13 oktober 1983
Denkt u niet dat het gaat over Tolkien of iets van zijn werken. Wanneer je sterft, dan zijn er een aantal processen die voor de meesten gelijk of vergelijkbaar verlopen. Die processen voeren naar een toestand waardoor je in een wereld terecht komt: “een sfeer” zegt men dan. Vanuit die sfeer krijg je weer contacten met en eventueel werkzaamheden in andere werelden of sferen. Als ik vanavond dit onderwerp probeer voor u te behandelen, dan gaat het dus eigenlijk over al die verschillende wisselingen van wereld en sfeer. Die wonderlijke wereld waarin je brein, je eigen fantasie, voor zover je die als geest nog bezit, eigenlijk domineren en waarin aan de andere kant het ik betrokken is bij een grotere werkelijkheid.
Je sterft. Soms heb je geluk. Dat wil zeggen, dat je nog zover bij bewustzijn bent dat je in staat bent bepaalde gestalten om je heen op te merken. Je wordt afgehaald. Aangezien dat heel vaak mensen zijn die je dierbaar zijn, is dat over het algemeen een prettige manier van overgaan. Het is ook mogelijk dat je lange tijd in coma ligt. Dan zijn de contacten over het algemeen eerder aanwezig dan bij een volledig bewuste overgang, maar je hebt wel af te rekenen met de eigenaardige strijd tot verder leven van het lichaam zelf. En dat is dan toch wel weer enigszins onaangenaam. Ten laatste is er nog een mogelijkheid dat je je niet bewust wordt van eventuele afhalers en eigenlijk alleen nog maar het gevoel hebt dat je duizelig bent en dat je op de een of andere manier in een draaikolk wordt getrokken. In al deze gevallen heb je wel enig contact met iets of met iemand. Dat kan een vage stem zijn, dat kan ook een gestalte zijn van de meest verschillende soorten. Het is ook vaak een lichtglans die met je meeglijdt.
Het gevoel van werveling, van duizeling komt praktisch bij 90 % van de sterfgevallen voor. Het vertalen van dit gevoel betekent dat je denkt, dat je in een zwarte trechter stort of althans in een zwarte koker een eind valt. Heb je gezelschap, dan is dat niet zo erg. Je hebt dan het gevoel: dat komt wel terecht. Heb je geen gezelschap of heb je geen reëel contact kunnen opnemen, dan is er wel een stem die je dat vertelt, maar dan heb je vaak het idee dat ze je toch een beetje te grazen nemen.
De eerste fase daarna is eigenlijk een plotseling licht; aan het einde van de tunnel is licht. Dat licht is voor de meeste mensen een beetje wonderlijk. U kunt het zich misschien moeilijk voorstellen. Het is net of het daglicht is waarin gouden glittertjes doorheen dwarrelen. In dat licht ontdek je een wereld. Die wereld is op dat ogenblik uitermate vaag. Het is een nevelwereld. Er is wel licht, je hebt het idee dat je misschien twee stappen voor je voeten grond ziet, maar verder gaat dat niet. Op dat ogenblik is er altijd een confrontatie met andere entiteiten. De duur daarvan kan heel kort zijn: het kan ook lang duren. De langste duur die mij daarvan bekend is, is ongeveer 3,5 à 4 dagen. Dat valt dus nogal mee. In deze fase word je geconfronteerd met jezelf. De meeste mensen denken: dan ga je je hele leven terugbeleven. Dat is niet waar. Dat doe waarschijnlijk wel kort voor je sterft: dan sluit je je af van de buitenwereld. Je hebt ook geen interesse meer daarvoor en allerlei herinneringsbeelden rijzen op. Nu wordt het anders. De beelden, die misschien eens als een herinnering betrekkelijk ver waren, worden levendig. Je bent echter bij alles betrokken. Als je een hond een trap geeft, dan voel je op een gegeven ogenblik zelf de behoefte om te janken. Als je met een ander vecht of een ander kwetst, dan ga je precies begrijpen hoe dat met die ander was, want er zijn kosmisch nu eenmaal andere regels dan op aarde. Kosmisch betekent het, het kennen van alle causale samenhangen. Dat besef heb je meestal voor een korte tijd. De periode die je besteedt aan deze herbeleving ligt in aardse tijd uitgedrukt tussen de 10 en 72 uur. Een enkeling houdt het wat langer vol, maar dat zijn dan ook wel de ellendelingen.
Vanaf dat ogenblik leef je geestelijk. Je bent je weer bewust van jezelf. De gestalte waarin je jezelf ziet, is uiteraard der zaak wat je van jezelf denkt. Je ziet dus niet je werkelijkheid maar een fantasiefiguur. Met die figuur probeer je contact op te nemen met anderen of dat te vermijden. In vele gevallen is iemand nog geobsedeerd door iets wat hij nog meent te moeten afwerken. Bekende voorbeelden daarvan zijn: soldaten die tijdens een actie sneuvelden. Ze hebben het gevoel dat zij die actie nog met succes moeten volbrengen. Dat resulteert dan in wat men noemt: “het dolen in Nevelland”, waarin men soms contact krijgt met anderen, maar alleen kan reageren op alles wat precies samenhangt met de opdracht die men nog wil uitvoeren.
Hetzelfde geldt voor iemand die meent zakelijk nog iets te moeten volbrengen of die vergeten heeft nog een aanwijzing te geven voor zijn dood. Ook hij doolt in een soort Nevelland rond met alleen dat ene doel voor ogen. Alleen als er hoe dan ook op aarde een gedachte is in relatie met dat doel, kan men daarop reageren. Als u hoort van spoken of geesten die plotseling verschenen of die via helderzienden zich kenbaar maken, dan moet u zich wel realiseren dat dat in zeer vele gevallen juist gaat om dergelijke figuren. Niet alle, ik zeg dat erbij, maar wel vele: gemiddeld 30 á 40 %. Hier is de gedachte aan de persoon of aan iets wat die persoon niet heeft gedaan of wel had moeten doen, zelfs aan het volbrengen van een taak op aarde die de persoon in kwestie zichzelf had gesteld, voldoende om die mist te doorbreken.
Je ziet beneden je alles een beetje in een verkleind beeld. Heeft u wel eens een vlooientheater gezien? Een fel verlicht wit vlak waarop de vlooien dan hun dansjes moeten uitvoeren, hun karretjes moeten trekken e.d. Misschien is het nu uit de tijd. Vroeger was het een grote attractie, inclusief de voedering der diertjes. Ongeveer zo moet u zich dat voorstellen.
Je ziet beneden je a.h.w. een miniatuur toneeltje. Daarop zijn een aantal poppetjes bezig. En omdat je weet waarmee ze bezig zijn, heb je het gevoel dat je ze kunt verstaan. Dat is niet letterlijk waar. Dan is er soms één die met zijn gedachten sterk op je inwerkt. Daar kun je dan op antwoorden. Je kunt de persoon bv. inspireren. Stelt iemand zich je vroegere gedaante heel intens voor, dan is het zelfs mogelijk om voor zo iemand te verschijnen. De moeilijkheid is echter dat je dan aan een visuele overdracht vast zit. Je kunt dus niet spreken. Dat kan alleen weer, wanneer de situatie in die persoon een beetje veranderd is. Als hij zich woorden herinnert die je hebt gesproken, dan kun je daarop voortborduren, dan kun je de boodschap in een auditieve hallucinatie a.h.w. overbrengen. Je probeert dan in te grijpen. Is de taak eenmaal volbracht, dan is het afgelopen.
Degenen die daarmee bezig zijn, vertoeven nooit, let wel: uitdrukkelijk nooit, in Zomerland of in nog hogere lichtende sferen. Dergelijke verschijnselen komen alleen voor bij degenen die nog in Nevelland verkeren of misschien zelfs in het duister. De monomane drang om een bepaalde taak te vervullen, is datgene wat je in de nevelen bindt. Je bent niet in staat om iets anders waar te nemen. Zoals er ook mensen op aarde zijn die Oost-Indisch doof zijn gewoon omdat ze te geconcentreerd met iets bezig zijn. Op dezelfde manier sluit u dan de geestelijke wereld buiten. Er komt natuurlijk een einde aan die periode. Uw taak is vervuld of u heeft het gevoel dat die taak overbodig is geworden. Iets wat bij soldaten erg goed werkt, omdat je daar een projectie van een bevelvoerende officier kunt geven waar hij zegt, dat het niet meer nodig is en dat ze nu op rust kunnen gaan. Dan zie je ze a.h.w. gewoon vervagen in de mistwereld en komen ze in het licht terecht. Daar hebben we trouwens in de laatste wereldoorlog heel wat werk mee gehad.
Als je nu probeert de zaak nog verder uit te diepen, dan zeg je: Ja, ze komen in Zomerland. Logisch. Een mens denkt nu eenmaal in landschappen, in gestalten, in verkeer, in kleuren, in vormen, in lijnen. Die gewoonte behoudt hij. Daardoor vertaal je je wereld dan in een soort Zomerland-wereldje. Naarmate je verder gaat in die Zomerland-wereld ga je eigenlijk minder letten op wat door mensen is gemaakt. Huisjes, aangelegde tuinen en bruggetjes zijn niet interessant meer. Maar je voelt je toch nog wel aangetrokken tot een totaliteit die je je nog niet anders kunt voorstellen dan als de natuur. Dat betekent dat je dan terecht komt in berglandschappen of wouden.
Het is allemaal erg mooi, maar het is en blijft een fantasiewereld. In die wereld zul je dan op een gegeven ogenblik gaan beseffen dat eenheid, want dat is iets waar je naar streeft, niet kan worden uitgedrukt in vormen, in eenvoudige beelden, dat alles wat samenhangt met dat enorme landschap en met al je meditaties daarin een soort innerlijke stemming is. Je gaat je dan concentreren op die stemming en alles verdwijnt. Wat overblijft is over het algemeen een wereld waarin trillingen een rol spelen. Dit is ook weer een vergelijkende term: het is altijd moeilijk dat te beschrijven.
Die trillingen vallen dan steeds uiteen in twee soorten: namelijk hoge en lage trillingen. Daarom spreekt men wel over licht en geluid. Wat je geluid noemt, omvat alle lage werelden en sferen op het ogenblik dat je daarmee in harmonie bent. Alles wat je licht noemt is een hoge wereld. Een wereld die je nog niet kunt aanvaarden of bevatten. Een ongeveer gelijke mengeling van beide soorten is over het algemeen de aanduiding van een contact in deze wereld.
Ga je nog hoger, dan blijkt dat het verschil van hoog en laag dat je hebt gemaakt, eigenlijk steeds minder belangrijk wordt. Wij komen dan in een wereld terecht die de kleurenwereld wordt genoemd, omdat er wel verschillen zijn, maar die zijn alleen maar ervaringen van één hoofdkracht. Van daaruit kom je tot een beleving van de hoofdkracht. Dan spreekt men over het éénkleurige licht en later over het witte licht. Kom je nog verder, dan spreekt men over het verblindende licht. Er is geen waarneming meer die nog stoffelijk uitdrukbaar is. Daar achter ligt dan weer de wereld van eenheid.
Hiermee heb ik een korte schets gegeven van datgene wat men na de dood aan werelden zo ongeveer kan ontmoeten. Maar dit zijn natuurlijk niet de paden der doden. Dit is maar één weggetje. Als ik het goed bekijk, is het eigenlijk de hoofdverkeersweg. De paden der doden zijn juist de afstekertjes die we maken. Laten we een heel eenvoudig voorbeeld nemen: Iemand op aarde denkt nog steeds aan een dierbare overledene. Hoe vaak komt dat niet voor. Nu zullen dat meestal alleen maar welwillende en prettige gedachten zijn. Zoiets van als je door een straat loopt en zegt: Het ruikt hier lekker naar gebraden vlees. Op die manier ervaar je dat in die sfeer. Het is een soort geur, meer niet. Maar nu komt daar zelfbeklag of een probleem bij en gaat het voor je spreken. Je wordt erdoor aangesproken. Dan moet je terug. Maar dat teruggaan heeft bepaalde moeilijkheden. Je kunt wel even terugvallen op een geestelijk contact, maar dat ligt op een niveau dat op aarde niet wordt ontvangen. Dus wat ga je doen? Je gaat eerst terug naar de nevelwereld. In die nevelwereld ga je je eigen persoonlijkheid heel intens voorstellen. Je probeert daarbij aan te knopen aan het herinneringsbeeld dat de ander van je heeft. Zodra je dat beeld voldoende hebt gevormd, ga je naar de astrale wereld.
Die astrale wereld bekleedt dan die vorm a.h.w. met een zeer fijne materie. Die stof kan zo worden verdicht totdat ze voor ieder waarneembaar is. Maar dat gebeurt echter zelden. Over het algemeen is die verdichting voldoende om een waarnemingsmogelijkheid te scheppen. In andere gevallen om tenminste een basis te hebben waarin je voldoende ectoplasma (dus een deel van de menselijke levenskracht) in jezelf kunt verzamelen. Die kun je dan weer gebruiken om stoffelijke fenomenen te veroorzaken. Je kunt bv. gaan kloppen. Je kunt proberen een windvlaag na te bootsen. En als je heel erg goed bent in die dingen, dan kun je misschien die windvlaag nabootsen en gelijktijdig een strottenhoofd, je kunt dus spreken en krijg je zoiets als een directe stem. Je kunt op dat ogenblik alleen reageren op die persoon en op het probleem van die persoon.
De omstandigheden waarin dat gebeurt, zijn niet belangrijk. Dat kan zijn middenin een discobar, bij een vredesmanifestatie, in een donkere kamerseance, gewoon op een bridgemiddag of terwijl iemand eenzaam zit te peinzen. Je kunt die gedachte dan zo intens afdrukken dat de ander ze hoort. Of je kunt jezelf zichtbaar maken, de ander ziet je. Dat zien is natuurlijk maar beperkt, want hoe fijner de astrale materie is en hoe geringer van dichtheid, des te vluchtiger het beeld zal zijn. Op die manier maakt menigeen vele reizen terug naar de wereld. Hier zijn echter de persoonlijke contacten bepalend.
Stel nu eens dat u wat hoger zit, bv. in Hoog‑Zomerland. U bent meer betrokken bij denkbeelden als harmonie, vrede, misschien ook een beetje geluk en u ontdekt op een gegeven moment dat er ‑ hoe dan ook ‑ een hiaat ergens beneden in een deel van de wereld bestaat waarmee u contact heeft. Dat contact kan worden bepaald door een denkbeeld, door een toestand die u zelf heeft beleefd. Het moet echter altijd uw eigen bewustzijn aanspreken. Zodra dit het geval is, kunt u op de vooromschreven manier uzelf daarheen projecteren.
U kunt ook proberen te zien of er iemand is die u direct of indirect kunt beïnvloeden. Daarvoor moet u wel teruggaan naar de grens van Laag-Zomerland. Maar het verzamelen van menselijke levenskracht, het vormen van astrale schillen e.d. is dan overbodig. Is het werkelijk een noodgeval, dan kunt u soms nog gebruik maken van een bestaande astrale schil. Dus een lichaam in de astrale wereld dat voldoende dichtheid heeft, maar dat niet wordt bewoond, d.w.z. er zijn geen gedachten die dit lichaam op dit ogenblik vormend in stand houden. Dan kunt u zich ook van daaruit uiten, maar u bent wel onderworpen aan de eigenschappen die de schil heeft. U kunt dan invloed gaan uitoefenen op grotere gemeenschappen. Als ik zeg ‘grotere’, dan denk ik in termen van misschien een paar duizend leden. Wat u niet kunt doen en in geen geval ooit tot stand zult kunnen brengen zonder over heel veel meer kennis en kracht te beschikken, dat is het beïnvloeden van, laten we zeggen, 10.000 of 100.000 mensen tegelijk. Dat is heel erg moeilijk.
Hier heeft u dan een beeld van de wegen naar de aarde. U ziet het, die zijn nogal verschillend. Soms zijn ze projecties: het is zuiver geestelijke aanwezigheid. Soms is het inderdaad het aannemen van een vorm, dus via een astrale vorm je op aarde manifesteren. Dan is het ook nog mogelijk van een bestaand astraal voertuig gebruik te maken, mits het op dat ogenblik niet wordt in stand gehouden en bestuurd door wezens die in gedachten daarmee verbonden zijn.
Dat zijn natuurlijk alleen de wegen naar uw eigen wereld. En dan nog de hoofdwegen, want zijpaadjes zijn er overal te vinden. Er zijn ook lage werelden. Een lage wereld is bv. Zomerland en alles wat onder Zomerland valt en dat is heel veel. Dat loopt van een hemel‑, een vagevuur‑ of hellevoorstelling via de mooiste landschappen en de meest barre woestijnen van de noordpool tot de evenaar, met of zonder monsters die men daarin plaatst, met of zonder de engelen die men erin zet. Het is dus een heel complex van denkbeelden. Dat is de Zomerland-wereld.
Daaronder zijn er werelden waarin de mensen juist aan contact proberen te ontkomen. Dat wordt natuurlijk erg pijnlijk. Want stel je nu eens voor, dat je een groot schuldbewustzijn hebt. Je hebt een idee dat je een zeer zondig mens bent en je hoopt dat niemand daar ooit achter zal komen. Je komt na je dood terecht in een wereld waar je moet kiezen tussen het kenbaar zijn als datgene wat je bent of het je onttrekken daaraan. Laten we zeggen, dat iemand in Duitsland rechter is geweest in een bepaalde periode of bij een bepaalde politie‑instantie heeft gewerkt. Deze man is doodsbenauwd dat een ander daarachter komt. Dus wat doet hij? Hij trekt zich terug in zijn fantasiewereldje. Daarin wil hij functioneel zijn en wel op grond van het ik‑beeld dat hij naar buiten toe zo graag zou willen vertegenwoordigen. Er ontstaat een fantasiewereldje waarin eigenlijk alle factoren dienen om dat ego te bevestigen. Alleen, als je nu een gedachte hebt die toevallig iets lichtender is of één ogenblik beseft dat het eigenlijk allemaal niet zo is als je het op het ogenblik in die wereld meent te beleven, maak je contact met entiteiten. Er zit altijd wel een stelletje op het vinkentouw om te proberen zo iemand te helpen. Dat kan zich nog uitstrekken tot de wereld van het witte licht. Van daaruit wordt ook nog afgedaald.
Wat doet de entiteit in kwestie? In de eerste plaats: Hij houdt die gedachte vast. Het is net een vislijn. Je zou het contact kunnen verliezen, dus moet je de zaak aanmoedigen. Zoals je met de lijn speelt om de vis binnen te halen, zo geef je steeds impulsen, opdat die gedachte maar blijft bestaan. In de tweede plaats: Je moet je eigen energie losmaken van de voorstelling van je wereld. En dat betekent ook van het merendeel maar niet van alle contacten die je in de wereld hebt. Je concentreert je volledig op die andere figuur. Dan kom je in die wereld terecht, want je gaat deel hebben aan de fantasiewereld van de persoon die daar in zo’n duistere wereld zit. Wat moet je nu doen? Je moet de persoon duidelijk maken dat het niet is zoals hij denkt. Het is niet zoals men dat heel vereenvoudigd voorstelt. Ik kom u naar de lichte wereld halen. Geef mij een hand en ik zal u eruit vissen.
In de eerste plaats, er is weinig te slepen. Een geest sleepje heel moeilijk, je bent hem zo kwijt. In de tweede plaats, je behoeft hem niet naar een andere plaats te brengen: je moet hem tot een ander besef brengen. Daarvoor kun je kiezen uit de volgende mogelijkheden.
- Projecteer jezelf plotseling als een onbekende factor in die wereld. Daarbij zul je over het algemeen wat licht bij je hebben. Dat betekent dus dat je in vergelijking met de fantasiewereld waarin zo iemand vertoeft een lichtende gestalte bent.
- Maak duidelijk dat je niet gehoorzaamt aan de wetten van zijn denken.
- Maak duidelijk dat al het andere vervaagt. Dit kun je doen door eenvoudig de gedachten te doen opkomen. Zodra hij denkt dat het vervaagt, dan vervaagt het ook. Dan kun je zeggen: Ik wil je helpen. Aanvaard de waarheid omtrent jezelf. Zegt zo iemand: ja, dan breng je hem niet onmiddellijk in een situatie waarin zijn werkelijke persoonlijkheid geheel kenbaar is. Dat zou hij niet kunnen verdragen en hij zou weer wegvluchten.
In die wereld heb je een aantal factoren gezien die volgens jou het meest negatief zijn. Probeer die uit te wissen. Je brengt hem dus a.h.w. naar een fantasiewereld die je zelf opbouwt, maar waaruit de meest negatieve factoren zijn verdwenen. Zeg vervolgens dat je hem steeds weer zult geleiden. Dit laatste is belangrijk. Je kunt dan rustig een tijdje naar je eigen wereld teruggaan, want het duurt wel even voordat zo iemand helemaal bewust is geworden van zijn nieuwe wereld en die helemaal heeft aanvaard. Merk je dat er een uitstralingsverandering is, want je houdt nu contact met hem, dan ga je onmiddellijk terug en je probeert nog meer negatieve factoren te elimineren. Je zegt tegen de ander dat er positieve factoren zijn. Die moet je dan van geval tot geval bekijken en ze natuurlijk noemen. Het verstandigst is het om dan te zoeken naar de meest positieve dingen die hij ooit heeft gedaan of naar de meest positieve eigenschappen die hij heeft bezeten. Hierdoor verandert het ik-beeld een beetje. En pas wanneer dat het geval is, heb je iemand die je een beetje kunt helpen, eigenlijk een beetje kunt manipuleren.
Een van de meest bekende verschijnselen is dan de reddingsseances. Naar zo’n reddingsseance breng je dan zo iemand. Je moet daarvoor wel een geschikt medium hebben. Die entiteit komt daar door en moet nu opeens met verbazing constateren:
a. mijn lichaam is heel anders. Het is mijn lichaam niet. De erkenning van de lichaamloze toestand bewerkstellig je over het algemeen daar wel mee, b. zo iemand wordt tot een gedachtewisseling gedwongen. Het uitschakelen van die gedachtewisseling is alleen mogelijk door zijn nieuwe lichamelijkheid prijs te geven. Dat betekent, dat zo iemand langer blijft hangen. Je moet zorgen dat je wel in de buurt bent. Je probeert dan ook nog om die negatieve reacties, die bijna onvermijdelijk zijn, wat af te schermen zowel van de persoon t.a.v. zichzelf als ook in de uitingen.
Ik heb een keer een geval meegemaakt van een zichzelf als zeer zondig beschouwend stuurman van de grote vaart die even moeite had met dat nieuwe lichaam van het medium. Dat was overigens een tamelijk frêle en rijkelijk bedaagde dame. Daarin brachten wij het zover dat hij zichzelf moest gaan bevoelen: dus kijken naar het lichaam en opmerken: Hé, het is anders. Want hij dacht nog steeds aan zichzelf in het oude beeld van stuurman. In plaats daarvan deed hij zijn ogen open. Toen zag hij zich in een ietwat vroom gezelschap van dames en een enkele verouderde heer die daar bijeen zaten. Wat is dat verdomme voor een kast hier! Zeg, als je niks beters hebt, dan zal ik in de stad gaan kijken of er hoeren te vinden zijn. Wat hem dus in de ogen van het publiek maakte tot een demonische en spottende geest. Vooral toen hij nog probeerde met het lichaam ervandoor te gaan. Dat hebben we overigens afgekapt.
Ik vertel u dit nu als een enkel voorbeeld. Ik kan natuurlijk wel tienduizend van die ervaringen vertellen om duidelijk te maken waarom je dus moet blijven controleren en waarom het zo belangrijk is dat je in zo’n geval iemand helpt. Het is vaak ook mogelijk dat je zo iemand eenvoudig tot besef brengt door hem in contact te brengen met bv. nabestaanden. In het geval van deze stuurman hebben wij het ook gered namelijk door een tante. Hij had de pest aan zijn vader en moeder, maar zijn tante was zijn heiligdom. Die tante was al langer dood dan hij. Wij hebben haar te pakken gekregen en gevraagd of ze een astrale gestalte wilde aannemen. Dat was het enige dat erop zat. Zij is toen gekomen en heeft gezegd: Ach jongen, heb je het zo moeilijk. Kom maar mee met tante. Nou, daar ging hij dan. Toen hij eenmaal ging, liet hij zijn gedachtewereld achter en stond hij voor hij het wist in een nieuwe werkelijkheid.
Als een geest op zo’n seance jubelend uitroept dat hij licht ziet, dan moet u het altijd maar met een paar korrels zout nemen. Want degenen, die dat het best doen, zijn de komedianten die alleen levenskracht komen stelen omdat ze daarmee vanuit hun wat duistere Nevelland het gemakkelijkst elders op aarde kunnen manipuleren. Maar dat zijn niet de paden der doden in concreto. Dus reddingswerk.
Soms kom je zover naar beneden dat je iemand vindt die alleen nog maar bewegingloos is. Hij heeft geen idee meer van zijn eigen vorm. Hij is vormloosheid geworden, omdat hij zichzelf zover heeft ontkend dat er niets anders meer over is dan een begrip van existentie. Als je het zou moeten uitdrukken, dan zijn het gewoon kluiten in een modderbrij waar een duister is en verder niets. Alleen is er nog het gevoel, er is iets, er is modder. Er is geen andere reactie. Zo iemand wakker maken is een hele toer, dat kan ik u wel vertellen.
Om dit te doen moet je eerst weer die wereld een beetje licht geven. Vervolgens moet je de persoon in kwestie lichtgevoelig maken. Dat kun je doen door zeer geconcentreerd gedachten uit te stralen. Als zo iemand nu ontdekt dat er een beetje licht is, dan ontstaat er toch wel een gevoel van onbehagen. Hij verlangt terug naar vorm. Hij gaat dus nadenken over zichzelf. Op het ogenblik, dat hij aan zichzelf denkt, moet je proberen elke zelfverwerping ongedaan te maken. Onmiddellijk corrigeren met telepathische signalen want: “ach, het is zo erg niet.” Denk daar nu maar niet aan: dat kunnen we later oplossen. Denkt hij weer aan zichzelf in vorm, dan is hij ook weer bereid om een wereld in vorm te aanvaarden. U ziet, er zit nogal wat aan vast.
Natuurlijk kun je ook nog gaan leren. Dan ga je naar een z.g. hogere wereld. Het komt er eigenlijk op neer dat je een soort toestand van Samadhi (een toestand van ontruktheid) bereikt in je eigen wereld en in die toestand gaat meedenken met anderen. Je absorbeert de sfeer van anderen. Daardoor ontstaan er nieuwe combinaties van bestaande denkbeelden in je. Je verandert dus iets in je bewustzijn, in je reactiemogelijkheid. Als we dat allemaal hebben gehad (ik heb een aantal hoofdmogelijkheden aangegeven), dan moeten we ook nog denken aan incarnatie.
U moet zich niet voorstellen dat de geest jubelend en handenklappend staat te dringen om in de een of andere roodgekookte garnaal met alleen gilmogelijkheden terecht te komen.
Als je eigen wereld (dat kan een duistere of een lichtende wereld zijn) je niets meer te bieden heeft, dan zoek je a.h.w. naar uitbreiding van bewustzijn. Die uitbreiding kun je dan vinden doordat er op aarde een bepaald sfeertje bestaat. Het zijn geen gedachten. Het is meer een gevoel van welbehagen, van hartstocht, van verrukking en dat soort dingen. Dan zeg je: Hé, dat zou iets moois zijn om bij mijn eigen wereld te voegen. Dus ga je contact opnemen met de sfeertjes of wereldjes. Als je dan de mogelijkheid tot incarnatie ziet, moet je je dat niet voorstellen als: wij zien daar een lichtend plekje en we weten onmiddellijk, daar moeten we ‘bezet’ opzetten. Het wordt wel eens vereenvoudigd voorgesteld, maar het is eigenlijk zo: Er ontstaat een vruchtbeginsel. Dat vruchtbeginsel heeft een zeer snelle ontwikkeling. De celdeling gaat nogal vlot en dat betekent dat er veel energie zit in die cellen. Dat betekent weer dat er een soort levenskrachtuitstraling uit voortkomt. Nu is die levenskrachtuitstraling biologerend. Daardoor ga je steeds intenser deelnemen aan de gedachtewereld van de moeder en haar omgeving. Je ontvangt dus steeds meer signalen.
Als je die signalen probeert te beantwoorden, dan zet je eigenlijk dat bordje ‘bezet’ neer. Niet als een bewuste actie in de eerste plaats tenzij je zeer bewust incarneert, maar dan moet je veel hoger zitten. Zo’n geest kiest dan op een gegeven ogenblik op die manier een voertuig. Pas wanneer hij dat eerste contact heeft gemaakt, gaat hij langzaam maar zeker de mogelijkheden van dat lichaam beseffen. Besteedt hij daar aandacht aan ‑ dat is ook nog nodig ‑ dan is hij in staat om daar het een en ander beter in evenwicht te brengen en het meer aan te passen aan het beeld dat hij van zichzelf heeft. Soms is hij zo geboeid alleen maar door het proces van leven, dat hij daardoor steeds minder contact heeft met zijn eigen wereld. Incarnatie is in feite het kwijtraken van belangstelling voor en dus contact met de eigen wereld. Dan incarneer je, je leeft, je gaat dood. En het hele spel kan zich herhalen.
Nu zijn er heel eigenaardige incarnatiesporen te vinden op aarde. Ik neem er weer één als voorbeeld: Er is een ziel. Geest durf ik eigenlijk niet eens zeggen, want het bewustzijn is maar zeer beperkt. Ze wordt aangetrokken door een warmteomzettingsproces. Er is een voortdurende werveling van moleculen. Op de een of andere manier biologeert dat. Ze probeert in dit bewegingspatroon a.h.w. mee te spelen. Later blijkt dat in een grote vulkanische uitbarsting dit ego een tijdlang heeft mee gewerveld. Het is tijdelijk een soort vuurgeest geweest. De mogelijkheid om daarin verder te leven houdt op of wordt vervelend ‑ ook mogelijk ‑ en men trekt zich terug. Men zou het leven een beetje stabieler willen hebben. Men kijkt rond en men ziet een stabiele structuur die toch van alle kanten voortdurend wordt beroerd. Je bent dan een rots. Die rots is wel heel mooi, maar je hebt nog te weinig begrip van de omgeving. En voordat je het weet, zoek je iets waar de uitwisseling met de omgeving iets bewuster is. Je wordt misschien een plant.
In al deze gevallen is de scheiding tussen de geestelijke en stoffelijke wereld maar zeer beperkt aanwezig. Je blijft je dus ook van een geestelijke wereld bewust, zij het dat deze veel minder vormen heeft dan een mens gemiddeld produceert. Van daaruit kan het verder gaan via dierlijke vormen. Tenslotte zul je wel terecht komen in een mens.
Al datgene wat je vroeger hebt gehad, heeft niet alleen ervaringen opgebouwd, want de geest heeft daardoor ook een groot aantal relaties met de omgeving gelegd. Het zijn verbindingen met je wereld die nog voor je bestaan. De hele geschiedenis van de incarnatiecyclus is mede bepalend voor de wijze waarop je een geestelijke wereld zult opbouwen. Dat vergeten de meeste mensen. Zij denken: het is alleen een stoffelijk beeld dat je opbouwt. Neen, het zijn wel degelijk menselijke hersens en hun inhoud voor zover ze overdraagbaar waren naar de geest die bepalend zijn voor de eerste vormen die je in Laag‑Zomerland opbouwt. Maar de manier waarop je die vormen in verband brengt met een milieu wordt bepaald door al die voorgaande ervaringen. Vandaar dat sommige zomerlanders wel dieren kennen en anderen niet.
Er zijn mensen die terecht komen in een soort paradijsachtig gebied waar ze kunnen wandelen met de bizon, praten met de ezel en hardlopen met de panter. Een vergelijkend beeld natuurlijk. Anderen daarentegen kennen alleen een plantaardig landschap. Voor sommigen zijn zelfs vanaf het eerste besef, bergen heel erg belangrijk. Waarschijnlijk een voorgeschiedenis waarin ze zelf met rots of steen een tijdlang verbonden waren. Weer anderen hebben ontzettend veel water in hun voorstelling. Zij zijn zeer waarschijnlijk met water gelieerd geweest. Zij proberen dat in het beeld in te passen dat toch medemenselijk is. Voor hen zijn er rivieren, meertjes, vijvers. Zo bouwt ieder zijn eigen Zomerland niet alleen op aan de hand van datgene wat hij in zijn laatste leven heeft meegemaakt of wat hij in een menselijke incarnatie heeft meegemaakt, maar hij wordt wel degelijk mede bepaald door alle ervaringen die vóór de menselijke vorm zijn voorgekomen.
Alle optreden in andere werelden wordt hierdoor natuurlijk ook mede bepaald. Iemand, die lang met vuur en zijn vele vormen verwant is geweest, zal de neiging hebben om zich nogal vurig te manifesteren. Iemand die altijd met water is bezig geweest, zal in zijn manifestatie wat matter en wat slapper zijn, als u weet wat ik bedoel. De manifestatie die je voort brengt wordt door het geheel van de geschiedenis bepaald. De paden der doden worden bepaald door de gehele bewustwordingscyclus die werd doorlopen tot de incarnatie waaruit men nu weer tot bewustzijn van de geestelijke wereld komt.
Dit eenmaal geconstateerd hebbend, mag ik misschien de volgen de punten in het kort vastleggen:
- Ofschoon de ziel bestaat voordat er sprake is van een geest, ofschoon de geest in haar simpele vorm slechts zeer beperkte mogelijkheden heeft van onderscheid, zal toch een gebeuren steeds weer die geest betrekken bij wat u materie noemt. Materiële gebeurtenissen wekken in het begin zeker geen besef in de zin van redelijkheid, maar een aantal stemmingen en een aantal relaties met de buitenwereld worden beproefd. Als zo de eerste vorm van de geest dus bepalend is, zullen daaruit alle volgende incarnatiecycli worden bepaald. Maar in de tussenliggende periode zal ook het wereldbeeld, dat men eventueel heeft, plus de taak die men zichzelf zal stellen en de mogelijkheden die men heeft in eigen sfeer of in andere sferen, bepaald zijn. Je bent bepaald door het geheel van je wordingsproces.
- De paden der doden zijn de werkelijke paden der levenden. De wegen, die je na de dood kunt gaan, lopen vanaf een absolute eenwording met een totaliteit die tijdloos is, tot het je verbinden met de kleinste levende wezens of het je manifesteren in alle denkbare toestanden die voor de bewoners ‘werelden’ heten.
- De taak, die een geestelijk ik zich stelt, vloeit altijd voort uit diens relatie met de stoffelijke omgeving. Ook de geestelijke taken, die men aanvaardt, hebben direct of indirect ook te maken met al datgene wat je stoffelijk bent geweest en hebt doorgemaakt.
- Alle wereldbeelden ‑ zij het zeer complex, zij het zeer eenvoudig en lichtend ‑ komen voort uit jezelf. Er is geen afzonderlijke concrete wereld. Er zijn niet een hoop dimensies die elk voor zich een hemelwereld of een hellewereld betekenen. Er is alleen bewust zijn. Het is het bewustzijn dat door zijn eigen beperkingen en zijn eigen opvatting van relatie en verhouding t.a.v. het andere zich een wereld schept met voor dat ik zeer concrete waarden en verhoudingen.
Alle bewustwording in de geest betekent het verwerken en het hergroeperen van opgedane ervaringen. Er is dus geen sprake van een directe uitbreiding van het bewustzijn, maar van een opnieuw groeperen van de feiten. Ik zou daaraan nog een kort commentaar willen verbinden voordat ik de inleiding beëindig.
Als we het totaal zien, dan is er een eenheid: alle verbanden bestaan en liggen vast. Er is niets denkbaar dat niet in principe bestaat, geen gevoel, geen beleving, geen emoties, geen voorwerp, geen uitvinding, geen gedachte. Alles wat wij bezitten behoort reeds tot deze totaliteit. In elk bewustwordingsproces zal die totaliteit ‑ of wij nu weten dat ze er is of niet ‑ ons beïnvloeden. Wij worden a.h.w. daarheen teruggetrokken, maar kunnen heel vaak de consequenties, die een daarheen gaan of daarin opgaan met zich brengt, niet aanvaarden. Dan verwijderen wij ons bewust van deze eenheid die voor ons de eindbestemming is. Dan moeten wij ons verder realiseren, dat je vooral als je mens bent geweest, menselijke zaken heel erg menselijk beoordeelt. Wat u zonde noemt op aarde is misschien kosmisch helemaal niet van belang. Wat u een deugd noemt op aarde kan kosmisch gezien een beperking van je persoonlijkheid zijn geweest en daardoor kosmisch gezien onjuist. Zondig bestaat niet in de kosmos. Als u door dit gevoel of deze zelfbeoordeling wordt beperkt, houdt dit in dat u delen van de totaliteit weigert te erkennen en te aanvaarden. Dat kan duisternis betekenen, het kan angst betekenen, pijn, vrees en al wat u maar wilt. Het kan ook alleen maar betekenen: een gevoel hebben dat je versmolten raakt met het onbekende, waarna je je bewustzijn a.h.w. afsluit en probeert te denken dat je niet meer bestaat. Dat je uit die toestand altijd weer zult wakker schrikken, is duidelijk. De Knopengieter, die Ibsen in Peer Gynt zo mooi opvoert, bestaat niet echt. Maar de toestand van versmolten worden, alsof je zelf van geen belang zou zijn, die bestaat wel. Ze is eigenlijk een situatie waardoor het bewustzijn niet meer in staat is zich enige relatie met de buitenwereld voor te stellen en daardoor ook zichzelf probeert te ontkennen. Alle paden der doden volgen de mogelijkheidssporen van de totaliteit. Al wat wij waarmaken is reeds waar in het geheel. Maar juist ons waarmaken maakt ons daarvan bewust. De vele wegen die we gaan, zijn niet belangrijk omdat ze iets nieuws scheppen, maar omdat ze ons meer bewust maken van een geheel waarvan we onbewust altijd deel uitmaken. En als u ook dat erbij pakt, dan geloof ik dat ik hiermee een aardig beeld heb gegeven van de paden der doden.
Slotrede:
Ik heb getracht om een zo volledig mogelijk beeld te geven zonder daarbij voortdurend voorbeelden te citeren. Ik heb dit slechts tweemaal, maximaal driemaal gedaan. Dat houdt in, dat de samenhangen voor u niet geheel duidelijk zullen zijn.
Het relativeren van waarden is nu eenmaal voor mensen moeilijk te erkennen. Ik ben mij daarvan bewust. Maar die relativiteit is juist een van de markantste principes van het geestelijke bestaan, vandaar dat ik daar niet omheen kon. Ik heb het gezocht in een zo eenvoudig mogelijke formulering. Misschien ben ik hier en daar tekort geschoten, maar ik heb door eenvoud getracht een op zichzelf toch ingewikkeld en veelomvattend onderwerp u duidelijk voor ogen te stellen. Mag ik tot besluit het volgende opmerken:
Als u een bepaald beeld van het hiernamaals heeft gehad en u hoort dit alles, dan zult u zich misschien afvragen: wat moet ik daarmee doen? Of u zult zich onzeker voelen. Onthoud u dit: U kunt niets anders zijn of worden dan datgene wat u bent. Het is uw eigen wezen dat wereldbepalend is en dus uw sfeer a.h.w. stoffeert en inhoud geeft. Als uw wezen op aarde goedwillend is geweest, als u niet heeft gezocht naar een misbruiken van uw mogelijkheden of die van anderen, dan zult u altijd wel in een lichtende wereld terecht komen. Wees niet bang. Er is wel een buitenste duisternis, maar u bent niet eeuwig daarin gebonden. Zelfs niet in het ergste geval. Er bestaan geen hemelwerelden zoals die vaak worden voorgesteld. Maar er is een contact met het geheel mogelijk dat verre uitgaat boven elke hemel met zijn kristallen gebouwen, zijn gouden straten en zijn kommetjes met hemels voedsel.
Realiseer u dat alle hellewerelden die u in de dodenboeken kunt aantreffen, inderdaad voor mensen kunnen bestaan. Ze zijn echter geen onveranderlijke werelden. De gang daar doorheen is niet door een kosmisch uurwerk vastgelegd. Ze zijn eenvoudig toestanden van het jezelf niet aanvaarden, waardoor juist de pijn wordt veroorzaakt door het niet aanvaarden van jezelf. Een dergelijke wereld kun je door te aanvaarden wat je bent zonder meer voor jezelf teniet doen. Er is geen reden om bang te zijn voor het hiernamaals.
Wanneer u te eniger tijd (voor de meeste hoop ik, gezien uw inzichten dienaangaande dat het nog enige tijd zal duren) overgaat, dan hoop ik dat u, als u merkt dat het gaat gebeuren, tegen uzelf zult zeggen: Ik heb nog niet zo’n slecht leven gehad. Ik heb misschien veel dingen gedaan, niet gedaan die ik had moeten doen en ook veel dingen gedaan die ik beter had gelaten, maar alles bij elkaar heb ik mijn best gedaan. En nu zal ik zien wat dit betekent. Juist door dit laatste voorop te stellen, maakt u het zich mogelijk uzelf beter te aanvaarden in uw werkelijke gestalte. Uw stervensproces zal lichter zijn. Uw overgang zal sneller voeren tot een beleving van een lichtende wereld waaruit u dan verder kunt stijgen totdat alle vormbehoefte aan u voorbij is gegaan. Kortom, ik zou zeggen:
Vrees niet. Wees niet bang om te leven, wees niet bang om te sterven. Leef datgene wat je innerlijk voelt dat goed is. Want beantwoorden aan de kern van je wezen, is een van de belangrijkste dingen die er ook na de dood voor je kunnen bestaan. Zoek niet anderen te kritiseren of te beoordelen, laat staan te veroordelen. Want u kent hun wezen en beweegredenen niet. U kent hun voorgeschiedenis niet, zomin als datgene wat zij moeten waarmaken om zichzelf te kunnen aanvaarden.
Veroordeel omstandigheden, indien u dat wilt. Veroordeel daden, indien u dat wilt, maar nimmer personen. Juist door concreter te leven zonder u aan te matigen te weten wat goed en kwaad is voor een ander, zult u voor uzelf het bewustwordingsproces aanmerkelijk vereenvoudigen. Bent u eenmaal dood, uitgetreden mag ook, komt u dan rustig bij ons kijken. U zult zien dat al zijn de werelden relatief, vele daarvan beter zijn dan de beste dromen. En dat de mogelijkheden die ze bieden, beter zijn dan alles wat uw wereld u kan aanbieden.
Mag ik met deze korte oratio pro domo u danken voor uw aandacht, om u een aangenaam leven en vooral een geslaagde overgang toewensen.