelijk maakt om te werken. Het is een deel van de schepping, die je hebt leren kennen en die het je als “ik” mogelijk maakt om daden te stellen.
Het is duidelijk, dat we weten en willen vereend moeten zien in één band. En duidelijker nog is het, dat wij niets kunnen bereiken in de zin van kosmisch, van God benaderende wanneer wij ook niet gelijktijdig voor onszelf vinden (ook een belangrijk punt, nietwaar) de eenheidsgedachte. Wij horen zo vaak de veel misbruikte term: broeder en zuster. Wij horen spreken over de band die tussen alle mensen bestaat. En dan is dat uiterlijk en onvolledig.
Maar eerst op het ogenblik, dat dat voor ons een innerlijke werkelijkheid wordt, kunnen wij deelhebben niet alleen aan ons eigen bestaan maar aan dat der mensheid. Op het ogenblik dat wij verder kunnen gaan dan alleen maar vanuit ons standpunt goed doen, wanneer wij kunnen komen tot een welwillend medeleven, een genegenheid voor het totaal der schepping, kunnen wij de schepping zelf leren begrijpen, onze plaats daarin vinden en er in werken.
Is het een wonder, dat esoterie en mystiek zo vaak samengaan? De zing-zang van een bezwering, de klankenreeksen, die langzaam en traag neerdruppelen in een zich steeds verder ontwikkelend symbool van leven, de gedachtegang zelfs, die ons brengt tot het herhalen van symbolische bloedoffers, al deze dingen tezamen in deze aanpassing vormen in feite onze werkelijke wereld, onze esoterische wereld.
Ik denk hier bv. aan de kerk van Rome. Zij heeft een eigenaardige stelling. Men zegt dat de kerk het mystieke lichaam van Christus is. Nu kunnen wij daarover vechten of het wel of niet waar is, maar de gedachte op zichzelf is toch wel veelbetekenend. Want zou niet een ieder, die Jezus weg volgt, zijn weg van naastenliefde gaan, van mededogen, medelijdendheid, van voor anderen streven? Maar ook van bewust ten koste van alles het goddelijk doel nastreven?
Wanneer dat in de mensen geboren is, dan zijn zij één met de Christusgeest en is dit mystiek lichaam verwerkelijkt. Esoterisch betekent het, dat wij – deel uitmakend van een dergelijk mystiek lichaam – het Goddelijke zeer dicht kunnen naderen.
Ondanks dat alles heb je toch wel van die ogenblikken, dat het leven een woestijn lijkt. De mens, gedreven door zijn eigen oordelen en veroordelen, zijn begerigheid en zijn angsten, laat maar al te vaak die innerlijke tuinen vol van schoonheid en kracht achter zich. Hij wijdt zich aan de uiterlijke werelden laat zijn daden alleen daardoor bepalen. Hij denkt niet aan zijn eigen noodzaken, zijn eigen behoeften, hij denkt niet aan de inhoud van zijn bestaan, hij denkt alleen maar aan een uiterlijke vorm. Maar al te vaak is hij zich niet eens bewust van wat er in hem schuilt. Hoe kan een dergelijk mens nog contact hebben met zijn medemensen? Hoe kun je een werkelijke band bezitten met de schepping, wanneer je alleen maar aan uiterlijkheden denkt? Het is de innerlijke wereld en het innerlijk streven in de eerste plaats, die belangrijk zijn. En voor die innerlijke wereld bestaat er geen wet buiten de goddelijke wil.
Dat is heel typisch. Dat merken wij wanneer wij meer en meer die innerlijke waarden gaan kennen. Er is geen mogelijkheid om te zeggen: Dit is goed op de wereld en dat is kwaad. Deze regeringsvorm moeten wij aanvaarden en gene moeten wij verwerpen. Deze godsdienst deugt niet en gene wel. Wij kunnen alleen maar zeggen: Ja, in al die dingen vinden wij een brokstuk van het Goddelijke en wij moeten vanuit ons standpunt, vanuit ons denken proberen om dat van het Goddelijke, wat in ons leeft, te ontwikkelen en te behoeden. En het vreemds is, wanneer wij dat werkelijk doen, dan vinden wij een automatisch contact met alle anderen: alle anderen op de wereld, die een gelijk streven kennen. Maar ook alle anderen buiten uw wereld, die dat streven kennen. Want in de mystiek komt wel heel sterk naar voren het principe van de harmonieën, die bepalend zijn voor onze esoterische ontwikkeling.
Ik mag er misschien een beeld van opbouwen. Je hebt in je leven ervaringen gehad. Sommige mensen heb je leren waarderen, anderen daarentegen hen je niet begrijpen of heb je verworpen. Je hebt geselecteerd. Je hebt langzaam maar zeker bepaalde delen van het leven, verworpen en andere a.h.w. op een voetstuk gesteld. Al datgene wat naar je idee beneden je ligt, al hetgeen wat naar je idee boven je staat, maakt geen deel uit van je werkelijkheid. Ook niet esoterisch, ook niet mystiek. Maar al datgene, wat met jou op gelijk vlak is, daar ben je in een voortdurende wisselwerking mee. Wanneer een ander iets doet reageer jij er op: wanneer jij het doet zal die ander reageren. Er is een voortdurend samenwerken en een voortdurend medeklinken.
Stel nu, dat wij streven naar een zo groot mogelijke geestelijke vrijheid, een zo groot mogelijke geestelijke bewustwording. Dan zullen uit boeken, uit lezingen, uit eenvoudige gesprekken gedachten in ons rijzen, die weerkaatsen in anderen. Dan komt er het ogenblik, dat je juist. dat ene beslissende woord kunt zeggen, waardoor een ander ineens een nieuwe visie krijgt op het leven. Dan vind je die magische formule, die plotseling trillingen wekt, zodat een ander de rillingen over de rug lopen en hij zich afvraagt: Wat is er eigenlijk gaande? Dan vind je plotseling die uitdrukking van eenheid met degenen, die op gelijk vlak zijn, waardoor je kunt handelen niet meer als eenling, maar als deel van een geheel.
Een dergelijke beperkte harmonie is de basis van een groot gedeelte van de menselijke samenleving. Harmonieën – vaak op bepaalde dierlijke waarden mede gebaseerd – vinden mij in het huwelijk: en alleen dan kan er van een waar huwelijk sprake zijn. Soortgelijke harmonieën vinden wij in kerken, in politieke partijen, in verenigingen. We vinden zo in vriendenkringen, die elkaar regelmatig ontmoeten. Overal weer vinden we dit principe van de beperkte harmonie. En juist daardoor is de mens in staat zichzelf te uiten, daardoor kan hij de woestijn van eenzaamheid verlaten en zich erkennen als zijnde temidden van zijn gelijken.
Maar nu komt er een gedachte, die verdergaat. Je de denkt over een goddelijke waarheid na en je hebt een probleem, een raadsel. Een raadsel, dat ook voor anderen bestaat en je zoekt naar een oplossing daarvan. Je krijgt contact – of je wilt of niet, want dat is de wet van de harmonie – met anderen. De gedachten van anderen vloeien op je toe. Je ontmoet mensen op je weg, die je nog nooit eerder hebt gezien en die juist voor jou iets te zeggen hebben, wat belangrijk is. Je vindt plotseling voor jezelf de taak om een ander iets uit te leggen, terwijl je er nooit over hebt nagedacht, dat je wel eens als leraar zou kunnen optreden. Je harmonie is niet meer beperkt tot een persoonlijk kennen. Zij is een harmonie geworden met een gedachtebeeld, met een probleem. Een probleem, dat desnoods ook in de sferen voort bestaat en u ook daar dan steeds weer nieuwe krachten toevoert en omgekeerd u dwingt om voor degenen, die met u harmonisch zijn, mee te streven naar een aanvaardbare oplossing.
Dan zet je op een gegeven ogenblik je problemen opzij. Dan ga je proberen om alleen bv. maar wat vreugde te geven, alleen wat licht. Wat is het gevolg? Overal waar die behoefte aan vreugde is, overal waar dit streven is naar vreugde, daar vindt u weerklank. En wanneer u het innerlijke dus uitzendt en het niet slechts als een uiterlijke vorm beschouwt, dan zult u ontdekken dat u ook daar contacten vindt, harmonieën. Dat uw wereld ook daar zich uitbreidt, veel verder dan een stoffelijke wereld alleen. Dat alle sferen, die die gelijke vreugde kennen en die vreugde verlangen voor anderen, met u harmonisch zijn: Dan stapelt het beeld zich wel op. Het wordt een piramide. In meer dimensies tegelijk ontmoeten elkaar driehoeken, die hun basis hebben in een eenvoudig en beperkt bestaan, maar die door hun streven en hun eenheid elkaar bereiken bij de top. De top die de eenheid van alle dingen aangeeft.
Dit besef betekent voor de mysticus dat geheimzinnig medeklinken, waardoor hij ontroerd ver boven zijn ogenblikkelijke mogelijkheden uitstijgt. Het betekent voor hem die stille wijding, die hij ondergaat, die kracht en die troost, die uit het onzichtbare op hem schijnen toe te vloeien.
Voor de esoterisch strevende mens betekent het meer. Het betekent de onthulling van zijn innerlijke waarden. Het betekent dat hij uit zichzelf leert om anderen te kennen: dat er een eenheid ontstaat: dat hij deel is van een stuwende kracht in de schepping. En uiteindelijk wordt die harmonie zo groot, dat de juiste verhouding van eigen streven t.o.v. alle schepping wordt gevonden. Esoterisch gezien is dat de laatste trap. Wanneer je dat bereikt hebt, dan kun je niet meer verder gaan.
De juiste verhoudingen bestaan in de eerste plaats wel in een erkenning. In de mystiek vinden wij bv. de driehoek vaak gebruikt maar ook vaak de cirkel, als uitdrukking van de schepping van het goddelijk principe. Wij bewegen ons van een willekeurig punt af naar het middelpunt.
Dat doen wij altijd wanneer wij streven. Maar wanneer wij de harmonieën erkennen, dan zullen wij erkennen hoe andere, schijnbaar tegengestelde bestrevingen ons volledig in evenwicht houden. Hoe onze weg naar het Goddelijke a.h.w. gepaard gaat met een gelijktijdige opmars uit alle denkbare punten. En wat meer is, we begrijpen dat het middelpunt, waar wij naartoe streven, niet het antwoord is waarop wij wachten, de oplossing van alle problemen in de schepping. Neen, het is de rust, waarin een Godsaanvaarding mogelijk is.
Ik weet niet of u in de dagen, dat de rijp zo dik hing overal aan de boomtakken, die bomen wel wens goed hebt bezien. Dan zal u wat opgevallen zijn. Vaak zat die rijp maar aan één kant van de tak. Aan de andere kant was er niets. Het was de heersende wind, die dat verschijnsel had veroorzaakt. Stel nu eens, dat de rijp van het menselijk wezen, datgene wat aan ons hecht, bewustzijn is. En stel verder, dat we in plaats van de stromingen, die de wind veroorzaakt, staan in de neg veel sterker en krachtiger wervelende stroom van de tijd. Dan is het logisch, dat de wijze waarop wij ons door de tijd bewegen zal uitmaken in welke zin ons bewustzijn zich ontwikkelt. Dat betekent ook eenzijdigheid. Wanneer wij in harmonie komen met de omgeving, dan neutraliseren wij door onderling begrip dat staat boven het tijdsverschijnsel, ten dele de werkingen van de tijd.
En denkt u nu weer aan die rijp en gaat u eens kijken waar het windstil is geweest, ergens midden in een bos bv. Was het niet net, alsof die takken helemaal besuikerd waren met glinsterende kristallen aan alle kanten tegelijk? Het was of één of andere vreemde God of fee, bomen uit ijs had gebouwd, nietwaar? Zo gaat het met uw weten en uw ontwikkeling, wanneer u de harmonie vindt met anderen. En hoe groter die harmonie is, hoe kleiner de kans op eenzijdigheid. Hoe sterker de band, die u met anderen hebt gevonden, hoe gelijkmatiger, hoe voller, hoe krachtiger de ontwikkeling van het weten.
Maar wanneer de dagen voorbij gaan, dan smelt de rijp. Soms is er alleen maar een zonnestraal voor nodig, soms is het de lauwwarme wind, die van andere streken komt aanruisen en plotseling de gehele witte toverwereld doet ineen vallen in wat wegsijpelend water. Zo zal het met ons gaan. Ons weten is thans voor ons belangrijk. Het is de uiting in de verstilde wereld waarin wij onvolledig van het leven bewust zijn. Maar wanneer wij eenmaal zover komen, dat het goddelijk licht ons beroeren kan, dan versmelt ons weten ook. Dan komt er iets anders voor in de plaats. Wanneer het weten voltooid is, dan zijn wij als de bomen en de struiken, die in de lentetijd hun sappen uit een grote wereld halen, die zijzelf niet eens kennen. Een wereld, waarvan zij deel zijn, maar die zij niet beseffen. Zo zullen wij uit het goddelijk Wezen, waarvan wij een uiting zijns ons eigen voedsel kunnen halen. Wij voeden ons dan niet meer met kennis, die ons uit eigen omgeving en milieu is aangewaaid. We kunnen ons niet meer voeden met voorstellingen, die beperkt zijn, evenwichtig of niet. Dan gaat in ons het goddelijk licht werken. En zoals de takken in de lente knoppen zetten en uiteindelijk blad voortbrengen en bloesem, zo zal het ons gaan.
Zoals een wijsgeer eens heeft geschreven: “Toen de Schepper ontwaakte uit Zijn slaap, wilde Hij Zich een tuin scheppen. En ziet, er was een tuin van wonderlijke schoonheid. Vijvers als van glas gemaakt droegen sierlijke zwanen. Bloemen bloeiden alom me. En op Zijn bevel scheen de maan met zilveren glans of overgoot de zon met haar gouden licht het geheel. En uitgaande in Zijn tuin plukte Hij Zich een paar vruchten en zeide: “Het is schoon hier te zijn.”
Toen Hij nu heenging, bleef veel bestaan, maar een enkele struik wist waar zijn bron was. En deze bevond zich niet in de tuin, tenzij de Schepper er was. Hij was zich bewust van een deelgenootschap met die Schepper en kende de volheid van Zijn gedachten, de vreugden van Zijn overpeinzing. En in de ontplooiing van de wensen van de Schepper vond de struik zijn vervulling.
Je zou kunnen zeggen. Dat is eigenlijk de gehele mystiek en in feite ook de kern van de esoterie. Wij zijn delen van een schepping, die God om redenen, die wij niet precies kunnen nagaan, heeft geschapen. Maar dat is voor ons niet belangrijk. Wij zullen ongetwijfeld in die schepping een vaste plaats hebben. Wij behoren tot de symmetrische schoonheid, die God voor Zichzelf deed ontstaan. Maar indien wij weten omtrent God, zal al wat nu onze vorm, ons wezen en ons strijden lijkt, Zijn wezen zijn. En buiten de beperkingen om van wat eens onze vorm was, zullen wij de totaliteit van God kennen. Dat is het doel, waarheen u streeft. Dat is wat u zoekt: de z.g., priesterlijke openbaring voortgezet tot de goddelijke bewustwording.
Misschien bent u mystiek aangelegd. Misschien is uw mystiek zelfs een klein beetje overgegaan tot iets, wat bijna bijgeloof mag heten. Want als u rond u ziet is de wereld vol met tekenen en symbolen. Sterren spreken, de lijnen van de hand vertellen de toekomst en het verleden, gebeurtenissen – schijnbaar onbelangrijk – tonen aan hoe goden of demonen tegenover je staan. Een verwarrend beeld. Verwarrend omdat je niet begrijpt dat dit slechts tekenen en verschijnselen zijn. De sterren zullen invloed hebben, in de lijn van de hand kan iets gegrift staan van een toekomstig gebeuren en van dat, wat je bijna vergeten had. Haar in feite zijn die kleine tekenen niets anders dan een reproductie van de eeuwig – behoudende en eeuwig blijvende schepping, waarin God zich vermeit. Dit te begrijpen is een zeer belangrijk en noodzakelijk punt voor een ieder, die verder wil gaan. Ik hoop dat u dit eens zult overwegen. Ongetwijfeld zullen die overwegingen voor u vele vruchten baren.
Mystiek en esoterie: Wie zou nu in staat zijn daarmee praktisch te werken?
Alles wat je zo hoort over mystiek en esoterie is natuurlijk erg interessant. Maar ik vraag mij wel eens af: Wie zou nu in staat zijn daarmee praktisch te werken? Want zoals de vorige spreker ongetwijfeld zal moeten toegeven: Esoterie en ook mystiek zijn toestanden, die in jezelf bestaan. En de harmonieën, waarover hij zo-even sprak als zeer belangrijk, kunnen alleen ontstaan wanneer je Jezelf ontwikkelt tot een vatbaarheid voor de krachten in het Al.
Neen, ik geloof dat je soms dichter komt bij da esoterie door te dromen en te denken (door te handelen ook) dan met alle te diepgaande overpeinzingen. Per slot van rekening, wanneer je de wereld bekijkt zijn er zoveel dingen, die mooi zijn en zoveel dingen, die lelijk zijn. Er zijn zoveel contrasten, weet u: Er zijn momenten, dat je blij bent als een kind met een gekleurd balletje: en er zijn ogenblikken, dat al de schatten van de wereld je nog geen vreugde kunnen gaven. Als je dat nu eens een keer gaat verwerken, dan zul je tot de conclusie moeten komen (tenminste dat meen ik), dat stemmingen, sentimenten, gevoelens tot de meest belangrijke dingen behoren.
Het is geen kunst om gevoelens op te wekken. O, wij kunnen zo’n sentimenteel verhaal gaan ophangen over een arm meisje in de kam. En wij kunnen dat gaan down á la Andersen (denkt u maar aan het meisje met de zwavelstokjes) of wij kunnen het doen in de meer moderne vormen, maar het blijft altijd hetzelfde. Wij proberen een synthetisch medelijden op te wekken. Wij gaan vanuit de gevoelswereld een idee van eenheid scheppen en wanneer wij het geschapen hebben, nu ja, dan hebben wij de mogelijkheid (wanneer wij tenminste verdergaan) om uit deze stemming daden te stellen, die voor ons harmonie betekenen.
Ik zou haast aannemen, dat die kritische gedachte van één van u is. Zo iets van: Ja, als wij nu allemaal sentimenteel en gevoelig moeten gaan doen, wat blijft er dan nog over? Onder ons, gezegd en gezwegen, een groot gedeelte van de samenleving is op sentimentaliteit gebaseerd. En heel veel van hetgeen u goed vindt is in feite sentimenteel en niet logisch. Wanneer u altijd logisch zoudt handelen, dan zou er ongetwijfeld in deze wereld heel weinig plezier meer zijn, heel weinig vreugde en ook heel weinig geestelijke bewustwording. Dus laten wij het houden op het gevoel.
Gevoelens kun je op duizend en één manier wekken. Daar bestaan methoden voor: Dan vraag ik mij af: Zou het misschien niet goed zijn – je kunt niet weten – om die gevoelens eens een keertje uit te drukken? Laat ik het eens proberen in een dichterlijke zin. De stuwdam van gewoonten heeft mij de levensvloed gestuit. Ik kan mijzelf niet zijn. Ik vlucht voor elk besluit en schuw des levens wijn. Maar eenmaal komt de tijd, dat ‘t keurslijf gaat bezwijken. Eens breekt de dam en dan overspoelt wat in mij leeft de dijken, die grenzen zijn van menselijk bestaan. Dan breekt het ware ik des levenskracht zich baan. Dan eerst ben ik mijzelf, niet dienstig moer aan industrie. Dan zoemen niet meer generatoren. Dan zing ‘k niet meer het werkerslied in welgeschoolde koren, die prediken des levens vreugd. Dan spreek ik niet van ouderdom, dan spreek ik niet van jeugd, dan spreek ik slechts van zijn. Zoals de stroom uit de wolken wordt geboren en weg spoelt naar de zee, zo vind je zelf, geboren uit het niet, slechts in de vorming van het Goddelijke vree en kracht. Zoals het tempo van de stroom vertraagt maar wint toch massa, onweerstaanbaarheid en macht, wanneer ze naar de zee zich spoedt, zo vindt de mensa die zichzelf te kennen waagt, in het bereiken van het hogere het allerhoogste goed.
Het is maar hoe je het zegt Het is helemaal niet belangrijk, hoor. Maar we moeten het even op onze manier aanvoelen. En, nu ja, dat gevoel zet je dan maar om in woorden. Zolang je aan esoterie doet en gelijktijdig jezelf zo’n beetje voortdurend beperkingen blijft opleggen, die niet reëel zijn – zoals de meeste mensen doen – dan kun je nooit tot een werkelijke bereiking komen. Je zou het zo kunnen stellen: Ze vertellen, dat God de wereld schiep en Hij zag, dat het goed was. Toen kwam de mens. Die begon er aan te prutsen en de zaak te verbeteren. En sedertdien is het hommeles. Waar of niet? Maar wanneer dat zo is, dan is er maar één ding aan te doen. Dan moet je voor jezelf proberen zover als dat mogelijk is die oorspronkelijke wil Gods, die oorspronkelijke kracht en het oorspronkelijke leven terug te vinden. En buiten dat? Dat weet je, dan is er geen mogelijkheid tot een redelijke en geleidelijke ontwikkeling, dan is er alleen naar een opsparen en opsparen door jaren en eeuwen en levens heen, tot je uiteindelijk uitbarst maar dan gelijktijdig veel vernietigt van de schoonheid, die God voor je heeft geschapen.
Stel je nu eens voor dat zo’n grote dam doorbreekt. Of dat nu de Ruhrdammen zijn, of de Wezerdam of het ergens de Boulderdam is of de Hooverdam, dat maakt weinig uit. Stel je zo’n groot ding voor. Hele valleien onder water. Ineens breekt die zaak. Wat gebeurt er? Een stormvloed, die hele dalen leeg vaagt, die alle schoonheid wegneemt, die ellende en nood schept. Zo gaat het met jezelf. In je heb je een bepaalde hoeveelheid levenskracht, denkkracht, een zekere hoeveelheid werkelijk plichtsbewustzijn, een zeker geweten en een zeker aanvoelen van God. Dat kun je allemaal achter gewoonten en gebruiken gaan indammen. Maar wanneer dit zich baanbreekt, ja, dan is het een verscheurende kracht. Daar doe je niets meer mee. Dat kun je niet meer beheersen. I.p.v. de schoonheid, die ongetwijfeld de oevers van een rivier bieden, wanneer ze door verschillende Landschappen zich langzaam en statig voortspoedt naar de zeeg vernietiging angst, nood moddert’ vuil. Dat is een kwestie van smaak. Maar geef nu mij maar een rivier, die – zoals in het gedicht “Vader Rijn!” – statig voortrolt langs zijn boorden. Dus om het nu eens op mijn manier te zeggen: Ik geloof niet, dat de mens moet werken met die uitbarstingen. Het is en voor de esoterie en voor het geestelijke en voor het stoffelijke absoluut verkeerd. Alles, wat je opkropt leidt tot ellende. En het is nu alleen maar de vraag: Wat mag je dan geestelijk niet opkroppen? Wat is voor de esoterie nu absoluut noodzakelijk?
En dat zal ik dan ook maar weer proberen op mijn manier te zeggen. Wanneer de trage, lange gedachten en klachten smachtend uit je breken, dan moet je leren om je klachten tot je God te spreken. Wanneer het onvervuld zijn van het leven als een vuur je vreet en knaagt, moet je denken aan de kracht, die de Eeuwige ook in jou draagt. Wanneer de langzaamheid van leven doet verlangen naar de kille dood, denk aan Gods kracht en weet te leven. Want uit goed en uit kwaad, uit licht en uit duister is er de schepping geweven. Al wat er is en al wat er gebeurt, heeft zijn zin, zijn doel en zijn reden. Zonder dat al geen bestaan, geen bewustzijn, geen kennen van God en geen vrede. Bouw uit al, wat het leven je biedt, het verwerkende volgens je eigen zijn, een tempel, een huis om stil in te wonen. Een kasteel, om in maannachten over te dromen. Bouw jezelf een innerlijke werkelijkheid, opdat – wanneer de tijd verglijdt – de eeuwigheid in jou blijft leven. Maak in de wereld doel van ‘t streven niet een tijdelijk bereiken of geestelijke overmacht. Zoek niet naar buitengewone krachten. Grijp geestelijk niet zo hoog en blijf niet in ‘t stoffelijke steken. Leer met eenzijdigheid te breken. Voeg al wat gegeven werd tezamen. Slechts dan door met het ik te omvamen al wat de schepping je steeds geeft, kun je beseffen het doel van je leven en vind je de vreugde, dat je leeft.
Uit het flitsende spel van lichtende krachten, schiep de Schepper heel het Heelal. En uit de machten, die Hij heeft geschapen, ontstond toen het beeld van een tranendal. In leven en streven in werken van mensen kwam er de droom van een aards paradijs. De angst voor de dood, het verlangen naar leven schiep er het beeld van een laatste reis. Naar alle dingen zijn verweven in een beeld van lichtende kracht. God openbaart door alle tijden in alle sferen dezelfde kracht. God is het, die je steeds kan leiden. Hij is het, die je alle middelen geeft.
Waarom dan zo dwaas zijn gaven te mijden? Leef met de Scheppers, Die ‘n je leeft. Dat klinkt natuurlijk weer als een heel gevaarlijke raad. Ik kan me zo echt voorstellen, dat er mensen zijn, die zeggen “Nou, nou, als ze dat allemaal deden, dan zou het een mooi zootje zijn.” Dat kan ik best begrijpen. Maar dat komt, omdat die mensen zich vasthouden aan hun kleinzielige beeld. Geloof mij, als je iets wilt doen en je voelt dat het niet goed is, dan stuit je dat toch ergens tegen de borst. Dan zeg je: “Op het ogenblik past het mij niet.” Nu, dan laat je het. Maar als er ergens iets in je is, dat zegt “Dit is goed, dit is aanvaardbaar, dit is redelijk,” wat zou je je dan storen aan de lange gezichten van de buren en mijnentwege die van de dominee, de pastoor, de minister van arbeid . Die dingen maken toch niets uit. Per slot van rekening hoe vaak trapt u niet anderen op de tenen voor onbelangrijke dingen? Hoe vaak bent u niet eigenzinnig, wanneer het er eigenlijk niet op aan komt? Waarom zoudt u dan niet eigenzinnig zijn in de dingen, die belangrijk zijn? Weet u, u moet eigenlijk een beetje afstappen van die menselijke gewoonte om alles te zijn op de manier van: Als God het ons niet geeft en als de geestelijke leiding ons niet voortstuwt en als mijn geestelijke raadslieden het mij niet vertellen, dan kom ik er niet. Je zou het anders moeten zeggen, tenminste naar mijn idee, hoor. U moogt er natuurlijk uw eigen mening over hebben. Wanneer u nu werkelijk eens van uzelf uit zo tegen God zou moeten spreken om te zeggen wat u bent, wat u verlangt en wat er is, wat zoudt u dan willen doen? Zoudt u God willen gaan bekritiseren? Dan krijg je die heerlijke pessimistische dingen En om het dan maar weer in mijn eigen woorden te zeggen, want dan spreek ik het gemakkelijkste: “God, ik dank U, dat U de wereld hebt geschapen en ik dank U, dat U mij het leven geeft. Maar God, hebt U wel goed begrepen wat U al geschapen heeft? Gods het deugt niet met de mensen. Gods de wereld is niet goed. God, wat had toch Jezus’ lijden nut, wat nut ons al zijn bloed, wanneer geen mens uit al zijn gaven en uit al zijn krachten put? God, ik dank U voor het leven. Ik dank U voor wat Gij gegeven hebt: Maar God, Ge waart toch geen adeptenschepper. God, luister goed, ik dank Je voor het bestaan. Maar als Je eens naar mij wilt luisteren: Je hebt het glad verkeerd gedaan.”
Maar hoeveel mensen doen dat niet in de praktijk? En dat zijn nu de mensen, die het zo goed weten. Dat zijn diezelfde mensen, die links de Heilige Geest hebben, rechts de Schepper, voor zich de 12 apostelen en dan staat er hier nog een geestelijke leidsman en daar nog één en daar een krachtgever. Meesters in overvloed. Je zou haast zeggen: Ze zweven van de meesters, maar ze krijgen geen voet aan de grond. Dat moet u mij n u niet kwalijk nemen, dat ik dat zo zeg. Heel veel mensen vinden het leuk, wanneer ze het zo horen. Dan zeggen ze: “Ja, maar zo gek ben ik niet.” Maar in de praktijk doen ze het. En voor de esoterie is dat het meest dodelijke wat er bestaat. Want God is de werkelijkheid en verder niets. Wat u erbij maakt aan fouten en aan goede dingen, wat u daar gaat oordelen, is alleen maar verwarring. Neen, we zouden het eigenlijk anders moeten zeggen, vindt u ook niet? Zouden we het misschien zo moeten zeggen “God, Ge hebt het Al geschapen, zegt Ge, omdat Ge in mij leeft. God, ik ben dankbaar dat Uw wezen mij doet bestaan, mij vreugde geeft en mij een wereld doet beleven. Ik kan Uw gaven niet verstaan, o God. En soms lijkt mij het lot te vreemd, een speling, die ik niet begrijp. Maar ‘k weet, mijn God, wat Gij doet is het goede. Gij zijt de enige werkelijkheid. Als ik U dan iets vragen mag, o God, wil mij behoeden voor oordeel volgens eigen kracht en oordeel over ‘t geen Gij geeft om te bestaan, om in te leven. Leer mij om U te ondergaan en met beëindiging van ‘t streven slechts nog in U, mijn God, Gij, enig Wezen, enige Werkelijkheid, voor altijd te bestaan.”
Dat is de kern van de esoterie. Mij kunnen veel vertellen over al die voertuigen, die wij moeten achterlaten en over al de dingen, die wij terzijde moeten zetten en vereenvoudigen, maar het is in wezen zo eenvoudig. God is. Wij leven volgens ons aanvoelen van Gods wil, zo goed wij kunnen. Wij aanvaarden Zijn wezen.
Meer is niet nodig. En wat de rest betreft? Er zijn misschien mensen, die de noten erg mooi vinden, zo’n opgepoetste, hazelnoot bv. Maar denk nu maar één ding, waar het omgaat is de pit, de kern die er in zit. Wij zijn niet veel anders dan een bolster: In ons schuilt God. Zaten wij zorgen, dat die God aan het woord kont en ons niet blind staren op ons mooi gepolijst uiterlijk met al zijn mooie stellingen, vindt u niet? En voordat ik helemaal afscheid van u ga nemen, mag ik dan misschien nog één keer uitbarsten op mijn eigen manier?
Wanneer ik mijn God niet versta, moet ik lijden. Wanneer ik mij verzet tegen Zijn wil en woord, dan lijkt het mij of een deel van mijn wezen wordt genomen, ja, heel mijn zijn wordt vermoord. Maar kan ik mijn God aanvaarden en achterlaten tijdelijk oordeel, tijdelijk bestaan, dan vind ik hoe de hoogste krachten en vreugden in mij samengaan: Niet vormende een spel van deugden, bestrijdend zware zondeval, maar levend licht, dat openbaart mij de zin: het zijn, het heel heelal. Laat mij geen droef gezicht gaan trekken en voortgaan met een trage tred. Laat mij niet zingen: “Kom toch nader.” Of: “Heer, gij hebt mijn ziel gered.” Laat mij slechts zeggen:” Heel het leven is mij een vreugde, waar ‘k ook ga, dat door God mij werd gegeven, wanneer ‘k in Zijn krachten slechts besta.”
Ik zou zo zeggen, vrienden, wanneer u zich nu geërgerd hebt aan mij of mijn betoog onbegrijpelijk hebt gevonden of wat anders, dan kunt u nu weer rustig uw eigen gang gaan. Ik voor mij heb het idee, dat een heel klein tikje van het goddelijk licht ook in mij leeft. En per slot van rekening wat ik doe, zou mijn voorganger niets anders dan harmonie zoeken genoemd hebben. Ik zoek naar het beetje weerklank, waardoor wik gezamenlijk de vreugde van de Schepper kunnen ondergaan. Geest en stof en alles wat er maar werkelijk bestaan kan, samen God ondergaan. Dat lijkt mij heet belangrijkst. En ik geloof niet, dat ik het fout heb. Maar zou ik het fout hebben, ach, dan zal ik juist door mijn aanvaarden van God boven alles het heus nog wel merken.
o-o-o-o-o
Jezus heeft gezegd: Geef de keizer wat des keizers is, en God wat Gods is. Kunt u dat esoterisch verklaren?
De keizer is de wereldlijke macht en God was in Jezus tijd de macht van de tempel. We weten allemaal hoe dit gezegde ontstond. En dat heeft natuurlijk ook mede zijn invloed op de duiding ervan: Op een ogenblik dat Jezus ergens gezeten was, kwamen de Farizeeën. Zij lieten hem een munt zien (een Romeinse munt) en vroegen wie zullen wij schatting betalen: de keizer of de tempel? M.a.w. zij meenden, dat je één van de twee moest dienen, hetzij de wereldlijke heerser, hetzij de geestelijke. Maar zij voelden er niet veel voor om aan beiden tol te betalen.
Zij hadden de hoop, dat Jezus één van beiden zou noemen. Want zou hij zeggen de tempel, dan was dat een strikvraag. Want dan verzette hij zich tegen de belasting, die de keizer hief, was als zodanig een opstandeling en schuldig. Maar zou hij zeggen: geef het maar aan de keizer, dan zou men kunnen zeggen Ziet, hij verloochent de God zijner Vaderen. Wij moeten dit alles wel degelijk mede in ogenschouw nemen, wanneer wij die uitspraak dus esoterisch willen ontleden.
Om het nu eens hiel simpel te stellen? Elke mens die op aarde leeft en ook elke geest in een sfeer, staat onder, invloed van twee werelden. U op aarde bent aan de ene kant stofmens, dus u hebt een stoflichaam met al zijn behoeften, zijn begeerten en wat erbij hoort. Aan de andere kant hebt u ook een geest en ook die geest heeft haar behoeften, haar verlangens, haar doel.
Wanneer u op aarde zoudt leven en u zoudt alleen voor de geest willen leven, dan zoudt u daarmede alle inhoud van het stoffelijk leven verwijderen. Een stoffelijk bestaan met al wat daarin kan gebeuren wordt u niet gegeven om het alleen maar te verloochenen en te verwerpen. Het wordt u gegeven om in dit leven stoffelijke ervaringen op te doen en geestelijk gezien dus rijper te kunnen worden. Aan de andere kant alleen te leven voor het stoffelijke en lichamelijke zou ook verkeerd zijn. Want de geest komt met een bepaald doel op aarde en door alleen maar rekening te houden met de stof en behoeften en begeerten daarvan zoudt u de geest de mogelijkheid ontnemen in die stof haar eigen doel te bereiken en zo vrij te worden van verdere reïncarnatie.
Esoterisch gezien wordt deze tegenstelling in ons wezen altijd weer weerspiegeld. Of je nu een geest bent, die leeft in een sfeer of een mens in de stof, je hebt altijd de wereld, waarin je leeft, waarin je ervaart, waarin je gelukkig en ongelukkig bent: en aan de andere kant het hogere principe, waarnaar je streeft en dat je uiteindelijk doel zal moeten zijn. Wanneer wij aan esoterie moeten doen en ten behoeve van die esoterie de gehele wereld opzij gaan zetten, dan maken we natuurlijk een grove fout. Want op het ogenblik dat wij alleen de innerlijke wereld gaan nastreven, ontnemen wij onszelf de mogelijkheid die, wereld te begrijpen.
Wanneer wij daarentegen te veel aan onze wereld hangen, zullen wij teveel uiterlijk leven en de innerlijke krachtens die in ons allen bestaan, niet kunnen realiseren. Hieruit zijn verschillende conclusies te trekken. Ik wil zo niet eerst gaan afleiden, dat lijkt mij hier in dit gezelschap niet noodzakelijk. Wanneer wij leven moet ons innerlijk bewustzijn, ons innerlijk streven, onze innerlijke wereld, een voortdurende uitdrukking vinden ook in de stoffelijke wereld. Slechts zo kunnen wij aan de hand van ons hoogste besef in de stoffelijke wereld aan die wereld geven wat haar toekomt.
Die wereld is deel van de schepping. Met al wat daarin bestaat is zij door God geschapen om daarin bewustzijn op te doen: maar gelijktijdig ook als een mogelijkheid om de innerlijke volmaaktheid, die Hij als kern in elk mens heeft gelegd, te openbaren en te uiten. Omgekeerd mag een daad nooit gedachteloos worden gesteld. Je moogt nooit iets, zo maar doen, want alles wat je doet in de stof heeft een betekenis, heeft een zin: het moet een reden, een achtergrond hebben. Deze achtergrond in jezelf, te beseffen en zo verder door te dringen in je eigen beweegredenen om te komen tot een juistere kennis van je werkelijke persoonlijkheid is een noodzaak.
Indien wij hierbij moeten stellen, dat “des keizers” in feite dus is “van de materie”, dan volgt hier verder uit, dat het uit den hetze is jezelf uit het stoffelijke leven terug te trekken. Dat het uit den boze is bepaalde stoffelijke aspecten te verwerpen. Dat het uit den boze is op enigerlei grond aan je stoffelijke verplichtingen niet te voldoen. Aan de andere kant, wanneer God, hier moet staan voor de alscheppende kracht en innerlijke wereld (en dus niet alleen voor een tempel), dan kunnen wij zeggen dat God ons heeft geschapen met een doel, dat dit doel in ons is uitgedrukt en dat wij slechts door het kennen van onszelf dit doel volledig kunnen beseffen. Wij hebben dus de plicht onszelf zo goed mogelijk te leren kennen en door overpeinzingen, door leren, door zoeken en streven datgene, wat in ons leeft. Wie maken tot een gedragen werkelijkheid, waarin wij – ons zelf kennende Gods wil openbaren in de wereld, die wij aanvaarden zoals zij is geschapen. En daarmede hebben wij de bedoeling hiervan naar ik meen voldoende duidelijk uiteen gezet.
Ik heb kort geleden een voordracht gehoord over de Kabbala. En toen werd er gezegd, dat men de Bijbel nooit goed kan begrijpen tenzij men Hebreeuws kent, omdat de verschillende karakters waarin de Bijbel is neergeschreven, verschillende betekenissen kunnen hebben. Nu is de Bijbel, zoals wij die kennen, niet eens zo vreselijk oud. Hij is in verschillende tijdperken geschreven (ik meen ± 700 v. Chr.) Hebben de mensen, die dit neerschreven, die geheime betekenissen in hun tekst gelegd, die zij wel wisten en anderen niet?
Ook in de Bijbel zoals overal elders bestaat er een innerlijke en uiterlijke waarde. Degenen, die oorspronkelijk de Bijbel neerschreven (niet degenen dus die haar kopieerden), deden dit ongeveer 21/2 duizend jaar geleden. Dus duizend jaar voor Christus ongeveer. Zij waren geschoold in vele, magische en esoterische geheimen. Deze maakten echter gelijktijdig het gezag uit van in de eerste plaats Mozes als leider van zijn volk, met als tweede magiër daarnaast Aaron, doch ook van bepaalde delen van het Joodse volk. Wanneer wij bv. zien hoe de stam van Levi zich onderscheidt van alle anderen en tegen alle gebruikelijkheden in, a.h.w. zich volkomen afzijdig houdt van de rest van het volk, daar slechts een bedienende functie uitoefen, dan kunnen wij begrijpen, dat wij hier te maken hebben met een aparte klasse. Men kan dit bv. vergelijken met de z.g. stand der Druïden, die ook geen huwelijken buiten deze stand toeliet. Ja, die zelfs zover ging, dat wanneer iemand werd toegelaten tot die priesterlijke bediening alle oude banden en huwelijken vervallen werden verklaard. Soortgelijke verschijnselen zien wij overal.
Degenen, die als dienaren van de wet optraden, wisten dan ook die Bijbel te schiften in boeken van de wet, boeken van de openbaring en boeken: die men het best commentaren kan noemen. Deze verdeling maakt het christendom niet meer. Toch was die verdeling zeer belangrijk, want in de boeken der voet en der openbaring waren de geheime openbaringen of de inwijdingsgeheimen mede vervlochten. De kabbala was toen nog niet in de vorm, waarin men ze tegenwoordig kent, tot een wetenschap geworden. Maar er bestond reeds in die dagen een getallensymboliek, waardoor het mogelijk was, wanneer twee uitleggingen van een woord mogelijk waren, een van die uitleggingen met nadruk in het woord vast te leggen. Hier is dus niet een lezen tussen de regels door, zoals men dat tegenwoordig graag zegt, maar het was een ontdekken van schijnbare synoniemen, die echter in de context een totaal andere betekenis vertoonden.
De eigenaardigheden van het Hebreeuwse alfabet heeft daar ongetwijfeld nog vele dingen eenvoudiger gemaakt. De wijze, waarop het n.l., wordt geschreven, brengt met zich mede, dat letters als o, a en e praktisch niet voorkomen. Die moeten er tussen worden gedacht. Zo is het mogelijk dus een lettercombinatie te stellen, die door haar eigen getal definitief een bepaalde verklaring vergt, terwijl zij volgens de content ook in een andere vorm gelezen zou kunnen worden. Van hieruit gaande wordt het duidelijk, dat het niet zo moeilijk was om een geheime leer te verbergen in geschriften, die toch ook voor anderen toegankelijk moesten zijn.
In het begin heeft men die geschriften geheim gehouden, maar langzamerhand kreeg het volk niet slechts toegang tot lezingen en besprekingen van die geschriften door ingewijden, maar werd men ook zelf in staat gesteld om die geschriften te verkrijgen. Vergelijking: In het christendom heeft men lange tijd het bezit van een Bijbel als zondig beschouwd en pas rond de jaren 1500, 1600 werd het bezit van een Bijbel door een leek niet meer beschouwd als absoluut fataal voor zijn geestelijke ontwikkeling en bewustwording. De kerk heeft een gezagspositie. Deze gezagspositie kan zij alleen handhaven, wanneer zij een tweeledige uitlegging kent van al haar stellingen, n.l. de ware, die echter voor de meesten niet aanvaardbaar of schokkend is en de oppervlakkige, die allen tevreden stelt en hen het levensspoor doet volgens de weg dor bewustwording, die ook volgens de geheime leer goed is.
Op deze manier is dus in het Oude Testament (niet in het Nieuwe Testament) een reeks van verborgen waarheden neergelegd. Ik meen te mogen bevestigen dat een uitstekende kennis van het Hebreeuws met daarnaast een redelijke kennis van de kabbala en zo mogelijk daarnaast ook nog een kennis van de Egyptische symboliek noodzakelijk is, wil men komen tot een volkomen juiste duiding van vooral de eerste 7 boeken.
U zult zich misschien afvragen, waarom het noodzakelijk is een geheime leer te verborgen of vast te leggen. Men kan er niet altijd zeker van zijn, dat een school blijft voortbestaan. Men kan er ook niet zeker van zijn, dat – zou men de loer volledig op schrift stellen of volledig uitbolden – deze beschermd zou blijven en dus niet in handen van onbevoegden zou vallen, in wier handen ze misschien gevaarlijk, althans nadelig zou kunnen werken. Vandaar dat het noodzakelijk is om enerzijds de leer zo vast te leggen, dat zij altijd en te allen tijde voor de ingewijde terug te vinden is, anderzijds voor de leek steeds zo verborgen blijft, dat hij niet in staat is zo te vinden zonder over voldoende sleutels en voorbereidingen te beschikken.
Een dergelijk voorbeeld vinden wij ook in het z.g. kaartspel. Het kaartspel dankt zijn oorspronkelijk bestaan eigenlijk aan de tarot. De tarot is en woordomzetting van de Rota, de cirkelloop. Er bestaat een oude inwijdingsleer, waarin de verschillende functies van het Al met hun tegendelen zijn uitgedrukt. Tegenwoordig vindt men die nog terug in de z.g. 22 kaarten van het tarotspel. Elk van die kaarten heeft een volledige esoterische inhoud. Door haar te combineren met waarden, die normale wereldsymbolen weergeven, is het dus mogelijk voor meditatie alleen met een spel kaarten elk gewenst vraagstuk neer te leggen, maar ook om in dit vraagstuk gelijktijdig de aanduiding van de oplossing te lezen. Het is mogelijk om de geheimen, die er bestaan (ook van het z.g. occulte en het bovennatuurlijke) aan de hand van de groepering van kaarten voor zich voortdurend af te lezen en te reconstrueren. Daarvoor is het slechts noodzakelijk, dat men de volgorde van de kaarten en hun waarden kent, meer niet.
En natuurlijk – wil men er verder op doorgaan – de inhoud van de z.g. 22 extra of hoofdkaarten. Ik haal dit voorbeeld zo uitvoerig aan, omdat wij ook hier te maken hebben met een geheime leer, die d.m.v. een algemeen verspreid spel in staat was haar leden overal in de gelegenheid te stellen de eigen leringen na te gaan, te werken met de middelen van die leer, zonder dat een leek ooit in staat zou zijn deze kaarten juist te gebruiken of te begrijpen. Hetzelfde dus wat wij vinden in bepaalde boeken (niet alle) van het Oude testament. Het is bv. opvallend, dat deze geheime leer praktisch niet verwerkt zit in de boeken der profeten. Daarentegen wel weer in verschillende der z.g. leringen (o.a. in de legende van Job) en in de boeken van de allereerste openbaring en Genesis.
De esotericus zal zich altijd voor ogen moeten stellen, dat alles in de wereld twee betekenissen, twee inhouden bezit. De ene is de algemene, de overal opgevatte waarde, de tweede is de verborgen en vaak zeer belangrijke waarde, die slecht gebruikt en gehanteerd kan worden in samenhang met een kennis van het ik en van het Al. Hier raken we zeer nauw aan het magisch principe, dat in feite de witte magie is een weerspiegeling van het ik in de kosmos om ze de goddelijke kracht, die vanuit de kosmos in het ik is doorgedrongen, voor zichzelf kenbaar te maken en voor anderen werkzaam te doen zijn.
Wanneer wij nalezen in de Bijbel wat er alzo is gebeurd, wanneer wij denken aan de wonderen van Mozes, wanneer wij ons bezighouden met de vaak symbolische wonderen, die worden beschreven in de geschiedenis der aartsvaders, dan wordt het ons steeds meer duidelijk. Hier heeft men getracht iets zeer belangrijks uit te drukken. Men heeft dat gedaan in een vorm die voor een volk aanvaardbaar zou zijn. Men heeft vóór alles getracht het in zo’n vorm te gieten, dat het niet noodzakelijk zou zijn de voor het welzijn van de normale mens gegeven wetten en bevelen tegen te spreken in de verhalen. De wetten als bv. de Tien geboden Gods, zoals in de Bijbel neergeschreven en ontvangen op de Sinaï, zijn in feite regels, die golden voor een volk en voor een tijd. Regels, die algemeen zullen blijven gelden, zolang de mens zich niet bewust is van zijn innerlijk wezen en zijn innerlijke waarheid. Maar gelijktijdig komt er steeds weer in de geschiedschrijving van het Joodse volk, (wanneer het gaat om de aartsvaders, om de schepping, maar zelfs wanneer het later om sommige profetieën gaat en vooral enkele wijsgerige spreuken als die toegeschreven aan Salomo) een tweede inhoud, waarbij deze wetten niet meer gelden, wanneer de mens – zichzelf kennende – zichzelf meester is en zich voegt in het goddelijk bestel.
Er is wel eens gezegd: De waarheid is een verblindend vuur. Zij, die kunnen zien, warmen zich eraan. Maar zij, die haar niet kunnen verdragen, sterven eraan. Volgens dit oude principe was het noodzakelijk om waarheden te verbergen voor hen, die niet rijp zijn. Om dezelfde reden is het o.m. ons niet geoorloofd om alle dingen precies zo te zeggen, als wij ze vanuit ons geestelijk standpunt menen te kunnen zien. Want vergeet niet: Datgene, wat voor ons duidelijk is, zou voor u raadselachtig kunnen zijn. En datgene, wat bij ons tot bewustwording zou kunnen voeren, zou bij u misschien tot misbruiken kunnen leiden. Wanneer echter de mens rijp genoeg is, dan ontdekt hij deze dingen langzaam maar zeker voor zichzelf. En dan is het zelfs niet nodig de kabbalistische sleutels op de Hebreeuwse tekst van de Bijbel te bezitten. Want in de wereld openbaart zich God op een zo oneindig aantal wijzen in Zijn volledige waarheid, dat een ieder die zoekt deze kan vinden op zijn wijze, mits hij er rijp voor is. Ik hoop dat dit voldoende is.
Ik heb horen zeggen, dat Jezus Aramees sprak met zijn apostelen en dat in het Aramees het woord “is” niet bestaat. Vandaar de verwarring, die is gekomen bij het Avondmaal, omdat hij gezegd heeft, dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed. Hij zou dit nooit gezegd hebben. Is dat zo?
Dat is inderdaad waar. Ik moet hierbij – als u het mij toestaat – even uitweiden over de gedachten van sacramenten. Sacramenten zijn n.l. dingen, die esoterische en mystieke inhoud en betekenis kunnen hebben, als zij juist worden begrepen. Misverstanden daaromtrent, overal bestaande, hebben ze vaak ontwaard tot pseudo-magische gebeurtenissen, gedragen door een grote dosis bijgelovigheid of gevoelde noodzaak tot zelfrechtvaardiging. Een sacrament is een handeling of een bediening, waardoor de deelhebbenden van het sacrament kracht wordt gegeven in overeenstemming met het sacrament, dus met deze bediening. Hierdoor zien wij bv. de priesterlijke bediening van het avondmaal, maar de voor de leek evenzeer bruikbare bediening van doop of huwelijk. Het huwelijk is een sacrament, maar wordt door de beide partners elkaar toegediend. De doop kan door een ieder worden toegediend. De biecht behoeft niet noodzakelijkerwijze voor een priester te geschieden, want elke openbare schuldbekentenis voor de gemeente zal als biecht worden aangerekend. Zo zijn er nog wat meer van die punten.
Een sacrament is in feite geen gave Gods maar een realisatie van een kracht Gods. Indien wij dit vooropstellen zal duidelijk worden, dat in het bekennen van schuld gelijktijdig besloten ligt de noodzaak tot verbetering. Dat een doop slechts dan zin heeft, wanneer het gepaard gaat met het verlangen om tot een gemeenschap te behoren. Dat een avondmaal slechts dan zin heeft, wanneer men niet een contact met Jezus zoekt, maar een contact met het totaal der goddelijke schepping. Esoterisch gezien is het avondmaal een zich verzinken in de liefdeskracht van de christusgeest, waarbij men door een symbolisch broederschapsmaal zijn eenheid en gelijkheid met allen op aarde erkent en zich voorneemt zijn streven op deze rechtvaardige gelijkheid te baseren in zo volledig mogelijke aanvaarding en naastenliefde. Dat is heel iets anders dus dan: Dit is mijn lichaam en dit is mijn bloed.
Overigens wil ik er verder op wijzen, dat met een kleine variant deze uitspraak volledig juist is. Want wat is de Christusgeest? Wanneer wij hier een ogenblik grijpen naar de uitleggingen der Rozenkruisers, dan zegt men: De Christusgeest is de hoogste geest uit een vorig tijdperk, die in een volledige overgave aan God en een volledige liefde voor het Zijnde zijn eigen wezen aan de bewustwording van deze wereld heeft gewijd. Gaan wij echter een stap verder, dan zeggen wij: De Christusgeest is de goddelijke liefde, die het Al in stand houdt, geopenbaard in een drang tot bewustmaking van het totaal der mensheid en in een volledige liefde zonder beperking van hun vrijheid. In al deze gevallen wordt dus elke goddelijke functie een deel van de Christusgeest. En wanneer dan het graan gemalen is, dan is dit een gave van God, niet van de mens. Als zodanig is het een symbool voor de liefdeskracht, die alles in stand houdt en bewustzijn, leven geeft. Dit: mijn lichaam. De sappen van de druif, de wateren van de rivieren en de bronnen, zij zijn evenzeer een levensgave, die God d.m.v. de natuur aan de mens doet toekomen. Een kracht, die Gods liefde in alles erkent en zich daarin geheel schenkt, geheel één is daarmede met uitsluiting van persoonlijke wensen, dienende het begrip van openbaring en goddelijke liefdeskracht, waarin de waarheid voor het individu kenbaar wordt, kan zeggen: Dit mijn bloed. Of: Dit is mijn bloed, zo ge wilt. En wetende, dat een dergelijke maaltijd broederschap aangeeft, waarbij zelfs de verrader geen bete en geen dronk wordt geweigerd (hij, die met mij reikt in de schotels is het die mij zal verraden) dan blijkt hieruit, dat Jezus het begrip van eenheid niet beperkt, maar dat hij het uitbreidt over al het Zijnde. Het is dan ook logisch dat hij spreekt: “Doe dit ter mijner gedachtenis. Erken de broederschap, die u allen vereent. Erken de band van goddelijke kracht en goddelijk leven in u allen bestaande. En – u herinnerend mijn werken en leven – bevestig dit voor uzelf, opdat gij mijn weg kunt volgen.” Het is volkomen logisch en volkomen zuiver.
Minder duidelijk is het, dat Jezus gezegd zou hebben: “Wie de zonden zult vergeven, die zijn zij vergeven, doch wie gij de zonden zult behouden, die zijn zij behouden.” Dit is een formulering, die in de eerste plaats niet strookt met Jezus’ leven. In de tweede plaats is het taalkundig gezien een formulering, die in die tijd niet kon voorkomen. Maar ook hier is een kleine variant voldoende: “Indien gij schulden vergeeft, zijn zij vergeven. Doch indien gij schulden opeist, zo rusten zij op u.” Dat is iets wat voor een kerk en voor de doorsneemens niet erg aanvaardbaar is. Ik vermoed, dat dit aanleiding is geweest tot de vertekening en uiteindelijk de instelling van het sacrament der biecht in de Roomse kerk.
Maar bedenk eens, hoe juist het is. Wanneer iemand mij iets schuldig is, dan rust die schuld niet slechts op hem maar ook op mij. Het is een band, die ons beiden bindt. Indien ik die schuld kwijtscheld, zo is er vrijheid en zal dit niet meer tussen ons staan, ons niet meer belemmeren in onderling begrip of onze verhouding bepalen. Op het ogenblik echter dat ik van iemand een schuld opeis, dus zeg: “Je hebt verplichtingen aan mij en betaal”, dan schep ik, daarmee een dwang tussen ons beiden. Een last, die zowel degene van wie ik eis als mijzelf bindt. En wel bindt in de eerste plaats in begeerten, in de tweede plaats in een beperking. Als zodanig volledig foutief.
Zo zouden wij elk sacrament kunnen ontleden. Het zij ons echter voldoende om vanuit esoterisch standpunt op te merken, dat de inhoud van het sacrament – mits begrepen – groot en waardig is. Er is geen enkele reden om een sacrament te verwerpen, want de sacramentele handeling is niet anders dan een uitdrukking van eenheid, waarbij die eenheid tussen ons wezen en God in een bepaalde functies in een bepaald deal van ons bestaan, in het bijzonder door ons wordt bevestigd. Van daaruit openbaart zich in deze harmonische bevestiging Gods kracht in ons.
Wilt u eens iets zeggen over begeerten en streven? Volgens mij moet dat samengaan. Maar er wordt altijd gezegd, dat we het pas bereiken, wanneer wij angst en begeren ons kunnen ontzeggen. Wanneer wij ons echter de begeerte ontzeggen, kunnen wij niet meer streven, behoeven wij niet meer te streven. Heb ik dat goed gedacht?
U hebt wel goed gedacht, maar onvolledig. Streven is de enige mogelijkheid tot realisatie van het goede in ons, waardoor wij kunnen komen tot een ontkennen van angst en begeerte en zo de noodzaak tot streven kunnen verliezen. Let wel, wanneer wij geen doel hebben en dus niet in een bepaalde richting verder gaan, zal ons bewustzijn zich niet ontplooien. Het gevolg is, dat wij in een voortdurende balans van angst en begeerte gebonden blijven,(ik gebruik hier de boeddhistische term) aan het levensrad en geen schrede vooruit komen op onze weg. Op het ogenblik echter dat wij streven (al is het alleen maar naar innerlijke vrede of evenwicht), zullen wij ontdekken, dat de begeerte op zichzelf zinloos is. De begeerte is een psychisch beeld van waarden, die slechts fysiek kunnen bestaan of ervaren worden. Angst evenzeer. Angst is een psychisch beeld van waarden, die alleen stoffelijk kunnen worden ondergaan.
Men zal mij dit laatste misschien willen ontkennen. Ik moet er echter op wijzen, dat uiteindelijk elke angst gebaseerd is op stoffelijke waarderingen en beelden aan de stof ontnomen. Zou: ik door mijn streven zover komen, dat ik de begeerte verwerp, omdat ik niet meer denk over de dingen, die begerenswaardig zijn, terwijl ik anderzijds niet meer vrees, omdat ik niet meer nadenk over de mogelijkheden, die te vrezen zijn, dan ben ik volledig vrij geworden. Ik kan dus mijzelf zijn. Maar in dit waarlijk mijn zelf zijn, zal ik ongetwijfeld datgene, wat ik geestelijke en zelfs uit God onmiddellijk ben, openbaren. Er is voor mij geen enkele begrenzing meer van harmonie met God en met de totale Kosmos. Er zijn geen hinderpalen meer die mij kunnen beletten om het Goddelijke te beleven. Wat meer is, mijn beperkte, begrensde stoffelijke persoonlijkheid heeft voor mij geen enkele zin meer. Op dat ogenblik kan ik dus ingaan in wat de Boeddhist wel noemt: Nirwana, het daadloos beleven van de goddelijke wil. Het is duidelijk, dat hier geen streven moer bij te pas komt.
Wij moeten dus zuiver interpreterend zeggen, dat alle streven slechts leiden kan tot een ontkennen van de noodzaak van streven. Maar dat het ontkennen van die noodzaak voortkomt uit realisaties, die slechts door streven verworven kunnen worden. Daarmede is het geheim van de boeddhistische esoterie opgelost.
Daarmede is tevens ook de achtergrond van de christelijke wereld belicht. Het grote geheim van het leven is niet een voortdurend streven zonder einde. Het geheim van het leven is een wegwerpen van elke beperking, met een gelijktijdig beseffen van een goddelijke wil, waardoor de noodzaak voor ons tot verlangen of vrezen voorbijgaat. In deze angst- en begeerteloze toestand zijn wij datgene, wat wij in de schepping van den beginne zijns een volmaakt deel Gods, in verschillende schijnbaar onvolmaakte werelden praktisch gelijktijdig geuit, maar niet gebonden aan enig bewustzijn. Dit niet gebonden zijn maakt het ons mogelijk het Goddelijke bewustzijn te accepteren, waarin slechts de volmaaktheid tot uiting komt maar nooit de onvolmaakte deels uiting, waaraan de persoonlijkheid tot op dat ogenblik gebonden was.
Dit is dus als de z.g. vier edele waarheden van Boeddha het lijden, de reden van het lijden, de mogelijkheid tot opheffing van het lijden, de weg daartoe.
Zo zoudt u het ook kunnen uitdrukken.
Meditatie.
Het Schone Woord is deze keer – ik hoop volgens u niet al te onvoorzichtig – aan mijn handen toevertrouwd. En nu is er natuurlijk altijd de kwestie: Wat is een Schoon Woord? Je zou kunnen zeggen een pas gewassen woord. Maar dan gewassen door de zuivere intentie en dragend de zuivere emotie. En als we het op die manier proberen, dan geloof ik, dat zelfs ik in staat ben zo nodig er iets van terecht te brengen. Ik meen verder, dat na een avond als deze die noodzaak aanwezig is en laat het aan u over te zeggen waarop – dus op welk begrip of op welke reeks van begrippen – ik dit Schone Woord zal baseren. Ik garandeer niets, dat ik het alleen in dichtvorm doe. Ik kan hoogstens garanderen, dat ik het oprecht doe.
Het begin van de weg naar binnen toe.
Wanneer u mij een opmerking toestaat Het begin van de weg naar binnen toe wordt met vele borden aangegeven. Maar het is net als bij sommige automobilisten: de meeste mensen rijden die aanwijzers voorbij, omdat ze menen toch nog yen kortere weg te weten. Dan rijders ze een éénrichtingstraat van de verkeerde kant in, krijgen een bon en beweren dan, dat de wereld zo slecht is. Het is onze manier van zoeken, die bepaalt of wij aanvaarden, wat ons regelmatig gegeven wordt. Dat stellen wij dan zo: Er leidt een weg naar binnen, naar grotten vol verborgen goud, waarin een waarheid, reeds onmetelijk oud in den beginne zich uit in schoonheid zonder grens. Maar rond die schat van geestelijk weten bouwde men een grote grens, die “mens” wel wordt geheten.
Het begin van de weg naar bennen is zo eenvoudig, zo simpel en klaar. Het is: Leer jezelf begrijpen en hiermee onderscheid voor jezelf waar van dat, wat schijn is, slechts aan anderen getoond. Houd op jezelf te bedriegen. Houd op met tot jezelf te liegen: “dit is werkelijk goed bedoeld en dat was werkelijk waar gevoeld en dat was toch realiteit”, terwijl het schijn blijft en je liegt slechts tot jezelf om je te sparen zelfverwijt.
‘t Begin van die weg naar binnen is zo eenvoudig, zo simpel en klaar: Leer te leven eenvoudig en eerlijk, liefdevol, rechtvaardig en waar. Leer voor jezelf het laven aanvaarden niet je verzettend en stellend de droom in de plaats van. al, wat je nog moet beleven. Leer i.p.v. naar buiten te streven, te streven naar een werkelijk begrijpen van al, wat de wereld je toont! Leer te begrijpen hoe in alle dingen een levende kracht, ja, de Schepper Zelf woont.
Leer te begrijpen dat daglicht en duister, schijnbaar geboren uil sombere nacht, één en hetzelfde was door hetzelfde wezens dezelfde wil tot aanzijn gebracht. leer bovenal niets in ‘t leven te vrezen. Dat is ‘t begin van de weg, die raar binnen leidt. Want wie niet vreest en op God kan vertrouwen, kent in zich reeds tekenen der eeuwigheid.
Leer op de wereld niets te begeren. Begeerte verblindt, doet verloochenen het iet en verlaten de weg, voor jezelf reeds, getekend. Begeerte vernietigt wat reeds was berekend en was overlegd. Stel in de plaats van begeren het recht. Het recht van te leven, maar ‘t recht ook van anderen om zichzelf te zijn en zichzelf te geven, zoals zij het beseffen.
Heb je die dingen bereikt, dan kun je jezelf verheffen en ingaan in het geheimzinnige rijk, waarin liggen tempels begraven, waarin is verborgen een eeuwige bron, die de jeugd geeft en telkens de ziel kan laven. Dan kun je gaan door werelden van waan, langzaam erkennende uit nevel van denken een waarheid, die voortbestaat, heel het bestaan. En in het begrijpen van werkelijk leven, in het aanvaarden van werkelijke kracht.
Heb je de weg, die voert naar binnen, niet slechts, gevonden maar reeds bijna volbracht. Want te zijn “wil des Heren” en willoos jezelf, te zijn “licht van God” en toch niet eigen kracht, dan geloof je in God en heb je al ‘t streven, dat leidt naar binnen toe volbracht. Ken jezelf, aanvaard jezelf, vind in jezelf je kracht en, je God. Dan ben je meester van eeuwige velden, dan ben je onaantastbaar als eertijds de helden, onkwetsbaar in een verleden. Dan verenig je alle tijd en beleven tot heden en schrijf je in jezelf dat enige woord, dat de schepping doet beven de naam van de Scheppers zijnde lichtende kracht en een eeuwig akkoord. Dat zijn zo van die dingen, waar je dichterlijk over kunt nadenken, maar waar je geen jota aan hebt, wanneer je niet begint ze te doen. Maar ja, die regels eenvoudig samen te vatten, kun je ook doen.
Probeer nooit jezelf mooier te zijn dan je bent en vermijd vooral je slechter voor te stellen dan je je voelt. Probeer steeds een ander dezelfde rechten toe te kennen, die je voor jezelf opeist en verwacht nooit van een ander, dat hij jouw mening als de ware erkent. Begin daar maar mee. En als je dat kunt, probeer dan te begrijpen dat al, wat je overkomt, al wat je ziet in anderen, deel is van jezelf. Dan krijg je al heel gauw een beeld van dat, wat je werkelijk bent.
En heb je ook dat gevonden, begrijp dan, dat je met al je ploeteren, je streven en je werken niets kunt bereiken, wat niet door God werd gegeven als een mogelijkheid. Zoek dus niet voor jezelf mogelijkheden te scheppen, maar gebruik de mogelijkheden, die God je geeft.
En hoe die veeg vandaar verder gaat, ach, dat wijst zich vanzelf. Want het is vreemd, als je één klein contactje krijgt met God, dan wordt het steeds sterker, tenzij je bang wordt en wegloopt. Zo zou mijn enige raadgeving verder moeten luiden: Wees vooral niet bang voor hetgeen je in jezelf vindt en ontdekt. Aanvaard het. Wees niet bang voor de mogelijkheden, die je worden gegeven in het leven. Zoek voor jezelf in waarheid te ervaren wat je denkt, wat je verlangt, wat je begeert en hoe je dit ervaart als een deel van het Goddelijke, of – zoals je ook nog vaak kan overkomen – als een tegendeel van het Goddelijke. Handel ernaar en er is verder geen vuiltje aan de lucht.
Dus je zou kunnen zeggen: Als het nicht de kleur van het duister vergeet, als het wezen van grens en gedachten niet weet maar het licht uit de bron blijft voortbestaan: dan verbleken alle tegenstellingen en is de waan vergaan. Dan vind je in het eeuwige streven nieuwe kracht. Niet eigen werkelijkheid maar eenheid met alle licht en leven. Dan behoef je niet meer voort te streven. Dan heb je ‘t einddoel reeds bereikt. En ben je tot dit zijn bereid, je wordt met weten omtrent zon en alle krachten in jezelf reeds snel verblijd.
Het klinkt als een rijmpje, maar het is waar. Degene, die begint met God te accepteren in zichzelf en waar te leven en te streven vanuit zichzelf, die zal ontdekken, dat hij steeds gelukkiger is, steeds blijer, steeds minder nodig heeft en steeds meer begrijpt.
En nu zullen wij maar hopen – mijzelf inbegrepen – dat we het vlug zover schoppen. En al zijn we misschien soms wat somber in onze gedichten daaromtrent we moeten één ding onthouden: Als we eerst een vonkje licht hebben, dan komt de rest vanzelf. Dus we zoeken naar het vonkje, dan doet God de rest.