27 november 1959
Wij zijn niet alwetend, of onfeilbaar. Het is dan ons liever dat u 100 keer nadenkt en onderzoekt, dan dat u klakkeloos aanvaardt, wat wij zeggen. De titel van het onderwerp is: De ontwikkeling van de Chinese filosofie.
De meeste mensen weten van het werkelijke denken in China weinig af. Zij menen dat de gehele wording met het noemen van Mencius, Confucius en Lao-Tse omschreven is. Wel weet men iets over de verering der klassieken die lange tijd China beheerste. Daarbij blijft het dan ook. De geschiedenis van de filosofie grijpt juist in China heel wat verder terug, dan u waarschijnlijk zult menen. Zij kan terug worden geleid tot een periode van ongeveer 3 à 4000 jaren v. Chr. Verder kan bewezen worden, dat op de plaats van het huidige China al 6.000 v. Chr. een betrekkelijk hoogstaande beschaving heerste, die onder meer bronzen vervaardigde van grote vormschoonheid. Van een werkelijke splitsing in het Chinese denken kan worden gesproken als gevolg van het optreden der Zhou-dynastie. Deze stamt uit een barbaarse veroveraarsstam, die de twee vroegere rijken van de Li en de Shang bijeen voegde. De grondslagen van het Chinese denken worden reeds voor het optreden van de Zhou gelegd. Wij vinden in het verre verleden dichters, denkers en mystici. De gedachte aan Tsjiėn, de hemel, evenals de gedachte aan Tao, de weg – in meerdere betekenissen – komen eerst later op de voorgrond.
In het begin maakt men zich het niet moeilijk door onderscheid te maken tussen de materialistische filosofie en mysticisme. De mensheid heeft in de eerste dagen ook hier een Goden-idee ontwikkeld. Rond 1300 v. Chr. zal de voorstelling van de Goden worden gekoppeld aan de voorouderontwikkeling. Dit is een trage en langdurige ontwikkeling van het denken. De Godenhemel van China doet in het begin meer denken aan de Pantheons, die wij ook in Egypte en Indië vinden. Bij de verdere ontwikkelingen ontstaat een steeds verder gaande afwijking van het oorspronkelijke beeld. Naarmate het voorgeslacht belangrijker wordt in de eredienst en de Goden verbleken, wordt de materialistische visie in de filosofie sterker weergegeven. De mystiek wordt hierdoor geprikkeld haar eigen wegen te gaan en zich van de heersende gedachtegangen steeds meer los te maken. Reeds 300 v. Chr. vinden wij reeksen van uitspraken, die ons aan het christendom doen denken. Omschrijvingen van het Godsbeeld en de daarmede mogelijke banden spelen hierbij mede een rol. Kort na 300 v. Chr. verstart het systeem van denken meer en meer.
De oorzaak hiervan is te vinden in het steeds meer verbreiden van geschriften, waarin filosofische concepten worden vastgelegd. Daarvoor is van een uitvoerige omschrijving van abstractere beelden minder sprake. Wel is er reeds een literatuur.
De eerste woordtekens stammen uit het rijk van de Shang. Er zijn slechts weinigen in het rijk, die goed lezen kunnen. In hoofdzaak zijn dit de leden van de hofhouding en het landsbestuur. Het gevolg is, dat een natuurlijke selectie van de geschreven werken optreedt. Al, wat voor de hofhouding aanvaardbaar is wordt bewaard, andere geschriften gaan vaak teloor. De klassieken ontstaan dus aan de hand van de goedkeuring van het hof. Wat aan het hof niet welkom is, of te zeer de mystieke kant uitgaat, wordt meestal terzijde geworpen.
Eerst in latere jaren worden dergelijke stellingen door leerlingen van de denkers bewaard en vinden zij uiteindelijk hun plaats tussen de vereerde klassieke geschriften. Ook de vorm is hierbij vaak van een haast beslissend belang. Eén der oudste klassieken die tot heden bewaard gebleven is, is wel het Boek der Oden. Dit bevat hoofdzakelijk verzen, die soms klinken als Salomons Hooglied, dan weer een beschouwing van hoog ethisch gehalte bevatten.
Een zeer vrije vertaling van een der meer mystieke verzen hieruit luidt: “Wanneer ik naar de hemel kijk, zo zie ik mijzelf. In mijzelf ziende en de hemel kennende, erken ik de weg”.
Voor “hemel” werd hier in een latere weergave het woord “Tsjiėn” gebruikt, dat soms ook “God” kan betekenen. De weg wordt weergegeven door het woord “Tao”, dat hier vertaald moet worden als een persoonlijke weg. Van dit laatste woord zijn overigens opvallende versies aanwezig.
Naarmate de ontwikkeling van het denken verder voortschrijdt, vindt het vaak haast strijdige omschrijvingen. Er zijn in China zeker meerdere “wegen”. In het werk van Confucius vinden wij de zinsnede: “Ik spreek hier van mijn weg, niet van andere wegen”.
Hij erkent hier wel zeer uitdrukkelijk, dat Tao vele begrippen omschrijft, zodat er geen sprake kan zijn van een ongebroken en voor allen gelijke weg. Naast Confucius vinden wij reeksen van andere denkers. Sommigen van hen zijn uitgesproken mystici. Hun gedachtegang omtrent de weg blijkt opmerkelijk ver parallel te lopen met de inwijdingsgedachte, zoals wij die ook hier wel bespreken. Zij beschouwen de weg als een persoonlijke beleving, waarbij men in een soort abstracte wereld binnengaat. Deze wereld wordt niet nader omschreven. Wel durft men te zeggen dat in de hemel – van de mystici – drie keizers zijn.
Een van hen schrijft – vrij vertaald – “Drie zijn de grote heersers. Drie zijn de krachten.
Doch één is hun streven”. Hier in klinkt een beperkt besef van de Drie-eenheid door.
Alleen reeds uit de door mij aangetoonde tegenstelling zult u begrijpen dat voor de doorsnee westerling een doordringen in de Chinese gedachtewereld en filosofie zeer moeilijk is. Het is eenvoudig een ontwikkeling te schetsen, maar een overzicht te geven van de vele verschillende denkwijzen die voorkomen is haast onmogelijk. Alleen al de tegenstelling tussen Confucius en Lao-Tse vergt een ernstig onderzoek en langdurige beschouwing. Overigens is Lao-Tse zeer waarschijnlijk een schuilnaam, die door de leerlingen aan de leider werd gegeven. Lao betekent: zeer oud. De naam wordt voor deze mens reeds gebruikt, wanneer hij nog betrekkelijk jong is.
De basis van de twee laatstgenoemden is geheel verschillend. Confucius gaat uit van de norm der maatschappij, van het juiste gedrag. Hij spreekt niet over God. Een God zal er wel zijn. Hij gelooft daar uiteindelijk wel in. Maar die God heeft voor hem geen betekenis, omdat volgens hem eerst op aarde de juiste weg, de juiste methode van leven moet worden gevonden. Men moet volgens hem deze vinden in een vastleggen van de verhoudingen tussen de mensen. In de eerste plaats wel de verhouding ouder – kind en de verhouding meerdere – mindere binnen het bestel van het keizerrijk. Hij eist daarbij van de meerdere een gedrag zonder enige smet. Hij doet dit zo nadrukkelijk, dat de zaak voor hoger geplaatsen pijnlijk is. Wanneer hij een beschrijving van een ideale keizer geeft, stelt hij daarin indirect zoveel onjuiste gebruiken aan de kaak, dat hij van het hof verbannen wordt en een tijdlang rond moet zwerven, opzoek naar zekerheid. Een van de mystici van die dagen had daarin nogal plezier. In een gescheurd bedelaarsgewaad danste hij de meester tegemoet, roepende: “Daar is de Phoenix! Hij, die is geslaagd en gevallen! Hij is de Phoenix, die herrijst uit haar eigen as. Maar het is gevaarlijk in de politiek!” (vrij vertaald). Het is alsof hij hier de meester wil zeggen: “U bent wel een grote wijze, maar één ding mag u niet vergeten: wanneer je aan de politiek gaat beginnen, valt het eerlijke weg. Dan moet je zoeken naar een tussenweg”. Confucius ontkomt aan de noodzaak tot compromis door de meeste van zijn spreuken zo in te kleden, dat men ze op verschillende wijzen uit kan leggen. De uitleg, die hij zelf daarover geeft, zijn mondeling en veelal alleen bestemd voor zijn volgelingen en leerlingen.
Lao-Tse denkt daar anders over. Voor hem is de wereld één levende waarheid. Ook hij beseft wel degelijk, dat ordening nodig is. Hij vraagt zich af, of deze ordening niet van binnen uit dient te geschieden. Hij vraagt zich af: “Moet ik mijn eigen weg gaan en mij met de krachten boven mij in verbinding stellen, of moet ik alleen gehoorzamen?” Zijn oplossing is steeds weer: “Gehoorzaam aan de wet, zoveel als je kunt, maar gehoorzaam in de eerste plaats aan de wet, die in je leeft”.
Een oordeel – door mij hier uitgesproken – zouden wij in feite moeten baseren op een vergelijkende beschouwing van een aantal hoofdstukken – of verzen – van beide denkers. Alleen zo kunnen wij de werkelijke tegenstellingen aantonen. Daarvoor hebben wij geen tijd. Wel kunnen wij nog een ogenblik teruggaan naar de oude geschiedenis. Want deze grote tegenstellingen konden alleen ontstaan dank zij een gemeenschappelijke basis in het verleden. Een basis, van waaruit het denken in China zich tot twee volkomen anders gerichte denkrichtingen ontwikkelt. Het mystieke wordt hoofdzakelijk beleefd door mensen die zich uit de menigte terugtrokken. Zij zijn kluizenaars en priesters. De tweede richting is het meer materieel denken, dat grote school maakt onder de volgelingen van de keizer en de hogere ambtenaren. Beiden hebben zij een Godsbegrip. De één stelt God superieur, de tweede groep acht in de eerste plaats de materie belangrijk en t.o.v. God het ritueel.
Overigens vinden wij een dergelijke splitsing zij het minder uitgesproken, vandaag ook binnen het christendom.
De bron van China’s verdeeldheid ligt in het oorspronkelijke, geheel stoffelijke concept van de Godheid. Wij vinden dit in de periode, dat het rijk van de Lin wordt gesticht. Er wordt daar namelijk veel van het denken uit het zogenaamde zuidelijke rijk overgenomen. Dat zuidelijke rijk lag in de huidige Gobi woestijn. Hier beschouwde men God als iets, wat onmiddellijk en stoffelijk handelend optrad. Aan alle kanten van de mens staan Goden en demonen klaar om mede in te grijpen. Van een zekere primitiviteit is hierbij zeker sprake.
De mens geloofde aan een al omvattende bezieling: animisme. Uit dit animisme komt een splijting van stoffelijke macht en geestelijke invloed voort, dat een grote invloed heeft op de wijze van geloof aan de geest. Reeds dan zijn er twee wegen te erkennen. De mens die voor zich streeft en zoekt, en de mens die voor zich alles op aarde zoekt te bereiken, maar alle dankbare regels daarbij volgt om te voorkomen, dat hij een demon of God op de tenen treedt.
Wanneer het rijk van de Shang – iets later ontstaan – de grootste macht wint, verdwijnt de nadruk op de Godendienst. Nu zien wij een denken waarbij Goden en demonen in dezelfde klasse worden gerangschikt. Alle verbinding met deze krachten moet door priesters worden behandeld. Men gaat naar een tempel en betaalt een priester om te bidden. Hij weet immers, wat hij doen moet. Hij voorkomt dan – tegen betaling – dat de demon het ons te lastig maakt, of de God ons niet een gunst toestaat. Voor dat laatste moet men natuurlijk ook nog een offer betalen.
In deze periode ontstaan ook al zogenaamde kloosters. Deze hebben nog niet veel gemeen met de latere kloosters die hoofdzakelijk van boeddhistische groepen stammen. Zij zijn eerder nederzettingen waarin gehuwde paren leven, dan wel alleen mannen, of alleen vrouwen. Bij deze nederzettingen is het middelpunt een heilig huis, versierd met voorstellingen van Goden en demonen, terwijl zich achter de openbare vertrekken meestal een geheime kamer bevindt, waarin een God, of demon “gevangen” is. De mensen die hierheen gaan, volgen de regels van het priesterdom. Hierdoor voelt men zich zeker voor elke geestelijke schade. Er kan hem niets meer gebeuren. Zolang hij de door de regels bepaalde weg volgt – hier komt Tao weer op de voorgrond – is hij vrij. De mens die onafhankelijk van de door steeds meer regels gecompliceerd Godendienst wenst na te denken, moet zich geheel buiten de geestelijke gemeenschap stellen.
Dan gaat hij op eigen wijze – geestelijk – met Goden en demonen werken. Uit deze periode stamt de magische overlevering – ons door sommige schrijvers geschetst – van de strijd tussen zwarte en witte draak. De zwarte draak leeft in een vurig krocht in het middelpunt der aarde. De witte draak leeft in de hemelen en speelt met de winden. In deze sfeer van demonische strijd ontwikkelt de mens een zekere kracht. Hij brengt het zover, dat hij durft af te dalen tot de zwarte draak en zich tegen hem weet te verzetten. Jammer genoeg zijn enkele meer esoterische heldendichten hierover teloor gegaan. Ook wordt de mens soms opgeheven tot de witte draak, die hem dan geschenken geeft. Deze sagen zijn de oorsprong van de latere drakenverhalen die in de literatuur een grote rol spelen.
De Zhou beginnen na hun overwinning op Li en Shang het lakse volk te organiseren. In plaats van een laisser faire en een liberalisme onder kerkelijke leiding wordt een straf georganiseerd rijk gevormd. Deze nieuwe maatschappelijke vorm betekent inderdaad een grote verbetering. Enkele opstandelingen verzetten zich nog tegen een zo grote binding aan wetten en regels, doch het merendeel der bevolking aanvaardt dit alles zonder meer.
Het verloochent zichzelf niet daarbij. Zoals door alle eeuwen heen hebben de Chinezen vreemde overheersers geduld, zonder ooit hun aard of denken werkelijk te veranderen.
Het feit dat de aanpassing aan nieuwe uiterlijke vormen een nieuwe welvaart biedt naast ongewoon grote bescherming van recht en goed, richt het denken zich meer en meer op de stof. In de filosofie ontstaat een richting, die zich in het bijzonder wijdt aan de stoffelijke door regels en wetten bepaalde weg. In feite zijn deze denkers vaak sociaal-filosofen.
In het begin spelen de priesters nog een voorname rol, maar al snel treden ambtenaren en keizerlijke decreten voor hen in de plaats. De staat is het middelpunt van het leven geworden. De denkers zoeken naar een ideale vorm voor de staat. Tussen 500 en 200 v. Chr. ontstaat zó een denkwijze, die in vele opzichten aan de Helleense filosofie herinnert.
Wij vinden dan ook in de Chinese filosofie vaak uitspraken die evengoed aan een Plato of Socrates toegeschreven zouden kunnen worden, als aan een Chinese wijze. In hoofdzaak is er steeds weer sprake van een filosofie voor het rijk. Wel is er enige geografische kennis.
Er zijn denkers die aan durven nemen dat er ook belangrijke dingen kunnen bestaan buiten het rijk van het midden, maar de massa verwerpt dit. Afgesloten van de buitenwereld, zich steeds sterker beroemend op eigen superioriteit, beginnen de denkers het volk duidelijk te maken, dat er slechts één enkele klassieke en daarom juiste weg bestaat.
Dit voert tot de zuiver materiële interpretatie van Tao, een reeks van stellingen die weliswaar moreel hoogstaand is, maar toch voor alles zich richt op het handhaven van het rijk en de daarin bestaande ordening.
De, in verhouding wild aandoende, mystici verwerpen dit alles. Zij weten dat er andere landen bestaan buiten het rijk van het midden. Al spreken zij het dan ook niet uit, dat hun land niet het middelpunt der aarde is, zo hebben zij toch wel de zekerheid, dat grotere krachten werkzaam zijn dan de keizer, de voorouders van de keizer, of zelfs een hemelse keizer. Zij trachten door te dringen tot achter de symboliek van demonen, Goden en draken. Zij zoeken naar de werkelijke inhoud van het verleden. Zo worden zij geconfronteerd met God op vele manieren. Soms doen hun beschouwingen ons nihilistisch aan, zoals bv. een gedicht van Li T’ai Po, dat – vrij vertaald – als volgt luidt:
De herfst is in de lucht, de zon straalt.
Een beker wijn verheugt mij, een vrouw kust mij.
Nu kan ik sterven.
De dichter roept hier in feite uit: “Het perfecte moment van beleving is voldoende. Wat deert mij de rest. Ik geef niet om Tao, als het niet in mij leeft. Laat mij genieten en neem de rest”. Er zijn ook anderen. Zo hier en daar treffen wij stellingen aan die ons doen vermoeden dat vele vergeestelijkte denkers tot een Godsconcept komen dat op het Christelijke gelijkt.
“Wanneer de zon schijnt, glimlacht God, tonend Zijn welwillende liefde voor een onwaardige aarde”.
Welk een verschil met het vorige citaat. Hoe anders is hier het geloven en denken.
Wat zou u hiervan denken:
“Achter alle geheimen ligt het ene geheim, dat waarheid heet”.
Dit is een mondelinge uitspraak van een Chinees denker rond 350 v. Chr. Zo splitst zich in China het denken steeds meer in een vaak bandeloze mystiek en een religieus nationalisme. De vormendienst wordt steeds sterker. Zij smeedt het volk aaneen tot een onwrikbaar geheel.
Ook sociaal heeft het materialistisch denken gevolgen. In geen enkele staat bestonden vakverenigingen zo vroeg als in China. Bonden die te vergelijken zijn met moderne vakbonden, hebben in vele provincies een belangrijke invloed op het bestuur. Nu spreken wij nog niet eens over de machtige tongs, die soms doen denken aan handels- of religieuze bonden, dan weer meer weg hebben van gangsterorganisaties. China groeit steeds verder en vindt zijn kracht in een voortdurende uitbreiding van het stoffelijke Taobegrip. Voor alles zijn regels. Boven alle andere dingen legt men de nadruk op gedrag en waardigheid.
De groei van het materialisme is te verklaren. Wanneer de mens alleen in de natuur staat, wordt hij voortdurend met de natuurverschijnselen geconfronteerd. In de grootsheid en weidsheid van de natuur voelt hij zich nietig. Hij gaat over zijn God nadenken. Hij wordt sneller mysticus.
Het volk van China wordt steeds talrijker. Do gezinnen worden steeds groter, de familiebanden zijn haast onverbreekbaar. Steden van 100.000 inwoners komen reeds voor, wanneer de grootste plaatsen van Europa 2.000 – 10.000 inwoners tellen. Het zijn drukke haast overbevolkte vestingsteden, het is belangrijk dat je je aan de regels houdt, want zonder dit zou het sociaal bestel ineenstorten. Waardigheid is van het grootste belang. Zij bepaalt het aanzien bij anderen, de mogelijkheden van het leven, de mogelijkheid tot handel. God? Misschien dat je in de nacht de sterren kunt zien, maar je kijkt tenminste evenveel naar de lantaarns die voor draagstoelen uit worden gedragen. Je kijkt naar de lichten aan huizen en handelshuizen. In een dergelijk menselijk milieu is het moeilijk geen materialist te worden. Wij hoeven ons dan ook niet te verwonderen over het feit dat China tot rond 1900 toe hoofdzakelijk materialistisch blijft.
De stellingen van het socialisme dringen dan langzaam in het land door. Zelfs deze krijgen een vreemd vormelijk karakter, dat eerst door de bloedige studentenopstanden langzaam maar zeker verbroken zal worden. Dan telt men reeds 1920. Nog gaan velen voort met een zich baseren op het verleden en een zich beroemen op vroegere grootheid. Ook dan nog trachten velen zich te gedragen volgens de zo lang geleden reeds vastgestelde regels.
Tot deze tijd is het veelal mede de taak van de filosoof deze regels, die het volk tot een hechte eenheid en de familie tot een zelfstandig reagerend organisme maakt, te omschrijven en te definiëren. Zelfs indien zij iets nieuws te zeggen hebben, bouwen zij toch hun verhalen, sproken, gedichten en zinrijke strofen op dit concept op.
Hieraan onttrekt zich de mysticus. Hij verblijft, bij voorkeur in de eenzaamheid, waar slechts arme boeren het land bebouwen, waar een enkel karavaan voorbij trekt, of zelfs daar, waar de roversbenden rondtrekken. Hij wordt door deze benden geacht en geëerd.
Zij bestaan immers voornamelijk uit mensen die trachten door roof ten koste van anderen aanzien te verwerven, of verloren invloed te herwinnen. Het moderne China staat dan ook voor een groot probleem. Kan men in plaats van het zich aan gezag en materialistisch getinte regels te houden, komen tot een niet georganiseerd, maar persoonlijk Gods beleven? Missionarissen die in China gewerkt hebben, weten hoe moeilijk het valt dit concept te wekken. De filosofen grijpen steeds weer naar het verleden terug. Dit probleem wordt materieel dringend, wanneer de opstandige jeugd nieuwe wegen gaat zoeken, hierbij geleid door het binnendringen van de westerse beschaving. De denkers van die jaren schrijven vlammende manifesten en roepen het volk op zich gelijkelijk te verzetten tegen de binnendringende vreemdeling en de slaafse gebondenheid aan regels, die, zoals men uitroept, impotent zijn en geen kracht meer hebben.
De jongere denkers worden getroffen door de vragen van een volk, dat niet meer kan in de wereld. De jeugdige denkers roepen uit dat God een waan is, Tao een verouderde gedachte. Er is nog maar één ding de moeite waard: Efficiency, organisatie. Uit deze verdeeldheid ontstaat de Chinese Republiek. In deze verdeelde wereld komt een filosofie uit het westen binnen dringen: Het marxisme, het bolsjewisme. Menigeen onder u meent dat dit alleen maar de omschrijving is van een bepaalde wijze van leven, een politieke instelling misschien. Vergis u niet: Deze ideologie kan door filosofen verdedigd worden.
De verdedigers van deze gedachte kunnen een redelijk beroep doen op de gevoelens van de massa. Drogredenen komen voor. Stellingen worden verkondigd die met de werkelijkheid in strijd zijn. Maar dat is in het verleden zo vaak gebeurd. Nu luidt de leuze: Gelijkheid. De achtergrond is even materialistisch als bij vorige stellingen. Ook hier een reeks van wetten en gedragsregels. Deze doen een beroep op de trots van de gewone mens en zijn schijnbaar veel meer aanvaardbaar dan de gebondenheid aan gezag en de nederigheid van vroeger, waar immers de mens door de willekeur van een ambtenaar gelukkig leefde, dan wel pijnlijk stierf. De band met het huisgezin, de conservatieve vader of moeder, die de vooruitgang niet erkennen, valt weg. Het familieconcept wordt vervangen door het staatsconcept. Men denkt niet meer aan de mogelijke grootheid van eigen voorouders, maar beroept zich op de groten die de staat heeft voortgebracht. Een verleidelijke filosofie, die menige denker – naast de gewone mens – in haar web lokt. Maar met de gewoonten van vroeger kan men niet zonder meer breken.
Een nieuwe vorm van willekeur wordt evenals vroeger verdedigd door een gedachtegang die te hoge normen stelt voor het gedrag van bestuurder en beambte. Op den duur ontstaat een teleurstellende toestand. Daardoor – en dit is op het ogenblik zeer sterk – komt het concept van de mysticus op de voorgrond. Met de mysticus voelt menigeen aan, dat er een leegte ligt achter het schijnbaar redelijke materialisme. Er moet een God zijn, er moet een mogelijkheid tot vrije wilsuiting zijn. Je hebt recht op eigen leven, zo zeggen zij.
De oude banden kan men terzijde laten. Tao, de weg, ligt in jezelf. Tsjiėn, de hemel, ligt voor je open, wanneer je maar uit jezelf durft te strijden voor vrijheid en recht. Er is ergens een Goddelijke liefde. Wanneer je op de roep daarvan maar antwoord geeft, zul je verder kunnen komen. De gehele toestand is bevorderlijk voor het aanvaarden van deze zolang op de tweede plaats komende concepten.
Maar zoals in het verleden de mystici slechts met vele moeilijkheden tot hun publiek konden spreken, zo is het ook nu. Ongeacht de steun die zij op geheimzinnige wijze ook nu krijgen, zijn zij een door de staat gehate, of gevreesde, minderheid. Ook nu moeten de stellingen van deze denkers van mond tot mond verder gaan. Ook nu moeten hun geschriften met de meest primitieve middelen worden verbreid en hebben zij geen toegang tot de staatspersen. De hieruit voortkomende filosofie is de kracht van het volk in het heden. Zoals eens het dragen van het Mantsjoe-bewind mogelijk werd door de leer van Tao en kon leiden tot een absorptie van deze heersers in het volk van China, zo kan nu alleen de mysticus de nieuwe leer een kracht geven, het volk wekken tot een niet materialistisch begrip, dat het in staat zal stellen ook de rode filosofie, het bolsjewistisch materialisme, in zich op te nemen. Indien men droomt van een redding van China en een terugkeer tot een gezond binnen de wereld leven en denken, dan zal dit nooit van het westen kunnen komen. Vooral het Christelijk westen zal hier niet kunnen ingrijpen. De mogelijkheid tot redding is gelegen in de oude mystiek, overgeleverd van vele duizenden jaren her. Heden nog spreekt men van een vreemde band met God en een kracht die alle materiële regels overwint.
Vragen.
Waarom noemt men de draak als het symbool van China?
Op deze vraag kan ik geen volledig antwoord geven. De draak werd gezien als een magisch en hemels iets. Men geloofde namelijk dat demonen en machtige Goden in drakenvorm op aarde kwamen. De draak wandelde dan onder de mensen als een mens.
Later werd de draak een God van lagere orde, die, door hogere macht geroepen, huiswaarts keerde, zijn drakengestalte weer aannam om dan rivieren te doen overstromen, rampen te veroorzaken, of steden te beveiligen voor hun vijanden.
De draak vinden wij niet alleen in China, maar haast in alle landen van de wereld.
De bouw, de gehele voorstelling van het dier heeft iets voorhistorisch. Ik vermoed dan ook, dat de vorm een overlevering is uit de tijden dat de homo sapiens ternauwernood de wereld had betreden. Het is mogelijk, dat de laatste overblijfselen van de grotere dieren in die dagen om hun vorm en grote kracht als Goden vereerd zijn. M.i. zijn zij op deze wijze tot symbolen van macht geworden. In Azië vinden wij zelfs nu nog afstammelingen van de vroegere draken. Denk maar eens aan de Komodovaranen. De vleugels van de draken – niet altijd aanwezig – stammen niet uit de werkelijkheid, maar geven uitdrukking aan het bovennatuurlijke van het wezen. Zij zijn eerder deel van een legende. Overigens is ook de vleugel een algemeen gekend symbool. Zelfs aan de andere kant van de wereld bij Tenochtitlan vinden wij in de ruïnes draken en slangen met vleugels afgebeeld.
De algemeenheid van de voorstelling doet vermoeden dat zij van een centraal punt over de wereld is gegaan. Vanuit een centraal punt als bv. het legendarische Atlantis kan een reeks van beelden en voorstellingen over de wereld zijn getrokken. Daarbij zal de draak oorspronkelijk een symbool van het kwaad zijn geweest. Mogelijk ook was de draak een symbool van strijd. De verschillende volkeren hebben deze gedachten overgenomen en daaruit hun eigen voorstelling ontwikkelt van Goden en demonen die in dergelijke vorm op aarde optreden.
Ook in het zuiden van China vinden wij de drakenvorm nog terug. Zij is hier niet zo zuiver bewaard gebleven als in China, waar zij tot symbool van het rijk werd. In de Chinese astrologie – ongeveer 4500 v. Chr. reeds in bloei – noemt men het teken van de Staat, het sterrenbeeld dat het lot van de natie schijnt te bepalen, ook de draak. Deze hemelse draak wordt meer en meer met de hemelse keizer en zijn vertegenwoordiger op aarde, de zoon des hemels, vereenzelvigd. In enkele perioden wordt de keizer dan ook onder meer als “Gouden Draak” aangesproken. Op deze wijze zal het drakenmotief steeds meer als gelukbrengend en macht brengend in het volksgeloof zijn opgenomen. De verdediging die de draak betekende voor steden, schijnt ook op andere gebieden belangrijk te zijn geweest.
Wij vinden ook schepen die de drakenvorm hebben. Deze jonken hebben een duidelijk te herkennen drakenteken, ook al zijn zij niet te vergelijken met de drakenboten van de Vikings. Ook schijnt de draak in verband te staan met de wisseling van het jaar. Het jaar zelf wordt benoemd naar een sterrenbeeld en heeft een dierennaam. Zolang het jaar nog niet regeert treedt de draak op als beschermer tegen boze geesten. Dit komt in de drakendansen tot uiting. M.i. is een regerend sterrenteken langzaamaan geworden tot het symbool van een volk, tevens symbool van geluk en welvaart. Dit goede aspect heeft nog nu zijn demonische tegendeel. Het geheel is oorspronkelijk waarschijnlijk van demonische origine.
Een sectie wordt verricht vlak na de overgang. Hoe ondergaat de geest van het slachtoffer dit?
Dat hangt van het slachtoffer af. Wanneer ze een knoop aan je jas naaien, terwijl je hem aan hebt en zij zijn niet voorzichtig met de naald, zul je er wel iets van kunnen voelen. Heb je voordien je jas uitgetrokken, dan merk je er niets van. De vraag is nu: Heeft de geest voldoende afstand genomen van het lichaam? Zo ja, dan zal zij er niets van merken. Neen? Dan zal iemand wel enige protesten willen uiten, ofschoon door de omstandigheden dat niet meer mogelijk is, waardoor het aardse vocabulaire dan voor enige onaangename verrijking gespaard blijft.
Maakt het nog verschil, wanneer je daar tevoren toestemming voor gegeven hebt?
Wanneer het zo is en je kunt geen afstand doen van je lichaam, zul je wel eens denken: “Ik heb mijzelf wat op de hals gehaald…” Ik neem aan dat je daar geen toestemming toe zult geven, tenzij je inderdaad overtuigd bent dat het lichaam door de dood van je gescheiden wordt. Indien je beseft dat je dood bent, geloof ik niet dat je er last van zult hebben.
Is er verschil tussen levenslichaam en etherisch lichaam? Uit welke stof bestaan zij en wat is hun functie?
Etherisch dubbel is niet het totale levenslichaam. Het is deel der levenskracht die uitgestraald wordt, waardoor tijdelijk een tweede beeld van de persoon kan worden geprojecteerd. Dit kan door mensen die daarop getraind zijn, worden gedaan zonder dat zij daarbij het bewustzijn van hun lichaam geheel verliezen. Zij kunnen gelijktijdig hier zitten schrijven en ginder in de tuin wandelen. Is men niet getraind, dan kan bij sterke concentratie – onder omstandigheden – hetzelfde verschijnsel zich voordoen, doch men is zich niet van beide persoonlijkheidsuitingen gelijktijdig bewust. Het dubbel dat optreedt, is in feite dus een etherisch dubbel. Het levenslichaam bestaat in zijn geheel uit een grote reeks van kleine spanningen, waarbij zij een half-materiële vorm aan kunnen nemen. Dat is dan het fluïde, of plasma, waarover men zo vaak spreekt. Het etherisch dubbel bestaat uit hetzelfde. Typisch genoeg is er een algehele overeenkomst tussen het plasma dat zaad en eicel hun levensvatbaarheid geeft, en de kracht die het levenslichaam vormt, of wordt uitgestraald als etherisch dubbel.
Behoort wat de theosoof een gezondheidsaura noemt, bij het levenslichaam?
De z.g. gezondheidsaura behoort direct tot het lichaam. Zij bestaat voor 9/10 uit de infrarood-uitstraling van het weefsel, ontstaan door de omzettings- en verbrandingsprocessen die zich daarbinnen u eenmaal afspelen.
Het levenslichaam zelf geeft maar een zwakke reflex van lichamelijke gebreken. De verschillen zijn kenbaar door het astraallichaam dat zich buiten het lichaam uitstrekt en beide vormen van straling vooral bij verschillen in sterkte duidelijk zichtbaar zoekt.
Het geheel geeft zo een indicatie van bestaande gebreken en mogelijke ziekte.
Is het etherisch dubbel een tijdelijk product dat alleen bestaat zolang het nodig is?
Het etherisch dubbel is geen lichaam op zich, maar een projectie waarin een deel van het bewustzijn zich kan openbaren, soms een groot deel. Maar het blijft een projectie. Wanneer je nu dood gaat en je hebt een paar etherische dubbelen in omloop, zullen zij als de bliksem naar het levenslichaam terug moeten om de aansluiting naar de andere wereld nog te halen. Op zichzelf kunnen zij niet voort bestaan en blijven afhankelijk van de werking: Geest in lichaam, eventueel met verschillende voertuigen.
Zonder stoffelijke basis kan het etherisch dubbel praktisch niet voorkomen. Zou een etherisch dubbel bij de dood niet naar het levenslichaam terugkeren, dan zou de gehele persoonlijkheid daardoor iets van haar kracht verliezen en zwak zijn, zoals een mens bij een te groot bloedverlies. Het bewustzijn zou zich bovendien niet in het dubbel meer kunnen uiten. Het zou vervallen. In de vervalperiode is het niet persoonlijk meer en heeft niets met de mens te maken.
Is de communistische leuze: “Het doel heiligt de middelen” altijd ongunstig van betekenis? Zijn gevallen denkbaar, waarin dit op gunstige wijze toepasselijk is?
Deze leuze wordt niet alleen door de communisten verkondigd, in de eerste Société de Jésus van Ignatius de Loyola, gold een soortgelijke stelregel. In de politiek verdedigt de Florentijn Machiavelli een soortgelijke regel. Het is dus zeker niet een specifiek communistische stelregel. Het is de uiting van de mens, die ten koste van alles zijn doel wil bereiken. Een toepassen hiervan in de praktijk is haast nooit verantwoord, omdat het doel mede teloor gaat in de handelingen. “Het doel heiligt de middelen”, schept meestal zovele met het doel in strijd zijnde waarden, dat het doel hierdoor ten eerste ernstig bedreigt, maar in de meeste gevallen rond de bereiking wordt vernietigd.
In enkele gevallen kan men deze regel gebruiken omdat men geen andere weg weet en zo zijn eigen op zich niet prettige daden goedpraat. In dat geval mogen wij niet te maken hebben met te reële waarden of te algemene waarderingen. Je slaat een mens om hem iets te leren bv. Het middel is niet zonder meer goed, maar kan in de ogen van de mens geheiligd worden door het doel. Ik meen, dat de middelen door geen enkel doel geheiligd kunnen worden als zij bedrog, misleiding, het schenden van gegeven beloften enz. omsluiten. Ook is het niet juist te stellen, dat alles, als goed kan worden geacht wat met het doel in overeenstemming is, ongeacht de werking die het op anderen heeft. Indien men deze regel al wil gebruiken, zo kan dit alleen geschieden, indien de middelen geen enkele mens aantasten in zijn menselijke rechten, of waardigheid, zijn geestelijke vrijheid, of zijn lichamelijk bestaan. Acceptabel kan deze regel bv. wel zijn bij vivisecties. Op zich is dit een euvel. Toch kan het vaak beter zijn een dier voor een noodzakelijke proef te gebruiken dan een mens op te offeren. Goed is het middel eigenlijk niet, maar het doel de mens te redden, maakt het middel in dit geval aanvaardbaar, zolang geen gelijkwaardig alternatief bekend is.
De Jezuïeten ontkennen dat de spreuk van hen afkomstig is en stellener prijs op dat dit in de wereld bekend wordt.
Zij hebben daarin ongetwijfeld gelijk, in zoverre de Société de Jésus indertijd opgeheven is, omdat zij middelen gebruikten die niet in overeenstemming waren met de wensen van de kerk, of de hooggeplaatsten van die dagen. Toen de Orde, hervormd, weer werd toegelaten, was inderdaad van deze, of een dergelijke stelling geen sprake. Vandaar dat ik zeer duidelijk sprak over de eerste Societas. Daarna is de Orde opgeheven en opnieuw gesticht, althans erkend. Gedurende meer dan 50 jaren bestonden er officieel geen Jezuïeten. Bij het begin van de Orde begonnen al snel de Jezuïeten de Dominicanen als biechtvaders van vorsten te verdringen. Misschien dat daar de middelen het doel wel het meest in het gedrang bracht. Het biechtgeheim is in die dagen zo niet formeel, dan toch feitelijk zeer vaak geschonden om daardoor macht te gewinnen, of politieke voordelen te behalen. Wij kunnen niet bewijzen dat genoemde regel in de Orde letterlijk als genoemd erkend was. Wel is het aan te tonen dat zo velen van de misbruiken op de hoogte waren, of zich daaraan schuldig maakten, dat de praktijk van deze spreuk zeker in het begin van de Orde onontkenbaar is. Wanneer de Jezuïeten deze spreuk en haar implicaties voor het heden ontkennen….. akkoord. Dat is waar. Maar zij moeten niet beweren dat in het verleden de praktijk van deze spreuk binnen hun orde niet bestond. Dit laatste is vastgelegd in hun eigen historie, in de kerkgeschiedenis, de grote standaardwerken over de geschiedenis van pausen, en in enkele normale geschiedeniswerken meer dan duidelijk en met bewijzen vermeld.
Zij loven fr. 100.000 uit voor degene, die kan bewijzen, dat deze stelling van hen afkomstig is.
Men kan dat niet bewijzen, maar ten hoogste aantonen dat deze Orde gedurende zekere perioden de stelling in de praktijk bracht. Wist u overigens dat in Frankrijk en Engeland Jezuïetenvervolgingen hebben plaats gehad? Wist u dat zelfs in Italië en Spanje men soms Jezuïeten heeft gedwongen over te gaan tot een andere Orde?
In feite staat er toch niets anders dan: Als het doel goed is, moet er op het middel zegen rusten?
Dat is uw interpretatie. Ik kan evengoed zeggen: “Het doel heiligt de middelen” betekent dat ik alles goed kan praten, zolang het doel maar goed is. Het geeft niet welk middel ik gebruik om tot een doel te komen, zolang het doel zelf maar goed en redelijk is in mijn ogen. Dan hoef ik mij over de rest geen zorgen te maken. In de volksmond is deze laatste uitleg heel wat meer populair dan uw interpretatie. Overigens moet u dit maar onthouden: Er bestaat geen enkel woord op de wereld, wat niet voor tenminste twee uitleggingen vatbaar is. Hoe meer het woord betrekking heeft op het menselijke denken, of de abstracties van het menselijke denken, hoe veelvuldiger de mogelijkheden tot interpretatie worden. Hoe meer mogelijkheden er zijn om een woord of stelling uit te leggen, hoe beroerder het zal zijn met de praktijk ervan.
Gaarne een definitie van vrije wil. Beschikt de mens over een vrije wil? Zo niet, waarom niet?
Onder vrije wil wordt verstaan de mogelijkheid naar eigen inzichten te handelen, zo uit meerdere mogelijkheden steeds kiezende wat volgens eigen denken het meest juiste, of meest begeerlijke is. Bij een richten van de vrije wil ten goede volgt hieruit, dat bij niet voorziene onaangename gevolgen de mens zich niet schuldig hoeft te gevoelen, maar zich de goede gevolgen van eigen keuze en handelingen als een verdienste toe kan rekenen. Vrije wil bestaat in die zin, dat – binnen de beperkingen van Goddelijke en kosmische wetten – belemmerd door menselijke wetten, de wetten van geboorte, milieu, enz. de mens met een redelijke vrijheid zijn eigen weg kan bepalen, terwijl hij door eigen streven en denken wijzigingen kan aanbrengen in het verloop van eigen leven, waarbij soms zelfs een verkorting, of verlenging van de stoffelijke levensperiode inbegrepen is.
De psychologen zeggen dat de vrijheid van wil maar zeer klein is.
In vergelijking met de opvatting dat vrije wil betekent dat je alles kunt doen wat je maar wilt, inderdaad. Psychische drang, neurotische verschijnselen, dwang van de omgeving, erfelijke belasting, wetgevingen en vorm van de maatschappij, eigen angsten en begeerten, zijn een beperking van de vrijheid, of verbinden aan een vrij-zijn niet aanvaardbare consequenties. Een zeer groot deel van deze belemmeringen en beperkingen kan overwonnen worden. De feitelijke onvrijheid van wil is bij de doorsnee mens dan ook niet de schuld van een onontkomelijk noodlot, maar van zijn eigen traagheid en zijn angst voor een persoonlijk aansprakelijk zijn.
Die dan weer afhankelijk zijn van een bepaalde graad van intelligentie.
Ja, maar vreemd genoeg geldt: hoe minder intelligentie de mens bezit, hoe groter de risico’s – ook gekende – hij geneigd is te nemen om zijn wil door te zetten malgré tout. Naarmate de mens namelijk intelligenter wordt, overziet hij meer mogelijkheden, is angstiger zich een van de vele voorziene en onaangename gevolgen op de hals te halen.
Het is zijn angst, die hem hier belemmert. De intelligentie heeft niet alleen voordelen. Zij brengt meer inzicht en ook een grotere aansprakelijkheid met zich, waardoor een grotere kracht van wil en persoonlijkheid nodig is om hetzelfde te kunnen volbrengen.
Hoe voelt – of denkt – een schizofreen – een ongeneeslijke geesteszieke – na zijn overgang?
De oorzaak van schizofrenie kan namelijk gelegen zijn in zuiver stoffelijke gebreken. Het is niet alleen een ziekte van de gedachte. In enkele gevallen is het een vlucht, berustend op zuiver psychische waarden. In dit geval is de splijting van de persoonlijkheid niet stoffelijk. Alle stoffelijke oorzaken van schizofrenie zullen met het verdwijnen van het stoffelijke voertuig teniet gaan. De geest is en blijft dan normaal. Indien er sprake is van een vlucht – een zuiver psychisch oorzaak dus – zal dit de reactie op de omgeving ook later blijven beïnvloeden. Het gevolg is, dat zo iemand geestelijk in het duister verkeert. Geïsoleerd van de werkelijkheid zullen de schijn, of tweede persoonlijkheid en de werkelijke persoonlijkheid zelf de strijd uit moeten vechten. Het ontbreken van invloeden van buitenaf zullen de mogelijkheid tot hervinden van innerlijke eenheid in de hand werken. Het denken is in het begin te zeer op het ik gericht, zodat er een periode van duisternis blijft, voorafgaand aan een hervatten van het normale leven en reageren.
Nog een paar definities:
GEESTIG ZIJN: Geestelijke kwaliteiten zozeer laten werken dat zij een toepassing vinden in de stof, die voor een ander niet stotend maar toch begrijpelijk is, en zo een nieuwe vaak vrolijke visie geeft op een bestaande of voorstelbare toestand.
GEESTIG SCHIJNEN: Ten koste van anderen grappen verkopen, waarvan je zelf weet dat zij niet deugen.
HEMELTERGEND: Een gedrag, waarover je je bij een ander zo druk maakt, dat je aanneemt dat zelfs de hemel zich daardoor getergd zal voelen, ofschoon je – wanneer je zelf hetzelfde doet – meestal meent, dat de hemel heus wel eens wat door de vingers kan zien.
EIGENWAAN: De voorstelling die je van jezelf hebt, tot je voor de eerste keer eens eerlijk in de spiegel kijkt.
PSYCHOLOOG: Iemand die in zijn pogingen de psyche te ontleden komt tot een reeks van conclusies die ten dele leugens zijn. Het is hierdoor, dat de lettergroep “loog” in het woord psycholoog verklaard kan worden.
LANGE TENEN: Een verschijnsel dat men eerder geestelijk dan stoffelijk beziet en wat eigenaardig genoeg een onmiddellijke werking op de hersenen ten gevolge heeft.
NEUROLOOG: Iemand die kennis heeft van de zenuwbanen en leert hoe zij functioneren. Naarmate hij meer leert, beseft hij, dat het moeilijk wordt de dingen aan elkaar te breien, wanneer er eenmaal een fout is opgetreden.
PSYCHIATER: (oude definitie) Een psychiater is iemand die net gek genoeg is om andere gekken te kunnen begrijpen, zonder gek genoeg te zijn om door anderen voor gek gehouden te worden. (ook): De psychiater is voor vele mensen geestelijk hetzelfde – als voor de stof de kleine vertrekken voor afzondering, waarop de beginletters van Winston Churchill geschreven staan (anders): De psychiater is de man die de reinigingsmiddelen probeert uit te delen, waarmede de mens zich van innerlijke problemen kan reinigen om zo in het reine te komen, waardoor hij tot nieuw leven en nieuwe overtuiging kan worden gebracht.
SINTERKLAAS: Een vorm van liefdadigheid die door exploitatie van de middenstand langzaamaan een baard gekregen heeft.
MOEDERDAG: De dag waarop je, volgens het aandringen van bloemist en banketbakker, moeder eert, omdat moeder boos zou worden wanneer je het zou wagen niet aan Moederdag te denken. Vandaar dat men elke Moederdag weer zegt: “Dag, Moeder” en over de brug komt met een cadeautje, dat meer kost, dan je eigenlijk kunt missen.
RUIMTEVREES: Een ziekelijk verschijnsel, waarbij men zich zo onmachtig gevoelt t.o.v. de ruimte, dat men liever met minder ruimte genoegen neemt, dan zich open te stellen voor de strijd van het leven. In feite dus een angst voor levensverschijnselen, waarbij men zichzelf terug tracht te denken naar de embryonale geborgenheid.
Kan het niet korter?
Wel als ik over mijzelf praat. Bij mij is ruimtevrees hoofdzakelijk een vrees voor te veel gezwam in de ruimte.
RUIMTEVREES: Angst voor het leven, uitgedrukt in angst voor open ruimten, waarbij men terug streeft naar de geborgenheid van het moederlichaam.
HOOGTEVREES: Iets wat menig staatsman niet schijnt te bezitten, anders zou hij beter beseffen hoe spoedig hij kan vallen.
MINISTER-PRESIDENT: De man die de verantwoordelijkheid draagt voor andere ministers en mede mag zeggen met welke kluiten, welke kamerleden in het riet gestuurd zullen worden.
SECRETARIS-GENERAAL: Iemand die ondanks de titel van secretaris zich als een generaal gedraagt en meer weet van de meeste zaken, dan zijn meerderen ooit zullen weten.
MEMORIE VAN ANTWOORD: Een herinnering aan iets wat gezegd is, plus het antwoord dat men daarop zou willen geven in een vorm, waardoor men zich in feite niet vastlegt.
Dit doet mij denken aan de moderne versie van: “Er waren twee Koningskinderen”. Dat was ook zo droevig, want hij was de zoon van de voorzitter van een PvdA en zij was de dochter van een meneer Oud. Vandaar dat de kloof die hen scheidde, haast onoverbrugbaar scheen. Met een beetje goede wil vonden zij elkaar toch nog.
DIPLOMAAT: Een beroepsleugenaar in ‘s lands dienst. Het is wel wat hatelijk.
Ook: Een diplomaat is iemand die op zo’n manier “barst” weet te zeggen, dat je hem nog dankbaar bent dat hij het je gezegd heeft.
DEFINITIE: Dat is een omschrijving van en waarde zodanig dat de kernwaarde daarvan wordt aangeroerd. Dit geldt niet wanneer ik een definitie zeg, want dan is het een algemene omschrijving van de mogelijkheden die in een onderwerp schuilen, zonder dat een definitieve definitie wordt gegeven van hetgeen gedefinieerd moet worden.
POPULARITEIT: De verering van het volk die je voorgoed meent te bezitten, tot je haar op de proef stelt.
VOORZITTER: De man die zijn rechten aan het hoofd van de bestuurstafel met een hamer pleegt te verdedigen.
EIGENWAARDE: Over het algemeen een waanbegrip, omdat de mens zichzelf over het algemeen zozeer waardeert, dat hij niet begrijpt, dat een ander hem minder kan waarderen dan hij het zichzelf doet. Wanneer men een voldoende gevoel van eigenwaarde bezit, zal men eigenwaarde in samenhang tot het geheel weten te waarderen, waardoor men de eigenwaarden door eigen streven tot een deel van het geheel maakt en zo komt tot een eenwording met het totaal Goddelijke.
EIGENGEREIDHEID: De waan dat alles wat je zegt en doet zo goed is, dat niemand het beter kan, en een ieder die anders doet dan jij het wilt, niet deugt.
FANTAST: Iemand die het verschil van droom en werkelijkheid volgens stoffelijke waardering niet kent en daarom in zijn fantasieën vaak een waarheid erkent, die de wereld eerst 100 jaar later ontdekt.
BESTUUR: In een vereniging over het algemeen een beperkt aantal mensen, die samen het geheel aan het rollen trachten te houden, terwijl de leden het het bestuur zo moeilijk maken, dat de zaak uiteindelijk toch in het honderd loopt.
EIGENROEM: de reclame die je voor jezelf maakt, omdat je wel zeker weet, dat een ander je niet waarderen zal.
Esoterie
Zo-even hebt u mij het woord “Sinterklaas” ter definitie gegeven. Daarover wil ik op mijn manier nog iets zeggen, wat naar esoterie zweemt. Sinterklaas is een mythische gestalte.
Niemand weet eigenlijk wie hij precies was, hoe hij is geweest. Niemand weet ook, hoe hij er toe is gekomen de taak van de Germaanse Goden over te nemen bij zijn rit over de daken.
Wanneer Sinterklaas in het land komt, wordt er plotseling allerwege een behoefte merkbaar anderen een plezier te doen. Hij lijkt wel een impuls, die, eenmaal in Nederland aangekomen, de mensen iets beter maakt dan zij normalerwijze zijn. Zij denken er opeens over na, wat zij voor hun naasten kunnen doen. Velen beperken dit helaas nog te zeer tot eigen kring. Toch beseffen velen dat zij ook voor anderen iets moeten doen, soms zelfs voor mensen die men helemaal niet kent. Achter alle commerciële deining vind ik in dit feest iets terug van een esoterisch principe. De grootste blijdschap van het feest is immers gelegen in het geven. Wanneer wij voor een ander iets hebben gekocht, of een wat plagerige surprise hebben bereid, zijn wij van binnen vol verwachting en blijheid.
Indien wij nu geloven in een kosmische God, waarin alle dingen bestaan, geloven wij tevens aan een eeuwige band die niet alleen ons met die God verbindt, maar tevens met al het geschapene. Hoe meer wij in het geschapene ons eigen wezen tot uiting kunnen brengen en vreugde verschaffen aan alles, wat rond ons is, hoe groter de harmonie met het Goddelijke, hoe meer het geheel zich van God bewust kan worden. De getabberde baard met staf lijkt mij eigenlijk een verklaring van de mensheid. Een verklaring overigens, die met de normale praktijken van de samenleving in strijd is. De grootste vreugde in het leven is niet bezitten, of verkrijgen, maar een deelgenootschap met de rest van de wereld. Hoe meer wij zonder vrees en beperkingen openstaan voor de wereld, hoe gelukkiger wij kunnen zijn en voor onszelf daarin het Licht vinden dat ver boven de stof uitgaat. Dat Licht gaat zelfs boven de geest uit. Men vermoedt dit alles achter een valse baard.
Wanneer de mens de moed heeft zijn leven in te stellen op een geven – van hulp en diensten, maar wel degelijk ook van de kleine verrassing, de surprise – aan de medemensen, zal hij vele problemen achter zich kunnen laten.
Dan zal men beter begrijpen, dat de mensen t.o.v. elkaar alleen de rechten kunnen bezitten die zij door hun eigen gedrag verkrijgen. Het lijkt mij dan ook wel, dat onze eenheid met de wereld en ons bereiken van het Koninkrijk Gods in de eerste plaats afhangt van de betekenis die wij zelf weten te gewinnen voor alle mensen rond ons. Hoe intenser de vreugde, die wij anderen kunnen breiden, hoe intenser m.i. de vreugde Gods in ons zal kenbaar worden. Nu weet u wel dat wij allemaal aan Sinterklaas doen, ook al geloven wij er niet aan. Misschien is God, is deze innerlijke vrede voor u evenzeer een legende. Maar wanneer u er maar wat aan doet, komt de werkelijkheid vanzelf kenbaar naar voren, evenals zoals de geest van de niet-bestaande Sinterklaas in vele huiskamers reeds nu begint te regeren. Alleen door te handelen zullen wij onze God kunnen vinden, niet meer als een geloofspunt, of een mythos, maar als een diepe en innerlijke werkelijkheid.