De noodzaak van leven

image_pdf

16 november 1967

Allereerst herinner ik u eraan dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Vorm u dus zelfstandig een mening over alles wat u hier wordt voorgehouden. Ons onderwerp voor heden draagt de titel: De noodzaak van leven.

De meesten hebben waarschijnlijk gemeend dat deze titel een vergissing was. Zij dachten dat ik zou spreken over de zin van het leven. Maar daarover wil ik het nu niet met u hebben. Desnoods kunnen wij daarover eens een andere keer uitgebreid spreken.

Het leven zelf is ergens een noodzaak. Die noodzaak bestaat voor ons, als geest, entiteit, maar ik geloof dat zij ook in het geheel van de kosmos bestaat. Ik geef toe dat de beelden die ik u voor ga houden speculatief zijn, daar ik moet beginnen met de stelling: Er is een God.

En daar ik dit (al is het voor mij een feit) niet kan bewijzen evenals andere punten die ik aan zal moeten halen, kan ik moeilijk beweren dat dit een wetenschappelijk betoog is. Aan de andere kant wil ik echter zoveel mogelijk uitgaan van hetgeen ook voor de mens logisch en normaal is. Vandaar dat ik dit betoog ook niet als godsdienstig kan aanduiden. U moet het geheel beschouwen als een werkstuk waarbij ik uitga van een grondstelling, een werkhypothese, waaruit mijns inziens duidelijk is dat het leven als verschijnsel een noodzaak is.

Dan begin ik (zoals volgens mij alles begint) bij God. God is. God is niet kenbaar, zo zeggen wij. Dit is ons standpunt, voortkomende uit onze huidige ervaring en bewustzijnstoestand.

Maar als God een denkend, een levend wezen is, zo kent Hij zichzelf. Wij nemen aan dat God alles is. Dan bestaan alle ruimte en tijd, alle krachten, ja, al het voorstelbare van niet tot het geheel van het ons kenbare, in God. Deze God leeft volgens mij. Zolang in God de schepping geheel vaststaat, gefixeerd is, een kristallisatie van wetten is zonder meer, kan men nog aannemen dat zij niet door een bewustzijn tot stand wordt gebracht. Dan kan het geheel een toeval zijn, voortvloeiende uit de eigenschappen van een Al zonder meer dat op zich een toevallig iets kan zijn.

Nemen wij echter aan dat de levende en denkende, handelende God, waaraan zovelen (ook ik) geloven, werkelijk bestaat, dan moeten wij ook aannemen dat dit in de uiting, de verandering, als kenmerk van het leven, een grote rol zal spelen. Zelfs deze verandering kan men zich nog voorstellen als gebaseerd op wetten. Maar zij kan ook begrensd worden door weten en in zich eerder een vrije uiting zijn, zelfs indien het geheel door de begrenzing de indruk maakt van organisatie.

Zolang wij een heelal aannemen dat alleen krachtens wetten bestaat, zonder dat daarbij andere factoren een rol spelen, is werkelijk leven niet noodzakelijk. Ja, in wezen niet eens goed mogelijk zodra wij onder leven iets anders dan biologische samenhangen alleen verstaan.

Indien wij echter aannemen dat God een bewust denkend wezen is, zo moeten wij ook aannemen dat de schepping, in zekere zin, zijn gedachte is. Een gedachte is een opeenvolgende reeks van impulsen, althans voor een mens, waardoor een erkennen ontstaat.

Het is een samenvloeien van vele verschillende facetten, die in veelvuldige combinatiemogelijkheden op kunnen treden en met elkander vergeleken kunnen worden.

Denken, zoals wij dit in sferen en wereld kennen, is in wezen een vergelijkingsproces.

Hoe kunnen wij ons nu een denkend wezen, zelfs een Goddelijke entiteit voorstellen, waarbij de gedachte of het denkproces een vaste, onveranderlijke regel is zonder meer?

Indien wij meer willen dan deze steriliteit, zullen wij aan moeten nemen, dat er, (zo er al regels bestaan), daarin meer dan een mogelijkheid steeds weer op moet treden. Zodat er een keuzemogelijkheid bestaat en hierdoor op den duur een reeks van mogelijkheden, die wel door een wet kan worden omgrensd, maar in zich meer omvat dan in enige wetmatigheid geheel kan worden vastgelegd.

Ik ben geneigd dit voor de schepping als juist te beschouwen en volgens mij houdt dit in, dat er voor de delen van die schepping een vermogen tot kiezen, dus een bewustzijn, moet bestaan. Hoe beperkt of ruim dit vermogen dan ook moge zijn. Een proces waarbij een denkende schepper zich uit in een schepping, doet mij verder aannemen dat een meer bewust kiezen voor de delen van die schepping mogelijk moet zijn. Er zal enig bewustzijn moeten bestaan opdat de keuze niet een willekeurige wordt. Er moet een mogelijkheid zijn, hoe gering dan ook, een voorkeur te vormen krachtens de eigenschappen, het wezen en de ervaringen van het deel van de schepping.

Zodra wij te maken hebben met iets, wat ten aanzien van de omgeving een eigen voorkeur kent en daarbij op verschillende wijzen kan reageren, zodat van een eigen gedrag kan worden gesproken, spreken wij volgens mij van leven.

Zelfs wanneer wij als mens te maken hebben met de kleine vormen van zijn, die het midden schijnen te houden tussen een levensvorm als kristallen (wetmatig reagerend en daarom dood) en een bacterie (met eigen voorkeuren reagerende) en dus levend, weten de mensen niet hoe een dergelijk iets als een virus te omschrijven.

Men spreekt van half-leven omdat een dergelijke vorm van zijn zich het ene ogenblik gedraagt als dood materiaal, maar krachtens de selectieve processen en voorkeuren aan de andere kant doet denken aan leven.

Het feit dat voortplantings- of splijtingsprocessen zich af kunnen spelen en onder bepaalde omstandigheden een voorkeurs reactie ontstaat, doet namelijk hier, ondanks alles, leven vermoeden.

Ik meen daarom, mede uitgaande van hetgeen voor mens en geest denkbaar is, te mogen stellen dat een schepping die van een bewuste God stamt, noodzakelijkerwijze ook leven zal omvatten.

Leven impliceert bewustzijn, hoe gering dit misschien ook moge zijn. Bewustzijn zal dan moeten bestaan op elk niveau waarop de werking van de Schepper tot uiting komt. Er kan geen sprake zijn van bijvoorbeeld alleen in die geest of alleen in die andere geest voorkomend leven. Wanneer in de ene wereld leven bestaat, is volgens mij het bestaan van leven (ofschoon misschien niet uiterlijk gelijk) in elke andere wereld impliciet.

Indien wij stellen dat dit leven met voorkeursmogelijkheid alleen op hogere (geestelijke) niveaus voor zou komen, zo zou er in feite sprake zijn van een delegatie van wetten of een personificatie van wetmatigheden.

Maar dit zou mijns inziens niet de mogelijkheid scheppen tot uitdrukking van een denkend Goddelijk Wezen. Deze zal juist moeten liggen in de diversiteit van mogelijkheden en mogelijke ontwikkelingen, zelfs als het geheel der mogelijkheden overzien wordt.

Daarom stel ik: Er is in elke sfeer leven. Elk leven bezit bewustzijn. De bewustzijnsvorm kan echter niet aan een norm worden gebonden. Men kan voor leven van verschillende niveaus of werelden niet één en dezelfde maatstaf gebruiken. Daar wij (en dit meen ik te weten) van elke sfeer of wereld mogen aannemen dat zij eigen waarden bezit, zal in elke wereld een bewustzijn een geheel van eigen keuzemogelijkheid kennen. Een eigen wijze van reactiemogelijkheid kennen en tot een voor die sfeer of wereld passende erkenning van eigen relatie tot de omwereld komen. Een bepaling van het bewustzijn in een bepaalde sfeer is voor ons dus niet mogelijk.

Wel kunnen wij echter stellen, dat bewustzijn altijd het resultaat is van een reageren op iets, wat buiten het ik, of het als ik erkende, optreedt. Daarom mogen wij stellen dat een bewustzijn op steeds meer prikkels zal kunnen gaan reageren, naarmate het zich van de eigen relatie met de omwereld meer bewust wordt.

Het reageren op meer prikkels vergroot het aantal mogelijkheden tot reactie en daarmede het aantal keuzemogelijkheden. Nemen wij aan, dat op den duur hierdoor een bewustwording optreedt, waaruit iets voortkomt wat wij ‘persoonlijkheid’ plegen te noemen, dan is toch wel een omschrijving mogelijk. Een persoonlijk bewustzijn zal volgens mij omvatten: Een besef van eigen wezen en eigen mogelijkheden met daarnaast het vermogen tot reactie volgens dit besef op prikkels van buitenaf. Waarmede nog niets is gesteld omtrent de omvang van bewustzijn, de inhoud van een dergelijke persoonlijkheid. Die kan nog steeds zeer groot of zeer klein zijn, gezien vanuit ons standpunt. Wij hebben evenmin iets gezegd omtrent het aantal reactie mogelijkheden van dit ego. Dit kan zeer beperkt of praktisch oneindig zijn. Maar wel meen ik hiermede argumenten te hebben aangevoerd voor het bestaan van – zij het beperkt – vrije persoonlijkheden.

Indien ik een persoonlijkheid heb en het bewustzijn daarvan wil ontwikkelen (dus de mogelijkheid tot reactie vergroten) dan zal ik in de eerste plaats het aantal besefte prikkels moeten doen toenemen. Nu leert mijn ervaring in wereld en sferen mij, dat een bewustzijn zich alleen pleegt te ontplooien (zijn mogelijkheden te vergroten) wanneer het onder spanning staat. Is dit niet het geval, dan gaat alles steeds op dezelfde wijze verder. Er ontstaat een gewoonte, die in de plaats treedt van het bewust leven. Er is dan sprake van een automatisme, dat op den duur het ik zelfs de mogelijkheid tot reageren op buiten de gewoonte vallende dingen schijnt te ontnemen. Een voorbeeld hiervan treffen wij steeds weer aan hij mensen, die gewend zijn zeer materialistisch te denken en te leven. Wanneer zij met geestelijke krachten en waarden in contact komen, blijken zij de prikkels wel te ontvangen maar eenvoudig niet te kunnen verwerken, zodat het voor hen is, alsof deze prikkels niet aanwezig waren of herleid worden tot iets wat niet binnen hun gewoonten past. Een gebruiken van geestelijke krachten en mogelijkheden is onder die omstandigheden steeds weer ondenkbaar. Door gebrek aan vermogen tot directe reactie weten dergelijke mensen eenvoudig niet, wat zij met de geest en haar gaven of boodschappen moeten beginnen. Maar het vermogen tot het ontvangen van de prikkels blijft wel degelijk aanwezig.

Waar dit ook voor ons allen, stof en geest, zoals wij hier tezamen zijn, volgens mijn beste weten steeds van toepassing is en daarbij de waarde van de prikkels kennelijk verandert wanneer men zich in een andere sfeer begeeft, meen ik te mogen stellen: Bij het bewust bestaan in slechts één sfeer zal het aantal mogelijkheden tot reactie beperkt zijn. Kan het bewustzijn een tweede sfeer als mogelijkheid erkennen, dan wordt zowel het aantal bewust ontvangen prikkels als het aantal mogelijkheden tot bewuste reactie groter. Het kenvermogen voor eigen wereld blijkt groter te worden door de aanvaarding van een tweede wereld en haar waarden als mogelijkheid. Naarmate de aanvaarding van een derde sfeer of wereld zich uitbreidt, zullen de prikkels van de tweede wereld een grotere rol spelen en, zal daarmede de mogelijkheid tot aanvaarding en op den duur ook het kennen van een derde sfeer of wereld binnen het bereik van het Ik komen. Deze uitbreiding noemen wij de groei van het bewustzijn, wat een groei van de persoonlijkheid en de bewuste keuze inhoudt.

Dit klinkt misschien nogal ingewikkeld. Ik wil daarom een eenvoudig voorbeeld geven. Een kind wordt geboren. Dit kind heeft in zijn eerste dagen van aards bestaan in feite ten aanzien van de stofwereld alleen maar lust en onlustgevoelens. Men neemt, sentimenteel als men als mens pleegt te zijn, vaak aan dat het kind de moeder en eventueel zelfs de vader, haast onmiddellijk kent tussen de andere mensen. Waar is dit niet. Het kind weet in deze eerste periode alleen maar: Dit doet mij aangenaam aan, dat niet. Wanneer het kind wat ouder wordt, zal het nog niet staat zijn om gezichten van elkander te onderscheiden, daar het gezichtsvermogen de wereld nog veel te vaag afbeeldt en nog geen waarden van vergelijking aanwezig zijn. Toch zal het reeds aan de hand van bijvoorbeeld de stem, het gebaar, de geur, een onderscheid gaan maken tussen de moeder en andere vrouwelijke wezens. Wat later blijkt het ook een onderscheid te kunnen maken tussen de vader en andere mannelijke wezens. Vader en moeder zijn niet de voortbrengers, maar wezens die voor eigen ervaring van het kind een bijzondere betekenis hebben, zowel door de veelvuldigheid van hun aanwezigheid als door de voeding, liefde, geborgenheid, die zij betekenen. Het kind beseft verhoudingen nog niet, zeker niet volgens de normen van volwassenen. Het is nog niet eens aan de rode kool toe, laat staan aan de problematiek van vaders en moeders. Maar het maakt verschil tussen ‘mijn’ en ‘de anderen’.

De volgende fase komt wanneer het kind geen genoegen meer neemt met het stil zijn. Het begint zichzelf te onderzoeken. Men zegt dan dat het zo leuk speelt met zijn voetje, dat het zo leuk grijpt enzovoort. In feite tracht het te onderkennen: wat ben ik zelf en wat is de rest en waar is die rest. Naarmate het kind meer in focus gaat zien, onderzoekt het alle onderwerpen. Deze hebben nog geen bijzondere betekenis, maar het kind kan waarnemen en beseft nu dat deze dingen een eigen functie hebben. Zo leert het wat een tafel is en wat een stoel is. Zelf zal het kind geneigd zijn de gebruikswaarde van deze beide dingen te verwisselen. Maar het verschil is geregistreerd, zodat een functioneel gebruiken van beide voorwerpen mogelijk wordt door het besef van verschillend gebruik door anderen. Het kind wordt ouder en reageert bewuster op de waarden van zijn omgeving maar beseft de verhouding van ik tot omgeving nog niet geheel. Het beseft zichzelf nog niet als mogelijke oorzaak en zal daarom niet zeggen: ik heb mij aan de stoel gestoten, maar zal reageren met een: De stoute stoel heeft mij geslagen. Het kind heeft ook nog niet de behoefte eigen denken te toetsen aan de realiteit. Het zegt eenvoudig: dit is een autobus en zit voor eigen gevoel, of het nu een stoof (voetverwarmer), een stoel, of de knie van opa is, volgens eigen beleven in een autobus. Maar het weet steeds beter dat dit voor anderen niet waar is. Zo ontstaat in het spelelement van het bestaan het besef van ‘doen alsof’. Het verschil tussen werkelijkheid en eigen denkbeelden wordt steeds beter beseft. Naarmate het kind groter wordt, zal het zijn voorstelling van de buitenwereld meer concretiseren en zal het ook meer geneigd zijn eigen idealisaties meer en meer buiten de sfeer van de wereld, de werkelijkheid buiten het ik, te stellen. Het kind begint dus met alleen lust- en onlustgevoelens, maar door zijn toenemend vermogen tot onderscheiden van prikkels en waarden beseft het steeds meer de relatie die tussen de wereld en het Ik bestaat. Naarmate het meer weet van de wereld, zal het een meer uitgesproken mening over die wereld hebben. Eerst later zal het beseffen, dat de eigen mening relatief is en voor anderen niet gelijkelijk van kracht hoeft te zijn. Daar de mening, het oordeel, eenmaal aanwezig is, ontstaat een bewuste reactie op de wereld en daarmede wat men een geheel eigen persoonlijkheid kan noemen.

Een geest die leeft in een sfeer, waarin bijvoorbeeld alleen licht en duister bestaat, zal lustgevoelens ten aanzien van het Licht en onlustgevoelens ten aanzien van het duister kunnen ondergaan. Indien hiermede echter de mogelijkheid tot ervaren ophoudt, zal er geen ‘leven’ mogelijk zijn, daar de bewuste keuze te zeer beperkt blijft. Daarom zal de geest in Licht en duister verschillen in lust en onlust gaan onderkennen, gradaties. Hierdoor worden Licht en duister in factoren ontleed. Men kan dan stellen dat de geest voortaan leeft in een wereld waarin verschillende gradaties van Licht en duister optreden. De keuzemogelijkheid wordt groter. Men kan zich hier wat van het absolute Licht verwijderen, zonder in het totale duister onder te gaan, terwijl men het Licht kan benaderen, zonder onmiddellijk hierdoor geheel verblind te worden. Een zoeken naar verder onderscheid zal tot een erkennen van kleuren voeren, een wereld waarin de mogelijkheden tot erkenning en differentiatie nog groter zijn. De reactiemogelijkheid breidt zich uit. Het kiezen tussen verschillende mogelijkheden, die wel verschillen maar toch ongeveer gelijke waarde voor het ik schijnen te bezitten, vormen dan de basis voor een zelfstandig bestaan.

Leven is dus kiezen, bewust leven betekent: Kiezen en weten waarom je kiest. Eerst zal men kiezen op grond van niet besefte voorkeuren, attractie, daaddrang enzovoort. Maar nu ondergaat men de gevolgen van de keuze, waardoor elke volgende keuzemogelijkheid een meer bewust kiezen ten gevolge kan hebben. God leeft en denkt. Hij omvat de gehele schepping. Wat zal er voor een deel van die schepping noodzakelijk zijn, om tot een zo groot mogelijk besef van de waarden in die schepping te komen? Een zo groot mogelijk aantal keuze elementen, waardoor ervaring kan ontstaan. De uiting zal het eenvoudigst zijn in een wereld, waarin het ik zichzelf geheel tot uiting kan brengen. Een Zomerlandwereld bijvoorbeeld is iets dergelijks. In een Zomerlandwereld is namelijk elk denkbeeld, elk beeld, dat in het ik intens genoeg bestaat, tevens voor dit ik een werkelijkheid. Men kiest niet alleen de eigen wereld, maar wanneer men iets denkt in die bepaalde wereld, zo zal het er zijn. Dat wat ik ken zal ik als werkelijkheid in mijn wereld ondergaan, zodra ik eraan denk. Hierbij is echter een uitbreiding van de diversiteit van eigen erkenning en reactie gebonden aan de inhoud van eigen ik. Om tot een groter besef van diversiteit en reactiemogelijkheid te komen, zal men in een sfeer of wereld moeten leven, waarin vaste, althans niet door het ik bewust geheel beheersbare waarden bestaan.

De materie geeft vaste waarden, tegenstellingen, vaste keuze-elementen, gebaseerd op buiten het ik en denken als werkelijkheid ervaren dingen en toestanden. Het ik zal onder dergelijke omstandigheden zich een beeld opbouwen van alles wat buiten het ik bestaat, dat wel niet geheel aan de werkelijkheid van deze wereld zal beantwoorden, maar de persoonlijkheid toch dwingt tot reacties, welke niet alleen op eigen innerlijke waarde gebaseerd zijn. Zo wordt het aantal keuzemogelijkheden en noodzaken vergroot. Indien geen te grote fixatie door gewoonte optreedt, zal de eigen gevoeligheid voor indrukken groter worden, men zal meer samenhangen veronderstellen en beproeven, waardoor het vermogen tot bewust reageren op omstandigheden en voorwerpen eveneens toeneemt. De materie geeft de elementen, die een uitbreiding van besef bevorderen kunnen. In de sferen bestaan dezen niet in die mate, tenzij harmonieën met buiten het ik bestaande “entiteiten” wordt bereikt volgens eigen wil en eigen besef. Daarom is in de ontwikkeling van de geest het stoffelijk leven volgens mij een noodzaak. Om van een besef van het bestaan te komen tot een bewuste relatie met het bestaan en een erkennen van het ik, het bezitten van een bewuste waardering voor dit ik, zowel als een beseffen van het bestaan van andere waarden buiten het ik, is de materie nu eenmaal het meest geschikt. Dus zal de geest in de materie afdalen, al is een stoffelijk bestaan lang niet altijd zo aangenaam. Zo zal men in de materie niet aan een angst kunnen ontkomen door haar alleen voor jezelf te ontkennen. Je zult haar moeten overwinnen, zijn stelling eerst voor zich en anderen waar moeten maken. Zoals je in de wereld je je niet gelukkig zult gevoelen alleen door te stellen dat je gelukkig bent.

Zeer belangrijk is in de stof het feit, dat men steeds meer gaat leren dat elke keuzemogelijkheid meerdere keuzewaarden omvat, terwijl de eigen beste keuze voor anderen niet noodzakelijk goed is. Denk maar aan spinazie. Sommige mensen zijn er dol op, terwijl anderen dit gerecht beschouwen als een van de vele onaangenaamheden, die de lijdensweg op aarde met zich pleegt te brengen. Dit is een verschil van smaak, in wezen van benadering dus.

Maar men leert ook al snel beseffen dat Pietje, die vroeger geen spinazie lustte, leren kan het lekker te vinden, terwijl anderen die het eens lekker vonden, er opeens niet meer aan willen denken. Misschien speelt hier een verandering aan behoefte een rol, misschien ook de behoefte aan andere smaakervaringen. Hoe het ook zij, men ontdekt niet alleen dat verschillende mensen op verschillende zaken anders kunnen reageren dan jij, maar men leert ook dat het ik zijn benadering van bepaalde dingen kan veranderen.

In het stoffelijk leven wordt men met haast onmogelijk veel verschijnselen geconfronteerd. Je kunt deze nooit allen beseffen. Een zeer groot deel daarvan kun je echter wel waarnemen, terwijl een beperkt deel daarvan kan worden beseft. Men realiseert zich al snel dat men juist de waarden, die men meent de kennen, te beseffen (en dus bewust te ondergaan) door een andere benadering voor het Ik een andere betekenis kan geven. Het bestaan in de stof is in feite een scholing in het zelf actief zijn. Het keuze-element omvat niet alleen de eigen gerichtheid, maar omvat daarnaast ook een toenemend besef van de betekenis, die de eigen wijze van benadering betekent voor de relatie met de waarden buiten het ik. Ik kan voor mijzelf de betekenis van de feiten veranderen. In wezen is dit het bewust kiezen van een bepaalde harmonie of disharmonie en dit is iets, wat men in geen enkele geestelijke sfeer kan leren.

Ik wil hier niet ingaan op het aantal levens, dat vaak nodig is voor een ego om juist dit bepalen van eigen harmonie en daarmede van de betekenis van het buiten het ik bestaande voor dit ik bewust te leren hanteren. Bij de een kan dit een proces zijn, dat 1000 levens in de stof vergt, terwijl een ander misschien gelukkiger af is en het tot stand brengt in een of twee aardse levens. In alle gevallen kan men echter stellen dat voor een geest die belust en beheerst vanuit zich het Al wil erkennen, die dus werkelijk bewust wil worden van zich en de schepping, dit bestaan in stoffelijke vorm, als op aarde, noodzakelijk is. Wat ons brengt tot een aantal meer praktische vragen als: Mogen en kunnen wij het leven op aarde beëindigen als wij daar (stoffelijk) zin in hebben? Want dit leven is uiteindelijk alleen belangrijk als een soort leermiddel, dat later weer kan worden opgevat. Wat zuiver theoretisch waar is, voor ons liggen de feiten echter enigszins anders. Ik wijs u erop, dat het volgende steunt op werkingen en waarden, die ik uit eigen ervaring ken.

Theoretisch mag men zich dus aan het leven onttrekken op het ogenblik dat het te onaangenaam wordt. Men zou kunnen zeggen: Het wordt mij nu wat te onplezierig. Ik ga dus eenvoudig terug naar het bestaan in de geest. Wanneer de mogelijkheden op aarde wat gunstiger voor mij liggen, zal ik het nog wel eens proberen. Maar nu leert de ervaring, dat het ego zich met een onevenwichtig wereldbeeld nooit op aangename wijze in de sferen kan handhaven. Je kunt wel rust en vrede vinden, maar alleen na het verlies van bepaalde waarden en mogelijkheden, die de eigen keuzemogelijkheid eveneens zeer beperken. Het ik moet op aarde zijn ervaringen zoveel mogelijk afronden.

Dit geschiedt, ook voor mensen die op aarde leven, door een samenstelsel van wat men geluk en lijden pleegt te noemen, zoals ook ontvangen en geven beiden noodzakelijk zijn om een beeld van de mogelijke harmonische relaties met anderen te verkrijgen. Een stofleven dat voor de geest de beste resultaten oplevert, omvat alle tegenstellingen die je je maar denken kunt.

Eerst de mens die werkelijk in staat is te beseffen wat het kan betekenen iets te ontvangen, zal ook in staat zijn op de juiste, meest harmonische wijze, te geven. Omgekeerd zal alleen degene die weet hoe te geven, in het ontvangen van anderen eerst de juiste vreugde en waardering kunnen vinden. Als ervaring dienen beide waarden elkander aan te vullen. Eerst zo is het mogelijk een werkelijk afgeronde ervaring te verkrijgen, die ook in de sferen op evenwichtige (en dus blijvende) wijze bruikbaar is. Waarmede ik slechts aan wil tonen dat juist voor de evenwichtige ontwikkeling (die in geest een waarde als vast bezit, als deel van eigen ik doet hanteren), de tegenstellingen werkelijk noodzakelijk en onvermijdelijk zijn, ook al zal men op aarde het ene deel verkiezen boven het andere. Wanneer men nu zelf besluit het stoffelijk leven af te breken, omdat het niet aangenaam genoeg meer is, rijst onmiddellijk de vraag of de ervaringen in de stof dan nog wel voldoende evenwichtig zijn om in de geest van belang te kunnen zijn. Want om het aangename werkelijk te kunnen verwerken tot geestelijke waarde, zal men het onaangename mede moeten ondergaan.

Wanneer je de zogenaamde onaangename waarden van het leven echter weet te sublimeren en zo op een voor het ik harmonische wijze weet in te passen in het bestaan, zo hun betekenis voor eigen besef wijzigende naar eigen believen zonder de grondwaarde daarvan aan te tasten, zal men een grote stap voorwaarts doen. Bij een juist inpassen van alle waarden in het eigen bestaan, blijkt men namelijk in alle dingen, zelfs de meest onaangename, zin en daardoor ook enige vreugde of voldoening te kunnen vinden. De waarde van het beleven wordt dan zelfs nog hoger, daar de erkenning dat wij zelf mede de betekenis bepalen van hetgeen wij beleven, ons de mogelijkheid geeft ook in de sferen om nog niet geheel evenwichtige waarden van het ik juist door het inleggen van een eigen betekenis te gebruiken om toch een evenwichtigheid te bereiken, zonder dat daarvoor een deel van eigen beleven en de waarde van dit beleven ontkend moet worden.

Ontvlucht men echter de onaangenaamheden in het stoffelijke zijn, dan zal men de neiging hebben dit ook in de sfeer te doen. De wereld die men zich dan voorstelt, is niet evenwichtig.

Daar een bestaan in een sfeer zonder evenwicht niet denkbaar is, zal nu het onaangename buiten mijn beheersing optreden, zodat ik daarvoor wederom zal wegvluchten en mij in een wereld die het geheel van mijn mogelijk besef omvat, nimmer zal kunnen handhaven. Zo iemand kan niet bewust meer reageren op sommige waarden van eigen leven, op sommige contacten met het andere en zal zo, zonder eigen weg te kunnen bepalen, door de stroming in eigen ik steeds meer zich in een hoek gedreven gevoelen. Gebrek aan erkenning maakt beheersing onmogelijk, eenzijdigheid van ervaring maakt het bestaan voor het ik onevenwichtig en in de meeste gevallen wat men op aarde ongelukkig zou noemen. Ik meen met dit alles aan mijn tweede stelling een redelijke achtergrond gegeven te hebben.

Ik formuleer nogmaals kort: het leven op aarde is voor de geest noodzaak. Het voltooien van het stoffelijke leven volgens de natuurlijke gang van zaken is voor het ik eveneens gemeenlijk een noodzaak. Een vraag die hierbij zou kunnen rijzen is wel of men nu ook verplicht is een ander zo lang mogelijk in leven te houden, ook met het gebruik van vele kunstmiddelen. U weet wel, mensen, die alleen in leven kunnen blijven door middel van kunstmatige ademhaling, hartstimuli, kunstnieren, intraveneuze voeding, enzovoort. Bepalend voor een antwoord op de gestelde vraag is het bewustzijn. Indien het bewustzijn zwak blijkt te zijn en geen mogelijkheid tot verbetering denkbaar is, zal de verplichting een dergelijk leven zo lang mogelijk te rekken, niet bestaan. Kortom, wanneer blijkt dat het bewustzijn niet meer registreert, dat de reacties niet meer bewust, doch automatisch geschieden, zal men mogen aannemen dat hier in feite reeds sprake is van dood vanuit een menselijk standpunt.

Iemand die leeft, maar niet meer bewust kan reageren en geen gevoelens meer kan hebben omtrent zijn omgeving, kan zelfs geheel gezond zijn en mag toch, geestelijk, als niet meer tot de aarde behorende, als dood worden beschouwd. Een leven in de stof zonder deze waarden is nutteloos en zinloos. Zolang een mens echter nog emoties kent en een eigen reactie op de wereld toont (of dit nu voor u neer komt op krankzinnigheid of op wijsheid) leeft hij waarlijk en moet het leven van die persoon als voor hem nog noodzakelijk en vruchtbaar worden gezien.

De opgedane ervaringen, hoe onaangenaam ook, kunnen voor een later geestelijk bestaan in vrede en een verdere ontwikkeling in de geest noodzaak zijn.

Zou men, uit welke overweging ook, een dergelijk bewustzijn en emotie kennend bestaan op aarde voortijdig onderbreken, dan ontstaan hierbij in de geest onevenwichtigheden. Is degene die overgaat hierbij zelf de beslissende factor, dan zal deze onevenwichtigheid zich ook tegen hem zelf alleen richten. Indien een ander echter het leven van zo iemand onderbreekt, zal de onevenwichtigheid eveneens beleefd en beseft worden, maar door begrip voor de wijze van eigen overgang, gericht worden op degene, die de oorzaak van deze voortijdige overgang was.

De geest zal in een dergelijk geval de onaangenaamheden van eigen geestelijk bestaan, de onaanvaardbaarheden daarin, projecteren op degene die het leven ten einde bracht. Dit veroorzaakt in degene die voor de overgang aansprakelijk was, een aantal reacties, die door een tussen overgegane en doder bestaande band ook in de geest kan worden opgenomen. De mogelijkheid dat hierbij een geestelijk evenwicht in de sfeer gevonden wordt, is niet zo groot als bij een natuurlijk beëindigen van het stofbestaan, maar geeft toch voldoende kansen om hierbij van een compenserende band te spreken.

Voor de mens geldt dan ook: Er is altijd een band tussen dode en doder. Hierdoor zullen de onevenwichtigheden van de dode het gedrag en denken van de levende beïnvloeden of hij dit nu als zodanig beseft of niet. In vele gevallen zal de doder zo emoties en ervaringen door gaan maken, die voor hemzelf overbodig zijn, maar van belang zijn voor een geestelijk evenwicht in degene, die door hem gedood werd. Is de gedode bereid dergelijke impulsen toe te voegen aan eigen erkennen en beleven, dan zal het effect langzaam afnemen, daar de gedode een voldoende evenwicht vindt om op een vredige wijze langere tijd in de sferen te vertoeven. Is er sprake van een algehele aanvaarding van dergelijke belevingen en impulsen, dan zal de gedode zelfs in staat zijn vele waarden, die tot het leven en bewustzijn van de doder behoren, aan eigen inhoud toe te voegen, zodat in feite eigen geestelijke mogelijkheden en wezen verrijkt worden. In een dergelijk geval kan men stellen dat het slachtoffer voortleeft in de moordenaar. Soms gaat de band zelfs zover, dat de doder (zonder dit te beseffen) bepaalde reacties over gaat nemen van degene die hij doodde, zodat zijn karakter schijnt te veranderen en zijn reacties in de wereld steeds meer van de hem eigen normen zullen gaan afwijken. In een dergelijk geval zal, mits de doder in staat is dit alles te verwerken, zelfs voor beiden een uiteindelijk gunstig resultaat ontstaan. De risicofactor is echter zo groot om zich, met dit voor ogen, te laten verleiden tot het dragen van verantwoordelijkheid voor de overgang van anderen, naar ik meen. U ziet hoe eigenaardig de verhoudingen kunnen worden, juist dankzij het feit dat leven, zelfs in de stof, voor het ik een noodzaak is. Ik wil echter nu het geheel in enkele punten samenvatten:

  1. Het aanvaarden van een levende God impliceert het bestaan van leven (met vrije, zij het mogelijk beperkte keuzemogelijkheid) in zijn schepping.
  2. Het begrip leven omvat een mate van besef. Dit besef zal altijd de weerspiegeling zijn van de mogelijke erkenning van eigen wereld en eigen ik.
  3. Indien in een bepaalde wereld of vorm het besef geen verdere uitbreiding kan ondergaan, zal het bestaan in vorm of sfeer zich wijzigen. Een besef of begin van besef, een bewustwording of begin daarvan, eist een voortdurende aanvulling. Het ik zal de omstandigheden en houding zoeken, die een continuïteit hiervan zoveel mogelijk verzekeren. Een zeer belangrijke rol bij dit alles vormt de ontwikkeling van een geheugen, hoe primair ook. Zonder dit is een verandering van besef (en eventueel wereld) op langere termijn niet denkbaar.
  4. Naarmate het mogelijk wordt meer de feiten van een verleden en eventueel een voorvoelde toekomst met de werkingen van het heden te vergelijken, zal men ook tot een juistere en vrijere instelling in het leven komen, waarbij de keuze uit de mogelijkheden die men heeft, bewuster zal geschieden. Hiermede wordt mijns inziens een weergeven van het leven, zoals ik meen dat het in God bestaat, ook voor de schepselen mogelijk, namelijk als een creatief zichzelf verwezenlijken.
  5. Om te komen tot een maximum van belevingen en erkenningen, wat noodzakelijk is om een zo evenwichtig mogelijk beleven en erkennen van het ik, in welke sfeer dan ook te bereiken is, een confrontatie met voor het ik vaste en onveranderlijke waarden buiten eigen ik (niet beïnvloedbaar door eigen denken op korte termijn) noodzakelijk. Dit vindt men in de stof. Van het grootste belang voor eigen ontwikkeling is het feit, dat men eerst zo kan leren, dat de waarde der dingen voor het ik zich kan wijzigen door een veranderen van de eigen benadering van deze waarden.

Ten laatste zeg ik dan nog: Elke onderbreking van een leven of levensproces, in welke sfeer of wereld dan ook, waarbij nog geen voldoende evenwicht in het ik bereikt werd in deze wereld, zal voeren tot onevenwichtigheden welke het bestaan in andere wereld eveneens onmogelijk zullen maken of te zeer zullen beperken. Waar het bestaan in een wereld onderbroken werd, zal men dan, zij het door het verder uit de nieuwe wereld op blijven nemen van impulsen uit die wereld of door een terugkeren in die wereld eerst tot een zekere evenwichtigheid van besef en bestaan moeten ontwikkelen, voor een verder gaan in de andere, nieuwe wereld of sfeer waarlijk mogelijk is en voor het ik werkelijk van betekenis kan zijn.

Om nog even terug te keren tot de titel van dit onderwerp, de noodzaak van leven als vorm van bestaan, ligt mijns inziens in het wezen van God, maar de noodzaak tot leven in stof en sferen vloeit voor ons zelf voort uit het feit dat wij een besef bezitten. Alleen wanneer wij bereid zijn het gehele ik te verloochenen met alles wat daarmede maar verband houden kan, wanneer wij willen ophouden met denken, beseffen en handelen en in staat zijn dit waar te maken, kunnen wij misschien terugkeren naar een punt, waarop voor ons leven geen noodzaak meer is. Waarbij overigens mijns inziens de noodzaak tot leven die uit God voortkomt, een nieuw proces van bewustwording zal inluiden, waarbij dan het verleden echter geheel uitgeblust kan zijn. Maar door het bewustzijn dat wij nu eenmaal bezitten, kunnen wij ons niet onttrekken aan een zekere waardering voor onszelf, een zekere liefde voor ons ik en zelfs voor de vorm, waarin dit nu erkend wordt. Of de uitdrukking van dit alles nu ligt in eigenliefde, liefde voor de medemens of liefde tot God, is van geen belang. Belangrijk is dat uit dit besef voor ons een noodzaak tot verder gaan ontstaat, wij kunnen niet meer terug.

Essentieel voor ons wezen is de behoefte tot bewustwording en dit houdt een noodzaak tot leven in. Tijdelijk kan men deze misschien verloochenen, maar de praktijk leert dat men dit haast nooit lang genoeg vol kan houden om zelfs maar de uitblussing van eigen bestaan in de huidige vorm tot het ogenblik van overgang geheel te aanvaarden, tenzij dit een normaal afsluiten van een fase voor ons vordert. Leven is bewustwording. Bewustzijn impliceert beleven. Beleven houdt in dat er leven moet zijn. Leven dat beseft wordt, betekent dat het bestaan voor het ik een noodzaak is, daar het zichzelf nimmer geheel ontkennen kan. De stelling dat leven een noodzaak is, lijkt mij hiermede wel aanvaardbaar gemaakt te zijn.

Ik zal nu nog op enkele mogelijke vragen ingaan. U zult zich afvragen, hoe het dan is met geesten die in het duister of in een hellewereld terechtkomen. Misschien zou u zelfs iets willen vragen over ‘eeuwige verdoemenis’. Het antwoord op dit laatste is eenvoudig genoeg. Wat men hel noemt, zal als mogelijke toestand even lang bestaan als de geopenbaarde schepping.

Maar het beleven van de hel is afhankelijk van onze innerlijke verwerping van de toestand, die men hel noemt. Ik verduidelijk dit door even te herinneren aan de gangbare beelden van hemel en hel. Wie erg kouwelijk is en in de hemel een wolkje toegewezen krijgt, kan de koude en wind zo sterk erkennen dat hij zich op den duur in de hel waant, daar de verwerping hiervan al het andere overtreft. Iemand die kouwelijk is zal misschien voor de grote vuren die, naar men zegt, in de hel branden (al heb ik ze nog nooit kunnen vinden) zich zo aangenaam warm gevoelen, dat zijn interpretatie van het geheel hemels wordt. Het omgekeerde is denkbaar. Het beeld is misschien wat dwaas. Wat ik daarmede wilde duidelijk maken is wel dat hemel en hel begrippen zijn, waarden, die ontstaan door onze interpretatie van feiten en niet zelf onveranderlijke feiten zijn. Waaruit wij terecht de conclusie kunnen trekken, dat leven wel een noodzaak is, maar dat het leven voor ons in de eerste plaats een kwestie van interpretatie van waarnemingen is. Indien men een werkelijke hel zou willen omschrijven, zo zou men deze mijns inziens nog het beste kunnen omschrijven als een ‘niet verder kunnen leven’, een soort verstikkingsproces. Wanneer het bewustzijn geen mogelijkheid meer vindt tot nieuwe erkenningen, tot andere associaties, wanneer het steeds meer vastloopt, leeft het in de hel.

Ik kan u in moderne aardse termen misschien een beeld van hemel en hel geven. De hel is een kantoor, waarop je steeds dezelfde cijfers zit op te tellen, terwijl de klok maar langzaam voorwaarts gaat en je, verlangende naar het einde van de werktijd, niet weet wat je eigenlijk zoudt kunnen en willen doen, wanneer je niet langer hoeft op te tellen, dat is de hel. De hemel is hetzelfde kantoor, waar je nu echter werkt in het besef dat je met het optellen van diezelfde reeksen cijfers iets bereikt voor een ander, zodat je eigenlijk vreest in de werktijd niet voldoende te kunnen volbrengen, terwijl de vrije tijd voor jou betekent dat je in de wereld kunt gaan zien wat jouw werk, het optellen van die dode cijfers, voor jou en anderen praktisch zal betekenen. Inhoud, zin, belangstelling in het leven, dat is de beste benadering van het begrip hemel die ik u kan geven. Vandaar dat hemel en hel wel tot het einde der tijden zullen bestaan, maar voor ons die waarde niet hebben door wat zij zijn, maar door de wijze, waarop wij ze beleven.

Voor mij houdt dit verder in dat wij wel het bestaan van een eeuwige duisternis, een blijvende hel, mogen aanvaarden, maar een dergelijk blijvend en onveranderlijk karakter nimmer zullen mogen toekennen aan een persoonlijkheid die eeuwig verdoemd is. Zoals voor mij de conclusie van dit alles ook moet luiden, dat wij ons een hemel wel als eeuwig kunnen denken, maar wij die hemel alleen kunnen voorstellen als een onbeperkte vergroting van besef op evenwichtige wijze. Actie is niet noodzakelijk misschien, maar wil er een hemel bestaan, dan moet er besef zijn. Leven is voor ons noodzaak. Een hemel waarin het leven, het beleven, ten einde komt, geen ontwikkeling meer kent, zal voor ons nimmer een hemel kunnen zijn. Dat is stagnatie, zodra er geen nieuwe, voor het ik nieuwe mogelijkheden tot associatie en erkenning meer zijn. Een dergelijke toestand als bekroning van een ‘goed leven’ is voor mij dan ook ondenkbaar. De grootste bereiking, het einddoel is voor mij: deelnemen aan het totaal zijnde, maar dan zo bewust, dat je, zelfs al ben je niet bewust actief in het geheel, toch steeds in en voor jezelf het erkende waar kunt maken. Hel is voor mij in wezen: niet kunnen voldoen aan de eigen noodzaak tot beseffen en leven. Zoals de hemel voor mij de absolute vervulling van eigen levensnoodzaken moet omvatten.

Wanneer wij over leven als noodzaak spreken, kan ik het niet nalaten ook een mening te uiten over deze moderne tijd, waarin men uit louter medemenselijkheid, tracht het leven van anderen voor hen zo goed mogelijk te regelen. Ik vrees namelijk dat men bij al dit goed bedoelde streven een ding vergeet: Leven, zelf leven, is noodzaak. Je kunt niet jezelf door anderen laten leven, zonder gelijktijdig een beetje te sterven. Wanneer u naar de wereld van vandaag kijkt en u ziet daarin (zoals u steeds meer zult zien) allerhande eigenaardige spanningen en complexen ontstaan wanneer u ontdekt dat de mensen meer en meer zenuwziek worden, zenuwziek door de wereld die zij zelf geschapen hebben, dan moet u eens denken aan hetgeen ik nu zeg. Men zal natuurlijk spreken over de grote verschillen tussen technocratie en democratie, de noodzaak een zekere rustzone te scheppen, de geluidsoverlast te verminderen, enzovoort. Maar al die woorden zeggen niets over hetgeen de mensen in feite mankeert. De mens kan onnoemelijk veel verdragen wanneer hij zelf leeft, wanneer hijzelf mede deze dingen veroorzaakt of kiest. Maar wanneer een mens niet zelf leven kan, wanneer zijn vermogen tot kiezen en een persoonlijk benaderen van het leven en de feiten steeds meer wordt weggenomen, wanneer hij steeds meer gedwongen wordt binnen een bepaalde norm te denken, te leven, te reageren, dan is in hem de behoefte tot leven, zelf leven, zo sterk dat zij hem, al beseft hij deze reden zelf niet, ongelukkig maakt.

Men zoekt dan allerhande verklaringen voor het feit, dat de mens met het gewone alledaagse leven eenvoudig niet goed meer raad weet. Maar de verklaring is eenvoudig: Leven is noodzaak. Leven is niet alleen maar een bestaan, een vegeteren. Het is ook niet alleen maar een voortsjokken in de sleur van vandaag naar morgen, daarbij zelf niet denkende, zoekende, levende, maar alles afschuivende op anderen, die ‘wijzer’ of ‘verantwoordelijker’ zijn dan wij.

Leven is een persoonlijk voor onszelf de feiten benaderen, een voor onszelf leren, ervaren, evenwicht vinden temidden van het bestaan. En dat kan alleen, wanneer wij de consequenties van eigen daden en de mogelijkheid tot het kiezen van eigen weg behouden.

Indien wij een God veronderstellen die alle dingen reguleert, is er voor ons geen werkelijk leven mogelijk. Op zijn best zijn wij dan een onzelfstandige kristallisatie van een goddelijke gedachte. Het leven kan dan misschien interessant zijn om eens te bezien, maar daar wij zelf geen invloed hebben, beseffen machteloos te staan, is het leven in feite geen cent waard.

Maar als wij zeggen dat God niet alleen een wet is, maar Liefde, dan moeten wij ook aanvaarden dat die God juist creativiteit en strijd in het bewustwordingsproces legt. Dan moeten wij niet denken aan een stabilisatie van hetgeen wij nu goed noemen, maar aan een vrije confrontatie met alle mogelijkheden, of zij nu goed of verkeerd zijn volgens de huidige normen. Dan moeten wij uit durven gaan van een zoeken op eigen krachten, een betrouwen op eigen mogelijkheden, dan moeten wij een eigen weg kiezen. Want in deze dingen leven wij eerst waarlijk. Anderen zullen het dan misschien niet met ons eens zijn. Anderen mogen het dan misschien zelfs betreuren dat wij het leven op een eigen wijze bezien en benaderen, maar dan leven wij tenminste werkelijk, dan ervaren en beleven wij waarlijk. En dit leven is noodzaak, ook in de stof.

Het is zo gemakkelijk alle dingen maar op de lange baan te schuiven, weg te verklaren of een ‘diepere zin’ toe te kennen, die voor u geen werkelijke betekenis heeft. U kent ze wel, de mensen die u troosten met uw leed en u zeggen: “Alles is de Wil des Heren. Hij beproeft zijn geliefde kinderen altijd het zwaarste. Draag dus uw lijden geduldig, alles zal u in de hemel rijkelijk vergoed worden.” Ja, maar die mensen weten kennelijk niet, waar het in het leven om gaat. Het gaat er niet om dat u hier geduldig lijdt zonder over de oorzaak daarvan na te denken, biddende tot de heer en verder Gods water over Gods akker latende lopen. Het gaat erom dat uzelf van uw leven iets leert maken. Leven is meer dan ondergaan. Ondergaan alleen is niet voldoende. Voor de geest die zich vormt, is het niet van belang dat alles zo goed mogelijk gaat, maar wel dat zijzelf zoveel mogelijk een keuze leert doen, beslissingen neemt, en dat zij zoveel mogelijk vanuit zichzelf leert de waarde der dingen voor zich te bepalen. En dat kan een dronkenlap vaak veel beter dan een vrome zuurpruim. Dat kan een godloochenaar vaak nog beter dan iemand die zozeer vastgeroest is in het woord, dat hij in wezen zelf niet meer leeft.

Ik wil maar zeggen: Het gaat niet om de formule in het leven. Leven is niet te vatten in een formule en goed leven kun je niet bepalen middels een algemene formulering. Goed leven is geestelijk gezien een opdoen van ervaringen, een evenwichtige oriëntatie, een meesterschap over jezelf, waardoor je bewust kunt zeggen welke richting je uit wilt gaan. Een beheersing van jezelf ook, waardoor je zeggen kunt: Dit kan ik nu niet aanvaarden, al is het aangenaam.

Ik zoek dus het andere, dat mij beter lijkt, al is het mij ook minder aangenaam op dit ogenblik. Zoals een plant zich richt naar de zon, zo zullen wij ons richten naar de dingen die voor ons in deze fase van bestaan nuttig of noodzakelijk zijn, wanneer wij maar afstand durven doen van het gezag als vervanging van eigen verantwoordelijkheid en bewuste keuze.

Leven is noodzaak voor ons, omdat bewustwording noodzaak is. Stoffelijk leven is voor de geest noodzaak, omdat zij alleen hierdoor een zo evenwichtige bewustwording kan leren vinden, dat zij de werkelijke waarde en inhoud van sferen kan gaan begrijpen. Leven is noodzaak voor ons, omdat alleen door beleven, door ervaren voor ons een begrip van de waarde van de grote wereld waarin wij leven kan ontstaan. Zoals vaak mensen eerst wanneer zij oud zijn geworden, de werkelijke betekenis van feiten uit hun jeugd gaan begrijpen. Zo zullen ook wij door ervaren wijs moeten worden, om eens te kunnen begrijpen wat ons begin, het eerste begin in de schepping betekent. Wij moeten groeien in besef, om dat wat reeds ons eigen is, eindelijk te kunnen waarderen. Wij moeten groeien naar de goddelijke werkelijkheid, omdat ons werkelijk bestaan alleen voor ons aanvaardbaar kan zijn wanneer wij steeds meer de goddelijke werkelijkheid leren kennen en de veelheid van mogelijkheden leren zien, waardoor wij voortdurend de totaliteit evenwichtig kunnen uitdrukken en ondergaan.

Nog dit: Volgens mij leeft men op aarde om evenwicht te vinden, en alle onevenwichtigheden van het aardse bestaan vloeien voort uit het zoeken naar dit evenwicht. Ik kan niet bewijzen dat hetgeen ik hier gezegd heb, waar is. Maar wanneer u zelf daarover nadenkt, zult u toegeven dat het geheel, indien men een God van Liefde aanvaardt, logisch is opgebouwd.

Want een God die waarlijk Liefde is, is een God die onszelf laat leven. Een God die alleen maar gerechtigheid is, maakt het leven tot een kristallisatie van de godheid, waarin men zonder meer gebonden is, waarin een eigen keuze in wezen niet meer mogelijk is.

U kunt kiezen, welk beeld u het best bevalt, u het meest aanspreekt, maar u moet wel beseffen dat de wijze waarop u zich God voorstelt, tevens voor u zal bepalen wat het leven voor u moet zijn. Indien u in God alleen de wet en de regel zoekt, zo zult u mijns inziens ontdekken dat u niet tot een waar en zelf leven zult komen. Wanneer u in God de liefde als voornaamste waarde ziet, dan zal het voorgaande u helpen in het leven waarlijk zin te vinden.

Dan heeft het leven wel zin, dan kun je steeds meer begrijpen, terwijl je voortdurend ervaart en je evenwicht innerlijk weet te herstellen. Nogmaals, de keuze is aan u. Denk daarom eens na over dit betoog. Het is geen bewijsbare waarheid. Het is mijn visie. Maar misschien kan deze u helpen een eigen oriëntatie in en ten aanzien van het leven te vinden.

image_pdf